Anti-Joodse maatregelen tot januari 1941 in Nederland.

Kat en muis.

Door Prof. Dr. J.Presser.
Een bekende uitspraak van Presser luidt: "Als het fascisme in Europa ooit weer opduikt, zal het dat doen onder de naam antifascisme".
(
Red.: AFA, Nederland bekent kleur, de islam, Een Ander Joods geluid, D'66,GL,PvdA,SP en wat er nog meer aan zogenaamd antifascisme in Nederland voorhanden is.)


Een kat speelt met een muis.
Zij heeft haar gevangen, haar klauw houdt het dier overmeesterd; de prooi is volkomen machteloos.
Toch laat de kat haar even los, even maar.
De muis loopt weg, probeert dat althans; tevergeefs, de klauw schiet uit.
Dit herhaalt zich, soms enkele, soms vele malen.
Het eind is altoos weer: de kat doodt de muis.
Genadeloos, onverbiddelijk.
Dit spel nu hebben tijdens de bezetting 1940-1945 de Duitsers hier te lande met de Joden gespeeld.
Ook trouwens in België,Luxemburg, Frankrijk, Denemarken en Noorwegen.
In Oost-Europa traden ze van meet af aan veel onverbloemder op, begon de eigenlijke uitroeiing al met inval der Duitse legers.
In West-Europa namen zij hun gemak ervan, ook in Nederland, waar zij door allerlei omstandigheden het hoogste percentage slachtoffers bereikten.
Tot januari 1941, de in dit hoofdstuk behandelde periode, geen gewelddadigheid van betekenis.
Nauwelijks voelbare haatcampagnes, geen pogrom.
Maar dan toch al de 'schrijftafelmoordenaars ' op volle toeren, de keurige, toegewijde, veelal gediplomeerde en titeldragende ambtenaren, op hun bureaus de maatregelen voorbereidend welke voorlopig 'alleen maar ' de ontrechteling en isolering, straks de massale verdelging moest inluiden, waaraan zij hun eigen handen niet vuil zouden maken.
Eerst de zachte pedaal.
De schijn van wettigheid handhaven.
Zo nu en dan eens toegeefelijk doen.
Opschudding vermijden.
Van tijd tot tijd binnen de Joodse gemeenschap afzonderlijke groepen aanpakken ( alleen Duitse Joden, of alléén orthodoxe, of alléén winkeliers), opdat de anderen zich even opgelucht konden voelen: ze hoefde het niet zichzelf aan te trekken.
Nimmer aankondigen wat men zou gaan doen, de Joden plaatsen voor voldongen feiten. Maar, zoals gezegd, keurig, legaal gestroomlijnd, nauwelijks onvriendelijk; correctheid boven alles, althans dat eerste halfjaar.
Eind december 1940 liepen de ontslagen Joodse ambtenaren vrij en ongehinderd rond in het genot van een behoorlijk wachtgeld; ze leken met vakantie.
Er waren niet- joden die hen benijdden, die met hen wilden ruilen; boften die Joden even!
Die zonnigheid was onmiddellijk na de wapenstilstand begonnen.
Na de eerste ontsteltenis en paniek konden de Joden weer ademhalen.
'Wij zijn niets van plan tegen de synagoge,'aldus een Duitse officier.
Anderen zeiden het hem na.
Op de militaire autoriteiten volgden de civiele; in de installatiereden van rijkscommissaris Seyss-Inquart op 29 mei kwam het hele woord jood niet voor.
Wél het nare woord bloed, in de zin van afstamming.
Nu ja, als dat het ergste was…..
Vreemd, vreemd: dat wolkje aan het verder zo heldere uitspansel wou maar niet verdwijnen, integendeel.
Er kwamen andere bij: bij het ANP en bij 'De Telegraaf' vlogen al dadelijk enige Joods journalisten eruit.
Velen, ook Joden, konden dat toch nog begrijpen.
Als dat het ergste was….
Joodse werklozen kwamen( evenmin als asocialen en communisten) niet in aanmerking voor tewerkstelling in Duitsland.
Alweer: goedbeschouwd boften die Joden toch maar even! Daarna echter iets ingrijpends: Joden moesten de Luchtbescherming uit; zo iets was toch wel een onmiskenbare discriminatie.
Daarna verscheen het verbod van ritueel slachten.
Officieel ging het volstrekt niet dáárom alleen om 'vermijding van dierkwelling '; Joden werden in deze hooggestemde verordening helemaal niet genoemd.
Alléén orthodoxe Joden leken getroffen; was dat nu op zich zo erg?
De Duitse Joden moesten Den Haag en het kustgebied verlaten.
Kom, kom, alléén de Duitse.
Als dat het ergste was….
