Publicatie 17 november 1999
Ronald Langereis - 1978 © 2009 - Amsterdam
Zoen
Sjaak | Zo, hier hebbe we 't Molepad. Nouw es kijke waar die Baard woont. Wat was 't nummer ook al weer? |
Kees | Eh, zessentwintig, niet? |
Sjaak | Hoe kom je daar nouw bij! Tweejedertig was 't voggesmijn. Hiero! Zessedertig, vieredertig, tweejedertig! Zie je wel, een gebroke raampie! |
Kees | Maar deze deur is bruin! |
Sjaak | Nouw, én! |
Kees | Nouw én? 't Moest toch een groene deur wezen? Een groene deur met een gebroken ruitje. |
Sjaak | Aáh, hij zal wel kleureblind geweest weze, die Lange. Weet je veel. |
Kees | Ja, of 't lag an ze zonnebril. Dat zou natuurlijk kennen. |
Sjaak | Zie je nouw wel. (hij kijkt even naar de naambordjes op de deur) Zeg, kijk jij effe voor me wat of d'r op die deur staat. Ik heb me bril niet bij me. |
Kees | Frans Mostert, ... Van Geelkerken, ... en hier zit nog een brieffie: I. Ssss ..., eh, Sssssie ... |
Sjaak | Wat sta je nouw te sisse, man? |
Kees | Ik ken 't niet uitspreken. 't Is zeker van een Turk of zo. |
Sjaak | Wat staat er dan pecies? |
Kees | Eh, een Zet, een eS en een Cé, ... en dan zo'n Griekse IJ, en dan ... eh, 'menovski', twee keer bellen. |
Sjaak | Twee keer belle! Dat had die Lange toch gezegd? Bel jij effe an. |
Kees | (belt twee keer; ze wachten) Hij is d'r zeker niet. Ze doen niet open. |
Sjaak | La mij dan maar es. (hij belt en tegelijk wordt de deur opengetrokken) Gháh, zie je wel! Meteen hè, metéén! (hij duwt de deur open en roept naar boven) Ja, halloow! |
Zscym. | (een vrouwenstem met een Slavisch accent) Jaah! Wie ies daarr? (van bovenaan de trap) |
Sjaak | (draait zich lichtelijk verbaasd om naar Kees) O, 't is ze vrouw! (weer het trapportaal in) Hééj, is Menoskie thuis? |
Zscym. | Jajaah! Wie ies daar? |
Sjaak | Ken u dan uw man effe roepe? Ik heb een pakkie vorum. |
Zscym. | Mien man? |
Sjaak | Ja, assut ken, graag! Willu dat effe doen? |
Zscym. | Iek 'eb keen man! |
Sjaak | Nouw, dat is ook wat moois! Dan hebbe ze me ... (hij zwijgt abrupt, als juffrouw Zscymenovski in de deuropening verschijnt, glimlachend; ze beschermt haar adembenemende ogen met haar hand tegen de zon, wat haar aantrekkelijke verschijning nog iets aantrekkelijker maakt, temeer omdat de kwantiteit van haar kleding omgekeerd evenredig is met haar fysieke kwaliteiten) Oów, dag jefrouw. Nouw, ik zienut al. U bent in ieder geval niet de 'pesoon in kwestie'. Ik moet een 'kale' hebbe, met een baard. |
Zscym. | Ien kaal? Met baard? |
Sjaak | Ja, en een beetje dikke pens. |
Zscym. | 'Ie-'ie, dik pens! Oe maken krapje? |
Sjaak | (vlassend op een 'nadere kennismaking') Nouw meid, as je jeuk heb! Ome Sjaak wil je best effe krabbe, hoor! Daar benne we nooit te beroerd voor. (zich omdraaiend naar Kees) Hè, Kees? Ghághaaa. |
Bij deze uitbarsting van vrolijkheid gaan op één hoog de vitrages een beetje opzij. Buurvrouw Van Geelkerken kijkt nieuwsgierig naar het tafereeltje beneden. | |
Zscym. | (giechelt met Sjaak mee) 'Ie-'ie. |
