Een vertelling Ronald Langereis © 2004

de Zetel van de Ziel

Ketterij

1 1

Publicatie 29 februari 2004


“En?” vroeg de abt, toen Vane klaar was met voorlezen, “wat wilde u precies weten?”
“Het gaat om een groot aantal vragen,” zei Vane, “die rijzen naar aanleiding van wat hier te berde wordt gebracht en in de overige bewijsstukken waarover ik beschik. Wat voor voorzieningen treft u om de doden te begraven?”
“De normale voorzieningen,” zei de abt.

“Wat gebeurt er dan met degenen die sterven, maar niet worden begraven?” vroeg Vane.
“Als er iemand verdrinkt en we kunnen zijn lichaam niet bergen,” antwoordde de abt, “dan kunnen we het natuurlijk ook niet begraven. Verder komt hier niemand die sterft van het eiland af. Het zou ook nauwelijks te doen zijn om lijken te transporteren.”
“Ik heb zelf ervaren hoe gevaarlijk de overtocht is en in de wintermaanden zal het nog wel een stuk erger zijn. Maar mag ik dan uit uw woorden opmaken dat iedereen die ziek wordt en op het eiland sterft, begraven wordt op de begraafplaats hier?”
“Als ze niet verdronken zijn, ja.”

“Mooi. Dan mag ik dus aannemen dat William Evans uit Chester en Walter Prichard van Anglesey plus nog een groot aantal anderen wier namen hier staan op deze lijst van vermiste personen begraven liggen op dit eiland?”

Nu haalde de abt zijn schouders op.
“Tenzij ze inmiddels op weg zijn naar huis,” zei hij, “of ergens anders heen zijn gegaan.”
“U heeft er blijkbaar geen idee van hoe ongerust hun families zijn, evenals de priesters van hun parochies. Anders zou u zoiets niet zeggen,” zei Vane.

“Helemaal niet,” antwoordde de abt. “Ik begrijp hun bezorgdheid maar al te goed. Maar ik heb het u al eerder gezegd: Een pelgrim is per definitie iemand die gekozen heeft voor een ander leven. En u mag me geloven of niet, iemand die bewust uit is op een verandering vindt die heel vaak ook. Het kan best dat deze brave lieden ergens anders heen zijn gegaan.”

“Ik weiger het te geloven,” zei Vane. “William Evans schrijft zelf dat hij van plan is naar huis te gaan.”
“Een kroegbaas die moeite heeft om rechtop te blijven staan?” zei de abt met een glimlach. “Misschien heeft u gelijk en wilde hij niets liever dan zo snel mogelijk terugkruipen naar de ruime voorraad vloeibare vergetelheid die hem wachtte. Maar ik vind een benevelde man geen betrouwbare getuige. Zijn opmerkingen over mijn preek bijvoorbeeld laten al zien dat hij nogal kort van begrip is.”
“Hoezo?” vroeg Vane.

“De parabel waarin de Duivel wordt voorgesteld als de drek van de schepping is ketterij. Ik heb mij alle denkbare moeite getroost de vergelijking eerst duidelijk te maken om haar vervolgens definitief te weerleggen, want persoonlijk ben ik overtuigd van het tegendeel. William Evans moet op dat moment een duizeling hebben gehad, want mijn preek eindigde juist met de verzekering dat de wereld kostelijker is dan wij ooit zullen begrijpen en dat wij er zelf deel van uitmaken.”

“U meent ‘t,” zei Vane, die eerder geneigd was de opvattingen van de abt als ketterij te beschouwen. “Het is onderdeel van mijn opdracht te onderzoeken welke voorzieningen u getroffen heeft voor het welzijn van de pelgrims en om vast te stellen waar Evans en de anderen gebleven zijn.”

Het onderhoud eindigde met Vane’s besluit om de volgende dag een bezoek af te leggen aan de bron en de begraafplaats. De abt zorgde dat er een ezel beschikbaar zou zijn en een novice om de weg te wijzen, maar zelf kon hij tot zijn spijt niet mee vanwege de op hem drukkende verplichtingen en toen hij Vane had achtergelaten met zijn aantekeningen van de verhoren van de novicen, trok hij zich terug in zijn snijkamer.


Oorspronkelijke titel: Flying to nowhere, John Fuller, 1983
Vertaling: © Ronald Langereis, 2000


Inhoudsopgave