Publicatie 13 november 1999
Ronald Langereis - 1978 © 2009 - Amsterdam
Vondelpark
De volgende dag, 's morgens om een uur of half elf. Een rustig plekje in het Vondelpark, het Rosarium. Op een bank in de zon zit een wat sjofele AOW-er een ochtendblad te lezen. Hij bladert de krant vrij vlug door, hier en daar een stukje lezend, maar zijn grootste belangstelling gaat toch naar de omgeving. Iedereen die langsloopt oogt hij na en ineens valt het hem op dat er een eindje verderop 'een heer' naar hem staat te kijken. Dat verontrust hem. Hij probeert zijn ogen op zijn krant gericht te houden, maar het lijkt wel of die figuur daar ze aantrekt; steeds floepen ze over het randje van zijn bril heen en van het flappende papier af om naar die nieuwsgierige (?) kijker te kijken; of hij nog niet weg is. 'De heer' maakt aanstalten naar de oudere man op de bank toe te gaan, maar hij ziet er onmiddellijk weer vanaf. Er nadert iemand anders, een man met een herdershond, die door de man op de bank enigszins opgelucht wordt aangesproken. |
Kees | Hé, die Sjaak! Kom even zitten, jongen. Hoe is 't ermee? |
Sjaak | Ze hebbe vannacht me fiets gejat ... |
Kees | God, ook al! Ik lees hier net over in de krant ... |
Sjaak | Wat? Over die fiets vammijn? |
Kees | Nééj! D'r staat hier een heel stuk over in. Bij de Gasfabriek hebben ze rijen gestolen fietsen staan en de mensen komen d'r geeneens naar kijken! Ze laten ze ... |
Sjaak | As ik die gozer toch imme pote krijg ... Nouw! Dan kennie wél met ze plassie naar de dokter! |
Kees | Als ie dan maar geen karate ken. |
Sjaak | Gháh! Nouw, ik stuur mooi me hond op 'm af! Wat dách jij nouw! |
Kees | Wat? Dat ouwe loeder? Die heb geeneens tanden meer! |
Sjaak | O neej? Moet ik 'm es in je poot late bijte, soms? (tot de hond) Rex! Hier! Doe je bek es ope! (weer tot Kees) Kijk maar es effe! Nouw, as Rexie die knakker in ze sodemieter heb gehad ... nouw! Dan kennie ze hele leve verder in een karretje rije, hè Rex! |
Rex | Ahrf! |
Sjaak | Jaja, brave hond, hoor. Ga nouw maar weer legge. Legge Rex! Ga legge, af! Gá je nouw legge! Rex! Legge, anders krijje een rotschop. Leg! Ja, legge! Vooruit! ... Zooow, ja, afaf! |
Kees | Zeg, Sjaak! Zie jij die vent daar? Daar bij die bomen? Die staat nou al de hele tijd naar me te loeren! Ja, die daar! Met die regenjas an en die zonnebril op. |
Sjaak | Nouw, rustig late loere. Ik heb me hond bij me, dus laat 'm maar loere. |
Kees | Maar wat zoudie moeten? |
Sjaak | Opsodemietere! Dat zoudie moete. |
Kees | Vast een of andere homo. (haalt z'n horloge voor de dag en kijkt erop; begint 't op te winden) Die benne d'r tegenwoordig ook al vroeg bij, zeg! O! Nou komt ie hierheen! |
Sjaak | Nouw, astie 't lef heb! Hij ken zo een trap voor ze klote vamme krijge! (tot Rex) Legge Rex, leg! |
'De heer' komt aarzelend naderbij. Hij is een jaar of vijfendertig en heeft het uiterlijk van een geslaagd zakenman; een dure regenjas valt zwierig om hem heen. Hij houdt een ander ochtendblad opgevouwen onder zijn arm. |
Heer | Morgen, heren. Is er nog een plaatsje over? |
Sjaak | Plaats zat, net as op de Weteringschans. |
Heer | ????? Goed, dan kom ik maar even bij u zitten. Zo! Een mooie hond is dat. Is die van u? |
Sjaak | Neej, vamme opoe, nouw goed. |
Stilte | |
Heer | U wandelt hier zeker vaak met 'm ...? |
Sjaak | Nogal ja. |
Heer | Ja, ik kan wel zien dat hij aan u gehecht is. Zo trouw als die beesten kunnen zijn, hè. Hij is zeker altijd bij u? |
