Benito Pérez Galdós: Fortunata en Jacinta Nawoord door Adri Boon De roman is uitbeelding van het bestaan, daarom schuilt de romankunst in de weergave van menselijke karakters, van hun hartstochten, hun zwakten, van het grote en het kleine, van hun zieleleven en hun uiterlijk, van al het spirituele en fysieke dat ons vormt en omringt; en van de taal, kenteken van de mens, en van de huizen, spiegel van het gezinsleven, van de kleding, fini-shing touch van de externe persoonlijkheid; dit alles zonder te vergeten dat getrouwheid en schoonheid van de uitbeelding in perfect evenwicht moeten zijn. Benito Pérez Galdós, 1897 Benito Pérez Galdós werd in 1843
geboren in Las Palmas, de hoofdstad van de Canarische Eilanden.
Hij was de benjamin van een gezin dat negen kinderen telde. Toen
hij ter wereld kwam, was zijn moeder drieënveertig en zijn vader
negenenvijftig. In datzelfde jaar vertrekt Benito naar Madrid, waar zijn broer woont, om rechten te gaan studeren. Op de Canarische Eilanden is geen universiteit en bovendien wil mama Dolores -keurig kuis katholiek- de haar onwelgevallige amourette die tussen haar jongen en een buitenechtelijk en protestants nichtje dreigt op te bloeien in de kiem smoren. De knaap toont echter weinig geestdrift voor de collegebanken. Liever bestudeert hij in de bruisende hoofdstad, al slenterend over straat als een peripateticus, het echte leven. Hij schuift aan bij de tertulia van Café Universal en luistert uiterst zwijgzaam maar aandachtig naar de geanimeerde gesprekken tussen studenten, journalisten, docenten en politici - allen afkomstig van de Canarische Eilanden. Daar legt hij contact met Ricardo Molina, redacteur van het nieuwe, politiek progressief georiënteerde dagblad La Nación, die voor hem de deur opent naar de landelijke pers. Behalve door zijn observerende zwijgzaamheid viel hij aan de praattafel van de canarios op door zijn vouwkunst. Met vaardige vingers fabriceerde hij van krantenpapier vogeltjes en liet ze vervolgens door de dichte wolken blauwe tabaksrook vliegen, en ook vouwde hij vrouwenfiguren, welke een treffende gelijkenis vertoonden met de prostituees die het etablissement frequenteerden op zoek naar klanten. In Fortunata en Jacinta vinden we dit autobiografische element terug als een romaneske eigenschap van Juan Pablo Rubín wanneer over hem wordt opgemerkt: s Avonds in het café vouwde hij vogeltjes van de dingen die hij s ochtends gelezen had. Zijn ideeën waren niet meer dan dat: gevouwen vogeltjes. Behalve een komisch detail, vervult deze transpositie ook een rol als een van de vele verwijzingen naar het vogel-en-ei-thema dat als een leidmotief door de hele roman heen loopt. Galdós mag van de hoofdredacteur
van La Nación zijn schrijftalent bewijzen op het
ongevaarlijke terrein van de muziekrecensie. Met veel gevoel voor
zelfspot voert Galdós in Fortunata en Jacinta een jonge
criticus op, Ponce geheten, die vol van romantische ideeën maar
zonder scherp oordeelsvermogen de meest drakerige stukken
ophemelt. Het gesprek over kunst en esthetiek dat Ponce en
Ballester voeren in de koets op weg naar de begrafenis van
Fortunata, is ongetwijfeld te lezen als een discussie tussen de
groene en de rijpe Galdós. In 1871 verschijnt zijn debuut La
fontana de oro (De goudbron), uitgegeven in eigen beheer
dankzij financiële steun van zijn half-Amerikaanse schoonzuster
Magdalena, een van de weinige familieleden die vertrouwen hebben
in de literaire carričre van de jongeman. Het verhaal speelt ten
tijde van het constitutionele intermezzo dat het desastreuze
bewind van koning Ferdinand vii (1814-1833) gedurende drie jaar
onderbrak. De roman gaat mank aan een nogal simplistische
karaktertekening (de snode absolutist versus de edelmoedige
liberaal) en een tamelijk oppervlakkige analyse van de
historische gebeurtenissen. Opmerkelijk is evenwel de evocatieve
kracht van de stijl, de rake beschrijvingen van situaties,
mensen, hun wanen en passies; en interessant is de belangstelling
die Galdós toont voor de geschiedenis van zijn eeuw. Het boek
