DE BIJBEL




28 mei 1999

menukaart
woestijnvaders
porphyrius




Op de berg Sinaï ontving Mozes de voedsel- en offerwetten.
They shall not hurt nor destroy on my holy mountain.




Dit is een voorlopige versie.



      Zie, Ik geef u al het zaaddragend gewas op de gehele aarde en al het geboomte, waaraan zaaddragende vruchten zijn; het zal u tot spijze dienen. - Genesis 1:29

      Alles wat zich roert, wat leeft, zal u tot spijze zijn; Ik heb het u alles gegeven evenals het groene kruid ... En waarlijk, Ik zal uw eigen bloed eisen; van al het gedierte zal Ik het eisen en van de mensen onderling zal Ik het leven des mensen eisen. - Genesis 9:3-6

      Neemt een geitebok ten zondoffer, en ten brandoffer een kalf en een schaap ... Daarbij een rund en een ram ten vredeoffer ... benevens een spijsoffer ... Dit is het, wat de Here u geboden heeft te doen, opdat de heerlijkheid des Heren u verschijne - Leviticus 9:3-6

      Ik, ja Ik, zal u zevenmaal tuchtigen over uw zonden, en gij zult het vlees uwer zonen eten en het vlees uwer dochters zult gij eten. - Leviticus 26:27-29

      Terwijl het vlees nog tussen hun tanden was, vóórdat het gekauwd was, ontbrandde de toorn des Heren tegen het volk en de Here sloeg het volk met een zeer zware slag. - Numeri 11:4-34

      Nu opende de Here de mond der ezelin, en zij zeide tot Bileam: Wat heb ik u gedaan dat gij mij nu driemaal geslagen hebt? - Numeri 22:28

      Alle potten in Jeruzalem en in Juda zullen de Here der heerscharen heilig zijn, zodat alle offeraars kunnen komen en die gebruiken om daarin te koken. - Zacharia 14:21

      En hij nam het en at het voor hun ogen. - Lucas 24:43

      Nu zal wat wij eten, ons niet bij God brengen; eten wij niet, wij zijn er niet minder om; eten wij wél, wij zijn er niet meer om ... Daarom, indien wat ik eet, mijn broeder aanstoot geeft, wil ik in eeuwigheid geen vlees meer eten, om mijn broeder geen aanstoot te geven. - I Corinthiërs 8:8,13

      Als Hij spreekt van een nieuw verbond, heeft Hij daarmede het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning. - Hebreeën 8:13

      Waar dan voor deze dingen vergeving bestaat, is er geen zondoffer meer nodig. - Hebreeën 10:18





INHOUD


INLEIDING

HET OUDE TESTAMENT
de schepping: heersen (gen 1:28)
het oorspronkelijk voedsel (gen 1:29)
'vee' en 'wild gedierte' (gen 1:25 o.a.)
de eerste zonde (gen 2 en 3)
de zondvloed (gen 9:1-7)
het manna - de sabbat (ex 16:1-35)
leviticus: dierenoffers (lev 1-27)
het vuuroffer (num 15:1-21)
de ezelin van bileam (num 22:2-24:25)
de tien geboden (deut 5:6-21)
de kwakkels (deut 11:1-3; 11:4-35)
vlees zoveel gij wilt (deut 12:15-21)
reine en onreine dieren (deut 14:3-21)
dorsende os (deut 25:4)
gideon (richt 6)
psalmen (ps 36:6-8, 145:9;16, 147:9)
spreuken (12:10)
onrecht op aarde (pred 3:16-22)
jesaja: vegetarische profeet? (jes 1-66)
het tempelvisioen (ezech 39-47)
daniël aan het babylonische hof (dan 1:1-21)
israëls verwerping en herstel (hos 2:1-22;3:1-5)
een volk van boosdoeners (hos 6:4-11)
vleespotten (zach 14:20-21)

DE JOODSE TRADITIE
in voorbereiding ...

