Een vertelling Ronald Langereis © 2004

de Zetel van de Ziel

Pelgrim

2 0

Publicatie 29 februari 2004


Er hing een eigenaardige lucht in het bronhuis, zoetiger dan de muffe geur van besloten ruimtes, of dan de grondsmaak van de heilige zijpe zelf.
Toen zijn ogen begonnen te wennen aan de duisternis, ontwaarde Vane een menselijke gestalte in het water, half erin en half eruit, die met zijn armen over de zijkant van het bassin hing, als een zwemmer die even op adem wil komen.
Zijn houding zag er zo natuurlijk uit, dat Vane aanvankelijk een groet van hem verwachtte, of een opmerking over de temperatuur van het water. Maar hoewel de man zijn ogen half open had, was het duidelijk dat hij zo dood was als een pier. Uit een van z’n mondhoeken droop een sliert taai, bruin slijm, die van zijn kin met een boogje in het water hing, als was ‘t een vislijn.

Vane stormde het bronhuis uit. Zijn maag kwam in opstand. Terwijl Geoffrey en de novice naarbinnen gingen om te kijken wat hij daar had aangetroffen, niet wetend wat ze moesten denken van zijn ongearticuleerde kreten en wilde gebaren, boog hij zich met z'n handen op zijn knieën voorover en braakte in het gras.

Het kwam niet door de aanblik van de dode zelf, want Vane had er al vele gezien, noch door het onverwachte ervan. Het was meer het idee dat hij de lijksappen van de onfortuinlijke pelgrim had binnengekregen. Zijn maag, waarin het vlees van het ontbijt nog steeds zijn oorspronkelijke vorm had bewaard, lang nadat het eigenlijk al verteerd had moeten zijn, protesteerde tegen de gedachte die twee te moeten combineren. En nu lag alles dat hij die dag gegeten en gedronken had warm in het droge gras voor het bronhuis.

Hij voelde zich meteen een stuk beter en gebiologeerd staarde hij naar de plak braaksel. Hij kende verhalen van bronnen die grote genezingen teweeg hadden gebracht: verwondingen van een onmogelijke ernst waren geheeld, zelfs doden werden weer tot leven gebracht. Waarom zou het heilige water dat hij gedronken had dan niet een of andere uitwerking kunnen hebben op de brokken vlees die voor hem lagen?

De verdenking dat de mancipel hem zijn eigen paard had voorgezet liet hij niet tot zijn bewustzijn toe, maar als hij zich al verbeeldde dat de halfverteerde resten op wonderbaarlijke wijze iets van de levenskracht die hen ooit bezield had terugkregen, dan stelde hij zich dat voor als paard.
Hun enige wederopstanding was echter uit zijn eigen maag, want de beweginkjes die zij voor zijn ogen maakten waren slechts te danken aan de zwaartekracht en de buigzaamheid van de grashalmen waar ze op lagen.

In het bronhuis deden Geoffrey en de novice intussen een poging het lijk uit het water te sjorren.
“Laat ‘m asjeblieft,” zei Vane, die zich op dat moment absoluut niet opgewassen voelde tegen het vooruitzicht met een lijk te moeten zeulen.

Ze lieten de arm die elk van hen vasthield los en de dode pelgrim gleed terug het water in. In zijn nieuwe positie lag het lichaam half ondergedompeld met het gezicht omlaag en met uitgestrekte armen bleef het ronddrijven, alsof hij iets op de bodem zocht.
“Laat ‘m maar liggen,” zei Vane nog eens. “Ik wil wel eens zien wat de abt hiervan vindt.”

Aan een doornstruik bij het bronhuis hingen zongedroogde rafels stijf van de takken, stille herinneringen aan wonden waar de zwachtels lang geleden waren afgehaald met hoop op genezing.
Waar die wonden zich nu bevonden en of ze opnieuw ingezwachteld waren of niet, was even onzeker als de doodsoorzaak van de pelgrim hier en toch was de hoop die hen en hem naar het eiland had gevoerd net zo min te ontkennen als dat een paard een paard is. Maar is er iémand die kan zeggen of er ooit een einde is aan hoop?

Het pad dat terugvoerde naar de abdij daalde gelijkmatig af en liep zo recht als een streep op een plattegrond. Vane bedacht dat het makkelijker geweest was als ze via deze weg omhoog waren gegaan, een route die duidelijk bedoeld was voor druk verkeer, of misschien zat er wel een tunnel onder om het water recht omlaag te leiden.
De abt moest maar met een kar naar boven gaan om het lijk op te halen en daarna zou hij het een en ander hebben uit te leggen.


Oorspronkelijke titel: Flying to nowhere, John Fuller, 1983
Vertaling: © Ronald Langereis, 2000


Inhoudsopgave