Een vertelling Ronald Langereis © 2004

de Zetel van de Ziel

Abt

0 4

Publicatie 29 februari 2004


“Zonde van dat paard,” zei de abt. Hij stond op en luidde een kleine bel en gaf de novice die daarop verscheen een paar opdrachten.
“Ik had Heiland van de bisschop zelf ten geschenke gekregen,” zei Vane.
“We hebben hier ook beesten op het eiland,” zei de abt. “U hoeft niet te gaan lopen.”
“Beesten?” informeerde Vane.
“Beesten,” herhaalde de abt beslist, maar zonder verdere toelichting.

De novice bracht melk in een houten kom en bood hem Vane aan. Die nam er een slokje van en zette de kom op tafel tussen hem en de abt, die onderwijl uit het raam naar buiten staarde.

“U wilt zeker eerst naar de bron gaan kijken,” sprak de laatste ongeïnteresseerd.
“Natuurlijk ga ik ook de bron bekijken,” zei Vane, “maar eerst wil ik de getuigenissen afnemen over het probleem van de pelgrims.”
“Ja, natuurlijk,” zei de abt, “de pelgrims.”
“Maakt u zich zelf dan geen zorgen over de pelgrims?”
“Ik stel ‘t liever zo,” antwoordde de abt, “dat ik uiteraard belast ben met de zorg voor de pelgrims, als die er al waren, maar dat ik me niet erg veel zorgen over hen maak.”

Vane liet zijn ergernis niet blijken.
“Heeft u enig idee, waarom er geen pelgrims zijn?” vroeg hij.
“Ah,” zei de abt behoedzaam, “op die vraag is moeilijk antwoord te geven.”
“Het is toch een vraag die ik moet stellen. Eén van de belangrijkste vragen zelfs. De bisschop maakt zich ernstig zorgen.”
“De gelovigen hechten misschien niet meer zo sterk aan de manier van genezen die wij hier voorstaan. We leven in tijden van twijfel.”
“Daar lijden wij zelf toch hoop ik niet aan?”
“Ik geef een mogelijke verklaring, geen recept. De reis hierheen is moeizaam, de wonderen ongewis. Ik wil de schuld niet bij voorbaat leggen bij pelgrims die niet komen.”

Vane dacht hier over na.
“Een pelgrim die niet komt, is geen pelgrim,” opperde hij.
De abt haalde zijn schouders op.
“Een wonder dat niet gebeurt, is geen wonder,” antwoordde hij, “en misschien, om deze beide redenen, is er dus geen probleem.”
“Het probleem,” zei Vane, “zou wel eens kunnen zijn, dat de Kerk geen fondsen meer verstrekt.”
“Ah,” knikte de abt.
“En er is nog een ander probleem,” ging Vane verder, “het probleem van de pelgrims die niet zijn teruggekeerd.”

“Waarom zouden ze terugkeren?” vroeg de abt. “U weet dat de tocht voor de meesten een laatste reis is in een leven gewijd aan devotie. De pelgrimsroute naar dit eiland over de bergen van het schiereiland is niet een van de makkelijkste. De meesten zijn oud. Als ze eindelijk bij ons aankomen, hebben ze het gevoel dat een troostende hand zich over hen ontfermt en dan kunnen ze met een gerust hart sterven.

“Ik beschik over lijsten met namen en getuigenissen van familieleden,” zei Vane. “Ik kom hier de graven inspecteren.”
“Graven inspecteren?” mompelde de abt. “Ach, ja.”

Opnieuw keek hij uit het raam, alsof daar doorheen zo her en der een graf te zien viel.
Zijn ontspannen optreden en laconieke houding gaven de indruk, dat hij er in dit eerste stadium van hun kennismaking al op uit was tussen hem en Vane een ongedwongen sfeer te scheppen.
Maar van dit eerste gesprek hing te veel af en daarom hield Vane, die met zijn ogen strak op de schijnbaar wat afwezige abt gericht aan zijn kom melk nipte, zich behoedzaam op de vlakte.

Al vroeg diezelfde avond trok hij zich terug op de kamer die hem ter beschikking was gesteld en ontsloot de kist, waarin zijn documenten zaten. Nog eens las hij nauwkeurig de lastbrief van de bisschop door en hij gaf zijn knecht opdracht om pennen te snijden en een nieuwe voorraad inkt aan te maken. Toen bad hij om leiding bij zijn ondernemen.


Oorspronkelijke titel: Flying to nowhere, John Fuller, 1983
Vertaling: © Ronald Langereis, 2000


Inhoudsopgave