Book review / Boekbespreking:

C. Willemijn Fock: Het Nederlandse interieur in beeld, 1600-1900, Waanders, Zwolle, 2001. De onderstaande boekbespreking verscheen in de Delftsche Courant, 30 Maart 2002.

====================

Adriaen Coorte, by Quentin Buvelot, book & exhibition catalogue.
De Grote Rembrandt, door Gary Schwartz, boek.
Geschiedenis van Alkmaar, boek.
Carel Fabritius, Tentoonstellingscatalogus.
Frans van Mieris, Tentoonstellingscatalogus.
From Rembrandt to Vermeer, Grove Art catalogue, book.
Vermeer Studies, Congresbundel.
C. Willemijn Fock: Het Nederlandse interieur in beeld, boek.
Het Huwelijksgeschenk (1934), boek over de egoïstische vrouw, die haar luiheid botviert.
Zandvliet, 250 De Rijksten van de Gouden Eeuw , boek + nieuwe stippenplattegrond!
Ik doe wat ik doe, teksten van Lennaert Nijgh , boek + cd
Het Rotterdam Boek, boek.
Bouwen in Nederland 600 - 2000, boek.
Hollandse Stadsgezichten/ Dutch Cityscape, exhib. cat.
Zee van Land / over Hollandse Polders (NL) boek
Sea of Land / about Dutch Polders (English) book

TEFAF 2008 art fair

====================

 

Bij Vermeer in huis

Schilderijen en prenten met daarop afbeeldingen van binnenhuizen uit de Gouden Eeuw vormen bij elkaar een ongelooflijk omvangrijk beeldbestand. Al deze honderdduizenden afbeeldingen samen leveren een totaalbeeld, een "image" van hoe het Nederlandse interieur er in de zeventiende eeuw uit heeft gezien.

Sluit voor de afwisseling eens de ogen en laat zo'n zeventiende eeuws interieur voor het geestesoog verschijnen. Goede kans dat u een rijk opgezet interieur ziet met goed geklede dames en heren ("juffers en jonkers" zei men in die tijd) die beschaafd converseren en musiceren in een gemeubileerd, schoongeboend interieur. Wellicht ziet u ook nog tafels rijk gedekt met tafelkleden en wijnglazen, en kaas, brood en vruchten des velds. De vloer onder de tafel is natuurlijk een geblokte marmeren vloer, in schaakbord-patroon gelegd, en aan de wanden prijken uiteraard een reeks landkaarten en schilderijen. Tenslotte ziet men aan de muur een plint van tegels en wellicht nog een fraai vormgegeven schouw van een open haard, ook niet al te zuinig met delftsblauwe tegels afgezet.

Een dergelijk "typisch" beeld is met name tot ons gekomen via de meesterlijke interieur-schilderijen van Johannes Vermeer (1632-1675) en Pieter de Hooch (1629-1684). Eigenlijk moeten we zeggen: het tot in onze tijd bewaarde restant van de schilderijen, die zij ooit maakten. Want van alle ooit in de zeventiende eeuw geschilderde werken is slechts een bescheiden percentage ongeschonden tot ons gekomen. Elke generatie bewaarde gewoonlijk die oude schilderijen met zorg, die van belang werden geacht. Maar buiten die eventuele goede voornemens van de eigenaar eiste de tand des tijds en calamiteiten van allerleid aard ook een tol. De archief onderzoeker Montias, die zich met Vermeer bezig hield, heeft berekend, dat wij op dit moment slechts de helft tot driekwart van zijn oevre kennen*1. En dan komen wij er bij de schilder Vermeer nog genadiglijk van af, omdat opeenvolgende generaties de hoge kwaliteit van zijn werk bleven herkennen en daarom extra zorgzaam met die schilderijen omsprongen. Bij veel andere schilders, met name die van het tweede en derde garnituur, is het "overlevingspercentage" nog geringer. Bij een reeks namen van schilders kennen wij momenteel slechts een hand vol schilderijen - of in het slechtste geval geen enkel schilderij meer*2.

