ACHTERGRONDEN VAN DE WEERZIJZER 

Wetenschappelijke publicatie, juni 2003   (waarbij de samenvatting onderaan deze publicatie op 12 september 2005 werd aangevuld met nieuwe informatie ).

METEOROLOGIE / KLIMATOLOGIE / LANGE TERMIJNPROGNOSES

Voor meer over de achtergronden van dit onderzoek ga je naar een andere publicatie van deze auteur.

Een eerder gepubliceerde paper betreft de planeet Mars en het temperatuurverloop te De Bilt: Venker, J. and Beeftink M., (1990): 'Mars and Temperature changes in the Netherlands: An empirical study', p.241-245 Geo-cosmic Relations,

----------------------------------------------------------------------------------------------------

POSITIES VAN VENUS EN VERANDERINGEN IN HET TEMPERATUURVERLOOP TE DE BILT: EEN EMPIRISCH ONDERZOEK

Jacob W.M. Venker,  Sint Anthonis, Nederland

SAMENVATTING

Deze publicatie beschrijft het resultaat van een empirisch onderzoek van een mogelijke relatie tussen de geocentrisch gemeten posities van de planeet VENUS en temperatuurveranderingen te De Bilt. Het resultaat van dit onderzoek is dat die relatie statistisch significant is. liet onderzoek is gebaseerd op een steekproef van maximum luchttemperaturen die waargenomen werden te De Bilt (NL) gedurende honderd opeenvolgende jaren gedurende de maanden maart t.m. de eerste week van juli. De geocentrische posities van Venus werden gemeten met een nauwkeurigheid van ongeveer 0.01 graden om 00.00 uur UTC (GMT). Uiteindelijk werd de Pearson-r correlatie-coëfficiënt gebruikt ten einde de continuïteit van het zich voordoende effect te kunnen vaststellen. Daaruit blijkt dat wanneer Venus zich beweegt op posities tussen de 14ste en 45ste alsmede de 58ste en 66ste graad van de elciptica zich temperatuureffecten voordoen en deze effecten significant-continu (d.w.z. met waarden van resp. p= <.01 en p= .05 ) worden waargenomen en als zodanig 'staande in de tijd' blijven.

1. INTRODUCTIE

Sinds geruime tijd bestaat grote belangstelling voor de rol van het weer in ons leefmilieu, niet op de laatste plaats betreft dat destijds bijvoorbeeld de belangstelling voor de ontwikkeling van het temperatuurverloop (KNMI rapport 'De Toestand van het klimaat en van de ozonlaag', 1993).

De afgelopen decennia werd veel onderzoek verricht naar o.m. de invloed van zonnevlekken op klimaatontwikkeling ( o.a. Schuurmans, 1969; Labitzke 1987), cosmische straling en elektromagnetische velden ( o.a. Landscheidt, 1981), Maanstanden en neerslag (Adderley en Bowen, 1962) de invloed van eb en vloed op het weer (Vughts, 1990).

In de periode 1984-1990 werd onderzoek uitgevoerd waaruit blijkt dat, een betekenisvol verband bestaat tussen de bewegingen van de planeet Mars en het temperatuurverloop te De Bilt (8).

Bij dat onderzoek werden de geocentrische posities van deze planeet doorlopend vergeleken met een onafgebroken reeks waargenomen opeenvolgende luchttemperaturen. In deze publicatie wordt een soortgelijk onderzoek beschreven. Thans echter ten aanzien van GEOCENTRISCH gemeten posities van de planeet VENUS zoals deze zich verhouden tot een lange reeks waargenomen opeenvolgende, maximum luchttemperaturen te De Bilt (4).

Het astronomisch criterium betreft hierbij de Tropische- Zodiac (ecliptica) die verdeeld wordt in 360 graden of klassen. M.a.w.: de ecliptica wordt ook in dit onderzoek benut als coördinaten- en referentiestelsel (6).

Wanneer het jaarlijkse temperatuurverloop op een bepaald weerstation gemeten wordt, vinden de waarnemingen onafgebroken op vaste tijdstippen (volgens de burgerlijke kalendering) plaats. Aan de hand van deze kalendering, die uiteraard datumgebonden is, kan geen vaste regelmaat in het temperatuurverloop gemeten worden (2, 5). Maar op de wijze waaraan eerder gerefereerd werd aan de hand van de bewegingen van Mars (9) en tevens aan de hand van zonnevlekken-cycli blijken wel vaste wetmatigheden te bestaan. Sommige 'onderzoeksresultaten zijn betekenisvol andere minder (3, 8). Maar wel significanter dan met behulp van de datumgebonden klimatologie haalbaar is. E.e.a. werd ook bevestigd door het KNMI (*)

2. VOORBEREIDEND ONDERZOEK

Uit onafgebroken temperatuur-waarnemingen in de periode 1983-1993 die enerzijds afkomstig zijn van het waarnemingspunt te De Bilt (EHDB) en anderzijds van een  waarnemingspunt te St.Anthonis (Noord-Brabant) is gebleken dat wanneer de planeet Venus de 35ste tot en met de 42ste graad van de ecliptica passeert en vervolgens enige tijd later tevens de 57ste tot en met de 66ste graad van de ecliptica passeert, het voorkomen van een temperatuuromslag zodanig vaak voorkomt en duidelijk waarneembaar is dat statistische verificatie gewenst bleek. Indien Venus op uiteenlopende datums van het voorjaar op steeds dezelfde (getoetste) posities terugkeert, waarbij het zich voordoen van een belangrijke temperatuur effect daarbinnen voldoende continu optreedt, is het zinvol te toetsen of daarop desgewenst (additioneel) valide temperatuur uitspraken gebaseerd kunnen worden. Het weerelement temperatuur bij uitstek, leent zich goed voor de hieronder beschreven statistische verificatie.