verkoopt slecht. De kritieken laten op zich wachten. Maar ten
slotte komen ze - en ze zijn positief. Galdós begint naam te
maken. In 1873 begint Galdós aan een project dat mettertijd een monumentale omvang zou krijgen: de Episodios Nacionales. Daarmee beoogde hij Spanjes tumultueuze negentiende eeuw literair gestalte te geven. Zonder ideologische vooringenomenheid -en dat was nieuw in een door ideologieën en dogmas verscheurde tijd-, gebruikmakend van ooggetuigenverslagen, persoonlijke herinneringen, kranteartikelen en zijn grote verbeeldingskracht, schildert hij de historische gebeurtenissen en de weerslag ervan op het leven van de gewone man. De eerste serie van tien boeken vangt aan met de slag van Trafalgar in 1805, waarbij de Spaanse vloot door Nelson een vernietigende slag werd toegebracht; de vijfde serie, waaraan hij in 1907 begon en die ten gevolge van zijn geleidelijk toenemende blindheid onvoltooid is gebleven, eindigt met de terugkeer van de Bourbons op de Spaanse troon, in 1876. Totaal zesenveertig delen, waar de dikwijls gewelddadige botsingen tussen de behoudzuchtige en de vooruitstrevende krachten als een rode draad doorheen lopen. De Nationale Episoden brachten de schrijver blijvende glorie en vluchtige rijkdom. Met de Nationale Episoden wilde
Galdós een bijdrage leveren aan de wedergeboorte van het
kwakkelende Spanje als moderne en vitale natie. De politiek had
bewezen geen soelaas te bieden. Het landsbestuur was verworden
tot een gedrochtelijke machine die gebruikmakend van hoogdravende
retoriek slechts oog had voor de belangen van enkele groeperingen
in de samenleving in plaats van de res publica te dienen. Nee, de
oplossingen moesten komen van de mensen zelf, van het individu,
en daarvoor was een bewustwordingsproces, een shocktherapie
nodig. Door de naakte waarheid van Spanjes negentiende eeuw te
tonen hoopte Galdós dat te bewerkstelligen. Galdós woonde een groot deel van
zijn leven samen met twee ongetrouwde zusters en een schoonzuster
in een statig pand aan de plaza de Colón. Hij was methodisch en
gedisciplineerd. Hij stond voor dag en dauw op, dronk een kop
koffie en zette zich aan het schrijven van zijn dagelijkse tien,
elf paginas. Van zijn personages maakte hij nauwkeurige
stambomen; hij tekende hun gezichten en gestalten zodat hij ze
elk moment scherp voor de geest kon halen; hij legde lijsten aan
met woorden en uitdrukkingen waarmee hij ze wilde laten spreken. Fortunata en Jacinta,
algemeen beschouwd als het meesterwerk van Galdós, werd
geschreven in amper twee jaar tijd en kwam in 1887 uit. In deze
polyfone en onwaarschijnlijk breed opgezette roman vloeien alle
rangen en standen door elkaar heen. Bewust laat Galdós het verhaal
spelen in de turbulentste periode van Spanjes turbulente
negentiende eeuw: 1869-1876. In 1868 maakt een revolutie,
hoogdravend La Gloriosa genoemd, een einde aan het
corrupte bewind van Isabel II; de koningin vlucht; er wordt een
moderne grondwet ingevoerd - algemeen kiesrecht, erkenning van
het burgerlijk huwelijk, vrijheid van godsdienst en onderwijs; er
wordt een nieuwe vorst gezocht en na lang speuren gevonden:
Amadeo, de tweede zoon van de Italiaanse koning; de chaos in het
land neemt echter hand over hand toe; de derde carlistische
oorlog (lees: burgeroorlog) breekt uit; in 1873 houdt de
pasaangetreden koning het voor gezien en abdiceert; nog dezelfde
dag wordt de republiek uitgeroepen; twee jaar later wordt het
parlement manu militari ontbonden; de jonge Alfons, zoon van de
onttroonde Isabel II, keert uit ballingschap terug en bestijgt de
troon; aan de burgeroorlog komt een einde; in 1876 wordt de
nieuwe liberaal-conservatieve grondwet van kracht. De restauratie
is een feit. Fortunata is, behalve een compleet
uitgewerkt karakter met een geloofwaardige, eigen psychologie vol
ambiguďteiten, ook het volkse Spanje, ruw, vruchtbaar,
onstuimig; de steengroeve der ideeën zoals Juan
zegt, het humus waarop het land gedijt. Het jonge paar Santa Cruz
staat voor de steriele, zelfzuchtige, tot indolentie vervallen
upper class. Ze zijn rijk maar ze doen niets met hun rijkdom.