Maar klopt dat beeld eigenlijk wel, overgeleverd door die bewaarde schilderijen? Kennen wij het echte zeventiende-eeuwse interieur? Die vraag wordt voor het eerst zorgvuldig beantwoord in een nieuw boek, geschreven door Leidse hoogleraar Willemijn Fock en drie mede-auteurs. Het verscheen bij Waanders uitgevers onder de titel Het Nederlandse interieur in beeld 1600 - 1900.*3

Dit vele kilo's zware boek bevat een neerslag van een jarenlange studie door een universiteits-werkgroep naar een voorheen nauwelijks betreden terrein, dat van het interieur in Nederland uit de periode 1600-1900. Niet alleen is de tekst gebaseerd op vers onderzoek, dat, zoals men zelf in het voorwoord schrijft "wetenschappelijk verantwoord" is. Het is bovendien gepresenteerd in zeer goed toegankelijk en leesbaar Nederlands. Het boek is door de uitgeverij Waanders ook nog eens rijk voorzien van kleuren- en zwartwit-afbeeldingen, uitmuntend geproduceerd op 520 bladzijden hoogglanzend kunstdrukpapier. Dat een dergelijk subliem boek, in de Nederlandse taal gepubliceerd, voor de vriendenprijs van E 55,- in de winkel ligt, is mogelijk gemaakt door een serie financiële bijdragen van cultuurfondsen. Dit boek mag er dus zijn qua inhoud, productie en prijs en het zal ongetwijfeld vele tientallen jaren lang hét standaardwerk worden bij vakopleidingen op het gebied van onder andere architectuur, binnenhuis architectuur, restauratie en kunstgeschiedenis.

Het tijdperk van 1600-1900, driehonderd jaar interieur-geschiedenis is in dit boek onderverdeeld in zes tijdperken van 50 jaar elk: 1600-1650, 1650-1700 etc. Binnen elk van die perioden is steeds de zelfde indeling in thema's gehanteerd, namelijk:

I Algemene ontwikkelingen ;

II Planning, indeling en gebruik ;

III De vaste interieurafwerking en

IV De losse inrichting.

Door deze indeling is het boek snel te doorgronden en ook als naslagwerk bruikbaar.

 

Er was over het algemeen al veel archief-informatie bekend over de interieurs van elite-huizen, met name over de paleizen van Oranjetelgen zoals Frederik Hendrik. Maar er was tot nu toe weinig gepubliceerd over het interieur van woonhuizen van de middenstand en de "kleine luiden". Fock doet in haar boek een geslaagde poging in deze lacune te voorzien. Het lijkt hier, gegeven de inhoudelijke rijkdom van het genoemde boek, bijna ondoenlijk het in deze boekbespreking tot zijn recht te laten komen.

Er is echter voor de Delftsche Courant een lokale insteek te maken. Ondergetekende heeft zich enige decennia bezig gehouden met het Delft van Vermeer en is momenteel (samen met andere specialisten) bezig op internet het huis en interieur van Johannes Vermeer toegankelijk te maken, electronisch gereconstrueerd, met een beeldarchief van de geinventariseerde huiselijke goederen.*4 Voor het eerst is er dus iets wezenlijks te melden over dit Vermeer-huis, dat tot even na 1850 gelegen was aan op de hoek van de Molenpoort en de Oude Langendijk. Daar waar nu de zijkapel van de enorme Jesse-kerk staat, om precies te zijn.

Fock's algemene beeld van het interieur uit de zeventiende eeuw kunnen we hier vergelijken met Vermeer's zeventiende eeuwse interieur, die bekend is uit een inventarislijst.

 

Hoe zag het huis er van buiten uit? Dat weten we totaal niet, want er zijn geen foto's, schetsen of bouwtekeningen bewaard gebleven. Op ons verzoek zijn echter voor het eerst plattegronden en opstanden gemaakt. De auteur van deze tekeningen is dr. ing. Henk J. Zantkuijl, oud hooffdocent bouwkunde aan de TU Delft, waar hij bouwkunde en restauratiekunde doceerde van 1970 tot 1990. Zantkuijl baseert zich op de inventarislijst van Vermeer, en op de bekende maten uit het gegeven perceel. Verder is het huis afgebeeld op verschillende historische kaarten. Tenslotte brengt Zantkuijl zijn enorme parate kennis van de ontwikkeling van het woonhuis door de eeuwen heen in praktijk. De door hem gemaakte plattegrond wordt echter niet nu, maar pas midden september 2002 openbaar gemaakt, bij de opening in Delft van het 3D-model van het Vermeerhuis op internet.