3. MATERIAAL EN ONDERZOEKSMETHODEN

Alvorens de continuïteit van het verschijnsel te kunnen vaststellen wordt middels het meten van het significantieniveau van een effect-correlatie berekend in hoeverre de vermeende aanwezigheid van het effect voldoende persisteert als 'staande in de tijd. Het onderzoek beperkt zich dan ook tot metingen die steeds binnen de periode van 21 maart tot 8 juli van de afgelopen honderd jaar plaatsvonden. Gelet op het feit dat Venus op dezelfde positie op verschillende datums staat, dienden daartoe diverse tijdreeksen met elkaar te worden vergeleken ten einde de continuïteit in het optreden van het effect te kunnen vaststellen. (Aan dit onderwerp wordt later onder punt 4 van deze publicatie meer aandacht besteed).

Van de diverse weerselementen is het element temperatuur een van de belangrijkste in de meteorologie. Bovendien gaan betekenisvolle temperatuuromslagen vaak gepaard met grotere luchtdrukveranderingen en derhalve ook dikwijls met meer wind. Dat heeft tevens consequenties voor de mate waarin luchtvervuiling kan optreden.

Het benutte temperatuurmateriaal betreft de maximum luchttemperaturen over honderd opeenvolgende jaren. Deze zijn ontleend aan de jaarboeken van enerzijds het Observatorium te Utrecht m.b.t. gegevens over het tijdvak 1892-1901. Het overgrote deel vanaf 1901 tot 1992 werd ontleend aan de Jaarboeken en 'Maandoverzichten' van het weer te De Bilt (4).

In het onderzoek worden twee tijdseenheden gehanteerd. Dit betreft enerzijds de Juliaanse (of burgerlijke) kalendering berekend in dagen, maanden etc., en anderzijds die welke aan de hand van Venus-posities wordt gehanteerd (6).

Laatst genoemde eenheid wordt berekend in eclipticagraden of lengteposities. Ten behoeve van het creëren van uniformiteit is het stellen van een referentiepunt van waaruit de planeetposities bepaald kunnen worden essentieel. Derhalve is het noodzakelijk dat wanneer er in de tijd een relatie tussen de bewegingen van Venus en het temperatuurverloop bestaat, de geocentrische bewegingen van deze planeet qua hoekafstand vanaf een beginpunt gemeten worden. Dat beginpunt betreft de Voorjaarsequinox, d.w.z. het '0 graden Aries punt' in de Ecliptica. Planeetposities (eg. ook die van Venus) worden daarom in eclipticale lengtegraden uitgedrukt en zijn derhalve te herleiden naar de burgerlijke kalendering (6).

Alvorens de aanwezigheid van enige effectcorrelatie te kunnen meten wordt de ecliptica conform zijn eigen graadverdeling (d.w.z. vanaf  0 grd Aries)   in 360 klassen verdeeld. De onderzochte trajecten zijn in figuur 1 onder elkaar in de periodes A t.m. F weergegeven. Deze weergave strekt zich uit over vijftig klassen tussen de 30ste en 80ste ecliptica-graad. Deze afstand heeft tot doel de aanwezigheid van betekenisvolle effecten goed te kunnen onderscheiden van de minder betekenisvolle er omheen.

Het eerste paar met elkaar vergeleken trajecten beslaat een lengte van resp. 10 klassen (tussen de 35ste en 45ste graad) en het tweede paar trajecten beslaat een lengte van 8 klassen tussen de 58ste en 66ste  graad van de ecliptica.

4. DATA-TRANSFORMATIE

4.1 Temperatuurveranderingsparameter.

De meest eenvoudige temperatuurverandering betreft die welke tussen twee opeenvolgende dagen wordt gemeten. Een dergelijk parameter is sterk onderhevig aan random effecten. Ten behoeve van het onderhavige onderzoek werd daarom gebruik gemaakt van het z.g. voortschrijdende of overlappende gemiddelde.

Hierbij werd de gemiddelde schommeling in de over zes periodes ontstane en aan de hand van Venusposities verkregen normalen gerelateerd aan een voor deze normalen gekozen voortschrijdend gemiddelde over 9 graden (klassen). De daaruit ontstane verschillen (eg. de verschillen tussen de normalen en hun voortschrijdend gemiddelde) werden als criterium gehanteerd op alle trajecten van A t.m. F. Betekenisvolle temperatuurverschillen kunnen hierdoor niet geheel maar toch voldoende zichtbaar worden gemaakt. (NB: In de onder elkaar afgebeelde grafieken in fig.1 is het voortschrijdend gemiddelde steeds als 0 weergegeven).

4.2 Classificatie van geocentrische longitude.

Met betrekking tot de blijkbaar voorkomende relatie tussen de cyclische bewegingen van Venus en temperatuurveranderingen, werden de berekende geocentrische lengteposities geconverteerd in klassen volgens de volgende formule wanneer L = lengte en K = klasse, dan is: K = int(L), waarbij int(x) als waarde de variabel x levert zonder deel na de komma.

4.3  Zes periodes

Teneinde een beeld te kunnen verkrijgen van de aan Venus-posities gerelateerde temperatuurfluctuaties waarbij bovendien zeker is dat deze planeet over de voor dit onderzoek relevante posities beweegt, dienden daartoe zes periodes die ieder even lang zijn. Deze zes periodes vielen gedurende alle honderd opeenvolgende jaren steeds binnen het tijdvak van 21 maart tot 8 juli. om te kunnen bepalen in hoeverre een effect 'staande in de tijd'  blijft, werd de lengte van deze periodes op 30 dagen gesteld.