HET NIEUWE TESTAMENT
Johannes de doper (mt 3:4)
barmhartigheid, geen offerande (mt 9:9-13)
mond en maag, rein en onrein (mt 15:11)
broden en vissen (mt 15:29-38)
de bezetene (mc 5:1-20)
de Esseense paasmaaltijd (mc 14:12-17)
De uitzending (lucas 10:7-8)
verschijningen van jezus (lucas 24:36-43)
de tempelreiniging (joh 2:13-17)
voedsel of vlees? (joh 4:8)
cornelius (hand 10:1-48)
de vergadering te jeruzalem (hand 15:19-20)
verdraagzaamheid (rom 14:1-12)
het eten van offervlees (I cor 8:1-13)
een interpretatiefout? (I cor 9:9-11)
liefde jegens zwakken (I cor 10:23 t/m 11:1)
leringen van boze geesten (tim 4:1-3)
het volmaakte offer (heb 1-10:18)
de vrucht onzer lippen (heb 13:9-14)
Enige conclusies




INLEIDING



In het actuele debat over het vegetarisme speelt de Bijbel een belangrijke rol. Waar de een het vegetarisme een 'godslasterlijke' dwaalleer noemt of zelfs beweert dat "The lack of Protein in your body makes Demonic possesion easier", daar meent een ander dat de Bijbel het vegetarisme aanmoedigt, of op zijn minst niet tegenspreekt. Parker: "we find more and more books and articles attempting to prove one position or the other by appeal to the Bible or to a tradition of a particular church". Januari 1998 liet PETA (People for the Ethcial Treatment of Animals) een provocatief schrijven uitgaan naar 450 bisschoppen en andere bekende religieuze leiders in Amerika waarin wordt aangevoerd dat Jezus en de vroege christenen vegetariërs waren.



Jesus-was-a-vegetarian-T-shirt van PETA



We zullen hier een aantal bijbelpassages en -commentaren bij elkaar brengen en vergelijken opdat de lezer zelf kan oordelen of het vegetarisme en de Bijbel iets met elkaar gemeen hebben. We zullen ons in dit hoofdstuk beperken tot de traditionele Bijbel en voorbijgaan aan vondsten van rollen en papyri die wel eens een geheel nieuw licht zouden kunnen werpen op 'de' Bijbel, Jezus en het vegetarisme (hierover later meer).


Uit naam van een boek

Kennis van het bijbels 'standpunt' over het vegetarisme is van belang om te begrijpen waarover de katholieke orthodoxie en het gnosticisme in de eerste eeuwen na Christus het zo heftig oneens waren. Zelfs indien men met Colin Spencer de geschiedenis van het vegetarisme wil zien als een ondergrondse feestmaaltijd van ketters en gnostici (The Heretic's Feast) - reden waarom het vegetarisme door de Kerk uit de geschiedenis is weggewerkt -, dan nóg is het methodisch en chronologisch van belang om eerst de bijbelteksten en de vroeg-kerkelijke commentaren in kaart te brengen. De ironie van de geschiedenis wil nameljk dat de belangrijkste overgebleven bronnen over deze ketterse vegetarische bewegingen nu juist de geschriften van de katholieke kerkvaders zijn. Zij beroepen zich allen op de Bijbel zoals wij die nu nog in grote lijnen kennen. Door de Bijbel en de kerkvaders (in de volgende hoofdsdtukken) aan het woord te laten, komt het 'ketters' vegetarisme in eerste instantie dus negatief in beeld.


Beelden (I)

De Bijbel, vooral het Oude Testament, bevat vele dierenverhalen en aan dieren- en plantenwereld ontleende beeldtaal. Het lied van Mozes stelt God voor als "een arend, die zijn broedsel opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn wieken uitspreidt, er een opneemt en draagt op zijn vlerken" (Deut 32:11). Elders wordt God (of Jezus) voorgesteld als een schaapherder (Joh 10:11, Heb 13:20, Jes 40:11), een lam (Joh 1:29, Openb 5:6) of een leeuw (Openb 5:5). De Heilige Geest wordt vergeleken met een duif (Mt. 3:16). Ook plantaardige beelden komen veelvuldig voor: Christus als eerste vrucht of 'eersteling' (1 Cor 15:23), als het zaad van Abraham (Gal 3:29), als zaaier (Mt. 13:3), als wijnstok of landman (Joh 15:1).
Woorden als 'eten', 'zaad', 'vlees', 'bloed' en 'lichaam' krijgen een mystieke betekenis die uitwijst naar een hogere werkelijkheid. Voedsel - het meest inwendige (tegelijkertijd een intiem contact met de buitenwereld) - wordt een puur 'beeld' dat in de jongere bijbelboeken (maar reeds in het Oude Testament) steeds verder veralgemeniseert en vergeestelijkt totdat uiteindelijk slechts een 'symbolische' betekenis overblijft.


