Over de roman Bomarzo van Manuel Mujica Lainez

Door Marcos-Ricardo Barnatán
Uit het voorwoord bij de Spaanse editie (Seix Barral, 1980)
Vertaald door Adri Boon

Dicht in de buurt van Viterbo, zo'n tachtig kilometer van Rome, ligt het heilige woud van Bomarzo, waarmee wordt bedoeld een bizarre beeldentuin daterend uit de tweede helft van de zestiende eeuw, omgeven door een opvallend weelderige natuur. Onder de vage overblijfselen die nog van dat sculpturale wonder resten, vallen enkele beklemmende voorstellingen te ontwaren: in strijd verwikkelde reuzen, een draak die zich verweert tegen een koppel honden, een olifant die met zijn gespierde slurf een Romeins gladiator fijndrukt. Alles wekt er een geperverteerde, gedeformeerde indruk: de menselijke lichamen, de architectuur, de natuur zelf. De inscripties die men in die wildernis nog kan ontcijferen, vermelden dat men een heilig woud heeft willen scheppen ‘dat op geen enkel ander woud leek’, dat ‘slechts op zichzelf’ leek.

Het was in die renaissancistische omgeving dat de Argentijnse schrijver Manuel Mujica Lainez, tijdens een kort bezoek in juli 1958, het plan opvatte om een ambitieuze roman te gaan schrijven met als onderwerp het leven en de tijd van hertog Pierfrancesco Orsini, heer van Bomarzo. Toen Lainez op 7 oktober 1961 na ruim twee jaar arbeid de roman voltooide, verzuchtte hij: ‘Ik denk dat ik nooit meer zo'n omvangrijk, zo'n complex, zo'n absorberend werk als Bomarzo zal schrijven.’ In 1965 publiceerde hij echter De eenhoorn, een boek dat voor de middeleeuwen betekent wat Bomarzo voor de Italiaanse renaissance betekent.

De beeldhouwer van Bomarzo heeft zijn dromen verwezenlijkt in bevreemdende sculpturen, en die hebben op hun beurt Mujica Lainez ondergedompeld in een onirische wereld, waaraan hij concrete uitdrukking heeft gegeven in de vorm van een monumentaal prozawerk. En wel zo suggestief dat een nieuw Bomarzo en een nieuwe hertog het licht zagen die de archetypen naar de achtergrond hebben gedrongen. Een nieuwe fabel voegde zich bij de oude legendes: als men tegenwoordig Bomarzo bezoekt, is er een goede kans dat de parkbewaker de toerist zal vertellen over een zonderlinge Zuidamerikaanse schrijver die zich op een dag aandiende en wekenlang in dat kleine paleisje daarginds verbleef. De raadselachtige man verscheen elke ochtend met een klein notitieboekje in zijn hand en tekende daarin onvermoeibaar alles op wat de verweerde stenen hem meedeelden. Zoiets als een Mozes die bezeten door het goddelijke Woord ronddoolde op de hoogvlakten van Sinai. De naakte waarheid is dat de schrijver slechts een paar uur in Bomarzo is geweest.

Wat betreft de persoonlijkheid van Pierfrancesco Orsini: het portret dat in een recente studie, voor honderd procent gebaseerd op verifieerbaar historisch materiaal, van de hertog wordt gegeven doen velen als ongeloofwaardig af. Het enige onuitwisbare beeld dat van hem bestaat, is dat welke Mujica Lainez in zijn roman schetst, waarmee opnieuw de potentiële kracht van fictie zij bewezen. Op een van de laatste bladzijden van de roman geeft de hoofdpersoon deze verklaring: ‘In een grote, lawaaierige stad, gelegen op het tegengestelde halfrond, in een stad die zozeer van het gehucht Bomarzo verschilt dat men zou zeggen dat ze tot een andere planeet behoort, heb ik mijn geschiedenis aan de vergetelheid ontrukt. De stroeve en stokoude kluwen afwikkelend eiste ik, dag na dag, detail na detail, heel mijn geleefde leven op, het leven dat in mij voortleefde. En zo kwam uit wat in Venetië, via Pierluigi Farnese, een visionaire non me had voorspeld, aan wie ik deze profetie dank, die destijds niemand van ons begreep en die we toeschreven aan haar mystieke waanzin: over zoveel tijd dat het menselijke begrippen te boven gaat, zal de hertog naar zichzelf omzien...’.
Op die manier vindt de heer van Bomarzo zijn gezicht terug, opnieuw tot leven gewekt door de adembenemende magie van het geschreven woord. Het vergif dat op een avond in mei 1572 de hertog zijn bewogen leven ontnam, was in werkelijkheid het voedsel voor zijn onsterfelijkheid. Zo vatte de schrijver het op en dat idee volgend gaf hij zijn personage diens leven en dood terug.

