de Zetel van de ZielVogel1 4Publicatie 29 februari 2004
“Gweno, vertel nog eens van de heilige. Van de heilige en de vogel.”
“En de heilige stampte met zijn voet op de rots en de rots spleet open en er welde water uit tevoorschijn dat heerlijk fris was en helder. En hij pakte het vogeltje uit zijn nest, want het was te zwak om zelf te vliegen en hij zette het bij de wel en liet ‘t naar hartelust drinken voor hij zelf van het water nam en toen de vogel zich had gelaafd aan het welwater knapte hij weer helemaal op en vloog blij weg. Gweno’s slaperige stem stierf weg en zo langzaam aan waren de meeste meisjes nu diep in slaap. Maar Tetty’s handen streken langs haar lijf, zoals de zee tegen het eiland, golf na golf en ze vonden het vogeltje in zijn nestje en ook zij lieten het vliegen. Onder hun raam stond een fruitboom. Er stak een ladder doorheen, waarvan de top zich boven de kroon aftekende in het maanlicht. De boomgaard liep in een flauwe helling af naar een houtwal die diende om de schapen buiten te houden. Achter die haag leidde een pad van de abdij naar de aanlegplaats. Terwijl de meisjes lagen te praten, kwam het knechtje van Vane op het pad de mancipel tegen. Hij schrok van de gedrongen gestalte die plotseling uit het duister opdoemde en wiens platte schedel zo laag in zijn achterover hangende kap zat, dat het bijna leek of hij geen hoofd had. Ook droeg hij iets in een zak, die hij onder het lopen in de rondte liet draaien, zodat de bundel onder zijn vingertoppen rondtolde. Het had best zijn eigen hoofd kunnen zijn, dat hij zo met zich meedroeg.
“Waar ga je heen, jong,” vroeg hij. “Versta je niet. Wat zei je? Vooruit, spreek op. Hoe heet je?”
Geoffrey vervolgde zijn weg naar de aanlegplaats en keek daar over de rand van de klippen omlaag naar de rotsen. Sinds ze op het eiland waren geland, had hij dat al een paar maal gedaan. Dichterbij komen durfde hij niet.
Oorspronkelijke titel: Flying to nowhere, John Fuller, 1983 Vertaling: © Ronald Langereis, 2000
|
Vorige | Volgende |