Een ontwikkeling

Deze ontwikkeling van bijzonder naar algemeen, van concreet naar geestelijk of symbolisch, loopt parallel met de ontwikkeling van 'het' hoofdthema uit het Oude Testament: de grote bevrijding. Het volgende overzicht van Parker (zja) kan ons mooi dienen als een samenvatting vooraf.

Het bevrijdingsthema vindt zijn oorsprong in een historische gebeurtenis, de uittocht uit Egypte, waar de Israëlieten als slaven dienden onder de farao (rond 1200-1400 v.C.). Parker: "this exodus and covenant event is celebrated by storytellers who invite each succeeding generation to believe that it is their liberation." Aan de koningshoven uit de 10e en 9e eeuw v.C. (Saul, David, Salomo) werden de bevrijdingsverhalen aangevuld met jongere gebeurtenissen. In de 8e en 7e eeuw, toen het volk van Israël werd bedreigd met vernietiging en verbanning, stonden de profeten op. Nog later, na de Babylonische ballingschap (587-539 v.C.), "priests and sages placed this historical tale of blessing, tragedy, and hope into a larger framework".

Parker onderscheidt drie historische stadia in de ontwikkeling van deze bevrijdingsideologie. Daarmee corresponderen drie stadia in het bijbels begrip van de relatie mens-dier: "These three themes of the developing story -- (a) deliverance and covenant, (b) expectation of final deliverance, and (c) original blessing and sin -- correspond roughly to the three main divisions of the Hebrew scriptures -- (a) the Law, (b) the Prophets, and (c) the Writings."

(Deze indeling in Wet, Profeten en Geschriften wordt voor het eerst aangetroffen in een bron van 110 v.C. en werd later bij de joden algemeen gebruikelijk, aldus Lane Fox.)

Parker vervolgt: "They (de drie stadia) also correspond to the historical periods in which the Bible was written-- the periods of (a) the exodus, (b) the exile, and (c) the return from exile -- and to three stages of development in the understanding of the human/animal relationship. The earliest documents, and the core of the story, prescribe the humane care and use of animals. The prophets, with their end-time hopes, introduce the Israelites to the role of animals as religious symbols. Finally, the priests and sages present a sophisticated theology that provides a rationale for the value of animals and the human dominion of creation."


Beelden (II)

