Een vertelling Ronald Langereis © 2004

de Zetel van de Ziel

Ellende

1 0

Publicatie 29 februari 2004


en dat waren me trouwens een stel heidenen daar in Clynnog Fawr en voor geen penning te vertrouwen want ik hoorde dat ze daar jonge vaarzen offeren aan St Beuno alsof ie een god is van de oude wereld en geen Christelijke heilige en ik vertelde het nog aan Heer Hughes die me niet wou geloven maar zijn hardlijvigheid is nu wel over en hij mocht willen dat hij er weer wat van terughad want we zijn allemaal aan de dunne en we moeten de hele tijd en er zijn er hier die dat beschouwen als de heilzame werking van het bronwater want als je leegloopt is dat als het ware een zuiverend doopsel voor je binnenste wat juist ons onzuiverste deel is zoals ik de abt hier in een preek hoorde zeggen die trouwens rare dingen beweert waar je nauwelijks een touw aan vast kan knopen bijvoorbeeld dat de duivel niks anders is dan het deel van de schepping wat wij opeten en verteren en daarom in ons lijf meedragen terwijl onze geest het niet kan verdragen dat hij binnen in ons is en alles doet om hem uit te drijven en dat als we louter geest waren we alleen van lucht zouden kunnen leven net als de engelen wat Walter van Anglesey een nogal mager argument vond tegen gebraden schapebout maar ja weinig hoop dat we de abt kunnen bepraten om ons daarop te tracteren want daarvoor voelen we ons allemaal veel te slap en ik kan ook niet zeggen dat we met elkaar nog veel te verteren hebben want dat kwartje voor de veerman om een brief over te brengen kunnen we eigenlijk al nauwelijks missen en zo vaak komt die nou ook weer niet en maar klagen over de stromingen en over de krenterigheid van de pelgrims maar ik weet zeker dat dat gelogen is omdat alle pelgrims bijna huilen van blijdschap als ze op het eiland komen bij het graf van Lleuddad en ze betalen die chagrijnige veerman meer dan hem toekomt voor het beetje moeite dat ie moet doen en er zijn er hier een paar die daarom bang zijn dat ze niet genoeg geld zullen overhouden om weer naar huis te kunnen en die potten het op en naaien het in hun kleren zodat ze niet in de verleiding kunnen komen het uit te geven in de mensa van de boerderij en om toch wat te eten te hebben vissen ze de eieren die in de bron zijn gegooid eruit met omgebogen pinnen die mensen met wratten hebben gebruikt om zich mee te beprikken en dan ook in het bassin gooien om beter te worden en daar krijgen ze dan nog ergere koorts van en ze doen ook nog andere heilloze dingen waar de abt tegen gewaarschuwd heeft zoals hun gewoonte om het gras dat tegen de muur van het bronhuis groeit te plukken en op te eten tussen een snee brood omdat daarin de pure helende kracht van het bronwater zou zitten zonder de vervuiling erin als gevolg van het wassen van al die benen en armen en schaamdelen van de pelgrims en ze noemen dit gras porfa’r cynddeiriog het gras der bezetenen en terecht want iedereen die het eet wordt net zo knetter als Nebukadnezar want er was er laatst eentje die kroop de hele nacht op handen en voeten rond en jankte als een wild beest en alle mensen die hij uit hun slaap hield raakten er met elkaar over aan de praat en we vroegen ons af of we ooit nog gezond van dit eiland af zouden komen want dat leek toch niet teveel gevraagd van God die zijn heiligen en hun handelingen als voorbeeld heeft gesteld om ons te leiden en die ons toch zeker niet in barre ellende op dit eiland zou laten zitten als hij daar geen speciale bedoeling mee had al kan niemand je zeggen welke maar die ouwe man met die korsten op zijn neus wiens naam me maar niet te binnen wil schieten nam ons een keer mee om de graven van de pelgrims te bekijken en elke zerk leek wel een bladzij uit het Boek des Oordeels elke naam die ooit genoemd is stond er op geschreven en de ouwe man beweerde dat dit de namen waren van Gods heiligen en dat het een grote eer was om hier begraven te liggen maar toen zei Walter van Anglesey dat het hem was opgevallen dat van de groep die in de tijd dat wij hier zijn was overleden niemand een begrafenis had gehad en hij begon te jammeren dat de abt wel eens een groot bedrag in goud zou kunnen vragen voor het beschikbaar stellen van zes voet grond van het eiland voor alle eeuwigheid en dat het totaal geen zin had om er bij de broeders naar te informeren want die deden toch nooit hun mond open ze stapten alleen maar rond met die monsterlijke kappen van ze net dansende beren en ze dachten alleen aan hun eigen heil en nooit aan dat van iemand anders en daarom denk ik dat het zo langzaam aan tijd wordt dat ik eens terugga naar Chester en naar de Klok want ik mag doodvallen als jij je hoofd hebt bij het verkopen van bier zomin als ik nog veel aan mijn genezing denk, je toegenegen broer William.


Oorspronkelijke titel: Flying to nowhere, John Fuller, 1983
Vertaling: © Ronald Langereis, 2000


Inhoudsopgave