de Zetel van de ZielPut3 5Publicatie 29 februari 2004
Zodra hij zijn preek had uitgesproken, maakte een gevoel van schaamte zich van de abt meester, want hij besefte dat hij leugens had verkondigd.
Diep beneden hem, in het stikkedonker, was Vane bezig, ingesloten in de bedompte hitte van een nauwe stenen ruimte, die niet verticaal en niet horizontaal liep en die geen kelder was en evenmin een fundering. Hij glibberde over platte stenen die bedekt waren met een slijmhuid van kalkafzetting en waadde door troggen die onder muren verdwenen en waarvan de doorgang zo laag was dat het water bijna tot de zoldering reikte. Zijn gebogen rug schaafde langs stenen, waarvan natte korsten en schubben loslieten die in zijn haar bleven hangen.
Dat de abt een menseneter zou zijn, wilde er bij hem niet in, maar daarmee had hij nog geen verklaring voor wat er met de lijken van de pelgrims gebeurde. Zijn eigenlijke onderzoek had zich in korte tijd toegespitst op het persoonlijk doen en laten van de abt, tegen wie hij nu toch zeker een ceel van aanklachten kon indienen. Wanbeheer van de bron leek daarvan nu wel de minst ernstige.
Hij had juist een aanvang gemaakt met een speculatie over het lot van de novicen op het eiland en een poging ondernomen dit op een of andere wijze logisch te verbinden Terwijl hij in paniek om zich heen bleef graaien naar een niet-aanwezig houvast om zich weer op te richten, raakte hij onder water zijn oriëntatie volledig kwijt en hij werd naar de weke lichamen in de lijkenput toegetrokken, gleed tussen hen door en botste tegen ze aan en het kwam hem voor alsof dit bassin als schatkamer diende om ze op te sparen en te bewaren, gerangschikt in scholen en kleine genootschappen; zwevende, slapende, gerimpelde gedaanten.
Waar hij probeerde ze van zich af te duwen, bracht dat ze alleen maar dichter naar hem toe. Met zijn handpalmen weerde hij de macabere vormen af, die zich aan hem opdrongen en om hem heen bleven zweven, traag omwentelend voor zijn niets-ziende ogen alsof ze zich door hem wilden laten beschouwen, totdat hij tenslotte geen lucht meer had en zelf een lijk werd onder de lijken. Geoffrey, die - nu de geheimen op het punt leken ontsluierd te zullen worden - de opdracht had gekregen de toegang tot Vane’s ondergrondse naspeuringen te bewaken tegen de nieuwsgierigheid van de novicen, werd niets gewaar van deze gebeurtenissen. Hij zat op een warm rotsblok in het avondlicht en de weinige monniken in zijn buurt baden hun rozenkrans, terwijl ze zich in gedachten bezighielden met de uitdagende mysteriën van de beproeving die hun medebroeder moest ondergaan in de kamer daar boven, mysteriën die vroeg ontstoken lampen in de vorm van schaduwen op het geblindeerde venster wierpen. Geoffrey wierp ook een blik omhoog en vroeg zich af wat er gevergd zou worden van de jongeman, die hen de afgelopen paar dagen met zo’n stille toewijding over het eiland had rondgeleid. Hij had er Tetty naar gevraagd en al had die eerst net gedaan of ze er niets over mocht zeggen, uiteindelijk gaf ze toe dat ze het niet wist. Aan de oudere vrouwen was het verboden erover te praten en de spelletjes van de meisjes, waarin de beproeving vaak centraal stond, waren een verward samenraapsel van verzinsels en kletspraatjes.
Diagonaal van de ene hoek naar de andere liep er een verhaallijn door de slaapzaal die nergens de grond raakte, maar voortkroop over de muren, bedstijlen, dekenkisten, langs de zoldering, overal; dan weer terug, voorbij het raam, gegiechel, lijf aan lijf naast elkaar; even neerstrijken op een randje, uitbrekend zweet, schoppen met bungelende benen; stemmen in kasten die fluisteren:
Oorspronkelijke titel: Flying to nowhere, John Fuller, 1983 Vertaling: © Ronald Langereis, 2001
|
Vorige | Volgende |