Voedsel als 'symbool' neemt een centrale plaats in binnen de joodse en christelijke symbolische beeldtaal. Maar kan men eigenlijk wel spreken van een 'beeld' wanneer de profeet Jesaja de wolf en het lam in vrede laat samenleven? Of mag men de profetie ook letterlijk nemen? En hoe zit het met de verzen van Genesis waarin God alle dieren in het paradijs het groene kruid tot spijze geeft? Om van een beeld te kunnen spreken moeten vergelijker en vergelekene duidelijk van elkaar zijn onderscheiden. Óf en wanneer dit onderscheid bestaat - als zodanig werd opgevat en 'bedoeld' - blijft in veel gevallen onduidelijk en leidt tot lastige interpretatiekwesties.
Zo vat Wade Cox, die in tegenstelling tot Parker geen werkelijke historische ontwikkeling ziet, de bijbelteksten vrijwel steeds letterlijk op, ook bijvoorbeeld de uitspraak dat ten tijde van het komend duizendjarig rijk "alle potten in Jeruzalem en in Juda de Here der heerscharen heilig [zullen] zijn, zodat alle offeraars kunnen komen en die gebruiken om daarin te koken" (Zacharia 14:21).
Anderen zijn van mening dat het eten van vis bijvoorbeeld - herhaaldelijk beschreven in het Nieuwe Testament - volledig symbolisch is en met het fysiek eten van fysieke vis niets te maken heeft. Dit zou zelfs gelden voor de passage wanneer Jezus een vis eet om zijn ongelovige discipelen te tonen dat hij is opgestaan uit het graf.
De theosofen, meestal vegetariërs, gaan nog veel verder. "De hele geschiedenis van Jezus is een mysterieverhaal." Deze visie tilt elke gebeurtenis van het bijbelverhaal naar een hoger plan waarop het zijn diepere spirituele betekenissen pas zal openbaren.
Een laatste voorbeeld. Zelfs de apostel Paulus nam het voorschrift uit Deuteronomium dat men een os niet mag muilbanden, niet zo nauw. Paulus beweert naar aanleiding van dit concreet oudtestamentisch voorschrift namelijk dat God zich niet bemoeit met ossen, maar juist (of des te meer) met mensen. Hoe zit dat?

Hoe men de teksten ook wil uitleggen, het is nu eerst van belang om de letterlijke teksten en relevante commentaren bijeen te brengen en zo nodig te analyseren. Dit is de hoofddoelstelling van dit hoofdstuk over de Bijbel.

inhoud




HET OUDE TESTAMENT





DE SCHEPPING, Gen 1:11-28

En God zeide: Dat de aarde jong groen voortbrenge, zaadgevend gewas, vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen ... En God zag, dat het goed was. - Gen 1:11

En God zeide: Dat de wateren wemelen van levende wezens, en dat het gevogelte over de aarde vliege ... Toen schiep God de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens ... naar hun aard. En God zag, dat het goed was. En God zegende ze ... En God zeide: Dat de aarde voortbrenge levende wezens naar hun aard, vee en kruipend gedierte en wild gedierte naar hun aard. - 1:20-24


Dieren en planten zijn geschapen naar hun aard. Het was goed en God zegende de dieren.

En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte ... En God zegende hen en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt. - 1:26-28

De allereerste bijbelbladzijde laat de mens heersen over de dieren en over de gehele aarde. God schiep de mensen 'naar ons beeld, opdat zij heersen'. Mag de mens de aarde nu naar believen plunderen en er alles van nemen en eten wat hem goeddunkt zonder zich te bekommeren om de gevolgen van zijn handelen? Of heeft hij toch een zekere medeverantwoordelijkheid voor de schepping, de dieren en planten? Dit laatste is zeker het geval, want de mens zal heersen over de aarde zoals God heerst over de gehele schepping, naar Gods evenbeeld, zegt de tekst. Dus op rechtvaardige wijze.

Het recht en de plicht te heersen over de dieren is op zichzelf nog geen voldoende reden om dieren te offeren en te eten: "we are also given dominion over our biological children. The Greek word from which dominion was translated is "kratos" as in the Greek word democracy, the rule of the people. To rule does not mean to kill." (Spirituality)

Parker (zja): "The dominion mentioned in Genesis, is not a license for humans to treat animals as we like." Maar anderzijds: "In all the Torah's prescriptions of kindness, there is no evidence that animals have what we have come to call rights. (Dit lijkt niet helemaal juist . Een duidelijk tegenvoorbeeld is de sabbatsrust.) So it is that animals may be used for sustenance of every sort and even for rendering worship to God. This belief that humans stand in for God will be developed later in the Genesis proclamation that humans have dominion over creation. It will also give rise to a fairly constant tradition in western thought according to which we have direct responsibilities to God and indirect responsibilities to animals for their welfare."

De auteur van The Bible and Vegetarianism: "one of the most misused biblical words is the word dominion. We have dominion over the Earth and its creatures in the sense that we are caretakers and guardians of the Earth."

inhoud




OORSPRONKELIJK VOEDSEL, Gen 1:29

En God zeide: Zie, Ik geef u al het zaaddragend gewas op de gehele aarde en al het geboomte, waaraan zaaddragende vruchten zijn; het zal u tot spijze dienen.

