Het is weer raak met ome Sjaak
Een film script voor Tuschinski N.V.

Publicatie 28 november 1999
Ronald Langereis - 1978 © 2009 - Amsterdam


Politiek

Het wachtlokaal van Bureau Leidseplein biedt een rustige aanblik. Agent Geels zit een rapport uit te tikken, Sjaak en de brigadier drinken van hun koffie - elk bezig met zijn eigen gedachten - en Rex ligt aan Sjaaks voeten, z'n kop op zijn voorpoten.
De student komt binnen in zijn 'drenkelingenpak'. Allebei zijn handen zitten stevig in verband gewikkeld, alleen zijn duimen steken eruit. De brigadier leeft op als hij hem ziet en neemt nog gauw een laatste slok koffie.

Brig. Ah, kijk eens aan! Daar is onze mannelijke Enit Brigitta! Gaat 't zo weer een beetje? U ziet er tenminste een stuk droger uit als toen u binnenkwam. Zo stapt u maar over die plas heen, ja.
Zeg, agent Geels! Waar blijft dat mens van Knuvelder? Ik heb al een half uur geleden gevraagd of ze even wilde komen. De hele vloer staat hier blank!
(Geels is opgesprongen en loopt het lokaal uit)
Ja, gaat u maar zitten. Dáár ja! Dan zit u niet zo dicht bij die hond, want die heeft nog een ogie op u, geloof ik. (hij beschouwt het effect van zijn woorden)
Pompedompedom, zo, een sigaretje voor de schrik?
Stud. Hmm, dank u, zág. Heel geschikt van u. (hij houdt hem vast tussen duim en zwachtel en krijgt vuur van de brigadier)
Sjaak (verongelijkt) Mooie boel! De dieve krijge sigerette en de mense die bestole zijn kenne toekijke!
Brig. U kan er ook wel één krijgen. Ik wist niet dat u rookte.
Sjaak Me sjek zit nog imme jassie op 't Molepad. (hij neemt er ook een aan)
Brig. (terwijl hij Sjaak vuur geeft) Heeft u dat laten liggen dan? Dan hoop ik voor u dat het er nog is.
Sjaak (na een flinke haal) O, me maat is debij. Die houdt 'r wel een ogie op. Ken u d'r trouwes niet effe iemand langssture? Dan kenne ze gelijk me jassie ophale met me portefulje.
Brig. U was dus met een vriend van u! Heette die 'Kees'?
Sjaak (verslikt zich in de rook) Kees? Uche, û-û-ûche, neej, eh, ik geloof dat ie 'Cor' heet.
Brig. (bauwt hem na) U gelooft dat ie 'Cor' heet. Dan is het zeker een recente vriend van u?
Sjaak Neej, eigelijk ken ik 'm nét, om u de waarheid te zegge. Ken u wum niet effe late ophale. Hij zit netuullijk maar op me te wachte en as ik me portefulje heb, dan ken ik me meteen legemetére, begrijp' u?
Brig. Ik begrijp u best, maar dat komt straks wel. Als 't nodig is tenminste. Laten we eerst maar es horen wat dit heer ons te vertellen heeft.
Hoe heet u?
Stud. Te Nuyl.
Brig. (vrolijk) Denuyl? Dat meent u niet!
Stud. (verbaasd) Hoezo? Mankeert er wat an?
Brig. Nee, op zích niet, maar meneer híer heet 'Wiegel'! Wiegel en Den Uyl, haha, logisch dat u het samen ...
Stud. (geïrriteerd) Ik heet niet 'Dén Uyl'! Ik heet 'Te - Nuyl'! Met èN - U - Y-grec - èL! Té Nuyl!
Brig. Aáh, zó! De-N-uyl! De Nuyl - Den Uyl, het klinkt haast hetzelfde. Haha, neem me niet kwalijk. 't Zou toevallig geweest zijn, hè.
(Sjaak en Te Nuyl werpen elkaar vernietigende blikken toe; de brigadier pakt een blaadje en een pen)
Nou ja, we gaan door. Voornamen, geboren wanneer, waar. Spuit u maar op.
Stud. Johannes Joachimus, geboren in Baern, 29 april 1951 en ik woon in Amsterdam, in een studentenappartemân', op de Lindengracht 129.
Brig. Meneer is dus 'student'?
Stud. Ja, ik studeer medicijnen. Ik ben bijna afgestudeerd, trôwens.
Brig. En uw vader? Wat doet die?
