de Zetel van de ZielMes2 2Publicatie 29 februari 2004
Eenmaal terug ging hij verder met zijn ontleedwerk. Nauwgezet als hij was, bestudeerde hij elk aspect van het lijk dat een beschouwing waard was en maakte er aantekeningen van alsof hij bezig was de hele geschiedenis en cultuur van een dode beschaving voor het nageslacht vast te leggen. “Een ruime borstkas. Longen niet sponzig, maar dicht tegen de ribben en opgezwollen door veel bloed. Gezicht blauwachtig, alsof hij problemen had met ademhalen kort voor de dood intrad.”
Instellingen, rechtscolleges, raadkamers, ontvolkt als door een epidemie, allemaal openden zij zich voor het mes.
Wegen, landerijen, gevangenissen, werkplaatsen, ontleed op een tafel waar de verschillende lichaamssappen bijeenvloeiden en via een geul terug de lijkenput in stroomden. Bij tijd en wijle moest het mes op een oliesteen worden bijgeslepen en onder het slijpen speelde steeds dezelfde vraag door het hoofd van de abt: “Waar is de troonzaal van de ziel?”
Hij nam aan dat het lichaam zoals gewoonlijk van een pelgrim was geweest. Hij probeerde zich een voorstelling te maken van hun beider zielen, zonder lichaam, levend in zaligheid. En de voelbare moeite die het hem kostte deze begrippen te bevatten, dreef hem er als op een golf van weg. Verder nu, naar het conarium! Zijn onderzoek werd onderbroken doordat de grote klok van de abdij werd geluid, als voor een eredienst. De tijd daarvoor was echter nog niet aangebroken wist hij en hij veronderstelde (terecht) dat Vane hem dringend wenste te spreken.
“Is de grote klok luiden de enige manier om u te bereiken?” snauwde Vane toen de abt te voorschijn was gekomen. Vane vertelde hem hoe zij de dode pelgrim in de bron hadden aangetroffen. Dit was bepaald geen opzienbarend nieuws voor de abt, die nog juist tevoren bezig was geweest een lichaam in stukken te snijden dat naar hij aannam aan een pelgrim had behoord. Maar hij luisterde naar het relaas met elke schijn van aandacht en bezorgdheid. De novice stond er bij, gehuld in contemplatief zwijgen, dat hem boven elke eventuele verdeling van loyaliteiten verhief.
“Is ‘t dan niet zonneklaar,” vroeg Vane, “dat al mijn verdenkingen bewaarheid zijn geworden? De bron brengt geen genezing – verre van dat zelfs – en u begraaft uw doden niet.”
Oorspronkelijke titel: Flying to nowhere, John Fuller, 1983 Vertaling: © Ronald Langereis, 2000
|
Vorige | Volgende |