Sjaak | (denkt: zolang ze lacht gaat het goed; neemt daarom z'n toevlucht tot 'Schadenfreude' als hij ziet wat voor blikseminslag Zscymenovski's verschijning in Kees teweeg heeft gebracht) Mot je hém zien! Ze oge stane op steeltjes! (quasi bezorgd) Denk om je hart hoor, Kees! Je heb je pilletjes toch wel bij je? Ghághaaa, ghághághá. |
Kees | (voelt zich betrapt en reageert feller dan anders) Zak jij in de stront, klerelijer. Kijk naar je eige! 't Kwijl loopt zowat uit je bek. |
Sjaak | (verzoenend) Aáh, Kees! Je ken toch wel tegenun geintje? (Kees maakt een afwerend gebaar als Sjaak hem bij de schouder wil pakken; hij blijft even bokken; Zscymenovski en de buurvrouw achter de vitrage volgen de gang van zaken met belangstelling) Kom nouw, jonge! Je hoef' toch niet meteen zo saggerijnig te doen. Trouwes! Je mocht van je dokter toch ook nie meer op Zandvoort komme? |
Kees | Dat was voor heel wat anders. |
Sjaak | Nouw goed. Lawe d'r maar over ophouwe. (slaat Kees op z'n schouder en wendt zich tot Zscymenovski) Zeg dame, u heb toevallig ook niet zo'n vrijer met een baard gezien? Woont er hier niet ergens één op de trap? |
Zscym. | Nee, niet baard; wel dik pens, 'ie-'ie. |
Sjaak | Nouw, die maggie voor ze eige houwe ... eh (hij weet niet hoe hij haar onderzoekende, taxerende glimlach zo gauw moet interpreteren en besluit er maar een eind aan te maken) Mag ik u hartelijk danke voor de medewerreking, en assu nog es wat nodig heb, dan vraagt u maar naar Ome Sjaak, ja? In 't koffiehuis op de Overtoom kenne ze me allemaal en dan hoor ik 't wel van ze, ... dan kom ik wel een keertje bij u langs, goed? (Zscymenovski doet een paar passen naarvoren en pakt hem innig vast) Heej! ... Wat! (hij probeert zich los te wringen, maar dat werkt averechts; Kees kijkt sprakeloos toe; zelfs Rex is stil en de buurvrouw drukt haar neus plat tegen het raam) Een beetje kalm an, heej! Wat doet u nouw! (in feite rolt ze zijn portemonnee uit de achterzak van z'n broek, maar dat merkt op dat moment niemand) Houw op ... |
Rex | Wraf, woef! Harngrrr. (onmiddellijk laat Zscymenovski Sjaak los en loopt naar de deur) |
Sjaak | (overdonderd) Godzammelazere ... wat een ... Af Rex, af! |
Zscym. | (zwaait op de drempel) 'Ie-'ie, dak minier Tsjaak! Dáák! (ze knalt de deur dicht) |
Kees | (Schadenfreude) Haha, dat mokkel had je mooi te pakken, zeg, met die grote bek van je! Je schrok je de pleurus, toen ze je ... |
Sjaak | Helemaal niet! Laat naje kijke, man! Je kennut zeker niet hebbe, hè, dat ze mijn een zoen gaf en jouw niet! |
Kees | Een zoen? Haha, een zoen noemt ie dat! Mán! Ze kroop zowat in je haar! Je hele gezicht zit onder de lippestift. Ghèh, je ziet 'r uit of je verhoging hebt! |
Sjaak | Nouw, dat héb ik ook, toevallig! Maar niet amme gezicht. Godsamme, wat was dat een heet mokkel, zeg! Daar ganik nog es bij op de koffie! |
Kees | Kijk dan maar uit dat je niet op de koffie kómt! Je heb 't al zo in je rug! |
Sjaak | Alleen met bukke. Ik ken heus nog wel van (handgebaar) recht op en neer, as je dat soms bedoelt! En asse ze me goed kietele, ken ik d'r nog kunsies bij ook! |