Stud. Die is hoogleraar in de microbiologie, in Utrecht. Maar ik zie niet in wat dat er allemaal toe doet. Ik wil een aanklacht indienen, tegen die kaerel daar! Ik eis een schadevergoeding!
Sjaak Ja, vooruit maar! Nog een grote smoel geve ook! Jij dacht zeker: 'Me vader heb toch een hoop cente, dan ken ik wel effe een fiets gappe van een gewone arrebeier, hè! Maar zó is 't toch mooi niet!
Brig. Houdt u nou es even uw mond, meneer Wiegel! Als er wat te zeggen valt, dan doe ik dat wel!
Sjaak O, nouw ik hoor 't al. De here studente kenne hun gang gaan en een gewone jonge die moet maar zien hoe ie an een nieuwe fiets komp. Nouw 't is mooi! Goed dat 'r plisie is!
Brig. Meneer Wiegel! Ik wil niet on...
Sjaak Je fiets jatte ze onder je reet vedaan en je portemenee pikke ze ampesân' ook effe mee en dan moet je nog je smoel houwe ook! Nouw, ik heb 't al gehoord. De here bekijkenut maar! Ome Sjaak zal ze mond wel dichthouwe. Tege die poengaste leg je 't toch altijd af as je om je rech' komt.
Brig. Ome Sjaak!?
Sjaak Ja?
Brig. U heeft net gezegd dat u 'Kobus' heette?
Sjaak Zo héét ik ook.
Brig. Maar u zei: 'Ome Sjaak zal z'n mond wel houden'!
Sjaak O, zei ik dat? Nouw, dat was dan zo bij wijze van spreke, hè. Ik had net zo goed 'Jan-met-de-pet' kenne zegge, of 'Piet Snot' of zo.
Stud. Zág, agent ... eh, kunnen we niet even doorgaan? Ik zie niet in waarom ik hier naar dat gewouwel van die halve gaere moet zitten luisteren, terwijl ik echt wel wat beters te doen heb.
Brig. (zeer gevoelig op het punt van zijn autoriteit)
Brigadier! jongeheer, bri-ga-dier! En al studeert u nou tien keer voor dokter, dat betekent niet dat u álles weet! Als ik meneer Wiegel een vraag stel, dan kunt u ervan opaan, dat ik daar een speciale reden voor heb. We zitten hier niet op de Universiteit ... of in de Tweede Kamer!
(Te Nuyl kijkt kwaad maar zegt niets)
Sjaak (treiterig tegen Te Nuyl) Dat zit je niet lekker, hè, Nelis.
Stud. (Sjaaks opmerking negerend tot de brigadier) Het gaat erom dat ik eigenlijk om half vijf in het Prinsengracht Ziekenhuis had moeten zijn. Als we zó doorgaan, zit ik hier vanavond nóg! Kunnen we niet een beetje opschieten, zág?
Brig. (met een knipoog naar Sjaak) We kunnen het altijd proberen. Nietwaar, ome Sjaak?
Sjaak (aarzelend) Als u mijn bedoelt, briggedier ...?
Brig. (ruw) Ja, ik bedoel ú! Maar dat kan wel even wachten.
(nu tot Te Nuyl) Goed, we gaan verder. Vertelt u nou maar eens wat er precies gebeurd is, in 't kort, zo even de feiten ... (knikt)
Stud. Wel, ik reed dus gewoon op m'n fiets ...
Sjaak Op míjn fiets, zal je bedoele!
Brig. (bestraffend, op 'hoofdonderwijzerlijke' toon) Ome Sjaak, nou moet u es even héél goed naar me luisteren! U houdt nu de eerste tien minuten uw mond dicht, of ik laat u door agent Geels naar de arrestantencel brengen. Hebt u dat goed begrepen! Ik wil niets meer horen, geen woord!
Sjaak Maar ik mag toch zekers wel ...
Brig. Agent Geels!
Sjaak (benauwd) Neejneej! Ik zeg al niks meer! Eerlijk niet, briggedier!
(Geels is opgesprongen en staat al bij Sjaak, maar zijn chef maakt een wuivend handgebaar)
Brig. Mooi! Nee, laat maar Geels. Het is wel goed. O ja, tussen haakjes. Heb je nou die Knuvelder nog gezegd van die plas?
Geels Jazekers, brigadier, maar ze was naar huis gegaan. D'r moeder was van de trap gevallen, geloof ik.
