de Zetel van de ZielPelgrim2 0Publicatie 29 februari 2004
Er hing een eigenaardige lucht in het bronhuis, zoetiger dan de muffe geur van besloten ruimtes, of dan de grondsmaak van de heilige zijpe zelf. Vane stormde het bronhuis uit. Zijn maag kwam in opstand. Terwijl Geoffrey en de novice naarbinnen gingen om te kijken wat hij daar had aangetroffen, niet wetend wat ze moesten denken van zijn ongearticuleerde kreten en wilde gebaren, boog hij zich met z'n handen op zijn knieën voorover en braakte in het gras. Het kwam niet door de aanblik van de dode zelf, want Vane had er al vele gezien, noch door het onverwachte ervan. Het was meer het idee dat hij de lijksappen van de onfortuinlijke pelgrim had binnengekregen. Zijn maag, waarin het vlees van het ontbijt nog steeds zijn oorspronkelijke vorm had bewaard, lang nadat het eigenlijk al verteerd had moeten zijn, protesteerde tegen de gedachte die twee te moeten combineren. En nu lag alles dat hij die dag gegeten en gedronken had warm in het droge gras voor het bronhuis. Hij voelde zich meteen een stuk beter en gebiologeerd staarde hij naar de plak braaksel. Hij kende verhalen van bronnen die grote genezingen teweeg hadden gebracht: verwondingen van een onmogelijke ernst waren geheeld, zelfs doden werden weer tot leven gebracht. Waarom zou het heilige water dat hij gedronken had dan niet een of andere uitwerking kunnen hebben op de brokken vlees die voor hem lagen?
De verdenking dat de mancipel hem zijn eigen paard had voorgezet liet hij niet tot zijn bewustzijn toe, maar als hij zich al verbeeldde dat de halfverteerde resten op wonderbaarlijke wijze iets van de levenskracht die hen ooit bezield had terugkregen, dan stelde hij zich dat voor als paard.
In het bronhuis deden Geoffrey en de novice intussen een poging het lijk uit het water te sjorren.
Ze lieten de arm die elk van hen vasthield los en de dode pelgrim gleed terug het water in. In zijn nieuwe positie lag het lichaam half ondergedompeld met het gezicht omlaag en met uitgestrekte armen bleef het ronddrijven, alsof hij iets op de bodem zocht.
Aan een doornstruik bij het bronhuis hingen zongedroogde rafels stijf van de takken, stille herinneringen aan wonden waar de zwachtels lang geleden waren afgehaald met hoop op genezing.
Het pad dat terugvoerde naar de abdij daalde gelijkmatig af en liep zo recht als een streep op een plattegrond. Vane bedacht dat het makkelijker geweest was als ze via deze weg omhoog waren gegaan, een route die duidelijk bedoeld was voor druk verkeer, of misschien zat er wel een tunnel onder om het water recht omlaag te leiden.
Oorspronkelijke titel: Flying to nowhere, John Fuller, 1983 Vertaling: © Ronald Langereis, 2000
|
Vorige | Volgende |