Een vertelling Ronald Langereis © 2004

de Zetel van de Ziel

Nergens

4 0

Publicatie 29 februari 2004


In het laatste hooiveld stonden de meiden gebukt de gevallen bossen gedroogd gras bijeen te binden. Ze zetten de garven schuin tegen elkaar als kleine, zoetgeurende tentjes.
De zon had de kale stoppels verzengd tot een tapijt van stekels en pennen, dat onbarmhartig in hun blote voeten stak, alsof het veld zich na het maaien tegen verdere aanrandingen had willen wapenen.
Voordat de ochtend te heet werd, moest het werk gedaan zijn. Daarna waren er nog klusjes te doen in de melkerij en dan konden de meiden hun kleren in orde gaan maken voor de begrafenis.

Tetty was haar bezittingen bij de boerderij gaan ophalen en het was nauwelijks iemand opgevallen waar ze mee bezig was, omdat de jongere meisjes allemaal vol ontzag en met nauwelijks te bedwingen opwinding de terugkomst van Gweno afwachtten.
Ze had Blodwen terzijde genomen en haar verteld wat ze van plan was.
‘Niet huilen, Blodwen,’ had ze gezegd, met een tikje tegen het kind haar neusje.
‘Nu mag jij voortaan de koeien ophalen. En niet vergeten de kazen te keren, hè.’

Toen was ze naar Geoffrey in de boomgaard gegaan, waar ze een paar appels plukten voordat ze het pad naar de aanlegsteiger insloegen.
‘Waar zullen we naartoe gaan?’ vroeg hij.
‘Ergens,’ zei Tetty.
‘Ergens is nergens,’ antwoordde hij, ‘en trouwens, we weten niet eens of de man van de boot wel komt.’
‘Je zei toch dat hij vandaag verwacht werd.’
‘Ja, maar als hij nou eens niet komt?’
‘Dan zwemmen we toch over.’
‘Vergeet ‘t maar.’

Terwijl ze langsliepen sloegen de hooisters hen zwijgend gade, zonder enige blijk van verwondering of afgunst.
De vogels boven het eiland kerfden wonden in de hemel met hun schorre gekras en de zon, hoog in een wolkeloze lucht, stortte haar licht uit over de heuvels die zich uitstrekten als de poten van een beest dat lui in de warme vloed van de zee ligt, alsof niets het ooit nog in beweging zou kunnen krijgen.

Nadat de eerste mensen zich er hadden gevestigd, had het eiland er nog vele zien komen, maar gaan liet het iemand maar zelden. Het is een stuk eenvoudiger een pelgrim in de geest te zijn, dan een pelgrim van vlees en bloed. De ene heeft niets te verliezen en alles te winnen; de andere heeft alles te verliezen.

Het zich vertrouwd maken met de alledaagse werkelijkheid en zijn pogingen om er grip op te krijgen, brengen in de mens een behoedzaamheid voort van de alleredelste soort, want wanneer het dagelijks leven voor hem een valse haven blijkt, raakt hij van al zijn ankers los. Maar zelfs wanneer de werkelijkheid een waarachtig toevlucht biedt, maakt dat haar nog niet tot een rotsvaste uitvalsbasis voor verdere ontdekkingstochten.

De man van de boot kwam die dag niet opdagen en Geoffrey en Tetty aten hun brood op in de schaduw van een grote gaspeldoorn. Ze beseften dat hoe langer het ging duren, hoe groter de kans dat de macht van de de doden hen zou beletten een nieuw leven op te bouwen.

Aan het einde van de middag zagen ze de mancipel boven de rand van de klip verschij-nen, een kleine honderd meter verderop. Toen hij met veel vertoon in zee ging staan urineren, begrepen ze dat hij hen ook gezien moest hebben; en het leek of hun kansen om van het eiland af te komen door zijn toedoen verschrompelden tot niets.


Oorspronkelijke titel: Flying to nowhere, John Fuller, 1983
Vertaling: © Ronald Langereis, 2002


Inhoudsopgave