We weten nu dus in grote lijnen hoe het Vermeer-huis in elkaar stak, wat betreft de ligging van de kamers. Maar wat waren de kleuren in zijn interieur? Daarover is niets bekend - behalve als wij aannemen dat Vermeer fragmenten van zijn eigen huis heeft afgebeeld. In september presenteert Zantkuijl daar overigens zijn ideeen over op internet. Fock meldt dat er in het algemeen heel weinig bekend is van de gebruikelijke kleuren in en om een woonhuis. Er is echter een aanwijzing dat men de huizen van binnen vaak bruinig-rood schilderde en van buiten vaak groen, zoals we leren uit een archiefstuk uit 1634 waarin deze kleuren genoemd worden "als men ordinaris de huysen schildert". Deze kleuren zien wij ook terug op de deels geopende, deels gesloten luiken van "Het Straatje" van Vermeer. (p. 34). Er was een andere traditie voor poortdeuren. Op dit schilderijen van Vermeer (en op die van andere schilders) ziet men dat deuren van poorten en schuren diagonaal zijn geschilderd in rood-wit of groen-wit (in vier contrasterende driehoeken die elkaar in het midden van de deur in een punt raken).

Vermeer's huis (of om het preciezer te zeggen: het huis dat in bezit was van zijn schoonmoeder Maria Thins, waar Johannes Vermeer en zijn vrouw Catherina Bolnes introkken op - of voor 1660) had een 'voorhuis'. Dit voorhuis was een semi-openbaar overgangsgebied tussen enerzijds de straat en anderzijds de intimiteit van de binnenkeuken, waar het gezinsleven zich afspeelde. In het voorhuis toonde de huisbewoner (wellicht meester in een bepaald vak) de goederen die hij gemaakt had en die er te koop stonden. Er werden zaken gedaan. In het geval van Vermeer zal hij er soms een door hem vervaardigd schilderij hebben gehangen. Maar meestal had de schilder Vermeer weinig of geen eigen werk in huis, zoals blijkt uit dagboek-aantekeningen van buitenlandse bezoekers.

 

Wat was er zoal in het voorhuis van Vermeer te vinden aan huisraad? Dat weten we nauwkeurig. Op 29 februari 1676 werd de inventaris genoteerd door de assistent van notaris Frans Boogert. Hij bevond zich toen in het huis aan de Oude Langendijk, hoek Molenpoort van de kort daarvoor overleden schilder Johannes Vermeer. Het document wordt bewaard in Gemeentearchief Delft.


We laten hier de volledige inventaris van het voorhuis volgen, in de oorspronkelijke spelling:

Een freutschilderytje; Een zeetje; Een landschapje; Een stuckie schildery door [Carel] fabritius ; een schrijnwercktkasie; een groot stuk schilderij van mars ende apollo in een slechte swarte lijst; twee schilderijen wat kleijnder; nog vier schilderijtgens met slechte lijsten; een spiegel met een ebbe lijst; een houte voutbanckie [voetenbankje]; vier slechte groene stoelen; twee slechte tapijte sitkussens.


En zo alles van waarde noterend vervolgt de assistent zijn pad door het gehele huis, van kamer tot kamer. En hij schenkt ons daarmee een unieke blik op huize Vermeer.

 

Fock schrijft o.a. dat de stoelen in een alledaagse situatie op een rij langs de muur stonden, met de rugleuning naar de muur toe. Ze werden alleen verschoven voor een gesprek als daar aanleiding voor was. De volwassenen in huize Vermeer (Maria Thins, Catherina Bolnes, Johannes Vermeer en wellicht de meid) mochten zitten aan de eettafel. Kinderen kregen staande een snee brood met kaas of een kommetje soep of stamppot. Zij konden op kussens op de grond gaan zitten of met het eten de straat op gaan. Het "eetgebeuren" was niet beperkt tot de binnenkeuken, maar kon in elk vertrek gebeuren, bijvoorbeeld in de kookkeuken die onder de binnenkeuken was gelegen. Slapen kon men in elk vertrek waar een bedstee was gekoppeld aan de balkconstructie van het huis. In de winterkou was een haardvuur in de buurt wel zeer gewenst. Er moeten bij Vermeer veel bedsteden in huis zijn geweest, genoeg voor de 11 van de 15 kinderen die die Vermeer bij zijn dood in december 1675 levend achter liet. In de inventarislijst zijn slechts één los ledikantje en een wieg te vinden. Slapen en eten gebeurde dus ook overal in huis. Een specialisatie in eet- of slaapfunctie van vertrekken was nog niet aangebracht.

