Een vertelling Ronald Langereis © 2004

de Zetel van de Ziel

Ziel

1 6

Publicatie 29 februari 2004


Vaak was het de abt ook niet precies duidelijk welke rol hij had in zijn eigen huis. Soms liep hij half doelgericht, half met geveinsde achteloosheid door de gangen van een van de vleugels, als wilde hij alleen maar voor zichzelf aantonen dat hij het recht had om daar te zijn.
Maar de uitgestrektheid van het gangenstelsel en de vreemde sfeer die in lang niet bezochte kamers hing, stelden hem voor raadsels: Het kwam hem voor, of het niet zijn huis was maar dat van een ander, waarin hij zich dus als een indringer bevond en niet als de eigenaar.

Dit gevoel werd nog versterkt doordat sommige kamers waar hij langskwam echt iets vreemds hadden. Van enkele stond hem vaag bij, dat hij ze ooit in gebruik had gehad, terwijl hij bij andere nauwelijks het gevoel had dat hij er ooit eerder in was geweest.
Op de derde verdieping boven zijn eetkamer hoefde hij maar linksaf te slaan in plaats van het gebruikelijke rechts - bovenaan het trappenhuis tussen het zitkamertje en de eetkamer, niet die trap bij de stookplaats - om verzeild te raken in een gedeelte van de abdij, dat om onnaspeurlijke redenen steeds meer aan vergetelheid ten prooi leek te vallen.

Een week geleden was hij er onbedoeld nog geweest, omdat hij gedachteloos de verkeerde kant op was gelopen en gefascineerd had hij kamers bekeken die al sinds de tijd van zijn voorganger niet meer gebruikt waren.

Eerst was hij uit nieuwsgierigheid de kamers een beetje gaan verkennen en zo hier en daar had hij een stofhoes opgetild. Hij had omhoog staan gluren in schoorstenen en door gothische ramen op het ongewone uitzicht neergeblikt.
Maar al gauw was hij de gang sneller doorgelopen, bij elke kamer alleen even een steelse blik naarbinnen werpend en als een deur klemde had hij nauwelijks de moeite genomen 'm helemaal open te duwen.

Een gevoel van ergernis had hem bevangen, alsof hij niet kon vinden wat hij zocht, plaatsmakend voor onthutsing toen hij zich realiseerde dat hij eigenlijk nergens speciaal naar op zoek was, maar zomaar wat liep rond te dwalen.
En toch hield hij het gevoel dat hij achter iets aanzat en het feit dat hij het niet kon vinden - of was het juist zijn onderdrukte angst dat hij er onverwachts tegenop zou lopen? - maakte dat hij bij het eerstvolgende trappenhuis meteen omlaag was gesneld, naar een deel van de abdij waar hij wel vertrouwd mee was.

Kon je de ziel ook zo beschouwen, vroeg hij zich af, als een vreemde in zijn eigen huis?

Iedere morgen ontwaakte hij met dit soort vragen en als hij zich van zijn plichten gekweten had, haastte hij zich om direct zijn onderzoekingen te hervatten. Op het tijdstip dat Tetty aan zijn bel stond te trekken zat hij al lang en breed in zijn bibliotheek, zich er wel van bewust dat geen enkel geluid van buiten hem door de metersdikke stenen muren kon bereiken.

Hij was van plan de Arabische autoriteiten op het gebied van de aard en functie van de pijnappelklier te raadplegen, een orgaan dat om voor de hand liggende redenen de laatste jaren het brandpunt was geworden van zijn speurtocht naar de exacte plaats van de menselijke ziel in het lichaam.

De bibliotheek lag pal onder zijn studeerkamer. Je kon er alleen komen via een geheime trap die begon achter een houten paneel in het bidkamertje naast de studeerkamer. Jaren geleden had hij die ruimte al haar huidige bestemming gegeven om geen last te hebben van pottekijkers. Ooit moest het een wijnkelder geweest zijn of iets dergelijks. Wat precies kon hij zich niet meer herinneren. Zijn eigen fusten met bordeaux had hij ergens anders opgeslagen.

De vochtige atmosfeer in de kelder zorgde er voor dat de boeken niet uitdroogden en gingen barsten, want dat risico liep je anders, wist hij. Maar dat ze zo zacht en soepel waren, hun kruidige geur en de poederige aanslag die op sommige spontaan ontstond, baarde hem af en toe wel zorgen.
Telkens als hij een van de weiniggeraadpleegde folianten van één van de bovenste planken pakte - zoals hij nu deed met de geleerde Avicenna - viel het hem op dat die klam aanvoelde, bijna alsof de poriën van de sinds eeuwen levenloze huid zich weer openden en zweetten bij zijn aanraking.
De angst van de wachters van het woord om hun geheimen prijs te moeten geven!


Oorspronkelijke titel: Flying to nowhere, John Fuller, 1983
Vertaling: © Ronald Langereis, 2000


Inhoudsopgave