Manuel Mujica Lainez (1910-1984) werd in Buenos Aires geboren, in de boezem van een van de oudste families van het land. Pratend over zijn ‘manieren en manies’ bekende hij: ‘Ik hield van de schittering van mijn moeders grote ringen: dat is misschien wel het vroegste wat ik van mijn leven herinner, van dit leven dat begon op de hoek van Tagle en Libertador (...). Daar bezat mijn grootmoeder Lainez een chalet, een buitenhuis bijna. Van die tijd herinner ik me slechts twee dingen: het lila licht van de glycine die tot de eerste verdieping reikte en de grote ringen van mijn moeder, die al schitterlichtend in heel hun pracht om mij heen fonkelden... Die dingen waren het eerste waarvan ik hield. Ik heb altijd veel van dingen gehouden, ik geloofde er meer in dan in mensen... Van kinds af waren de dingen mijn grote liefde.’

Het verschijnen van Bomarzo betekende een grote literaire gebeurtenis, vergelijkbaar met de publikatie van Julio Cortázars Rayuela. Het is dan ook geen toeval dat beide romans in 1964 de John F. Kennedy-prijs moesten delen, en dat Cortázar, toen hij het nieuws vernam, een brief schreef aan Mujica Lainez met het voorstel de twee werken in een gezamenlijke editie uit te brengen onder de titel Ramarzo of Boyuela. Ook werd Bomarzo de tweejaarlijkse Argentijnse Nationale Literatuurprijs voor de periode 1960-1962 toegekend en viel het boek in Italië verschillende eervolle onderscheidingen ten deel.

De operabewerking van Bomarzo gaf aanleiding tot een groot schandaal en vormt nu, na zoveel jaren, een grappige anekdote. Gebruik makend van tekstfragmenten uit het boek schreef de Argentijnse componist Alberto Ginastera de cantate Bomarzo ten behoeve van het XIIIde festival voor kamermuziek dat in 1964 door de Elizabeth Sprangue Coolidge Foundation werd georganiseerd in de bibliotheek van het congres in Washington. Later werd die cantate uitgewerkt tot een opera in twee aktes op een libretto in versvorm van Mujica Lainez. De opera ging in mei 1967 in het Listern Auditorium te Washington in premičre, en naar aanleiding van die belangrijke culturele gebeurtenis werden schrijver en componist door generaal Onganía, destijds de president van de republiek, per decreet tot gevolmachtigde ministers benoemd. Maar ondanks die diplomatieke eer en het succes dat de opera een jaar later in het Lincoln Center in New York oogstte, werd er, opnieuw, een decreet uitgevaardigd dat de opvoering in het Teatro Colón in Buenos Aires verbood vanwege het zedeloze karakter van het werk. Aangezien het boek wel vrij in Argentinië kon circuleren, concludeerde Lainez dat het de muziek moest zijn die de censoren als zedeloos beschouwden. Pas na de val van de regering van de generaal kon de opera op 29 april 1972 in Teatro Colón in premičre gaan. Als kleine genoegdoening mochten Ginastera en Lainez de opvoering gezeten in de presidentiële loge bijwonen. Bomarzo is tot op heden vertaald in het Italiaans (Rizzoli, 1963), in het Engels (Simon and Schuster voor USA, 1967, en Weidenfeld and Nicholson voor UK, 1970), in het Duits (Verslag, 1971, Klett Kotta, 1993) en in het Portugees (Martins Fontes, Brazilië). De Spaanse editie is uitgegeven bij Seix Barral en beleefde tussen 1980 en 1995 vijftien drukken.