Men moest ze tenslotte een beetje stoom laten afblazen, die Duitsers.
Maar toen kwam er toch iets erg vervelends. De Duitsers zeiden niets, maar de geruchten waren er.
En werden sterker.
Op 20 augustus verscheen een verordening, waarin als verscholen de bepaling, dat de rijkscommissaris ambtenaren mocht ontslaan, als hij dat 'in bepaalde gevallen 'nodig vond. Ging dat tegen Joden?
Och neen , ze werden alweer helemaal niet genoemd.
Op 28 augustus bleek opeens als toevallig, dat Joden dan wel niet zouden worden ontslagen, maar niet aangesteld en ook niet bevorderd mochten worden.
Vervolgens op 13 september de verordening welke, indien nodig, afwijkingen van het bestaande ambtenarenrecht toestond.
In de loop van oktober kwam dan toch de aap duidelijk uit de mouw.
Dat was toen iedere ambtenaar met zijn handtekening moest bekrachtigen noch Joods, noch 'Joods vermaagschapt' te zijn; ook met een concubine heette men 'vermaagschapt.'
Moest men, mocht men deze zogenaamde Ariërverklaring tekenen?
Het was 1940; wat voor ons thans bekend verleden is, was toen onbekende toekomst.
Men zag, men overzag het niet.
De Nederlandse ambtenaar had geen ervaring met weigeren, laat staan met saboteren.
Geen man van Befehl is Befehl, maar wel van plichtsbesef.
Vrijwel allen tekenden; een enkele die weigerde 'als belijdend christen en als Nederlander ', ging de gevangenis in.
Maar hij bleef niet alleen staan in zijn protest.
Het zwol aan.
Deze ontwikkeling vond nog meer voedsel in de verordening van 22 oktober 1940, de aanmelding voorschrijvend van joodse ondernemingen.
Hier moest de bezetter de Joden niet alleen openlijk noemen, maar tevens eindelijk, definiëren. Laat ons horen wat hij ervan tercht bracht.:
1. Jood is een ieder die uit tenminste drie naar ras voljoodse grootouders stamt.
2. Als Jood wordt ook aangemerkt, dat hij die uit twee voljoodse grootouders stamt en 1) hetzij zelf op de negende mei 1940 tot de Joodskerkelijke gemeente heeft behoord of na die datum daarin wordt opgenomen; 2)hetzij op de negende mei 1940 met een Jood in het huwelijk treedt.
3. Een grootouder wordt als voljoods aangemerkt, wanneer deze tot de Joodskerkelijke gemeenschap heeft behoord.
Wie de moeite neemt dit ambtelijke proza op zich te laten inwerken, komt er allicht op eigen kracht wel achter dat de Duitse begripsbepaling lang niet waterdicht was.
Zo weinig was dat, dat ze de bezetters een grote ruimte, speelruimte dus, liet voor hun geliefde kat-en-muis-tactiek.
Dat zal nog blijken.
Voor 1940 rest nog de vermelding van één verordening, welk in Joodse huishoudingen de arbeid verbood van 'personen van Duitse nationaliteit, van Duitsen of stamverwante bloede. ' Erg? Neen, en zeker niet 'het ergste'.
De geschiedenis van het individuele protest is niet te schrijven; wij weten er te weinig van. Hier zij alleen met ere gewag gemaakt van de illegale brochure 'Bijna te laat! van de jonggestorven theoloog Jan Koopmans.
Hierin wordt al van de Joden voorspeld: "Zij gaan eruit en zij gaan eraan. '
Als een boeteprofeet spreekt Koopmans van 'de goddeloosheid van onze vijand, de gruwelen die dit land verontreinigen, de verbijstering welke hier wordt aangericht. '
De illegale pers, zoals de 'Nieuwsbrief van Pieter 't Hoen '( Frans Goedhart),'Vrij Nederland', 'De Waarheid ', bleven daarbij niet achter.
Dat stak maar al te zeer tegen af de houding van die colleges, van welk men een duidelijke verwoording had verwacht van wat onder vele leefde: van de secretarissen- generaal van de Hoge Raad.
De kerken kwamen in beweging, niet alle nog en langzaam en schoorvoetend; er was nog veel verwarring en veel aarzeling.
Het sterkste collectieve verzet kwam van de universiteiten, van enkele tenminste.
Voorop zij Delft genoemd, welke hogeschool het spits afbeet en als eerste gesloten groep het risico op zich nam van een staking ten bate van de slachtoffers van discriminatie.
Het ontslag van drie Joodse hoogleraren gaf aanleiding tot een spontane demonstatie, welke doorging ondanks de poging van een enkele hoogleraar de beweging te stuiten.
De student Frans van Hasselt voerde het woord; zijn thema was: 'Zalig zijn zij die vervolgd worden om der ongerechtigheid wille.'