Sjaak | Hij laat me nooit alleen, (tot Rex) hè Rex, ouwejonge. Ja, hij is braaf hoor, brave hond. (aait hem over z'n kop) Neej, legge blijve! Af Rex, ga legge! Mooi! Braaf zo! (tot de heer) 't Is me grootste vriend, weet u. Heppu zellef ook een hond? |
Heer | Gehad ja. Vorig jaar is hij gestorven. |
Sjaak | Oud al, zeker? |
Heer | (melodramatisch) Zestien jaar, meneer. Ik heb gewoon zitten huilen toen hij dood was. |
Sjaak | (serieus) O ja! Om me vorige hond heb ik ook zo gejankt, eerlijk waar! Die was onder een auto gelope. Ze leefde nog wel, ja, maar de vollegende morrege is ze bij me bove overleje, Trix. Trix heette ze - 't was een teef, hè. Ik had d'r op me bed gelege en de hele tijd ben ik naast d'r blijve zitte. Tot ze d'r laatste asem uitblies, meneer. Ik waster helemaal kepot van. (hij schudt z'n hoofd en kijkt voor zich uit; wendt zich dan weer tot de heer) Ik voerde d'r water met een klein lepeltje, eerlijk waar meneer. En dan likte ze steeds me hand zo, hè ... en dan kon ze me zo legge ankijke - ik krijg d'r nog trane van imme oge as ik d'r weer an denk. Hrrgggl. |
Kees | Hij is er toen wel een week beroerd van geweest. Meer nog als van ze vrouw, hè Sjaak? |
Sjaak | Hrggl. |
Kees | Kom nou, Sjaak! Het is al zo'n tijd geleden. Je gaat er nouw toch niet meer om zitten grienen? |
Sjaak | Ja, jij heb makkelijk lulle! Jij heb nooit een hond gehad! (tot de heer) Weet u wat 't is, meneer - u ken 't wete tenslotte, niewaar - maar as zo'n beest doodgaat, hè, dat is nog erreger as van een mens! Eerlijk waar! Ja, u lacht daar nouw om, maar dat vin ik echt! Neem nouw me eige vrouw, hè. Dat mens is vorig jaar gestorve, an 'K' - u begrijpt me wel. 't Klink' meschien raar, maar ik hepper geen traan om gelate, eerlijk niet! (hij buigt zich naar de ander toe en zegt wat zachter:) Je mag 't netuurlijk niet zegge, maar eigelijk was ik blij dat 't gebeurd was. Voor 't mens was 't ook beter. Ken u dat voorstelle? Ik kon d'r alleen maar bij denke: "Zo, die is teminste uit d'r lije." Meschien vin u 't hard, maar ik voelde d'r niks bij! Niks! Eerlijk niet. (hij aait afwezig over Rex z'n kop) Maar zo'n hond ... waar je de hele dag mee optrekt, hè, as die de pijp uitgaat en ze legt je maar zo treurig an te kijke ... dan ... dan, dan ken je wel janke! Ja, dan ken je wel janke ... Hrrgggl. |
Kees | Kom nou, Sjaak! Wees niet zo zwaar op de hand. (tot de heer) Hij was al een beetje over z'n toeren, hè, moet u weten. Z'n fiets is vannacht gestolen. |
Sjaak | Ja, ook dat nog! Hrrggl. |
Heer | Kunt u dan geen nieuwe kopen? |
Sjaak | Een nieuwe? |
Heer | Nou, of een goede tweedehands anders? |
Sjaak | Ghmf! Wat dacht u datte die koste? Ze vrage d'r tegewoordig zo een meier voor en dat heb ik echt niet zomaar legge. Ik moet toch ook vrete. En die hond! Wat denk' u dat die me kost in de week? |
Heer | (blij dat de gelegenheid zich zo snel voordoet) O, maar dan wilt u misschien wel wat bijverdienen? Als u een boodschap voor me zou willen doen, geef ik u vijfentwintig gulden en als u 't goed doet krijgt u er later nog vijfentwintig bij! |
Sjaak | Wat is dat dan voor een 'boodschap'? |
Heer | U kunt een enveloppe voor me bezorgen als u er wat voor voelt. |
Sjaak | Alleen maar en anvelop? En wat zitterin? |
Heer | Ja, dat is vertrouwelijk. |
Sjaak | Waarom brengt u 'm dan niet zellef? |
Heer | Dat is toch míjn zaak?! |
Sjaak | U kennum toch ook gewoon op de post gooie? |
Heer | Nee, dat gaat niet. Ik wil er zeker van zijn dat hij goed aankomt. U moet hem persoonlijk overhandigen. |
Kees | Ik zou 't niet doen. Sjaak, als ik jou was. Volgens mij zit er een luchie aan. |
Sjaak | U bent toch niet van de BVD of zo, hè? |