Ten behoeve van het verkrijgen van meer inzicht in seizoenseffecten in het temperatuurverloop, zijn deze periodes zodanig gerangschikt dat ze steeds met 15 dagen (vooruit) verschoven zijn waardoor ze elkaar voor de helft van de tijd overlappen. De zes gekozen periodes A t.m. F zijn gerelateerd aan opeenvolgende datumgebonden geocentrisch gemeten zonposities.

Deze zonposities lopen nagenoeg synchroon met de burgerlijke kalendering. Ze beslaan het gehele voorjaar t.m. de eerste maand van de meteorologische zomer, welke aldus steeds op 1 juni van ieder kalenderjaar begint.

Ten behoeve van het meten van de effectcorrelatie geldt echter een andere rangschikking waarop hierna in 4.4 wordt ingegaan.

De zes periodes zijn:

A. vanaf de Voorjaarsequinox (0) tot 30 graden ( v.a. 21 maart-21 april )

B. vanaf 15 - 45 graden (v.a. 6 apr. tot ong. 6 mei)

C. vanaf  30 - 60 graden (v.a. 21 april tot 21 mei)

D. vanaf  45 - 75 graden (v.a. 6 mei tot 7 juni)

E. vanaf  60.- 90 graden (v.a. 21 mei tot 21 juni)

F. vanaf  75 -105 graden (v.a. 7 juni tot ong. 8 juli).

Het aantal temperatuurwaarnemingen per klasse is maximaal 26 en minimaal 17. ( Zie verder de toelichting onder 4.6, ad i. t.m. v).

De te toetsen temperatuurvariabele per klasse is het gemiddelde van alle waarnemingen binnen dezelfde klasse. M.a.w.: dat gemiddelde is de som van alle waargenomen temperaturen per klasse, gedeeld door het aantal waarnemingen per klasse.

4.4 Effect-correlatie

Ten aanzien van het berekenen van een effectcorrelatie kunnen de hierboven genoemde periodes niet zondermeer met elkaar worden vergeleken doordat het vermeende effect op een bepaald traject valt te herleiden uit een effect uit het voorgaande traject. M.a.w.: in de zes elkaar overlappende periodes (van A naar B en van B naar C, enz.) werden de temperatuur-variabelen deels niet onafhankelijk van elkaar gemeten waarbij steeds de helft van het aantal waarnemingen van de resp. steekproeven representatief mag worden beschouwd . Het voordeel van deze benadering is dat ten behoeve van het praktisch benutten van het onderzoeksresultaat een betere beeldvorming ontstaat met betrekking tot de ontwikkeling en het verloop van de temperatuur door het seizoen heen (Zie verder fig.1).  Ten behoeve van een juiste toepassing van de regressieberekening werden de periodes echter zodanig gerangschikt dat deze elkaar juist niet overlappen. De met elkaar vergeleken trajecten bevinden zich daarom in resp. de periodes B (periode van 6 april tot 6 mei) en D (periode van 6 mei tot 7 juni) ten aanzien van het eerste traject (35-45 graden), en in de periodes A (21 maart-21 april) en C (21 april-21 mei) ten aanzien van het tweede traject ( 58-66 graden), waarbij de met elkaar vergeleken temperatuur afwijkingen wel volstrekt onafhankelijk van elkaar gemeten werden.

4.5 Seizoenseffect

De geleidelijk ontstane toenemende en later weer afnemende temperatuur afwijkingen in de periodes opeenvolgend van A t.m. F houden verband met het feit dat naarmate het seizoen voortschrijdt, de instraling van de zon in verhouding tot het niveau van de zeewatertemperatuur - die in het vroegere voorjaar aanvankelijk relatief laag is - in april sterk toeneemt. Naarmate het seizoen vordert kunnen de temperatuurverschillen tussen de ene en de daarop volgende dag steeds groter worden. Steeds sterker worden dan tevens de verschillen tussen de minimum- en maximumtemperatuur. In Nederland doet de grootste temperatuurspreiding zich daarom gemiddeld  voor in de periode van begin arpil tot half juni. Windsprongen van een aflandige (continentale) naar een (noord-)westelijke (maritieme zee-)wind veroorzaken dan vrijwel altijd betekenisvolle temperatuuromslagen. In juni wordt het verschil tussen de lucht- en zeewatertemperatuur geleidelijk aan  minder groot. Het zeewater raakt tegen die tijd   opgewarmd.(De zeewatertemperatuur ijlt na op de luchttemperatuur)

4.6 Astronomische bijzonderheden van de bewegingen van Venus in relatie tot het temperatuurverloop.

Alvorens men tot interpretatie van het onderzoeksresultaat overgaat dient rekening te worden gehouden met de volgende factoren:

i. VENUS heeft een siderische omlooptijd van 224,7 dagen met een gemiddelde dagelijkse (heliocentrisch gemeten) beweging van 1grd36 minuten. De maximale geocentrische bewegingssnelheid is 1grd15 minuten per etmaal. Zijn baan ligt tussen die van de aarde en die van de zon. Omdat Venus in de relatieve nabijheid van de zon staat kan deze planeet vanaf de aarde soms als avond- of morgenster waargenomen worden. Dit staat in verband met de westelijke of oostelijke elongatie van deze planeet. Vanaf de aarde beschouwd is de maximale hoek met de zon nimmer meer dan 48 graden. Wanneer Venus tussen de aarde en de zon (e.g. voor de zon) staat is sprake van een zo genoemde retrograde-beweging en staat deze planeet ten opzichte van de eliptica (schijnbaar) stil of beweegt dan (schijnbaar) in de tegenovergestelde richting.