Brig. (geërgerd) D'r is ook altijd wat met dat mens! Hoevaak die d'r moeder al niet van de trap is gevallen! Nou jáh! Dan moet 't maar vanzelf opdrogen. (hij wuift Geels weg)
Geels Tot uw orders, brigadier. (hij gaat terug naar zijn bureau)
Brig. Vertelt u maar verder, meneer Denuyl.
Stud. Goed, (met een hautaine blik naar Sjaak) ik reed dus op míjn fiets en plotseling zie ik een hond op me af komen. Die herder hier.
Brig. Waar reed u precies?
Stud. In een of ander smal straatje. Ik weet niet hoe het heet.
Sjaak 't Molepad.
Brig. Ome Sjaak! U weet wat ik gezegd heb, hè!
Goed, het Molenpad dus. En wat deed u, toen die hond op u afkwam?
Stud. Ik schrok me een aep. Ik ben vroeger eens door een jachthond gebeten, ziet u, en sindsdien ben ik als de dood voor honden.
Sjaak (zachtjes, maar duidelijk hoorbaar) Slijmerd!
Brig. Zei u wat, ome Sjaak?
Sjaak O, niks hoor. D'r zat een stukkie onder me gebit. (hij peutert wat in zijn mond)
Brig. Mooi! (dan tot Te Nuyl) U schrok dus ...
Stud. Ja, en toen probeerde ik weg te fietsen. Die hond was eerst nog een stuk achter me, maar op de brug haalde hij me in. (hij werpt een huiverende blik op Rex)
Brig. Op welke brug?
Stud. Over de Prinsengracht, geloof ik. Vlakbij dat straatje is een brug over de Prinsengracht.
Brig. (vriendelijk, informatief) U bent dus linksaf geslagen.
Stud. (onzeker) Ja ..., dat kan wel wezen, ja.
Brig. (zalvend) Dat mocht u dus eigenlijk niet doen!
Stud. Hoezo?
Brig. Er staat daar een bord. U mag daar alleen maar rechtsaf. (glimlacht)
Stud. (kijkt betrapt, dan verontwaardigd) Jézus, zág! Dacht u dat ik daar op ging letten! Met zo'n joekel van een hond achter me an!
Brig. (vergoelijkend) Nu ja, 't was maar even voor de goede orde. Doet u 't in het vervolg niet meer.
Stud. (nu echt kwaad) 't Is dat u van de politie bent ...
Brig. Wat wilt u daarmee zeggen?
Stud. Nou, anders zou ik beslist het een en ander te zeggen hebben! 'Doet u 't in het vervolg niet meer'! tegen iemand die net bijna verdronken is! Dat noem ik iemand opfokken!
Brig. Ik kon uw tanden bijna horen knarsen, ja. Maar u zit hier tenslotte ook als verdachte. Meneer Wiegel beweert dat u op zíjn fiets reed!
Stud. Dat is toch belachelijk! Het was mijn eigen fiets. Ik rijd er al drie jaar op!
Brig. Kunt u dat bewijzen?
Stud. Ik denk 't wél. Hij is verzekerd en het framenummer zal wel op de polis staan. Ik moet het aan mijn oom vragen, die heeft de papieren.
Brig. Uw oom zit in verzekeringen?
Stud. Neenee, mijn oom is notaris, maar het is zíjn fiets. Hij heeft hem mij zolang gegeven, in bruikleen.
Sjaak Hij liegt dat ie scheel ziet, briggedier! Gháh, ik zal me eige fiets niet kenne!
Brig. (werpt Sjaak een waarschuwende blik toe) Maar die fiets ligt nu in de Leidsegracht, heb ik gehoord. Hoe kwam dat? - En u houdt uw mond, Wiegel!
Stud. Wel, die hond greep me bij mijn broekspijp, maar ik wist nog een stuk door te fietsen. Ik was bijna ook nog onder een auto gereden, maar dat liep gelukkig goed af.
Brig. U hebt zeker niet op het nummerbord gelet?
Stud. (laaiend) Ja zág, wat dacht u nôu! U kunt werkelijk het bloed onder iemands nagels ...
Brig. U zou een getuige hebben gehad, bedoelde ik. Gaat u rustig verder met uw verhaal.
Stud. Stelt u dan ook niet steeds van die bezopen vragen!
Sjaak Hoor je dat, briggedier. Hij zit je gewoon uit te schelde! Nouw, ik zou 't niet neme, as ik u was!
Stud. (schreeuwend) En houdt u uw bek dicht, of ik ... of ...