Dit is het eerste bijbelvers waarin voedsel ter sprake komt. Het zaadragend gewas en de boomvruchten vormen daarom het oorspronkelijk voedsel, aldus bijvoorbeeld de joodse auteur Richard Schwartz. Deze vegetarische Genesis-interpretatie is geen minderheidsstandpunt en werd verwoord door joodse commentatoren als: Rashi (1040-1105), Abraham Ibn Ezra (1092-1167), Maimonides (1135-1204), Nachmanides (1194-1270) ("...because living creatures possess a moving soul and a certain spiritual superiority which in this respect make them similar to those who possess intellect (people) and they have the power of affecting their welfare and their food and they flee from pain and death"), Rabbi Joseph Albo (1444+)("...there is cruelty, rage, and the accustoming of oneself to the bad habit of shedding innocent blood..."), in de moderne tijd door Samson Raphael Hirsch (1808-1888), Nechama Leibowitz (1905-...), Moses Cassuto (1883-1951) ("You are permitted to use the animals and employ them for work, have dominion over them in order to utilize their services for your subsistence, but must not hold their life cheap nor slaughter them for food.")

Ook in de christelijke literatuur kan men aanhangers vinden van de vegetarische interpretatie van Genesis. De Wesley Notes bijvoorbeeld: "herbs and fruits must be his meat, including corn, and all the products of the earth. And before the earth was deluged, much more before it was cursed for man's sake, its fruits no doubt, were more pleasing to the taste, and more strengthening and nourishing to the body."

Niet alleen de mens, maar de gehele schepping was oorspronkelijk vegetarisch. Zoals alles toen was, was het zeer goed:

... aan al het gedierte der aarde en al het gevogelte des hemels en al wat op de aarde kruipt waarin leven is, (geef Ik) al het groene kruid tot spijze; en het was alzo. En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. - Gen 1:30-31

inhoud



'VEE' EN 'WILD GEDIERTE', Gen 1:25 o.a.

We zagen dat Gen 1:29-31 mens en dier planten tot voedsel gaf. Niet echter volgens Wade Cox (1996): "The commentaries such as that of Moses Cassuto From Adam to Noah regarding the vegetarian diet is pure invention". Cox, afkomstig uit de fundamentalistische Church of God, neemt een uitgesproken anti-vegetarisch standpunt in, maar hij is goed gedocumenteerd. Cox leest de Bijbel nauwgezet en dikwijls letterlijk. Zijn commentaar is daarom een interessant ijkpunt. Laat ons eens zien hoe Cox tot zijn conclusies komt.

Cox merkt op dat het 'vee', zoals dat is tegengesteld aan 'wild gedierte', reeds in Gen 1:25 ter sprake komt, dus nog voordat het oorspronkelijk voedsel van de mens wordt genoemd:

En God maakte het wild gedierte naar zijn aard en het vee naar zijn aard ...

Cox: "Adam was given to eat of the trees of the garden and was told to tend it. He was also given cattle. The word is SHD 929 behêmâh meaning a dumb beast or quadruped. The term behemoth is derived from this term meaning water-ox. The term behemah here is usually applied to cattle. This in contrast to wild beasts which are termed SHD 2416 chay which is also used here in Genesis 1:30. The text in Genesis 2 explains the sequence of Genesis 1:20-31 ... Note from Genesis 1:25 that God made cattle and beasts from the beginning. This distinction was made and formed in the creation from the beginning."

Wat impliceert dit woordje 'vee' in Gen 1:25?