Venus beweegt vanaf de aarde gevolgd in maximaal 13 maanden door de gehele ecliptica. Eens in de acht jaar zal Venus ongeveer (dit evenwel  met een verschuiving van 5 graden per eeuw) op vrijwel dezelfde datum op dezelfde elipticapositie terugkeren. Desalniettemin vertonen haar bewegingen geocentrisch beschouwd een ietwat chaotisch patroon (7)

ii, Venus beweegt volgens de burgerlijke kalenderindeling op zeer uiteenlopende datums over de zelfde elipticagraad. Zodanig uiteenlopend, dat deze planeet van jaar tot jaar op dezelfde positie kan staan in het zeer vroege voorjaar als wel in het zeer late voorjaar. Afhangende van de elongatie kan dat verschil van jaar tot jaar soms zesennegentig dagen beslaan.

iii,

Slechts eenmaal in de acht jaren komt de planeet Venus op dezelfde datum op ongeveer dezelfde positie terug. Maar na verloop van tijd ontstaat een positieve verschuiving. (In de onderzochte periode 1892 1992 is dat verschil geleidelijk aan opgelopen tot +5 booggraden). Deze verschuiving zou mogelijk de waargenomen en gemeten effecten kunnen nivelleren. Dat blijkt evenwel niet het geval te zijn. M.a.w.: Het effect is kennelijk sterk gebonden aan de positie van Venus en niet aan enig ander op zichzelfstaand effect. Op grond hiervan mag aldus geconcludeerd worden dat het effect rechtstreeks aan Venus toegeschreven kan worden. (zie 6. Testresultaten).

iv. Retrogradebewegingen van Venus

In 8 jaar tijd staat Venus vijf maal tussen de aarde en de zon in. Iedere keer dat dit gebeurt staat Venus vanaf de aarde gemeten tweemaal bijna stil en maakt Venus tevens een schijnbaar teruglopende beweging in de ecliptica: De planeet loopt dan retrograde. Gedurende zo'n periode zal de maximale retrogradesnelheid dan tot 38 boogminuten per etmaal kunnen oplopen. Dit fenomeen kan het ontstaan van een artefact, eg. in dit geval een onzuivere verrekening en weergave van het temperatuurverloop bevorderen. Het een en ander vloeit voort uit het feit dat wanneer deze planeet gedurende een aantal dagen bijna geen beweging heeft (eg. vanaf de aarde gemeten nauwelijks of weinig van positie verandert), gedurende de thans onderzochte voorjaarsperiode de temperatuur seizoensgebonden) gemiddeld altijd stijgt (Dat is ieder jaar bijvoorbeeld in de periode van 25 april tot 1 mei 2 graden Celsius). Hierdoor zou, in het voorjaar als gevolg van een koppeling van temperatuurwaarnemingen aan retrograde posities, ten onrechte een betekenisvolie temperatuurstijging verdisconteerd kunnen worden. Teneinde de mogelijkheid van het bestaan van een dergelijk effect te elimineren werden uitsluitend die bewegingen verdisconteerd waarbij de planeet achter de zon stond terwijl deze een voortgaande snelheid van minimaal 0.73 graad per etmaal diende te behalen, maar dan toch tevens qua gemiddelde snelheid in ieder geval die van de van de zon zoveel mogelijk zou evenaren.  Daarmee wordt tevens bevorderd dat in de met elkaar vergeleken trajecten een evenredige spreiding van het aantal temperatuurwaarnemingen per klasse maximaal gegarandeerd is. Waar dat niet het geval was vielen de waarnemingen buiten het meetbereik, eg. buiten het onderzoek, zoals in de laatste klassen van periode A.

Het aantal waarnemingen per klasse wordt tevens bepaald door de lengte van de periodes A t.m. F (die elk afzonderlijk 30 opeenvolgende dagen beslaan) In zijn acht-jaarlijkse cyclus komt Venus binnen de voor dit onderzoek gehanteerde zes onafgebroken periodes A t.m. P tweemaal op dezelfde elipticale positie terug. Dat gebeurt op uiteenlopende datums.

Er vinden 12.5 acht-jaarlijkse Venuscycli binnen honderd jaar plaats waardoor het aantal waarnemingen per klasse binnen dit onderzochte tijdvak over vijftig   opeenvolgende klassen 2 x 12.5 = 25 bedraagt. Dit betreft echter een gemiddeld aantal omdat enkele waarnemingen net buiten dan wel binnen de onderzochte periodes A t.m. F kunnen vallen en bovendien de bewegingssnelheid van Venus varieert. Het aantal waarnemingen wordt tevens bepaald door het feit dat de planeet na verloop van tijd (binnen zijn acht-jaarlijkse cyclus) volgens de burgerlijke kalenderindeling steeds iets vroeger op dezelfde elipticale lengte terugkeert. Dit betreft een lineair toenemend verschil en beloopt ongeveer vijf dagen over (de afgelopen) honderd jaar. Daarnaast verschilt de grootte van de maximaal oostelijke elongatie soms enigszins van de maximaal westelijke elongatie hetgeen verband houdt de (geringe) excentriciteit van de baan van de planeet. Ook hierdoor kunnen na verloop van, en verspreid door de tijd, kleine verschillen in de distributie van het  aantal temperatuurwaarnemingen per klasse optreden. (Er dient overigens op gewezen te worden dat het een en ander met behulp van een astronomische almanak of ephemeris -waarin de geocentrisch gemeten eclipticate lengte van o.m. Venus is opgenomen- vrij eenvoudig geverifieerd kan worden).