Brig. (met stentorstem) Agent Geels!
Sjaak Ik hóuw me mond al! Ik hóuw me mond al, heus!
(agent Geels staat klaar om in te grijpen)
Brig. Agent Geels, wil je nog even drie koppen koffie halen. De heren zijn er aan toe, geloof ik. (hij grijnst)
Geels Tot uw orders, brigadier. (hij loopt weg)
Brig. We wachten maar even tot de koffie komt. Dan kan meneer Denuyl een beetje tot zichzelf komen. Het gebeuren heeft hem nogal aangegrepen, zo te zien.
Zeg, ome Sjaak! Wat deed u eigenlijk met die vriend van u op 't Molenpad?
Sjaak Och, niks biezonders.
Brig. Zat u van 't zonnetje te genieten, dat u uw jasje had uitgetrokken?
Sjaak Ja, dat kejje wel zegge ja.
Brig. En waarom juist op 't Molenpad? Woont u daar?
Sjaak Neej, ik woon in de Hellemerstraat.
Brig. Woont uw vriend er dan? Die Kees, of 'Cor' zal ik maar zeggen. (grijnst zoetsappig)
Sjaak Neej, die woont erreges anders.
Brig. Waar precies?
Sjaak O ..., op 't Cremerplein, geloof ik. 't Nummer zou ik niet wete.
Brig. En hoe heet ie verder? Die vriend van u?
Sjaak Van ze achternaam?
Brig. (geduldig) Daar wou ik heen, ja.
Sjaak Nouw, eigelijk heet ie 'Te Riele', maar de jonges in 't koffiehuis noemenum altijd 'Dooie'.
Brig. Dooie? Hoe dat zo?
Sjaak Och, zomaar. Hij ken nooit erges om lache.
Brig. Behalve om jou zeker!
Sjaak Ja, as ik imme broek zou sijke! Hij ken alleen lache as een ander voor paal staat, schijnt 't.
Brig. Dan is 't zeker een Hagenees. Daar ken ik er meer zo, haha.
(hij pakt het blaadje met aantekeningen die hij intussen gemaakt heeft)
Nou es even kijken ... Jullie liepen dus samen op 't Molenpad ... en toen dachten jullie, 'Kom! Jassies uit, we gaan eens lekker in de zon zitten'?
Sjaak Ja, zoiets ja.
Brig. Kenden jullie daar iemand?
Sjaak Neej, niet bepaald. We liepe gewoon een endje om, met de hond, begrijp' u?
Brig. Komen jullie daar wel meer dan?
Sjaak Nouw, soms wel es ...
Brig. De laatste tijd?
Sjaak Neej, eigelijk niet. Alleen vedaag.
Brig. Twee keer op één dag? Het beviel jullie er zeker goed?
Sjaak Hoe bedoel' u?
Brig. Nou, d'r heeft om een uur of drie een dame gebeld, die zei dat er een paar dronken kerels met een hond tegen haar voordeur stonden te trappen. Eén daarvan heette 'Sjaak'. Dat had ze gehoord. Maar daar weet jij zeker niks van?
Sjaak Nouw, eh ... (op dat moment komt Geels terug met de koffie)
Brig. Ahh! Daar is Geels met de koffie. Retteketetteketè!
(quasi schuldbewust) U neemt me toch niet kwalijk, hè, meneer Denuyl, dat u een beetje moet wachten?
Stud. U doet maar.
Brig. Mooi! (Geels serveert drie koffie) Koffie! Bedankt Geels. Willen de heren er nog een sigaretje bij? Ja, hè! Dat is goed voor de 'sénewe', zullen we maar zeggen.
(hij presenteert, geeft vuur en ze drinken zwijgend van hun koffie)
Zo! Nu kunnen we d'r weer tegen.
(de brigadier is in z'n element; geïnspireerd door de convergentie van hun namen, neemt hij een pose aan van de voorzitter van de Tweede Kamer)
Als meneer Wiegel nu voorlopig weer z'n mond wil houden, kan meneer Denuyl z'n verhaal afmaken. We zaten dus op de kruising Prinsengracht - Leidsegracht, waar meneer Denuyl zojuist een voertuig had weten te ontwijken en met een hond aan zijn broekspijp verder fietste.
Stilte graag! (hij tikt met een presse-papier op het bureau, alsof het een voorzittershamer is) Het woord is nu ... aan de heer Denuyl! (hij grijnst om zijn eigen grap)
Stud. U bent onuitstaanbaar, weet u dat!