'Vee' is een naam voor de tamme dieren die de mens wegens hun nut houdt (Van Dale). De betekenis gaat terug op, of valt samen met bezit of geld (Etymologisch woordenboek). Die betekenissen heeft het 'vee' in de Bijbel ook. Abraham, Isaäk en Job bijvoorbeeld bezaten grote kuddes schapen en zij waren gezegend om deze rijkdom. Daarnaast is het vee een soort spirituele grondstof, bij uitstek geschikt en geschapen om te offeren. Cox meent dat het Gods bedoeling was dat bepaalde groepen dieren, aangeduid als 'vee', van begin af aan gedomesticeerd, geofferd en gegeten zouden worden. Cox meent ook, al zegt hij dat niet letterlijk zo, dat God zelf het vee als vee waarneemt of denkt. Het simpele taalkundige feit dat Gen 1:25 het vee namelijk 'vee' noemt is voor Cox niet slechts een reden om aan te nemen dat de met 'vee' aangeduide diergroepen van begin af aan bestemd waren voor domesticatie, maar ook dat het concept 'vee' als het ware aan de empirische schepping voorafging, zoals een bouwtekening voorafgaat aan de constructie van een bouwwerk. Elke suggestie als zou de taal van de eerste bijbelverzen een gebrekkige, want menselijke en 'empirische' weergave achteraf zijn van wat omwille van het argument hier best het waar gebeurde verhaal over de schepping mag heten, wordt door Cox impliciet van de hand gewezen. God schiep niet slechts hemel en aarde, hij reikte ook meteen het begrippenapparaat aan waarmee de mens de schepping kon indelen op de enig juiste wijze: in vee en wild gedierte. Dit alles is voorondersteld in de redenering van Cox: "from the beginning this distinction was intended to show that the consumption of meat was the intended sequence." Het scheppingsverhaal is niet slechts waar gebeurd, maar wordt bovendien verteld vanuit het enig juiste perspectief daarop: dat van een veehouder.

Vervolgens is Cox van mening dat het onderscheid tussen vee en wild gedierte geheel parallel loopt met een ander belangrijk onderscheid, dat tussen reine en onreine dieren (dit zou onder meer blijken uit het zondvloedverhaal, waarover later meer) en het feit dat reeds Abel dieren offerde. Dus van meet af aan maakte God onderscheid tussen eetbare en oneetbare dieren, tussen dieren die offerbaar zijn en die niet offerbaar zijn. Zo valt het veehouderlijk perspectief volledig samen met het het perspectief van een slager (vleeseter) en dat van de priester.
En inderdaad waren in de oude bijbelse tijden het beroep van slager en het beroep van priester in één persoon verenigd. In sommige 'pro-vegetarische' literatuur illustreert men de diervriendelijkheid van het Oude Testament uit de voorschriften om de slachting van dieren zo pijnloos en zo snel mogelijk te voltrekken. Veel meer lijkt er niet in te zitten. Dit terzijde.

Bij Cox ontbreekt elk besef van historiciteit. Cox doet veel moeite om de naadloze continuïteit aan te tonen van de gehele Bijbel, van Genesis tot Openbaring. De bestemming van de aarde was van begin af aan gegeven en geopenbaard. Reeds Adam en Eva leefden volgens de niet-vegetarische reinheidswetten die pas in Leviticus voor het eerst door Mozes werden opgeschreven, en, zoals we nog zullen zien, ten tijde van het toekomstig duizendjarig rijk weer in ere zullen worden hersteld. Dat die offerwetten in de loop van de tijd ontstonden, verfijnd en zo nodig aangepast of gewijzigd, wil er bij Cox niet in. En zo wordt het 'vee' bij Cox een universele en tijdloos begrip. Hetzelfde geldt voor de wet op de dierenoffers. Alles was van begin af aan in overeenstemming met Gods bedoelingen zoals die voorafgaand aan de schepping waren vastgelegd. Cox laat geen ruimte voor een bewustzijnsontwikkeling van het uitverkoren volk Israël.