 

Wat lag er overigens op de vloer bij Vermeer? De inventaris van 1676 zwijgt daar over. Marmeren vloeren, schrijft Fock, zo veelvuldig afgebeeld op schilderijen, waren in de praktijk van het burgermansinterieur een hoge uitzondering - want ze waren bijna niet te betalen. Vloeren in woonhuizen waren gewoonlijk gemaakt van goedkopere vurenhout of het duurdere grenenhout. Grenen vloeren werden, als men het zich kon veroorloven samengesteld uit zo breed mogelijke delen. De vloer werd veelal kaal gebruikt, soms met vloermat maar zonder tapijten vloerkleed. Tapijten weren, als ze betaald konden worden, op tafels gedrapeerd. Vanwege het optrekkende vocht werd op begane grond plavuizen of speciale bakstenen geplaatst. Op de plavuizen placht men zand te strooien, zo mogelijk in fraaie ornamentele patronen. De deuren in de woningen werden, indien er geld was, van eikenhout gemaakt, en soms van nog luxere houtsoorten. Ook de lambrizering kon van eikenhouten panelen zijn. Voor dat soort werk was er een speciale timmerman, de zogenaamde 'schrijnwerker' die het alleenrecht had op het leveren van dat soort fijn houtwerk met ingewikkelde verbindingen.

 

Waren de wanden gepleisterd of met stof bespannen? Over de toepassing van behangsels is weinig bekend. We treffen met stof bespannen wanden eigenlijk alleen nog aan in de rijk uitgevoerde poppenhuizen, die nu nog intact in musea staan. Die vormen een rijke bron van informatie over het interieur en het huishouden. Naast textielbehang kwam ook het kostbare goudleer in de mode bij hen die het zich konden permitteren. Bij Vermeer wordt geen textielbespanning genoemd, maar wel "omtrent zeven ellen goudleer" aan de muur. Dit luxe materiaal is wellicht te zien op het schilderij "Allegorie op het Geloof", nu in het Metropolitan, New York City, samen afgebeeld met de crucifix die in 1676 bij Vermeer werd aangetroffen in de grote zaal. Het goudleer hing in de binnenkeuken - het centrale woonvertrek en het centrum van het gezinsleven. Er werd in het algemeen zeer zuinig gestookt; dat viel op bij bezoekers uit het buitenland - die dat als bijzonderheid in hun dagboeken noteerden. In de winter was de binnenkeuken de enige redelijk warme ruimte in huis.

 

Bij het overlijden van Vermeer, eind December 1675 waren er van zijn kinderen 12 in leven. Die moesten net als de volwassenen allemaal een slaapplaats vinden in de reeks van bedsteden. Men sliep gewoonlijk met zijn tweeën in de bedstee. In de inventeris staan die bedsteden niet, want ze horen bij de aard- en nagelvaste betimmering. In de opsomming vinden we een enkel ledikantje en een wieg.

 

In het hoofdstukje over licht en verlichting doet Fock een opmerkelijke uitspraak over de uren van nachtelijke duisternis:

"Licht kwam allereerst van het haardvuur. Aanvullende verlichting was uitermate schaars. De duur van de werkdag door het jaar heen was op het natuurlijke licht afgestemd. In inventarissen treffen we nauwelijks verlichting aan in vertrekken. Kandelaars, blakers en dergelijke waren weggeborgen in de kasten en werden allen tijdens gebruik te voorschijn gehaald. Veel afbeeldingen getuigen van de schaarsheid aan licht 's avonds in de vertrekken, meestal maar één, hooguit twee kandelaars of blakers." (p. 43).

Bij Vermeer, de spreekwoordelijke schilder van het licht, verwachten we wellicht een ruimhartig aantal lichtbronnen in huis. Wat we echter door het huis heen in 1676 aantreffen (buiten de diverse haarden) zijn de volgende lichtbronnen:

Opgeborgen in het kamertje opzij van de grote zaal vinden wij twee koperen snuiters, een yzeren blaker en een koperen kandelaar.

In het kleine berghok genaamd "hangkamertje", opzij van de grote zaal, bewaarde men "een oude koffer met daarin zeven koperen kandelaars.

In het bijkeukentje staat verder nog een "oud lantarentje".

Niet genoemd (of misschien bij elkaar geveegd onder het kopje "enige rommeling, niet waard apart genoemd te worden") zijn aardewerk olielampjes. Uit prenten weten we dat er bij het koken er een olielampje boven de pot hing, die boven het vuur was opgehangen. Dat bood enig zicht op wat er in de pot stond te pruttelen. Alles bij elkaar zien we dus geen zee van licht, ook niet bij Vermeer.

