Een vertelling Ronald Langereis © 2004

de Zetel van de Ziel

Preek

3 4

Publicatie 29 februari 2004


Broeders, ik toon jullie hier een paddestoel, waarmee ik jullie iets over vliegen zal duidelijk maken. En in mijn andere hand houd ik mijn tekst van Ezechiël xiii.20:
‘En aldus sprak de Heere God: Ziet, ik ben tegen uw kussens.’
Wees onze broeder indachtig die voor ons is geleid in het aanschijn van de gezegende Lleuddad en die de smarten en de geselinge des Heeren draagt. Houd jullie ogen op hem gericht en luister naar mijn woorden.

De paddestoel, kun je zeggen, heeft men een weinig toepasselijke naam gegeven, want aan een pad biedt hij bepaald geen ruime zitplaats, hoogstens een bescheiden plaatsje. Maar ik verzeker jullie, er is ‘multum in parvo’, oftewel, veel ruimte in het kleine.

Onder deze zachte koepel is tussen de smalle plaatjes veel plaats ingeruimd voor de geur, zoals ook de bladzijden van dit heilig boek de geur ademen van hun Schepper, die wij als bij een paddestoel door onze neusgaten kunnen opsnuiven om er een ruime plaats voor in te ruimen in onze ziel.
Want met onze zielen is het als met de paddestoelen des velds, ‘multum in parvo’. De oneindigheid van Gods inblazing vult de bescheiden holte van onze schedel en elk beetje geur daar is niet minder dan alle geur die er bestaat; want hebben wij de geur van onze Schepper eenmaal geroken, dan kennen wij de ware geur die ons in staat stelt het waarachtig leven te onderscheiden van het verderf er omheen.

Wie van ons kan de ware geur des levens van de geur des verderfs onderscheiden?
Broeders, de stank van het sterfbed is zoet van herinneringen aan een leven dat zijn vleugels samenvouwt; de geur en de smaak van de zwam overleven de verrotting van de stronk of mestvaalt. En daarom trekken wij het veld in om deze knoppen der aarde te rapen, die op wonderbaarlijke wijze tevoorschijnspringen, wit met gevouwen vleugels.

Maar let wel, hun vleugels worden niet ineengevouwen, zij zullen zich juist ontplooien, net als wij ons moeten ontplooien.
Uit de aarde priemt het leven omhoog naar de hemelse sferen; de grond zelf duwt zich opwaarts, net als zielen zich opwaarts duwen. De paddestoel, die niet uit zaad is voortgekomen, is louter grond; de ziel is louter grond en de mens, hoewel van zaad verzadigd, is verderfelijk stof.

Als een man met een plof zou openscheuren, zo dat de zaadbol die hij is openbarst, en zijn geest zweeft door de lucht, dan stelt dat eigenlijk nauwelijks iets voor.
En, broeders, hoe zien júllie dit? Als iets om na te streven? Voor mij is het niet meer dan wat wind in de lucht, een ijdele beweging van niets, zoals water beweegt als je er met je hand in roert. En wat in beroering is moet mettertijd weer bezinken.
En daarom is een verlangen te kunnen vliegen een vals verlangen naar een verbreking van de band met de aarde, onze levensgrond, onze natuur, en het bed waarin wij eens zullen verrotten.

Zoals de profeet uitriep:
‘Wee de vrouwen die in alle armsgaten kussens naaien en het hoofd van een iegelijk in doeken hullen om zielen te vangen.’
Dus hield de profeet zich verre van vrouwen en spaarde hij zijn zaad, opdat hij geen zielen zou vangen, maar zijn eigen ziel zou doen groeien, als het groeien van de grond, dat de geur van verlossing insluit in een kleine ruimte die door de grond zelf wordt voortgebracht.

En daarom zei het de Heere God aldus:
‘Ziet, ik ben tegen uw kussens, waarmede gijlieden de zielen vangt om hen te laten vliegen, en ik zal ze van uw armen rukken en de zielen vrij laten gaan, juist de zielen die gijlieden vangt om hen te laten vliegen.’

Net zomin als een rots, kan een man zich losmaken van de grond waarin hij is ontsproten en die hem heeft voortgebracht.
Broeders, als jullie beweren dat een bloem vliegt, dan zeg ik dat hij rust op een wortel. Als jullie zeggen dat een vogel vliegt, dan zeg ik dat hij rust op een wortel, de voet waarmee hij op de grond steunt. Een berg laat het moede hoofd hangen en een vogel valt uiteindelijk omlaag; beenderen keren terug tot de aarde; en de mens is stof.

Broeders, denk aan de legende van Lleuddad en de vogel die boven het eiland vloog, toen het eiland nog een kale rots was. De heilige versmachtte van dorst en zou zeker sterven en toen viel zijn blik op de vogel die hoog boven hem zweefde en van de wolken dronk, en hij wenste dat hij een vogel was.
Maar zolang hij een vogel wilde zijn, bleef het eiland dor, want de vogel vloog buiten zijn bereik en dronk de wolken op. Toen viel Lleuddad neer op de uitgedroogde grond om te sterven en wenste niet langer een vogel te zijn; en daarop stortte de vogel direct ter aarde en waar hij viel barstte de grond open en uit de grond borrelde water op waaraan de gezegende Lleuddad zich laafde en zo bleef hij behouden.

Wat is de grootste verzoeking die elke monnik moet doorstaan?
Dat is de verzoeking dat hij vergeet dat hij stof is. Het is de verzoeking te willen vliegen.

Weet, dat met vrouwen verkeren gelijk staat met je losrukken van je wortels, een poging doen om te vliegen. Een man die zich in een vrouw verliest, is een man die probeert te vliegen. Los van de grond zwermen de massa’s, lip tegen lip, rusteloos op zoek naar een rustpunt. Over de aarde gaan zij, de vingers verstrengeld. Hun aanraking drijft hen op wonderbaarlijke wijze voort, zonder einde, alsof niet de grond op hen wacht.

Weet, dat in een roes verkeren gelijk staat met je losrukken van je wortels, een poging doen om te vliegen. Een man die zich tegoed doet aan wijn, is een man die probeert te vliegen. Schaduwen tekenen zich af waar geen vuur is, hol weerklinkt het gelach en in de kamer heerst geen stilte.

Weet, dat het uitspreken van vreemde woorden die verwaaien in de wind een poging is om te vliegen. Een man die het stilzwijgen niet weet te bewaren is een man die probeert te vliegen. Geluiden weerklinken als uit een woud, en eenmaal daar binnengegaan is een weg terug niet een-twee-drie gevonden.

Daarom zeg ik jullie, broeders, houdt je geest gericht op de grond en bewaar het stilzwijgen, betracht matigheid en laat je niet in met vrouwen.
Wees hierbij indachtig onze heilige zaliger nagedachtenis, Lleuddad, wiens beenderen hier in de grond ons leven op dit eiland voeden. Laat zijn voorbeeld een baken zijn voor deze novice, onze broeder, die hier voor ons ligt. Hij heeft kond gedaan van zijn verwantschap met het stof, en in het stof ligt hij neder. Hij stelt de worm voor die in elk van ons huist, die ons begin is en ons einde. Amen.


Oorspronkelijke titel: Flying to nowhere, John Fuller, 1983
Vertaling: © Ronald Langereis, 2000


Inhoudsopgave