Het onderscheid tussen vee en wild gedierte is ouder dan de menselijke taal, 'ouder' zelfs dan de tijd (de schepping). Men moet aannemen dat Adam later (pas in Gen 2:20) dezelfde namen aan de dieren gaf als God en dat hij dezelfde concepten hanteerde: Adam deelde althans het dierenrijk in op eenzelfde wijze als Gen 1:25 het doet: het vee noemde hij 'vee', het wild gedierte 'wild gedierte'. Ook dit is voorondersteld in de redenering van Cox. Zou dit namelijk niet zo zijn, dan konden wij Gods bedoelingen niet kennen uit de Bijbel. De mensen, al waren zij zondig en ongehoorzaam, spraken toch Gods taal. Deze taal is transparant. De auteur van de eerste vijf bijbelboeken kon de scheppingsverhaal daarom optekenen zó, dat een ieder het begreep. Tussen drie categorieën, namelijk 1) de universele concepten van de God (de bouwtekening van de schepping), 2) de concepten van Adam toen hij namen gaf aan alle dieren in het paradijs en die van alle mensen na hem en 3) de 'objectieve werkelijkheid' (de schepping), bestaat in deze uitleg met andere woorden een volkomen transparante en onproblematische 1:1:1 relatie. De taal wordt hier gezien als een onveranderlijk schema, waarin de enig juiste woorden en begrippen om de werkelijkheid mee te omvatten zijn gegeven, aan de mens geopenbaard en dwingend opgelegd. Wie meent dat men over de schepping in een andere taal kan spreken, een taal waarin het onderscheid tussen vee en wild gedierte niet bijzonder betekenisvol of zelfs onzuiver is, of een taal die zich bewust is van zijn eigen beelden en metaforische 'gebrekkigheid', die verwijdert zich van Gods doorzichtige bedoelingen. Door de aanwezigheid van het universele woordje 'vee' in de taal, is het met andere woorden niet eens meer mogelijk om het vegetarisch standpunt te verwoorden in bijbelse taal. Het 'vee' van Gen 1:25 bewijst immers dat het vee er is. En daarvan gaat een grotere bewijskracht uit dan de toch ondubbelzinnige bewering dat God de eerste mens planten tot voedsel gaf, nogmaals Gen 1:29:

Maar aan al het gedierte der aarde en al het gevogelte des hemels en al wat op de aarde kruipt waarin leven is, (geef Ik) al het groene kruid tot spijze; en het was alzo. En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed.

Waarom hecht Cox toch zoveel belang aan de stelling dat de mens in het paradijs geen vegetariër kon zijn? Antwoord: het eten en offeren van vlees staat direct in verband met het offer van Christus: inderdaad hèt centrale gegeven van het christendom. Cox: "The process (het slachten en offeren van dieren) was foreseen by God from the beginning. The Lamb (Jezus) was slain and the elect written in the book of life before the foundation of the world". Het vegetarisme is met andere woorden in strijd met de fundering van de wereld. Want ook de kruisdood is niet slechts een empirische of historische gebeurtenis in de tijd, maar het is de onveranderlijke grondvesting van de wereld, zowel 'kentheoretisch' als anderszins. "Christ is the same yesterday, today and tomorrow." Het Offer gaat vooraf aan wat wij überhaupt kunnen denken en waarnemen. Vandaar dat Cox het offeren van het Lam weerspiegeld ziet in elk kleinste bijbeldetail. Het 'vee' in Gen 1:25 is zo'n detail. Het is een microkosmos, een kiem waarin de fundering van de schepping tot aan zijn eindbestemming reeds in zijn geheel is bevat. "The domestic use of animals is thus sanctioned by God and Jesus Christ from the beginning of the history of man." En: "The entire system was centred on a concept of expiation (boetedoening) for sin as a blood sacrifice which pointed towards Jesus Christ or Messiah."

De bizarre consequentie van dit hermetisme is dat Cox uit deze gegevens afleidt dat er a priori geen enkel bezwaar mag bestaan tegen het eten van een rundergehaktbal. Geen vlees eten (de opvatting van het vegetarisme verkondigen) is godslasterlijk: "Assertions, such as that of Joseph Albo, that the killing of animals involves cruelty, rage and the accustoming of shedding innocent blood is a direct and blasphemous imputation against the nature of Yahovah elohim who initiated the process".