5. BIJZONDERHEDEN VAN HET TEMPERATUURMATERIAAL

Verondersteld zou kunnen worden dat behoeve van dit onderzoek minimum- in plaats van maximum-temperaturen benut zouden kunnen worden. Het is in de meteorologie een bekend feit dat minimumtemperaturen nogal stralingsgebonden zijn en van plaats tot plaats vaker kunnen verschillen dan maximum temperaturen. Voor dit onderzoek prevaleerde de thermisch conservatieve grootheid, derhalve de maximum-luchttemperatuur (Publikaties KLu, LMS2, Deel A,   Opleiding tot officier-meteoroloog, 1987).

6. TESTRESULTATEN

De continuïteit van de vermeende aanwezigheid van het effect werd berekend met behulp van de Pearson r product-moment coëfficiënt.

Alle temperatuurwaarnemingen in de gemeten trajecten betreffen maximum-temperaturen die dagelijks opeenvolgend werden waargenomen over honderd opeenvolgende  jaren binnen de zes jaarlijks terugkerende en even lange periodes ( A t.m. F ) tussen 21 maart en 9 juli. Hiertoe werden 100 x 105 = 10500 waarnemingen van de maximum temperatuur berekend en verwerkt. Dit aantal werd tenm behoeve van de regressieberekening ten dele benut omdat het aantal relevante temperatuurwaarnemingen ten behoeve van de getoetste trajecten  totaal slechts 790 betreffen. Deze zijn verspreid over 10 + 10 + 8 + 8 = 36 klassen. 

Figuur 1. Venus op posities van het ecliptica traject tussen 30 en 80 graden vs. het temperatuurverloop te De Bilt. Zes periodes: Van boven naar onderen: A t.m. F

De temperatuur sprong die middels de 'knik' op de 60ste graad van de ecliptica wordt waargenomen blijft gedurende alle periodes in alle trajecten voortbestaan. De samenhang tussen het verloop in de getoetste reeks van de 58ste tot de 65ste graad in grafiek-A en het zelfde traject (58-65 graden) in grafiek-C (over 8 klassen) is eveneens voldoende duidelijk waarneembaar. Qua temperatuurverloop en tevens qua Venus-posities overlappen de reeksen elkaar niet. Bij de berekening van r wordt gevonden r=.83 (6 df) waarbij het significantieniveau p=.05 (d.w.z. zwak-significant) blijkt. Significanter is het resultaat met betrekking tot het traject dat minder ver van de voorjaarsequinox verwijderd ligt, t.w. dat van 35 t.m. 45 graden (gemeten over 10 klassen) waarin sprake is van een temperatuurstijging waarbij deze ietwat langere reeksen in de elkaar evenmin overlappende periodes B en D met elkaar werden vergeleken. Bij de berekening van r is het resultaat r=0.89 ( 8 df) waardoor p=<.01 

7. CONCLUSIES

De mogelijkheden van het doen van weers- en temperatuurvoorspellingen op de lange tot zeer lange termijn op grond van de gangbare numerieke modellen is sterk beperkt door de onstabiliteit van atmosferische processen. Indien een absolute relatie gelegd kan worden tussen onregelmatig voorkomende weersverschijnselen enerzijds en (chaotisch aandoende) geocentrische bewegingen van planeten anderzijds, kan het een en ander ertoe leiden dat hierdoor het door de tijd ontstane verlies aan informatie en derhalve de foutengroei welke inherent is aan de bestaande voorspelmethodiek, gereduceerd zal worden.

Een mogelijk praktisch nut van de onderhavige benadering bevat tevens het feit dat ten tijde van periodes waarbij het weer stabiel is en een vervuilde atmosfeer ontstaat, gelet op en gegeven de omstandigheden van dat moment, het begin (waarin luchtvervuiling gaat ontstaan) dan wel de afloop van zulke stabiele periodes,   wellicht met een enigszins verhoogde zekerheid voorspeld zouden kunnen worden.

De hierboven getoonde onderzoeksbenadering werpt bovendien een ander licht op de alom gehanteerde 'datumgebonden klimatologie'. Zolang de aan de hand van planeetposities, eg. deze onderzoeksmethode, verkregen resultaten aldus significanter zijn dan die welke met behulp van de klassieke 'datumgebonden klimatologie' verkregen kunnen worden, vergunt de onderhavige  benadering ons mogelijk een andere kijk op het ontstaan van tijdelijke afwijkingen van het gemiddelde weerbeeld. Ook ten behoeve van de bodem- en klimaatafhankelijke landbouw zouden de resultaten van het onderhavige onderzoek additioneel benut kunnen worden.

Referenties:

1. Gribbin, 1, (1973): 'Planetary Allignments, Solar activity and Climate change', Nature, London, UX,246,463-454

2. Kidson, J.W., (1985): 'Index Cycles in the Northern Hemisphere during the Global Weather Experiment', Am.Meteor.Soc.

3. Labitzke, K., Van Loon, H., (1989):'Association between the 11-Yr Cycle, the QBO, in the Atfmosphere. Journal of Climate, Vol. 2, No.6,197-206, Am.Meteor.Society.

4. Jaarboeken en Maandoverzichten van het Observatorium te Utrecht en het KNMI, De Bilt.

6. Können, G.P.,KNMI, (l983): 'Het Weer in Nederland', p.104 en p.138, Thieme, Zutphen, ML.

6. Meeus, J., (1980: 'Astronomical formulae for Calculators', Venusalgorythm, Willman-Bell Inc., Ricbmond, Vir., USA.

7. Schultz, J., (1976): 'Rhytmen der Sterne', p.36-144, Sektion am Goetheanum, Dornach, Schweiz.

8. Schuurmans, C.J.E. and Oort, AR, (1969): 'A Statistical Study of Pressure Changes in the Troposphere and Lower Stratosphere after Strong Solar Flares'. Pure kppl. Geoph. 75 (4), 233-246

9. Venker, J. and Beeftink M., (1990): 'Mars and Temperature changes in the Netherlands: An empirical study', p.241-245 Geo-cosmic Relations, Proceedings of the First Int.Congres on Geo-cosmic Relations (edit.et al C. Tomassen), SREF, Pudoc Scientific Publishers, Wageningen, NL

   Copyright : Jacob Venker, Alle rechten voorbehouden.   _____________________________________________________________________________________________________________

Samenvatting onderzoek

VENUS EN HET TEMPERATUURVERLOOP IN HET VOORJAAR.