Kees | Aáh man! Ga toch heen jij. Je weet niet eens meer waar die zit. Veeg je gezicht nou maar af, alsjeblieft, of wou je soms met 't cirkus mee? Als Domme August? |
Sjaak | Agh, val dood jij! Je bent gewoon jeloers. (veegt met z'n zakdoek met een beetje spuug over z'n gezicht) Is 't d'r zo af? |
Kees | Alleen bij je oog nog een beetje ... dáár ja. |
Sjaak | Zo? |
Kees | Ja, zo gaat 't wel weer. (probeert nog wat meer plezier uit Sjaaks afgang te halen) God Sjaak, je bent wel de pispaal vandaag, hè? Ze moeten je wel hebben! |
Sjaak | Nouw, asse ze allemaal zo ware as die griet daar, dan konne ze me zó krijge, met al me cente debij! |
Kees | Ja, daar zullen ze vet van worden! |
Sjaak | Zag je wat ze in d'r dekolleteej had zitte? Dat kojje geen tiete meer noeme! Dat was een paar apart ... (omschrijft de afmetingen met z'n handen) zúlleke! Ik ken nóg voele waar ze tege me an drukte. |
Kees | Nou, zó groot waren ze nou ook weer niet. Ze hingen alleen nogal los. |
Sjaak | Maar zo hard as voetballe, jonge! Sofia Lore ken d'r een puntje an zuige! |
Kees | (vindt 't nu wel genoeg) Zeg, zullen we nou liever niet es die brief gaan afgeven? Zó staan we hier morgen nóg met die voetballen van je. |
Sjaak | Aáh, die rotbrief. Die mieter ik in de gracht. |
Kees | En als die Lange 't dan ziet? Die zou ons toch volgen! |
Sjaak | Nouw, dan springt ie d'r maar achteran. |
Kees | Maar naar die vijftig piek kan je dan mooi fluiten. |
Sjaak | Kemmij wat rotte. Trouwes, waar moete we die brief naartoe brenge? D'r woont hier helemaal geen kale met een baard. |
Kees | Nee, hier niet nee. Maar volgens mij was 't ook op numero zessentwintig. We kennen daar toch nog es gaan kijken. |
Sjaak | Nouw goed, jij je zin. (met voorgewende tegenzin; doet daarom alsof hij achterlijk is) En waar is dat dan? Nummero zessetwintig? |
Kees | Deze kant op, natuurlijk. Hier! Dertig, achtentwintig, zésentwintig! Zie je wel, een groene deur en 't ruitje is stuk! |
Sjaak | (mokkend) D'r loopt hier zeker een ruitetikker rond. Alle ruite lijke hier stuk. Wat stater op dat bordje? |
Kees | BEN EVENWEG |
Sjaak | 'Ben effe weg!' Benne wij effe mooi klaar! Nouw kenne we nog gaan wachte ook. Stater niet bij wanneer ie weer thuis komt? |
Kees | Nee. Alleen 'BEN EVEN WEG'. Dat kan toch nooit lang duren? |
Sjaak | (krijgt nu pas goed de ziekte in) Ach, late ze ook allemaal de pest krijge! (hij loopt nijdig weg) Kom op, we gaan d'r eerst nog effe eentje neme. We kijke straks wel of die druiloor d'r weer is. |
Kees | (blijft nog voor de deur staan) Maar je kan toch in elk geval effe aanbellen? |
Sjaak | Hij is toch 'effe wég'! Waarom zouwe we dan belle? Kom op, we gaan naar de Pieper. Ik betaal wel weer. |
Ze lopen naar café Pieper en gaan naar binnen. Na een half uurtje komen ze naar buiten, in druk gesprek. Kees heeft een theorie, maar Sjaak wil er niet aan. Op de brug over de Prinsengracht blijven ze staan. |
Voorwoord en Inhoudsopgave
Engelsman
Zoen
Lekkere koffie
Email: lagedor |