Email

Prototaxites, een reuzenzwam van 400 miljoen jaar oud? Of een korstmos?

I. Het fossiel

II. Een paddenstoel? (Hueber)
III. Een alg? (Schweitzer)
IV. Een korstmos? (Selosse/Retallack & Landing)
V. Bijzonderheden
VI. Literatuur en dank

Al 150 jaar wordt het Devonische fossiel Prototaxites verzameld en bestudeerd en nog steeds weet men niet zeker wat het is. De Amerikaan J.W. Dawson, die het als eerste beschreef, dacht in 1859 dat het verrot coniferenhout was, verwant aan de Taxus. Vandaar de naam, die hij het gaf. Aan het einde van de negentiende eeuw won de overtuiging veld dat het om een alg ging, met name een bruine alg, en deze opvatting is daarna ingeburgerd en in alle boeken terecht gekomen.
Totdat in 2001 Francis Hueber, een Amerikaans paleobotanicus, na 20 jaar studie een doorwrocht artikel publiceerde waarin hij verdedigde dat Prototaxites het vruchtlichaam van enorme zwam is geweest …
En dan is daar weer Marc-André Selosse uit Parijs, die met goede argumenten de mogelijkheid oppert, dat het om een reuzenkorstmos gaat. En in 2014 komen Retallack & Landing met nog meer aanwijzingen in die richting!
Hieronder worden de zaken op een rijtje gezet.

Het fossiel

Prototaxites Prototaxites Prototaxites Prototaxites

Prototaxites lijkt op fossiel hout. Het wordt gevonden in de vorm van stammen of delen daarvan en deze vertonen altijd min of meer duidelijke ringen die aan jaarringen doen denken. Op een strand in Saudie Arabië ligt een in stukken gebroken stam, die 5,3 m lang is en die aan de basis 1,37 m dik is en aan het andere uiteinde 1,02 m. In New York State is een stam van 8,83 m gevonden met een doorsnede van slechts 34 cm aan het ene uiteinde en 21 cm aan het andere. Dawson beschreef een stuk van Gaspé (Canada) dat 2,13 m lang was bij een maximale doorsnede van 91 cm. Al deze stammen zijn verkiezeld.

In Nederland is Prototaxites niet zeldzaam tussen de zwerfstenen die in de groeves in het oosten van het land en bij de zuiggaten gevonden worden. Ook hier gaat het om verkiezelde stukken die altijd min of meer duidelijke ringen vertonen. Ze worden bovendien gekenmerkt door een matglanzend oppervlak. Meestal gaat het om kleine stukken, maar soms komen er grotere stukken omhoog.
Prototaxites had zijn 'bloeitijd' in het Vroeg-Devoon en stierf uit in het Laat-Devoon.

Platgedrukt

Platgedrukte Prototaxites Platgedrukte Prototaxites

In Onderdevonische lagen in Schotland, Wales en Duitsland wordt Prototaxites in een andere vorm gevonden, namelijk platgedrukt en (soms) verkoold. De 'stammetjes' liggen dan vaak in één vlak met landplanten als Zosterophyllum en Pachytheca en vallen op door hun breedte. Ze doen ook in dit geval denken aan fossiel hout, maar de ringvormige structuren zijn niet te zien. De stammen zijn klaarblijkelijk bij transport door de rivieren in kleine delen uiteen gevallen. De afmetingen variëren van millimeterformaat tot 30 cm lang en 15 cm breed.

Gileppe
Bij het Lac de la Gileppe bij Luik in België komt een gesteente voor waarin heel kleine stukjes Prototaxites zitten. Meestal is de lengte van deze stukjes kleiner dan 1 cm. Door transport in rivieren moeten de meestal forse stammen van Prototaxites tot het formaat van stukjes lucifer teruggebracht zijn. Het bijzondere van deze afzetting is dat de inwendige structuur van het fossiel buitengewoon goed bewaard is gebleven. De microfoto's op de volgende bladzijde zijn gemaakt van peels van dit gesteente. (Een peel wordt gemaakt door een gepolijst oppervlak te etsen met een zuur en er vervolgens, na wassen en drogen, aceton over te gieten en cellulose-acetaatfolie op te drukken. Na droging kan de folie eraf getrokken worden waarbij organische resten van de steen op de folie blijven zitten. Onder de microscoop kunnen deze resten bestudeerd worden).

De inwendige structuur
SkelethyfenDe stukken Prototaxites uit Gaspé, die Dawson in 1859 gebruikte voor zijn beschrijving en waarvan er één ook door Hueber is gebruikt (de andere zijn verdwenen), hebben een uitzonderlijk goed bewaard gebleven inwendige structuur. Prototaxites is niet opgebouwd uit cellen zoals landplanten (en dus ook hout), maar uit buisjes. Tot voor kort onderscheidde men twee soorten buisjes: dikke met een doorsnede van 18 - 50 µm en dunne met een diameter van 2 - 6 µm. Klik op de foto.
De dikke buisjes hebben een dikke wand (2 - 6 µm), ze vertakken zich niet en ze hebben geen tussenschotten (septen). Ze zijn lang maar doordat ze enigszins flexueus zijn, lopen ze uit de slijpplaatjes en daardoor weet men niet wat de maximale lengte is. Stukken met een lengte van 2,5 mm zijn waargenomen.
De dunne buisjes vormen een wirwar rond de dikke. Ze hebben septen, waardoor ze in cellen van 15 - 54 µm verdeeld zijn. Ze vertakken zich frequent in alle richtingen.


Hueber heeft in zijn studie nog een derde soort beschreven, die overigens minder vaak voorkomt. Het gaat om dikke buisjes (15 - 45 µm), maar in tegenstelling tot de eerste soort vertakken deze zich vaak, zijn ze bochtig, hebben ze dunne wanden en bezitten ze septen. Bovendien zit in zo'n septe een porie. Op sommige plaatsen vertakken deze buisjes zich zo vaak dat er een cluster gevormd wordt, dat op een gepolijst oppervlak als een afwijkende vlek kan worden waargenomen.

Prototaxites volgens Hueber
Reconstructie van het vruchtlichaam van de zwam Prototaxites in een Onderdevonisch landschap.
Naar Hueber (2001). Met toestemming van Elsevier.

Top                             Vervolg