JACOB VENKER

Een andere klimatologie

Verstaan we onder weer de toestand van de atmosfeer op een bepaald moment; onder klimaat wordt iets anders verstaan. We spreken dan van het gemiddelde weer over een lange reeks van jaren. De tak van de meteorologie die dit onderwerp bestudeert is de klimatologie. Maar er komt nog een dimensie bij. Die kan van belang zijn indien we iets meer dan gewoonlijk over het weer op de langere termijn te weten willen komen. Indien weerkundigen een uitspraak doen over het weer van de komende dagen doen beogen zij daarmee dat deze meerwaarde krijgt boven het lang- of meerjarige gemiddelde. Een klimatologische verwachting voor 1 januari a.s. is dat de maximum-temperatuur ongeveer 4 graden zal zijn. Want dat is het gemiddelde van alle 1ste januari-dagen van de afgelopen meerjarige reeks van bijvoorbeeld dertig jaar. Zo geldt voor 1 april een maximum-temperatuur van ruim 10 graden, enz. Klimatologen verzamelen van ieder weerelement een zo groot mogelijke hoeveelheid gegevens over lange periodes. Daarmee verstrekken ze datumgebonden informatie over een super-lange termijn.Soms is die informatie zwaarwegend. Dat merken we steeds sterker indien het 'broeikas-effect' ter sprake komt. Maar voor het huis- tuin- en keukengebruik heb je er in feite niet zoveel aan. Onze tv-weerman doet er dan ook verder weinig mee. Hij hanteert het als een norm waarmee hij bepaald of het voor de tijd van het jaar te koud of te warm is. Want we weten maar al te goed dat in werkelijkheid de temperatuur meestal aanmerkelijk hoger of lager zal liggen dan dat de klimatologie aangeeft. Zo kan in de maand mei de spreiding tussen minima- en maxima soms wel de 20 graden benaderen. Bij onbewolkt en helder weer kan dan s'nachts nog heel gemakkelijk nachtvorst optreden, maar overdag is de zon al zo sterk dat de temperatuur gemakkelijk tot boven de 15 graden kan oplopen. En ook in juni kunnen de verschillen tussen dag- en nachttemperatuur nog 'hemelsbreed' zijn.Over een 'hemelsbreed' verschil gaat dit artikel. Want indien je lange temperatuurreeksen koppelt aan een andere tijdsindeling ontstaat opeens een totaal andere klimatologie. De gangbare klimatologie wordt er wel een beetje door gerelativeerd, maar boeiender, er tevens door aangevuld. Het leveren van een vertaalslag is alleen wel gecompliceerd. Daardoor wordt het tevens een duizelingwekkende en nogal complexe materie. Het vergt dan ook beslist enig ruimtelijk voorstellingsvermogen en enige astronomische kennis omtrent de bewegingen van de planeten in ons zonnestelsel en wel in het bijzonder die van Venus.

Acht jaar

Zoals de titel al enigszins aangeeft wordt getracht een beeld te schetsen van een temperatuur-effect dat misschien wel aan de bewegingen van Venus mag worden toegeschreven. 'Misschien' omdat totnutoe geen natuurkundige verklaring bestaat waarom planeten het weer zouden kunnen beïnvloeden. Maar het gebrek aan zo'n verklaring behoeft je er niet van te weerhouden het een met het ander langs een empirische weg te vergelijken. Wanneer bovendien het resultaat een verhoogde voorspelkracht oplevert is dat alleen maar winst. Bij het rekenen is de computer een voortreffelijk instrument. Het gaat tenslotte om het transformeren van grote hoeveelheden getallen. Maar desalniettemin moet toch ook deze research omschreven worden als een zoektocht langs kilometerpalen die niet allemaal even ver van elkaar verwijderd staan.

Dat de materie complex is komt enerzijds doordat wellicht andere factoren en zeker het weer zelf effecten veroorzaken. Wanneer het de planeet Venus betreft maakt deze vanaf de aarde bekeken slingerende bewegingen die bovendien nagenoeg niet datumgebonden zijn. Tijdens de ene periode staat deze planeet overdag links (oostelijk) van de zon; tijdens een andere periode aan de rechter zijde (westelijk) en is soms tot maximaal 48 graden van de zon verwijderd. Wanneer een dergelijk grote afstand (of elongatie) gemeten wordt kunnen we haar soms prachtig zien schitteren als heldere morgen- of avondster. Andere kenmerken zijn dat Venus in 8 jaar 5 maal tussen aarde en zon doorgaat, en eens in de acht jaar op ongeveer dezelfde datum (plus ongeveer een kwart dag) op dezelfde eclitica-positie(*) terugkeert. Binnen deze acht jaar lopen Venus-posities van jaar tot jaar op dezelfde datum altijd sterk uiteen. Deze verschillen kunnen oplopen tot maximaal 96 dagen. Omgerekend is dat de lengte van ruim een heel seizoen. En dan te bedenken dat het weertype van april totaal anders is dan dat van juni terwijl Venus in april en juni astronomisch gezien toch op dezelfde positie kan staan. Dat maakt het doen van een uitspraak aan de hand van planeten een fascinerende aangelegenheid. Maar het is niet eenvoudig. Dat komt omdat het aan planeetposities gekoppelde temperatuurverloop afhankelijk wordt van seizoens-, en klimaateffecten.Een resultaat daarvan is bijvoorbeeld dat Venus aan het begin van de zomer een effect uit het voorjaar kan 'kopiëren'. Maar het omgekeerde is uiteraard eveneens mogelijk: Venus 'deponeert' in dat geval een zomers effect in het vroege voorjaar. (Een aardig voorbeeld hiervan zien we in fig. 1: we vergelijken de situaties I en IV van resp. het einde van het zomerse vroege voorjaar van 1991 met die van het warme late voorjaar van 1993 ). Het verloop van de gevonden effecten loopt overigens niet doorlopend synchroon met de waargenomen temperatuur. Dat laten de grafieken ook duidelijk zien. Maar gelet op, en ook rekening houdende met de weersomstandigheden van dat moment, kan in de atmosfeer een delicaat evenwicht gemakkelijk verstoord worden en het kleinste zetje al doorslaggevend zijn.