Brig. Ik heb 't meer horen zeggen. Maar trekt u zich d'r niks van aan! Handen aan 't stuur, ogen op de weg, hoe kwam u in de grach' terech'. Hahaha, hoordejenum, Geels?
Geels (obligaat) Dat was een goeie, brigadier! Ha-ha-ha.
Brig. Ja, vind je niet? OK! Nu weer even serieus. Gaat uw gang, meneer Denuyl. Ik luister met professionele belangstelling.
Stud. Wel, - anders komt er nooit een eind aan - ik kon m'n stuur niet meer houden en ik reed zó de gracht in.
Brig. Plons! Met fiets en al!
Stud. Inderdaad.
Brig. Zonde van die fiets, Van meneer Wiegel hoorde ik dat u er aan de overkant bent uitgeklommen. U zwom dus de hele gracht over. Waarom deed u dat?
Stud. Omdat die hond me stond op te wachten. Ik kon er anders niet uit. De muur daar was trôwens ook te hoog en aan de overkant zag ik een dekschuit. Daar wou ik me aan optrekken.
Brig. (bauwt hem na) 'Daar wô u zich an optrekken', an die 'dekscheut'. Maar u dééd het niet?
Stud. (vindt 't beter geen aandacht meer te schenken aan de flauwe grappen van de brigadier) Ik probeerde 't wel, maar elke keer als ik de rand pakte, stond die idioot daar, (hij knikt naar Sjaak) en dat rotbeest van 'm, klaar om me in mijn handen te bijten.
Brig. Hoho! Nu drukt u zich toch enigszins onnauwkeurig uit, meneer Denuyl! Uit wat u zegt moet ik opmaken dat zowél meneer Wiegel, áls zijn hond klaar stonden om u te bijten! (onderdrukt een grijns)
Stud. U wéét niet van ophôden, hè! U begrijpt best wat ik bedoel.
Brig. (bestraffend) Daar gaat 't niet om, of ik begrijp wat u bedoelt. Het gaat om het rapport wat ik moet opmaken! Op papier kan een dergelijke formulering maar al te gemakkelijk tot verwarring leiden. U kan later toch ook niet tegen uw patiënten zeggen: 'Meneer Jansen, huppeldepup, u begrijpt wel wat ik bedoel'!
De mensen zijn toch al zo gauw geneigd de dingen erger voor te stellen als ze zijn. Dat moet ú toch helemaal weten! Niet?
(Te Nuyl klemt zijn tanden op elkaar; de brigadier ontspant zijn bloedserieuze gezicht tot een zelfvoldane glimlach)
Goed, meneer Wiegel stond dus z'n hond tegen u op te hitsen. Hoe bent u toen op de kant gekomen, als ik vragen mag?
Stud. Eerst wou 't niet lukken. Die hond beet in m'n handen, (hij laat zijn verbonden handen zien) maar op de een of andere manier lukte het toch.
Brig. Petje af, hoor. Werkelijk! En toen wou u gaan vechten!
Stud. Vechten? Ik? Tegen die hond zeker!
Brig. Meneer Wiegel heeft mij in vertrouwen medegedeeld, dat u op het punt stond hem - excusez le mot - 'een opsodemieter' te geven ...
Stud. Ik keek wel uit, zág! Ik was veel te bang voor die hond. Maar ik had hem graag ik-weet-niet-wat gedaan, hem óók in de gracht gemieterd of zo! En die schurftige hond van hem erbij!
Rex Wof! Hnnngg, wroef!
Sjaak Kijk jij maar uit, sijssieslijmer! Me hond hoort heus wel wat je over 'm zegt. Die beeste voele dat an, as je 't nog niet wist. Gháh, en dat moet dokter worde ...
Brig. Ome Sjaak, hou die hond vast! Geen streken, anders gaat ie d'r uit! Hij is niet te vertrouwen.
Sjaak (houdt Rex bij z'n halsband vast) Af Rex!
Rex Ahrf, ahrf! Woef, hnngrrr.
Sjaak Ja, ik weet 't wel, hoor, Rexie. Hij is braaf. Zo'n beest vóelt as iemand 't over 'm heb, hè. Doe nouw maar rustig. Rustig ja! Af! Ga legge! Goed, brave hond, hoor, Braaf!
Ziet u nouw wel, briggedier, dat beest is zo gehoorzaam as de pest. Hij wordt alleen maar zenuwachtig van die slijmerd daar, met ze overdreve gedoe.