Heer | Welnee, hoe komt u daar nou bij? |
Sjaak | Neej, want dan ken u beter meteen oprotte. Met dat soort klussies wil ik niks mee te make hebbe. |
Heer | Luistert u nou eens. Er is helemaal niks aan de hand. Ik geef u gewoon een enveloppe met vijfentwintig gulden erbij. Ik vertel u waar u hem moet bezorgen en als u hem dan afgegeven hebt, kunt u nog eens vijfentwintig gulden krijgen, als beloning. Verder niets, dus zegt u 't maar. |
Sjaak denkt erover na, maar Kees vertrouwt 't niet. | |
Kees | Ik zou d'r niet aan beginnen, Sjaak. Je krijgt er last mee! Dat geef ik je op een brieffie. |
Sjaak | Stil nouw effe, jij! (tot de heer) Maar hoe weet u nouw dat ik die brief goed heb afgegeve? Ik kennum netzogoed in 't water geflikkerd hebbe en dan terugkomme om me geeltje te vange, niet? |
Heer | Ja, ik houd u natuurlijk van een afstand in de gaten. Wat dacht u?! Er is mij teveel aan gelegen dat die enveloppe goed aankomt. Als u er rare dingen mee gaat uithalen zijn de gevolgen voor uzelf. Dat begrijpt u zeker wel. Maar eh, wat doet u? Wilt u niet op een makkelijke manier vijftig gulden verdienen? |
Sjaak | Ja netuullijk wel, maar eh ... 't is toch geen vuilegeitje, hè? |
Heer | Ik kan u er wel wat meer over vertellen. Er is echt niets geheimzinnigs aan, alleen, 't ligt voor mij een beetje moeilijk. In die enveloppe zitten namelijk papieren die bestemd zijn voor de echtgenoot van mijn vriendin, begrijpt u? Die man van haar heeft me laatst al eens bedreigd en daarom is het beter als ik voorlopig niet bij hem in de buurt kom, ja? Maar voor u is er natuurlijk geen enkel gevaar aan verbonden. Hij kent u niet en hij weet ook niet wat u hem komt brengen. U hoeft die enveloppe alleen maar af te geven en dan gaat u weer weg. |
Kees | Nou, die kan ook liegen, zeg! Hij zit gewoon maar wat te verzinnen! Dat zie je toch, Sjaak! Misschien zit er wel een bom in die envelop en dan heb jij 't gedaan, als die kerel de pijp uitgaat! |
De heer kijkt pijnlijk getroffen en zegt dan met een hoofdknik naar het verfrommelde ochtendblad van Kees: | |
Heer | Die vriend van u leest zeker teveel sensatieberichten, niet? Maar zegt u eens wat u er zelf van vindt, 'meneer Sjaak'. Graag of niet? |
Sjaak | Och ... ik wil 't wel doen, maar niet voor twee geeltjes. Een meier! En anders kejje de boom in met je anvelop. |
Heer | Honderd gulden! Vindt u dat zelf nu ook niet een beetje veel voor alleen maar een enveloppe bezorgen? Ik wil er wel een tientje bijdoen, maar meer ook niet: Vijfentwintig gulden nu en vijfendertig achteraf en dat lijkt me echt heel mooi betaald, héél mooi ... |
Sjaak | Ja, maar 't risico dan, wat ik loop! As die vrijer kwaad wil en hij slaat me tande uit me bek, dan ken ome Sjaak mooi voor schut lope voor ze honderd balle! Eigelijk mag ik wel twee lappe vrage as ik d'r nog es goed over nadenk. |
Heer | Ja zeg! Als u zó begint! Vijfenzeventig en geen cent meer. |
Sjaak | Honderd! |
Heer | Het spijt me. Ik denk dat ik dan maar eens opstap. Dit vind ik geen frisse manier van zakendoen. |
Sjaak | Niet fris? Gháh! Met je houte been in het water! Dat is fris! |
Kees | Húh, die Sjaak. |
Sjaak | Voor acht joetjes ben ik je man, Lange. Hanterop? |
Heer | (aarzelend) Nou ... vooruit, hand erop dan. |
Rex | AHRF! Ahraf! |
Sjaak | Af Rex! Af! Hou je stil! Legge, ga legge! Zo ja. (tot de heer) Zalle we dan zó afspreke, dat ik nou vier joetjes vang en straks nog es vier? |
Heer | Nee, ik geef u nu dertig gulden en straks vijftig. Dat lijkt me beter. |
Sjaak | Werom? 't Was toch eerst ook fifty-fifty? |