Op 25 november volgde de staking van drieduizend studenten.
In 1941 werd Frans van Hasselt gearresteerd; in 1942 overleed hij in het concentratiekamp Buchenwald…
De vonk sloeg over naar Leiden; hier moesten twee hoogleraren en een lector 'eruit '.
In deze universiteit, hoedster van een grote traditie, stonden enige hoogleraren op de bres en is vooral de herinnering bewaard gebleven aan het optreden van professor R.P Cleveringa, die een deel van de colleges zou waarnemen van de ontslagen professor Meyers, een rechtsgeleerde van internationale naam.
Men verwachtte dat bij Cleveringa's eerste optreden 'iets bijzonders' zou gebeuren en men werd niet teleurgesteld.
Niet alleen prees hij het werk van de ontslagene, maar hij keerde zich ook ondubbelzinnig tegen de bezetter met striemende uitspraken, welke een welhaast klassiek getuigenis vormden:
"Hun daad kwalificeert zichzelf afdoende.
Het enigste wat ik thans begeer is: hen uit het gezicht en beneden ons te laten en uw blik te richten naar de hoogte, waarop de lichtende figuur staat van wien onze aanwezigheid hier geldt.'
Tegenover 'een macht die op niets dan enkel op zichzelf kan steunen ', plaatste Cleveringa dan 'deze nobele en ware zoon van ons volk, deze mens, deze studentenvader, deze geleerde, dien de vreemdeling welke ons thans vijandelijk overheerst ontheft van zijn functie, een persoonlijkheid van wien wij niet zullen aflaten te geloven dat hij hier behoort te staan en, zo God het wil, zal wederkeren.'
Dit woord vond ook ver buiten de universiteit een echo, doordat de woordelijke tekst dezelfde nacht werd vermenigvuldigd; de eerst klaargekomen exemplaren, meteen op de post gedaan, werden door sommige ontvangers gestencild en zo konden duizenden Nederlanders al binnen enkele dagen het volledige getuigenis lezen.
Professor Cleveringa werd de dag na zijn toespraak gearresteerd en acht maanden gavangen gehouden.
Wanneer wij dan volledigheidshalve vermelden dat aan andere universiteiten ook wel wat- wat, maar niet veel- gebeurde en dat zowaar op een enkele middelbare school ( het Amsterdamse Vossiusgymnasium bijvoorbeeld) een korte staking plaatsvond, dan zijn wij gekomen tot aan de drempel van het jaar 1941.
Al in de eerste maanden daarvan zou wat tot nu toe nauwelijks meer was dan een protest, uitgroeien tot verzet, met als hoogtepunt natuurlijk de Februaristaking. Maar voor het zover was, had de bezetter het vriendelijke masker wel afgeworpen en had men de gelegenheid gekregen de moordenaar te herkennen, genadeloos, onverbiddelijk….

Redactie.
Tijdens het overtikken van het bovenstaande werd het mij soms wat te moeilijk.
Ik ben geen Jood, maar de gelijkenis met het Nederland van nu werd mij steeds duidelijker. Vervang het woord bezetter en Duitser door islam… en we zijn geheel in 2010.
Toen was het uitsluitend gericht tegen de Joden.
Nu is het gericht tegen alle andersdenkenden dan de islam.
Ook nu wordt er dagelijks, wekelijks iets van ons afgepakt en onderworpen aan de islam.
Ook nu worden zij, die waarschuwen voor het gevaar, als staatgevaarlijk aangemerkt.
Ook nu probeert men - onze overheid samen met de islam- de vrijheid van meningsuiting in te tomen dan wel te verbieden.
Ook nu zijn het de ambtenaren die gewillig met de vijand samenwerken.
Ook nu zullen we, op den duur, merken dat we verraden zijn en overgeleverd aan een wrede en barbaarse ideologie, die zich achter het masker van een religie verschuilt.
Ook nu zijn het de Joden die als eerste aan de buurt zijn.
Ook nu bestaat onze overheid uit veel zogenaamde religieuzen( CDA en CU) .
Toen waren het ARP,CHU,RKSP en de voorloper van D'66 de VDB, die net als nu, de vijand geen haarbreed in de weg hebben gelegd.
Ik moet bij een dergelijke wrede geschiedenis altijd denken aan de spreuk, die ik eens uit de mond van Prins Bernhard vernam:
"Hoe meer wij de historische waarheid verdringen des te groter is de kans dat het kwaad zich herhaalt."
Bron: Deel 20 van: Bericht van de Tweede Wereldoorlog.
Dag
Augustus 2010
De haat tegen Wilders is bijna als antisemitisme:
Jaloezie en boosheid over eigen falen.