Juan is zelfs te lamlendig om met het geld dat zijn vader hem
aanbiedt te speculeren! Over Galdós wordt gezegd dat hij een groot kenner van de vrouwelijke ziel was. Wat dit ook moge betekenen, feit is dat vrouwen een zeer prominente rol spelen in zijn contemporaine romans. Alleen al de titels zijn veelzeggend in dit verband: Gloria, Fortunata en Jacinta, Dońa Perfecta, Marianela, Mevrouw Bringas, Halma, Tristana, Casandra, Electra... Galdós was een verstokte vrijgezel met een driftig liefdesleven. Tot zijn vele minnaressen behoorden de tot het jodendom bekeerde actrice Ruth (model voor Tristana), de eminente schrijfster gravin Emilia Pardo Bazán, die hem in contact bracht met de Russische literatuur van zijn tijd, de Baskisch-Noorse domineesdochter Juanita Lund (model voor Gloria), het schildersmodel Lorenza uit de Asturiaanse bergen, de bedaagde matrone Teodosia, onderwijzeres te Madrid... Zijn voorkeur ging evenwel uit naar volksvrouwen en hij bezocht regelmatig de huizen van plezier in de achterbuurten. Zijn opvattingen over liefde en huwelijk worden in Fortuna en Jacinta verwoord door don Evaristo Feijoo, de sympathieke luitenant b.d.: de huwelijksband is per definitie een knellende band; de natuur heeft het primaat over de liefde, niet de wet of de kerkelijke zegen. Galdós had minstens een kind, een
dochter, die hij erkende en die hem in zijn laatste levensuren
bijstond. Het is niet onaannemelijk dat hij veel meer kinderen
had, misschien wel tien - bij verschillende vrouwen wel te
verstaan. De eerste biograaf van Galdós, de Amerikaan H. Chonon Berkowitz, uit in zijn boek, geschreven rond 1931, het vermoeden dat de scčne van de ontmoeting tussen Juan en Fortunata ontsproten is aan een werkelijk gebeurde episode in het leven van de schrijver. Galdós zou in de achterbuurt van Madrid een mooie vrouw zijn tegengekomen, die in een portiek een rauw ei stond leeg te slurpen. Hij sprak haar aan en uit die ontmoeting zou een relatie zijn voortgekomen. De biograaf vermeldt dat de auteur een voorkeur had voor zijn roman Fortunata en Jacinta vanwege de ontstaansgeschiedenis. En dat zou heel goed kunnen, want als we de charmeur Santa Cruz even inwisselen voor de vrouwenliefhebber Galdós, dan lijken de volgende woorden uit de roman het vermoeden van Berkowitz te bevestigen: (...) had Juanito Santa Cruz dat bezoek niet gebracht, dan zou deze geschiedenis ongeschreven zijn gebleven. Er zou een andere geschiedenis zijn geschreven, want waarheen de mens ook zijn schreden zet, overal zit een verhaal aan vast. Maar dit verhaal zou het niet geweest zijn. Fortunata en Jacinta komen veel opmerkelijke vrouwen voor. Een van hen is Guillermina Pacheco, geďnspireerd op Ernestina Manuel de Villena (1830-1886), stichteres van een weeshuis. De vrome dame bedrijft de liefdadigheid op autoritaire wijze maar wordt gedreven door een oprechte, diepdoorvoelde religiositeit en heeft oog voor de noden van de minst bedeelden. Ze is het tegenbeeld van Nicolás Rubín, vertegenwoordiger van de onbezielde, huichelachtige, parasitaire Kerk. Galdós betoonde zich rabiaat anti-klerikaal, zoals het een liberale intellectueel destijds betaamde; religieuze gevoelens waren hem echter niet vreemd en hij werd gefascineerd door de christelijke werken van barmhartigheid. Figuren als het vadsige patertje verdienen niet meer dan een karikaturale karaktertekening, maar Guillermina en de Micaelas, die in al hun onbeholpenheid een rol van onschatbare waarde vervullen in de sociaal gebrekkig georganiseerde samenleving, worden rijkgefacetteerd neergezet. De spirituele crisis van de anglofiele vrijgezel Moreno-Isla, vlak voor zijn dood, zou een voorbode kunnen zijn van de spirituele crisis die Galdós, wellicht mede onder invloed van de lectuur van Tolstoj en Dostojevski, zelf in de jaren negentig doormaakt. De weerslag van die vergeestelijking is te vinden in romans als Nazarín, Halma en Misericordia, geschreven tussen 1895 en 1897. Maar ook in veel vroegere werken, zoals Gloria en De familie van León Roch, komen al