Een vertelling Ronald Langereis © 2004

de Zetel van de Ziel

Adem

3 0

Publicatie 29 februari 2004


Toen de melk eenmaal stijf genoeg geworden was, trok Tetty het mes er doorheen en wei welde op uit de snede. Ze maakte er evenwijdige kerven in en de melk lilde. Ze kon de zware schaal net een beetje schuinhouden, waardoor iedere verse wonde in de melk zich opende. Toen maakte ze kruissneden, net zolang tot de melkmassa in losse vierkanten was verdeeld. Samen met een ander meisje keerde ze de schaal om en de hele inhoud glibberde in een rieten mand, waar de wei door wegstroomde.

Ze waren net bezig handenvol salie boven de kaas te verkruimelen, toen Geoffrey binnenkwam met nieuws over de opgravingen.
“Het afvoerkanaal loopt rechtstreeks naar het huis van de abt,” vertelde hij, terwijl hij meehielp om de gedroogde bossen salie weer op te hangen aan de haken onder de daksparren.
“Nou en?” vroeg Tetty met een glimlach.
“Vane denkt dat het de abt is die de lijken van de pelgrims steelt.”
“Toe nou! Van wie moet hij die dan stelen?”

Tetty zette haar handen even op Geoffreys schouders en sprong van de stoel af waar ze op stond.
“Ik begrijp je niet,” zei Geoffrey.
“Oh nee?” zei Tetty, terwijl ze met haar vinger tegen het puntje van zijn neus duwde.
“Hij steelt ze van de pelgrims.”
“Wat moeten die pelgrims nou met een lichaam? Ze zijn immers dood! Je kan trouwens ook niet iets van zichzelf stelen.”
“Oh nee? Waarom niet?” hield Geoffrey vol.
“Je kan een gouden horloge van iémand stelen,” zei Tetty, “maar je kan geen gouden horloge van een gouden horloge stelen.”
“Wat een onzin,” zei Geoffrey, “en ik ben al zo moe.”

Hij liet zich op de koele stenen bank neervallen, die aan één kant van voor naar achter langs de muur van het melkhuis liep en leunde achterover met zijn hoofd tegen de muur. Tetty gaf hem een korst brood, maar na één hap legde hij hem op de steen naast zich neer.

Toen alle kaas lag uit te lekken en ze bezig waren de kuipen schoon te schuren, klonk er buiten een geluid alsof iemand naar adem stond te snakken.
Geoffrey deed net op tijd zijn ogen open om te zien dat twee van de oudere meisjes het melkhuis uitliepen, één met een mes in haar hand. Hij keek vragend naar Tetty, die door de deuropening naar buiten staarde. Toen ze ook naar buiten rende, ging hij achter haar aan.

De buitendeur ging langzaam dicht. Of ging ie juist open? Op het moment dat het meisje met het mes naarbuiten stapte, kwam ze oog in oog te staan met de mancipel, die net bezig was zijn ezel vast te binden aan het hek. Of stond ie hem juist los te maken?
“Wat was dat voor iemand die daarnet wegging?” zei hij met een gemaakt lachje. “Niet iemand, die ik hier ooit eerder heb gezien, dacht ik.”
Ze keken rond, maar er was niemand.
“Daar,” zei de mancipel. “Hij ging de hoek om, het erf af.”

Het meisje dat het mes beethield, bracht het voor haar borst en hield het strak voor zich uit voor haar keurslijfje, alsof ze de steel van een koekepan vasthad. Zo liep ze ermee vooruit.
“Jullie lijken nogal geschrokken,” ging de mancipel verder. “Was er een insluiper?”

Niemand zei iets. Tetty en het tweede meisje liepen het spoelhok in. Daar vonden ze een kind dat in een hoek zat weggedoken tussen een kast en de muur. Ze zag bleek en haar ogen stonden wijd open gesperd en helder, maar ze huilde niet.


Oorspronkelijke titel: Flying to nowhere, John Fuller, 1983
Vertaling: © Ronald Langereis, 2000


Inhoudsopgave