Staande in de Tijd.

Wanneer echter een aan Venus toegeschreven temperatuur-effect zich continu voordoet, dan zal van enige seizoensinvloed toch nauwelijks sprake mogen zijn. M.a.w.: het vermeende effect zou zich op zijn minst 'staande in de tijd' moeten kunnen handhaven. Om dat te kunnen toetsen dienen we de statistiek te hanteren en werden alle lentes uit een eeuw De Biltse temperatuurgegevens verzameld en bij elkaar geteld. Vervolgens werd dat materiaal opgesplitst in zes even lange tijdreeksen (zie afb.in de paper hierboven, de onder elkaar geplaatste t-reeksen A t.m. F) die opeenvolgend steeds 15 dagen ten opzichte van elkaar vooruitgeschoven zijn. Aan de hand van deze  grafieken is dan ook goed te zien dat een tweetal effecten inderdaad overeind blijven. Daartoe vergelijken we o.a. de temperatuurreeks van grafiek-B met die van grafiek-D omdat die elkaar in de tijd in het geheel niet overlappen zodat het effect in de ene reeks niet afgeleid kan worden van dat in de andere. M.a.w.: alle binnen deze periodes verwerkte temperatuurvariabelen werden onafhankelijk van elkaar waargenomen. Theoretisch zou er niets indentieks tussen de grafieken B en D mogen bestaan. Toch is dat wel het geval en dat is buitengewoon merkwaardig.

De grafieken.

De bovenste grafiek (A) vertoont het gemiddelde temperatuurverloop volgens de posities van de planeet Venus in de periode van 21 maart tot 21 april. Vervolgens daaronder (B) van 6 april tot 6 mei, enz., steeds 15 dagen later in het seizoen. Gedurende deze zes periodes kan Venus vanaf het 0 grd. Aries-punt zich jaarlijks terugkerend ergens op een positie tussen 30 en 80 graden eclipticale lengte(*) bevinden. Echter, wanneer Venus zich op posities tussen de 35ste en 46ste graad van het getoetste traject bevindt, en tevens tussen de 58ste en 66ste graad, worden effecten gemeten die zich gemiddeld genomen door het hele seizoen (van A t.m. F) vrijwel continu kunnen voordoen en daarmee als 'staande in de tijd' gekenmerkt mogen worden. Echter naarmate het seizoen voortschrijdt (zie grafiek E t.m. F) worden de gemeten temperatuurverschillen kleiner. Dat is overigens ook niet verwonderlijk. Het houdt verband met het feit dat wanneer de lente zich echt gaat opdringen, de instraling van de zon tevens flink toeneemt. Maar wanneer de zee inmiddels alweer flink is opgewarmd worden de verschillen tussen lucht- en zeewatertemperatuur nu ook minder groot. Vooral wat vroeger in het seizoen wanneer dan de wind van zuidelijke richtingen (zacht) naar westelijke (dan nog koud van zee) draait zal het effect navenant zijn. M.a.w.: wanneer Venus dan een keer op de 37ste of de 61ste graad van de ecliptica verschijnt, is daarna de kans op afkoeling (door wind van zee) groter.

In de periodes-D, E en F kan het effect rond de 61ste graad flinke weersomslagen veroorzaken, maar het wordt doorgaans gevolgd door een behoorlijk herstel. Dit effect kan zich op zijn vroegst voordoen gedurende de eerste 10 dagen van april, maar alleen dan wanneer Venus zijn maximale oostelijke elongatie heeft (Dat is uiteraard eens in de acht jaar).

 

 

 
 
Maar ook in het najaar.

Zeer spectaculaire temperatuur omslagen (met dalende temperaturen) doen zich doorgaans  ook goed merkbaar voor wanneer de planeet Venus zich op of even voorbij de 210de graad van de ecliptica bevindt, d.w.z. op en even na de tekenwisseling aan het begin van het teken Scorpio . Dit is dus altijd ergens in het najaar. Bijvoorbeeld het einde van de nazomer van 2005, op 15 september van dat jaar, loopt  die temperatuurdaling prachtig synchroon met deze Venus positie. In 2006 is dat vanaf de 24ste oktober. Idem op 6 december 2007 Ofschoon er in die periode klimatologisch gezien, natuurlijk weinig kans op een nazomer is, zal er vermoedelijk dan toch wel sprake van een betekenisvolle temperatuurval zijn.  (Zie diagram hiernaast op basis van negentig opeenvolgende jaren maximum temperaturen te De Bilt. Het diagram hiernaast werd ontleend aan het onderzoeks-materiaal van Jacob Venker).