Heer | (geïrriteerd) Ja, hoort u es ... eh, ik betaal hier tenslotte, hè, en niet u! |
Sjaak | Nouw goed, afgesproke. Vertel me dan maar es wat ik allemaal moet doen. |
Heer | Goed, weet u het Molenpad? |
Sjaak | Ja, dat kan ik wel. |
Heer | Mooi! U gaat naar nummer zesentwintig en daar belt u aan, twee keer. Het is een groene deur met een gebroken ruitje erin. |
Sjaak | Nummero zessetwintig, twee keer belle. |
Heer | Juist. Als er dan wordt opengedaan, geeft u de enveloppe af aan mijn ... eh, aan de man die opendoet. |
Sjaak | Hoe heet die vrijer? |
Heer | Dat zeg ik u liever niet. Wat niet weet wat niet deert, nietwaar? Maar het kan niet missen, want hij woont er alleen. Het is een man van een jaar of veertig, nogal dik en een beetje kaal. Hij heeft ook nog een baard, dus ... |
Sjaak | En aster nouw toch iemand anders opendoet? |
Heer | Dan verzint u maar een of andere smoes en dan probeert u het een kwartiertje later nog eens. Het is absoluut noodzakelijk dat u de enveloppe aan hem persoonlijk afgeeft, anders krijgt u de rest van het geld niet. |
Sjaak | Nouw, ik zal 't perbere te onthouwe. Kom nouw maar op met je handel, Lange. |
Heer | Hoho, niet zo'n haast. Kijk, ziet u hier die krant? Die leg ik hier op de bank. (legt de dichtgevouwen krant neer tussen Sjaak en zichzelf) Zo! De enveloppe zit in die krant, begrijpt u? (pakt een dikke portefeuille uit z'n binnenzak en haalt er drie briefjes van tien uit) Kijkt u hier! (hij geeft ze aan Sjaak, die ze secuur natelt en ze in z'n eigen portefeuille - meer een plastic mapje, eigenlijk - opbergt in de binnenzak van zijn colbert) Mooi, ik ga er nu vandoor. Wacht u een paar minuten tot ik uit het zicht ben en dan gaat u meteen naar het Molenpad, accoord? |
Sjaak | Ja hallo! Wanneer krijg ik dan de rest van de cente? Dat heb je nog niet gezegd, Nelis. |
Heer | Eh, nou ... eh, als u die enveloppe hebt afgeleverd, komt u om een uur of vijf naar de Monico, op 't Rembrandtsplein. Weet u die? (Sjaak knikt) Mooi! Vraagt u daar dan bij de bar of ze uw handschoenen gevonden hebben. |
Sjaak | Me handschoene? |
Heer | Jaa, dat is bij wijze van spreken. Ik zal zorgen dat ze ervan weten en als u dan vanmiddag om uw handschoenen komt vragen, krijgt u gewoon die andere vijf tientjes. |
Sjaak | Ben jij d'r zelf dan niet? |
Heer | Nee, 't spijt me, maar ik moet vanmiddag ergens anders heen. |
Sjaak | Je perbeert me toch niet te besodemietere, hè? |
Heer | Welnee, ik ben veel te blij dat u dit voor me wilt doen. Ik heb het geld er graag voor over. Heus, weest u maar niet bang. |
Kees | Zeg Sjaak, het is wel een hoop drukte, hè, voor één zo'n rot-envelop. Vind je nou zelf niet? D'r zit natuurlijk meer achter. 't Lijkt verdomme wel James Bond! |
Sjaak | Aách, leg niet te lulle, jij! Voor acht joete spring ik hier zo de vijver in. (tot de heer) Kom op, Lange, smeer 'm nouw maar! Dan zal ome Sjaak wel effe dat anveloppie van je gaan aflevere. |
De 'Lange' kijkt een paar keer om zich heen en verdwijnt dan snel uit het gezicht. Zodra hij hem de rug heeft toegekeerd, is ome Sjaak al bezig de envelop uit de krant te halen. Het is een grote, chamoiskleurige envelop, folioformaat. De inhoud is ca. 5 cm dik en nogal stijf, waardoor Sjaaks poging hem in zijn binnenzak te proppen mislukt. Hij houdt hem daarom maar in z'n hand. Sjaak, Rex en Kees lopen door het Vondelpark naar de uitgang bij de Kattenlaan, richting Overtoom. Daar ergens komen ze bij een café. |
Voorwoord en Inhoudsopgave
Avondster
Vondelpark
Stamkroeg
Email: lagedor |