(hij spuwt in de richting van Te Nuyl die tijdens Rex' activiteit was opgestaan)
Brig. Juist ja. Gaat u maar weer zitten, heer. 't Gevaar schijnt geweken.
(hij kijkt Te Nuyl aan en trommelt op z'n bureau - een plotselinge ingeving volgend, begint hij opeens te zingen)
    "Ik krijg zo'n heel apart gevoel van binnen,
    Als jij me aankijkt, lie-ieve schat ..."
Kent u dat?
Stud. (venijnig) Mijn Ghod! U zit vast in 't politiekoor!
Brig. (onverstoorbaar) Een heel gevoelig lied! En zo toepasselijk, vaak!
Maar goed! We moesten nu maar es een eind aan de zaak breien! Als de heren mij toestaan, zal ik even recappitelléren. (hij kijkt in zijn aantekeningen)
Primo! Heer Wiegel beschuldigt wederpartij van stelen fiets; wederpartij ontkent, zegt: Heb fiets al drie jaar; in bruikleen oom, notaris. Voorwerp in kwestie: op bodem Leidsegracht. Punto!
Secundo! Heer Denuyl beschuldigt wederpartij van:
a) opzettelijk toebrengen lichamelijk letsel door middel van hond;
b) bedreiging met toebrengen lichamelijk letsel dee-em-vee hond;
c) ingevolge sub a): het verlies van bovengenoemde fiets ...
(hij kijkt Te Nuyl vragend aan)
Stud. M'n kleren zijn ook naar de maen ...
Brig. Natuurlijk, natuurlijk!
c) sub 1, het al dan niet opzettelijk toebrengen van materiële schade aan kleding.
Nog meer?
Stud. Jazeker! Ik zal een behandeling moeten ondergaan met antibiotica. Ik kan besmet zijn met de ziekte van Weil toen ik in het water viel.
Brig. Dat valt al onder sub a), lijkt me. Lichamelijk letsel. (schrijft iets op) Verder nog wat? U hebt toch geen geestelijke schade geleden, hoop ik?
Stud. Neu.
Brig. Gelukkig! Ik wou me net ongerust gaan maken.
Mooi, dan zijn we er zo'n beetje. Wat die eventuele diefstal betreft, kunnen we natuurlijk pas iets doen als die fiets weer boven water is, maar die poging tot mishandeling is een ander geval. U moet alleen nog voor getuigen zorgen.
De Bruin! Wil jij van deze aantekeningen even de verbaaltjes tikken. Dan kan meneer Denuyl straks weg. Meneer Wiegel blijft nog even hier, want die wou ik zo nog een paar vraagjes stellen.
Bruin Tot uw orders, brigadier.
Sjaak Zeg, laat u die gozer zo maar weer lope?
Brig. Wat had u dan gedacht?
Sjaak Opsluite! Hij heb toch me fiets gejat!
Brig. Dat zegt ú, ja. Maar we kunnen toch niet iedereen maar gaan opsluiten, omdat ú dat wil?
Sjaak (hevig verongelijkt) Nouw wordt ie helemaal fraai! Kom ik hier pesoonlijk om een dief te brenge, late ze num weer lope! Ik ken 't niet meer vollege hoor. Ik ken 't éch' nie vollege!
Brig. Tja, zo gaat dat. Maar als ie echt uw fiets gestolen heeft, dan pakken we num wel weer. Maakt u zich maar niet met verf.
Sjaak Nouw! 't Zal wel ammijn legge ...
Brig. (staat op uit z'n stoel) Dat is nou 't eerste verstandige woord dat ik van u hoor!
Zeg, ik moet even naar achteren. Ben zo terug. Gaat u mee, meneer Denuyl.
(ze lopen naar de deur)
Stud. Ik wil eigenlijk even de advocaat van mijn pa bellen.
Brig. Dat kunt u regelen met agent De Bruin. Komt u maar mee.

Sjaak en Rex blijven alleen achter met agent Geels, die iets zit te typen. Sjaak kijkt eerst een tijdje om zich heen. De klok aan de muur staat op kwart over vier.
Hij verschuift zijn stoel een beetje. Geels besteedt geen enkele aandacht aan hem.

Sjaak Duurt 't nog lang?
(Geels houdt op met typen, maar antwoordt niet; even later staat hij op en loopt het wachtlokaal uit)
Gháh! Dooie diender!

Voorwoord en Inhoudsopgave
Ben    Politiek    Menens


Email: lagedor