Een aardigheid uit het Vermeer-huis is nog het kamergemak, aangeduid als "secreetkoffertje" Twee waren opgesteld in een kleine kamer opzij van de grote zaal. Jet Pijzel, een van de mede-auteurs van Fock, schreef daar eerder over in haar prachtboek Het Hollandse pronkpoppenhuis, *5 Van legeraanvoerder Frederik Hendrik, zo schrijft Pijzel, is bekend, dat hij gebruik maakte van een losstaande "camerstoel" bekleed met groen fluweel en met een koperen bekken.

We weten niet of Vermeer achter op de plaats nog een echt privaat had. De inventaris vermeldt daar alleen een reeks "waterpotten", lees pispotten. Die werden geleegd in de stro-schuit die op gezette tijden door de Delftse grachten voer. De inhoud van de stro-schuit werd buiten de Oostpoort op het land geleegd.

Wat vooral opvalt in de Vermeer-inventaris is de soberheid, die scherp contrasteert met de weelde, afgebeeld op de Vermeer-schilderijen. Uit het hele interieur van de rooms-katholieke familie Thins-Bolnes-Vermeer spreekt een ingetogen levensstijl die typisch van "boven de grote rivieren" is. Er is geen sprake van luxe; zilver noch goud treffen wij aan, zelfs niet bij de rijke Martia Thins en ook het interieur en de kledingstukken zijn heel gewoontjes. Wellicht is dat terug te voeren op de overheersende calvinistische geestesstroming, waarin pronken met bezit niet oorbaar werd geacht. Of zijn er veel spullen van waarde verkocht in de crisisjaren vanaf 1672, toen wegens de oorlogen de handel in schilderijen stilviel en er armoede kwam? Het is wel mogelijk dat begin 1676 het nodige aan spullen verdonkeremaand is, net voordat de klerk van de notaris in huis kwam. Een kostbaar voorwerp dat zeker illegaal voor die klerk verborgen werd gehouden is het sublieme schilderij, Vermeer's meesterwerk "De Schilderkunst" ofwel "De kunstenaar in zijn studio", later genoemd als bezit van de weduwe Catherina Bolnes. En toen men vanuit de stad Delft langskwam bij huize Vermeer om naar traditie het beste opperste kleed van Vermeer op te halen na diens overlijden, ten behoeve van de armen, werd genoteerd "niet te halen". Zijn er praktijken gebeurd die het daglicht niet konden velen?. De tijden waren zwaar en de elf kinderen hadden honger. Wie zal het zeggen?

Terug naar Het Nederlandse interieur in beeld 1600 - 1900, de aanleiding voor deze blik op het Vermeer-huis. Uit het bovenstaande mag blijken, dat dit boek van hoogleraar C. Willemijn Fock en haar team om een aantal redenen van bijzondere klasse is. Het is aantrekkelijk en leesbaar, dus goed bruikbaar voor een breed publiek. Bovendien is het betaalbaar; in draf dus naar de betere boekwinkel!

 

Kees Kaldenbach, Kunsthistoricus

==============================================

Afbeelding 1

 

Johannes Vermeer, "De Schilderkunst" ofwel "De kunstenaar in zijn studio". Dit meesterwerk was tot aan de dood van Vermeer in diens bezit. Later in bezit van zijn weduwe die het verdonkeremaande tijdens de inventaris van 1676; nu in het Kunsthistorisches Museum in Wenen.

 

 

 

=======================================================

in apart kader te plaatsen:

 

1* John Michael Montias, Vermeer and his Milieu, Princeton University Press, p. 266-267. Een vertaling is daarna verschenen onder de titel Vermeer en zijn Milieu, Baarn 1993.

 

2* Zie het onderdeel "Delft artists" in de web site

www.johannesvermeer.org

www.xs4all.nl/~kalden

 

3*C. Willemijn Fock, Titus M. Eliëns, Eloy F. Koldeweij, Jet Pijzel-Dommisse, Het Nederlandse interieur in beeld 1600 - 1900 Waanders, Zwolle 2001. Prijs E 55,-

 

4* Opening wordt voorzien in Delft, medio september 2002. Er zal dan een bijzondere openings-ceremonie plaatsvinden.

 

5*Jet Pijzel, Het Hollandse pronkpoppenhuis, 2000, Waanders, Zwolle, afb. 310 en p. 24.

 

==============

More info about the author click author.

 

This page launched 30 March 2002. Updated January, 2008.

 

Research and copyright by Kaldenbach. A full presentation is on view at www.xs4all.nl/~kalden/