theologische themas aan bod. Guillermina Pacheco wordt gespiegeld in Harde Mauricia. Beiden zijn ongebonden vrouwen; beiden zwalken over straat, Guillermina bedelend voor haar weeshuis, Mauricia leurend met omslagdoeken; beiden zijn goed gebekt en los in de mond; beiden zijn bezeten, verslaafd: Guillermina aan de charitas, Mauricia aan de drank; Guillermina kan zich niet onderwerpen aan de tucht van een reguliere orde, Mauricia niet aan de tucht van een regulier leven. Beide vrouwen bewerken Fortunatas wankelmoedige geest, praten op haar in, willen haar redden, Guillermina door het huwelijk te verdedigen, Mauricia door de pure liefde te verdedigen. Ze zijn de witte en de zwarte engel. Na de dramatische confrontatie met haar rivale ten huize van mevrouw Pacheco loopt Fortunata in een toestand van grote opwinding over straat. In haar oververhitte hersens beginnen haar engelbewaarders -Harde Guillermina en Dońa Mauricia- met elkaar te vervloeien. De scheidslijn tussen wat de leer en wat het hart zegt vervaagt. Hoe wordt de strijd tussen Fortunata en Jacinta nu eigenlijk beslecht? Jacinta heeft rijkdom, een positie, een respectabele naam. Spottend met de almacht van het geld laat Galdós mevrouw Santa Cruz eind december een kind kopen, als een kerstcadeau te meer. Maar het blijkt een miskoop te zijn en het kind wordt weer afgedankt. De familie Santa Cruz wordt met een duizelingwekkende overdaad aan genealogische details geďntroduceerd; de verwantschap met deze of gene wordt tot in lachwekkende finesses uit de doeken gedaan. Fortunata komt pas laat in beeld; haar achternaam blijft onduidelijk - Izquierdo? Haar afkomst wordt met een paar zinnen afgedaan. Ze leidt een obscuur en marginaal bestaan. Maar in de loop van het verhaal treedt ze steeds meer op de voorgrond, wordt haar overtuiging vaster, groeit ze. Juan daarentegen verdwijnt meer en meer naar de achtergrond; de verteller, alter ego van Galdós, lijkt zich niet meer om hem te bekommeren. Fortunata, de volksvrouw, sterft op jonge leeftijd, net zoals Mauricia, de straatmeid. De zwakkeren delven het onderspit. Jacinta lijkt te hebben gewonnen; ze heeft nu alles: man, kind, rijkdom en aanzien. Maar de liefde is over, het kind is de blijvende herinnering aan de farce van haar huwelijk. Fortunata is dood, dat is waar, maar ze leeft voort in de trekken van Juan Evaristo Segismundo. Haar bloed zal uiteindelijk het fortuin van de familie Santa Cruz erven. Tussen Cervantes en Galdós zijn
er in Spanje geen romans van noemenswaardige betekenis
geschreven. Alsof de laatste zich dat terdege bewust was heeft
hij in Fortunata en Jacinta tal van knipogen naar zijn
illustere voorganger verwerkt. De meest evidente is de figuur van
Ido del Sagrario. Net als bij don Quichot is ook bij hem een
schroefje losgeraakt, niet door het lezen van ridderromans maar
door het schrijven van keukenmeidenromans. Als hij last heeft van
zijn intermitterende waanzin ziet hij zijn oerlelijke vrouw aan
voor de Venus van de Medici, net zoals de onfortuinlijke man uit
La Mancha zijn Dulcinea del Toboso voor de grootste schoonheid
houdt. In 1919, een jaar voor zijn dood, werd er een buste van Galdós onthuld in het Retiro-park. De oude schrijver werd door vrienden met een luxueus rijtuig thuis opgehaald. In de straat waar hij woonde had zich een rasechte Madrileense volksvrouw geposteerd, met haar handen in haar zij, klaar om een scčne te maken zodra Galdós uit het portaal te voorschijn zou komen. Don Benitos vrienden bezwoeren haar zich kalm te houden. Dat deed ze. Maar toen de blinde en totaal verstijfde schrijver moeizaam de landauer in werd geholpen, kon ze het toch niet nalaten sarcastisch te sissen: Mot je dat nou er ns zien...! Onze nationale glorie! De nationale glorie stierf op 4 januari 1920. Hij kreeg een staatsbegrafenis. De chapelle ardente werd geďnstalleerd in het gemeentehuis van Madrid. De plechtigheid werd bijgewoond door vertegenwoordigers van alle belangrijke overheidsorganen. Duizenden mensen -twintigduizend? dertigduizend?- volgden de baar.
|