Een vertelling Ronald Langereis © 2004

de Zetel van de Ziel

Zaag

3 8

Publicatie 29 februari 2004


Ze was weggelopen van de boerderij, terwijl de andere meiden met elkaar overlegden wat er moest gebeuren nu mevrouw Ffedderbompau er niet meer was. De tijd van het jaar dwong hen ertoe door te gaan met de oogst, met maaien, plukken en binnenhalen. Het werk zou gedaan worden. De voorbereidingen voor komend seizoen zouden ook worden getroffen. Maar bij Tetty was er iets geknapt in haar binding met het leven op de boerderij en wat haar betrof, was ze nu klaar om te vertrekken.

Het nieuws van Geoffrey, dat zijn meester niet meer was opgedoken uit de klamme fundamenten onder het huis van de abt en dat de duiker nu helemaal vol water stond, zodat niemand er meer door kon, was haar niet geheel onwelgevallig.
‘Dan zal hij wel verdronken zijn,’ had ze gezegd. ‘Nu kunnen we van het eiland weg, hè?’
Maar Geoffrey voelde de last van zijn plicht op zich drukken en was vastbesloten uit te vinden of het Vane uiteindelijk toch gelukt was om zonder te verdrinken in de gewelven onder het huis van de abt door te dringen.

Tijdens hun speurtocht door het huis op zoek naar de abt had Tetty die gedachte verworpen:
‘Als we de abt zelf al niet kunnen vinden, hoe moeten we je meester dan opsporen,’ zei ze. ‘Hij moet de wraak van de heilige over zich afgeroepen hebben, omdat hij zijn gewijde bron heeft vernield.’
‘Lieve Tetty,’ zei Geoffrey, terwijl hij zijn hand tegen haar wang legde, ‘Heiligen nemen geen wraak. Daar zijn het heiligen voor.’
‘Dan ben jij zeker ook een heilige; dat je je druk maakt om iemand die de schuld is van de dood van je paard.’
‘Ik maak me helemaal niet druk om hem,’ antwoordde Geoffrey.
‘Nou, ik ook niet,’ riep Tetty. ‘Dus als we de brief aan de abt hebben afgegeven, kunnen we gaan?’
‘Zou kunnen.’
‘En dan ben jij van die man af die hier alles kapot heeft gemaakt.’
‘Misschien wel.’
‘Weet je,’ hield Tetty vol, ‘uiteindelijk heeft hij zichzelf kapotgemaakt, en nog wel in de wateren die hem weer moesten helen.’

Door de kracht van deze redenering van elke verplichting aan Vane bevrijd, sloten zij hun verbond om samen een nieuw leven te beginnen.
En alsof het huis de abt tot op dat beslissende moment voor hen verborgen had gehouden, om hen te dwingen zowel in hun eigen geest, als door zijn lege kamers te blijven zoeken, totdat zij uiteindelijk en zonder een spoor van twijfel gevonden hadden, waar ze echt op uit waren, stonden ze plotseling tegenover hem in de snijkamer.

De abt begroette hen zonder enige blijk van verwijt of verrassing en als hij niet in zo’n verstrooide en afwezige staat had verkeerd, had de indruk kunnen ontstaan dat hij er groot belang aan hechtte hen, indringers als zij waren in dit macabere domein, als officiële getuigen deelgenoot te maken van zijn pasgedane ontdekking.

‘Hier, kijk,’ zei hij en hield de grauwe arm omhoog van een lijk dat halfafgedekt op de snijtafel lag in het midden van de ruimte.
‘Kijk!’
Hij greep de vingers van het lijk beet en zette ze een voor een rechtop.

Tetty had niet zo’n behoefte om te kijken en Geoffrey kon alleen maar denken, verbijsterd over wat hij zag, dat Vane het toch bij het rechte eind had gehad, en dat de abt een gevaarlijke krankzinnige was.
Hoe was het mogelijk, dat ze hem, een priester, hier aantroffen, terwijl hij liep rond te soppen in een duim goor water, met z’n sandalen bovenop klonters en slierten zwartgeronnen bloed en glibberend over lappen huid. Zijn haar stond in pieken overeind en in een hand hield hij een zaag.

‘De vingernagels zijn gegroeid,’ zei de abt. ‘De wateren zorgen niet alleen voor conservering, ze wekken de doden weer tot leven!’


Oorspronkelijke titel: Flying to nowhere, John Fuller, 1983
Vertaling: © Ronald Langereis, 2002


Inhoudsopgave