Een vertelling Ronald Langereis © 2004

de Zetel van de Ziel

Mes

2 2

Publicatie 29 februari 2004


Eenmaal terug ging hij verder met zijn ontleedwerk. Nauwgezet als hij was, bestudeerde hij elk aspect van het lijk dat een beschouwing waard was en maakte er aantekeningen van alsof hij bezig was de hele geschiedenis en cultuur van een dode beschaving voor het nageslacht vast te leggen.

“Een ruime borstkas. Longen niet sponzig, maar dicht tegen de ribben en opgezwollen door veel bloed. Gezicht blauwachtig, alsof hij problemen had met ademhalen kort voor de dood intrad.”

Instellingen, rechtscolleges, raadkamers, ontvolkt als door een epidemie, allemaal openden zij zich voor het mes.
“Hart groot, dik, vlezig en vet. Het bloed in het hart waterig en neigend naar zwart.”

Wegen, landerijen, gevangenissen, werkplaatsen, ontleed op een tafel waar de verschillende lichaamssappen bijeenvloeiden en via een geul terug de lijkenput in stroomden.
“Het kraakbeen van het borstbeen niet verkalkt, maar buigzaam en zacht. De ingewanden zeer vitaal en gezond, vooral de maag."

Bij tijd en wijle moest het mes op een oliesteen worden bijgeslepen en onder het slijpen speelde steeds dezelfde vraag door het hoofd van de abt: “Waar is de troonzaal van de ziel?”

Hij nam aan dat het lichaam zoals gewoonlijk van een pelgrim was geweest.
Misschien had het toebehoord aan de ontvloden ziel van William Evans uit Chester. Was dit nu de laatste rustplaats, waarin zich alle menselijke genegenheid die het tijdens zijn leven had opgewekt verzameld had? Waar was dan de liefde gebleven die zijn overleden vrouw voor deze grijze, natte vorm had gekoesterd? En wat was er geworden van lijf en leden van de vrouw die hij zelf op zijn beurt bemind had?

Hij probeerde zich een voorstelling te maken van hun beider zielen, zonder lichaam, levend in zaligheid. En de voelbare moeite die het hem kostte deze begrippen te bevatten, dreef hem er als op een golf van weg. Verder nu, naar het conarium!

Zijn onderzoek werd onderbroken doordat de grote klok van de abdij werd geluid, als voor een eredienst. De tijd daarvoor was echter nog niet aangebroken wist hij en hij veronderstelde (terecht) dat Vane hem dringend wenste te spreken.

“Is de grote klok luiden de enige manier om u te bereiken?” snauwde Vane toen de abt te voorschijn was gekomen.
“Daar lijkt ‘t wél op,” zei de abt. “Al moet ik zeggen, dat niemand anders dan u het in zijn hoofd zou halen mij op zo’n dwingende manier te ontbieden.”

Vane vertelde hem hoe zij de dode pelgrim in de bron hadden aangetroffen. Dit was bepaald geen opzienbarend nieuws voor de abt, die nog juist tevoren bezig was geweest een lichaam in stukken te snijden dat naar hij aannam aan een pelgrim had behoord. Maar hij luisterde naar het relaas met elke schijn van aandacht en bezorgdheid. De novice stond er bij, gehuld in contemplatief zwijgen, dat hem boven elke eventuele verdeling van loyaliteiten verhief.

“Is ‘t dan niet zonneklaar,” vroeg Vane, “dat al mijn verdenkingen bewaarheid zijn geworden? De bron brengt geen genezing – verre van dat zelfs – en u begraaft uw doden niet.”
“Broeder Mattheus heeft het water van de bron van Lleuddad ooit eens geanalyseerd,” sprak de abt. “Hij heeft me verteld dat er stoffen in voorkomen die hij niet thuis kon brengen. Het is mijn vaste overtuiging dat het mysterieuze eigenschappen bezit, die wij niet kunnen doorgronden.”
“De pelgrim bleef er in ieder geval niet van leven,” kaatste Vane terug, “laat staan dat ie er beter van werd.”
“Als een mens water inademt,” zei de abt eenvoudig, “omdat hij er geruime tijd in is ondergedompeld, zijn er maar weinig dingen die hem nog beter kunnen maken.”
“Geruime tijd?” zei Vane. “Dus u geeft toe dat deze man al geruime tijd verdronken was zonder dat er hulp kwam en zonder dat hij begraven werd?”
“Daar ziet het wel naar uit,” antwoordde de abt. “Maar u moet goed beseffen dat er geen permanent toezicht is bij de bron.”
“Waarom niet?”
“De abdij kan geen missen opdragen bij de bron. Een bron is geen altaar.”


Oorspronkelijke titel: Flying to nowhere, John Fuller, 1983
Vertaling: © Ronald Langereis, 2000


Inhoudsopgave