Een vertelling Ronald Langereis © 2004

de Zetel van de Ziel

Muur

1 7

Publicatie 29 februari 2004


De zetel van de ziel moest aan verscheidene voorwaarden voldoen.
In de eerste plaats kon er slechts één zijn. Dat vloeide voort uit het feit dat een impuls van eenzelfde voorwerp die tegelijkertijd twee organen van hetzelfde zintuig treft, niet meer dan één indruk in de ziel verwekt, bijvoorbeeld: je ziet niet twee novicen met een emmer water sjouwen, als er maar één is.
In de tweede plaats, ze moest zich vlak in de buurt bevinden van de oorsprong van de dierlijke driften, zodat de ziel via deze direct de ledematen in beweging kon zetten.
En in de derde plaats mocht ze niet aan een vaste plek gebonden zijn. Door haar snel te verplaatsen kon de ziel erop toezien dat de dierlijke driften naar bepaalde spieren stroomden en niet naar andere.

Nergens werd aan deze voorwaarden beter voldaan dan in de kleine klier die men de pijnappel noemde.
De pijnappelklier [of ‘conarium’] was centraal gelegen tussen alle hersenholtes, en werd gedragen en omringd door slagaderen die samen de ‘lacis choroides’ vormden.

“En het moet in die ‘lacis’ zijn,” peinsde de abt, terwijl hij zijn habijt optrok en een voet op de onderste plank van de stelling zette, “dat de emoties die via de halsslagaders opstijgen uit het hart, in deze klier de vorm aannemen van dierlijke driften, waarbij ze zich losmaken uit de grovere substanties van het bloed.”

Hij bladerde nog een aantal pagina’s verder, maar kwam niets meer tegen dat de loop van zijn gedachten nieuw voedsel kon geven.

“En daarvandaan,” mijmerde hij, terwijl hij het boek op de plank terugzette en aan zijn neus krabde, “vinden zij hun weg naar de verschillende spieren van ons lichaam, deels afhankelijk, deels onafhankelijk van de ziel. Precies zoals de grote schepper der natuur het heeft bedoeld toen hij de mensheid schiep.”

Hij moest die klier beslist opnieuw onderzoeken, besloot hij.

Toen hij de bibliotheek wilde verlaten, raakte hij met zijn hand terloops de achtermuur aan, het enige oppervlak waar geen boeken voor stonden. Normaal was een stenen muur van dit type, in een ruimte op deze diepte, koel en vochtig. Maar de stenen hier voelden warm aan, als van een oven die na een dag bakken is gedoofd en waar de sintels uit gerakeld konden worden. En de muur was droog.

Een dergelijke uitwerking van het weer sloeg de abt met stomheid. Het was uitzonderlijk heet, heter dan hij het van zijn leven ooit had meegemaakt. Maar een kelder droogmaken! Dat was ongehoord.

Toch was de kelder niet werkelijk droog. Het scheen er zelfs broeieriger dan gewoonlijk. De lucht sloeg op zijn keel, zwaar en hinderlijk, alsof zijn keel het besef had dat de kwaliteit ervan niet geschikt was om zomaar tot de kwetsbare weefsels van zijn longen toe te laten. Als hij een vinger in de plooien van zijn habijt stak en hem in de holte tussen zijn sleutelbeenderen drukte, kon hij het zwoegen van zijn ademhaling voelen als een polsslag en de vochtigheid van de hete lucht deed hem piepen als een oude deur.

Toen zag hij waar het vocht vandaan kwam. Onderaan, waar de muur rustte op een rij kniehoge stenen, sijpelde gestaag een stroperige vloeistof tussen de voegen uit, die de onderkant van de muur deed glinsteren en die plakte onder zijn sandalen.

Hij streek er met een vinger langs en hield die voorzichtig tegen zijn tong. Een laffe, steenachtige smaak, niet zout, maar wel doordringend. Het leek op een bepaalde vloeistof die hij kende, maar hij kon er niet opkomen welke het was.

Bezorgdheid om het behoud van zijn boeken vervulde hem, maar een plotselinge hoestbui brak zijn gedachten af en hij maakte zich haastig uit de voeten. Er was teveel om over na te denken: de noodzaak van nog meer ontleedwerk; de voorbereiding van de senior novice op diens aanstaande nacht van beproeving; Vane tevredenstellen; zijn nieuwe preek moest af en nog zoveel andere verplichtingen.

Dat mevrouw Ffedderbompau een ongeluk had gehad kwam hem pas veel later ter ore.


Oorspronkelijke titel: Flying to nowhere, John Fuller, 1983
Vertaling: © Ronald Langereis, 2000


Inhoudsopgave