Een vertelling Ronald Langereis © 2004

de Zetel van de Ziel

Code

3 1

Publicatie 29 februari 2004


Op aandringen van de mancipel zochten ze het hele erf af, maar ze vonden niemand, wat iedereen trouwens ook verwacht had. De mancipel haalde zijn schouders op en keek Geoffrey met een vijandige grijns aan.
“Je meester is naar je op zoek,” zei hij.
“‘t Is niewaar,” zei Geoffrey terug.
“Ik dacht ‘t toch echt wel,” zei de mancipel, afwezig naar zijn nagels turend.

Tetty maakte de knoopjes van het kind haar jurkje vast en nam haar mee het melkhuis binnen. De mancipel werd voorzien van de broden waar hij voor was gekomen en verliet de boerderij met de manden van de ezel volgeladen. De meisjes pakten hun werk weer op.

“Die kerel zou ik zo voor je vermoorden,” zei Geoffrey. “Ik zou die lelijke tronie van ‘m aan reepjes snijden.”
Een meisje dat een emmer aan ‘t vullen was moest daar om lachen, maar Tetty zei niets. Hij probeerde andere onderwerpen aan te roeren, maar ze weigerde te praten. Nadat ie een tijdje met een muizeval had zitten spelen, stapte hij op en ging op zoek naar Vane.

Diezelfde middag verrichtte mevrouw Ffedderbompau de trekking. Tegen de zon hadden ze de gordijnen voor haar dichtgeschoven en toen de meisjes achter elkaar binnenkwamen was ze nauwelijks nog in staat geweest haar hoofd naar de deur te draaien.
Een paar van de kleinsten hadden de slappe lach en hielden hun neus dichtgeknepen. Die werden de kamer uitgestuurd.

Blodwen had de pul met de stenen erin meegebracht en om de beurt wees mevrouw Ffedderbompau een van hen aan om een steen te pakken, totdat er nog maar één overwas en dat was toen Gweno aan de beurt was. De andere meisjes, die hun eigen steen vol verwachting uit de pul hadden gepakt, verloren op slag hun belangstelling. Ze legden hun stenen terug en gingen een voor een de kamer uit, onderwijl met verbazing naar Gweno kijkend, nieuwsgierig en met een nieuw ontzag.

Toen ze alleen waren, gebaarde mevrouw Ffedderbompau haar om dichter bij het bed te komen. Gweno gehoorzaamde, ondanks de bijna adembenemende lucht.
“Kind,” fluisterde mevrouw Ffedderbompau, “laat mij eens naar je kijken zoals je ter wereld kwam, in je blootje.”
Gweno bleef weifelend staan.
“Vooruit, niet zo treuzelen. Doe es gauw je kleren uit.”

Gweno maakte haar jurk los. Ze trok ‘m van haar schouders en liet ‘m op de vloer glijden. Uit het hoopje stof aan haar voeten rees ze op zo blank en bloot als een pas geschilde staak. De tekenen van haar sekse staken op haar maagdelijke lijf af als leestekens, die een betekenis aanduiden in een vreemde taal, de meest gewone en toch meest geheime code, de pijlen en schietschijven zelf van de natuur. En mevrouw Ffedderbompau slaakte een zucht om de broze schoonheid van deze ontluikende hoop des levens.

“Weet je wat je moet doen, mijn kind, wat er van je wordt verwacht?”
Gweno knikte.
“Daar geloof ik niets van.” Mevrouw Ffedderbompau zuchtte opnieuw. “Maar ze zullen het je allemaal uitleggen. En denk eraan, kindje, dat de beproeving van een novice voor de helft ceremonie is, de traditionele viering van de betekenis van zijn wijding met de symbolen van de nieuwe vermogens waar hij aanspraak op maakt, maar dat het er voor de andere helft om gaat die vermogens ook echt op proef te stellen. En in wat hij heeft verworpen én in wat hij heeft verworven, in dat alles is hij een ware afspiegeling van de heilige.”

Met haar blote teen tilde Gweno een randje op van haar gevallen jurk. Haar ogen hield ze neergeslagen, maar voor mevrouw Ffedderbompau bleef het een vraag welke emotie uit een mengeling van ergernis, schaamte en verveling daarin het grootste aandeel had.
“Houd de heilige altijd in gedachte, kindje,” zei ze. “De heilige leidt onze geest en stelt hem gerust, als het lichaam belaagd wordt.”

En met een neerhangende lok van haar donkere haar voor haar genegen gelaat dacht Gweno aan de versmachte vogel en de gesprongen rots en aan de verschrikkelijke, rotte, ondraaglijke, smerige, gore stank van mevrouw Ffedderbompau.


Oorspronkelijke titel: Flying to nowhere, John Fuller, 1983
Vertaling: © Ronald Langereis, 2000


Inhoudsopgave