De Geus.
Rede van prof. mr. R.P. Cleveringa, Decaan van de Juridische Faculteit, naar aanleiding van het ontslag van Prof. mr. E.M. Meyers als hoogleraar aan de rijksuniversiteit te Leiden, gehouden dinsdag 26 november 1940 in het Groot Auditorium.
"Ik treed hier vandaag voor U,op een uur, waarop gij gewoon waart aan een ander voor U te zien: Uw en mijn leermeester Meyers. De oorzaak ervan is een door hem hedenochtend rechtstreeks van het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen(
Toenmalige Minister was G Bolkestein, VDB ( Vrijzinnige Democratische Bond) - Kabinet de Geer II- die al sedert mei 1940 in Londen was. Zo als altijd, werkte de Nederlandse ambtenaren vlijtig mee aan het besluit van de Rijkscommissaris) ontvangen brief van de volgende inhoud: Ingevolge opdracht van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied inzake niet-Arisch overheidspersoneel en met dat personeel gelijk gestelde breng ik te Uwer kennis, dat U met ingang van heden van de waarneming van Uw functie als Hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden is ontheven. De Rijkscommissaris heeft bepaald, dat de betrokkenen voorlopig in het genot blijven van hun wedde.
Ik geef U dit bericht in zijn naakte kaalheid, en zal niet pogen het nader te kwalificeren. Ik vrees dat de woorden, die ik zou kunnen vinden, hoe ik ze ook koos, te ver achter zouden blijven bij de smartelijke en wrange gevoelens, die het bij mij en mijnambtgenoot heeft opgeroepen; en ik ben er van overtuigd: ook bij U en bij talloze binnen en, en waar zij het zullen vernemen, buiten onze grenzen. Ik geloof dat een poging tot vertolking ervan ook daarom af te kunnen zien, omdat ik het gevoel heb, als zweven op dit ogenblik onze gedachten en stemmingen zonder klanken niettemin volkomen nauwkeurig kenbaar over en weer, en af en aan, tussen ons allen.
Niet om zulke vertolking is het, dat ik nog enige woorden tot U tot u verzoek te mogen richten; had ik geen ander doel dan de accentuering onzer stemming, ik zou denk ik geen beter middel te baat hebben kunnen nemen, dan hier eindigen, en U over te laten aan de ijzige beklemming van de huiveringwekkende stilte, die dan terstond om ons heen zal hangen> Evenmin zal ik met mijn woorden Uw gedachten pogen te leiden naar hen, van wie het schrijven, van welke inhoud ik U verslag heb gedaan, is uitgegaan. Hun daad kwalificeert zichzelf afdoende. ( overweldigend applaus)
Het enige, dat ik thans begeer, is hen uit het zicht en beneden ons te laten, en Uw blik te richten naar de hoogte, waarop de lichtende figuur staat van hem, wiens aanwezigheid hier geldt. Want het lijkt mij goed, dat wij ons op dit ogenblik nog eens duidelijk te binnen trachten te brengen, wie het is, welk een macht, die op niets dan enkel zichzelf kan steunen, hier na een dertigjarige werkzaamheid achteloos terzijde schuift. Wie het is, dien wij zijn arbeid aldus moeten zien. Het zou intussen weinig passen, wanneer ik het er bij U allen liet aankomen op een indruk, aldus, aldus gewekt door kwantitatieve mededelingen- er zijn massaliteiten, die eerder weerzin wekken dan eerbied- en de grote omvang van het oeuvre van een geleerde kan samengaan met een luttel belang ervan.
Een geleerde van buitengewoon formaat, een leermeester ook van ongewoon doceertalent, een hoogleraar, die niet alleen hoofden tot denken en werken heeft gebracht van de duizenden, die hij is voorgegaan, maar die er tevens, zonder dat ooit de minste uiting van populariteitsgewin bij waargenomen is kunnen worden, die harten van hen heeft veroverd.
Voor de stad zijner inwoning was hij steeds een verdienstelijk burger, die wanneer hij zou willen, - maar zo ets wil hij nooit- op veel stille arbeid en onbaatzuchtigheid toewijding zou kunnen wijzen ten dienste van de gemeenschap. Van zijn volk was hij een goed en trouw en eerlijke zoon; toen van het tweede onderdeel van het "Ligurische Erfrecht, "waarvan het eerste om begrijpelijke reden in het Frans was verschenen, het eerste deel uitkwam in zijn moedertaal, lichtte hij dit als volgt toe: "Ik kon niet van mij verkrijgen, het recht van gewesten, welker rechtsbronnen uitsluitend in het Nederlands gesteld zijn, het eerst in een vreemde taal te behandelen..
Het is deze Nederlander, deze nobele en ware zoon van ons volk, deze mens, deze studentenvader, deze geleerde, dien de vreemdeling welke ons thans vijandelijk overheerst, ontheft van zijn functie, een persoonlijkheid van wien wij niet zullen aflaten te geloven dat hij hier behoort te staan en, zo God het, zal weerkeren.
Augustus 2010.