 

 

Omslagen

Maar wat komt er nu in de praktijk van uit. Een zeer spectaculaire omslag werd waargenomen op 16 april 1991 (Venus op 61 graden). Het kwik raakte in een vrije val waardoor aan een zomerse periode met maxima van ruim 20 graden een abrupt einde kwam. We vielen toen terug op een schrikbarend laag niveau met maxima van nauwelijks meer dan 10 graden. M.a.w.: zeer vroege IJsheiligen bestaan dus ook, evenals zeer late. Want wanneer Venus in 1993 pas op 5 juli langs de 58ste graad bewoog, liep dit synchroon met een fikse weersomslag van warm naar uitgesproken koel en regenachtig weer. (We bestuderen daartoe de periodes D,E, en F). Gedurende de dagen daarna herstelde het weer zich overigens heel behoorlijk. Maar het werd bij lange na niet meer zo warm als het was.

Toeval

Alles samenvattende valt hieruit op te maken dat het effect van de 56ste graad de afgelopen eeuw zich eens in de acht jaar daadwerkelijk vlak voor of nog net tijdens de IJsheiligen kon voordoen.De statistiek mag dan voordelen bieden, maar ook nadelen. De nivellerende werking ervan is kikkerkoud en verbergt bovendien vaak veel interessante bijzonderheden. In de praktijk blijft het daarom niet eenvoudig om op een termijn van langer dan vijf dagen vooruit exact aan te geven wanneer de omslagkans het grootst is. Want in de praktijk is gemiddeld genomen de spreiding waarbinnen het effect optreedt twee dagen. Bovendien is gebleken dat de atmosferische omstandigheden zich ervoor moeten lenen. M.a.w.:het kan voorkomen dat het weer gedurende een reeks opeenvolgende dagen aanmerkelijk te warm of te koud is voor de tijd van het jaar. Op dat moment kan de kennis omtrent bepaalde Venusposities uitkomst bieden. In ieder geval verschaft deze cyclische benadering een zodanige informatie dat hierdoor een totaal ander licht wordt geworpen op de gangbare klimatologie. Het wordt daardoor tevens duidelijk dat de bestaande klimatologie veel effecten nivelleert en over het hoofd ziet. De bestaande klimatologie is namelijk datumgebonden en in feite lineair en daardoor ietwat plat en eenzijdig.Gelet op de gegeven continuïteit waarmee de effecten optreden valt het sterk te betwijfelen of ze over een eeuw nog steeds op dezelfde datum zullen terugkeren. Dat komt omdat de acht jaarcyclus van Venus niet helemaal sluit. Tussen de jaren 1894 en 1990 zit op dezelfde datum namelijk een lengteverschil van 5 graden. Het komt er op neer dat volgens onze gewone kalender een Venuseffect na verloop van 24 jaar in de tijd een etmaal vooruit is verschoven. Na een eeuw is het verschil dan tot ongeveer 5 dagen opgelopen. (Voorbeeld: Venus stond op 27 mei 1992 op 60 graden. 12 x 8 jaar of bijna een eeuw vroeger in 1896 was dat op 31 mei). Maar desalniettemin en opmerkelijk genoeg blijkt het temperatuureffect op de 60ste graad wel Venusgebonden te zijn. Hieruit mogen we aannemen dat de in de volksweerkunde voor de periode van 11 t.m. 14 mei geclaimde IJsheiligen-koude op een toevalsverschijnsel berust. Anderzijds mag je aan de hand van met de planeet Venus verkregen uitspraken niet meer van toeval spreken. Om de onderste steen helemaal boven te krijgen, vergt het minstens nog eens een extra eeuw lang nauwgezet waarnemen. Nu maar hopen dat het waarnemingspunt te De Bilt en de weilanden daar omheen ook dan nog zullen bestaan en de torenflats van de stad Utrecht op voldoende afstand blijven. Een punt van kritiek mag misschien zijn dat geclaimde effecten tegelijkertijd ook elders ter wereld, bijvoorbeeld in Amerika zouden moeten optreden. Dat valt totnogtoe niet te bewijzen aangezien dit onderzoek zich beperkte tot dat eene waarnemingspunt in De Bilt. In eerdere publicaties heb ik voldoende aannemelijk kunnen maken dat dit bepaald niet het geval behoeft te zijn ( Tijdschrift Weerspiegel nr.8, augustus 1990, jrg.17, p.620 e.v. "Buitenaardse invloeden op het weer ?" ). Ik mag hierbij tevens verwijzen naar een vaktechnische publicatie  Mars en het Temperatuurverloop in De Bilt. Het KNMI heeft destijds deze becommentarieerd en komt tot de slotsom dat de trefferkans m.b.h. van Mars hoger is dan die welke middels de gewone klimatologie bereikt wordt.

---------------------------

(*)De ECLIPTICA is de schijnbare baan die de zon in een jaar tijd om de aarde beschrijft. Maar ook de planeten bewegen zich langs de ecliptica. Het beginpunt ervan is het z.g. 0 grd.Ram-punt. Dat is tevens het referentiepunt van waaruit in dit onderzoek de posities van de planeet Venus berekend werden.

---------------------------

Copyright : Jacob Venker, Alle rechten voorbehouden.

Voor meer over de achtergronden en betekenis van dit onderzoek ga je naar een andere publicatie van deze auteur.

Terug naar het hoofdmenu

Andere paper over Mars en het temperatuurverloop te De Bilt: Venker, J. and Beeftink M., (1990): 'Mars and Temperature changes in the Netherlands: An empirical study', p.241-245 Geo-cosmic Relations,

JACOB VENKER woont in Sint Anthonis. Contact via T: 06 53711510

Free counter and web stats