Lane Fox

Zijn er uitwegen uit deze goed doorwrochte, maar voor het vegetarisme uitermate benauwende bijbeluitleg? Men zou om te beginnen kunnen betogen dat de Bijbel historisch gezien verre van een eenheid is, daar de Schrift, zoals elke andere oude tekst, een rommelkamer is, ja, een 'schitterende warwinkel' van door vergissingen of idealisaties, list en bedrog gecombineerd contradictoir, vervalst, verzonnen, halfbegrepen en in later tijden gladgestreken materiaal van uiteenlopende hand: één groot anachronisme dus. Dit is de inbreng van onder andere de atheïstische historicus Robin Lane Fox. De 'wet van Mozes', de eerste vijf bijbelboeken van de pentateuch (Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium) zoals wij ze nu kennen, werd niet door Mozes (±1275 - ±1235 v.C.) in de woestijn geschreven en als zodanig onveranderd doorgegeven aan het nageslacht. Hoe zou Mozes ook de vijf boeken van tora hebben kunnen schrijven als daarin zijn eigen dood staat opgetekend! Nee, pas vele eeuwen na Mozes, ergens tussen 540 en 400 v.C., heeft een onbekende bewerker verschillende boeken met elkaar tot een 'eenheid' verbonden: een zeer betrekkelijke en tegenstrijdige 'eenheid' waarin de historische sedimenten nog duidelijk zichtbaar zijn gebleven. Deze theorie heet de 'Documentary Hypothesis'. De onbekende bewerker heeft vier bronnen (die ook weer geen eenheid waren) samengevoegd. Twee daarvan waren de noordelijke Elohist of 'E' (een auteur die God Elohim noemde) en de zuidelijke Jahwist of 'J' (hij noemde God Jahweh). Beide auteurs schreven waarschijnlijk in de achtste eeuw v.C., E in het noorden, J in het zuiden. Israël was in 922 voor Christus opgesplitst in twee rijken. De boeken van E en J werden enkele eeuwen later, ten tijde van de Babylonische ballingschap (578 - 539 v.C.), door de fanatieke 'Deuteronomisten' bewerkt. Zij baseerden zich daarnaast op een wetboek van onduidelijke oorsprong. Dit wetboek was dan weer door vluchtelingen van 722 v.C., toen het noordelijke Israël door de Assyriërs werd overvallen, meegebracht naar het zuiden en nog weer later meegevoerd in de Babylonische ballingschap. Pas de Deuteronomisten legden de nadruk op één God voor één volk, die vereerd diende te worden op één plaats, de tempel in Jeruzalem, en zij voegden de in ballingschap aantrekkelijke belofte van een land aan Abraham (±2000 v.C.) toe aan de oudere teksten. Vóór die tijd vereerden de Israëlieten evenals hun buurvolkeren namelijk meerdere goden en Jahweh was onder hen slechts de Nummer Eén. Dit is dan de derde bron, D (van Deuteronomium). Verder had de onbekende latere bewerker recente voorschriften overgenomen van een priesterlijke auteur P die vooral geïnteresseerd is in dierenoffers en rituele aangelegenheden. P had op zijn beurt gebruik had gemaakt van het grote verhalende werk van de Deuteronomisten (D).

Ongeveer zo ontstond volgens Lane Fox de pentateuch - de belangrijke vijf eerste boeken van de Bijbel. Het resultaat was een verwarrend geheel dat bepaald geen eenheid vormde. "Het is niet vreemd dat de hieruit voortvloeiende 'wet van Mozes' mensen nodig had die 'duidelijk voorlazen en uitlegging gaven, zodat men het voorgelezene begreep' (Neh. 8:9). Men vond hier drie afzonderlijke groepen wetten, samengesteld door verschillende personen in verschillende tijden en sindsiden aangevuld: Ex. 20 tot 23 ging voor een deel terug op het gewoonterecht onder de koningen van vóór de ballingschap; Deuteronomium was te herleiden tot de schrijvers van het 'wetboek' van omstreeks 720-620, dat sindsdien ook was uitgebreid; Lev. 11vv was toe te schrijven aan de priesterlijke auteurs tijdens de zesde eeuw v.C. Er waren grote hiaten, duistere kwesties en tegenstrijdigheden in de deze 'wet', die nooit zozeer het boek van één persoon is geweest als wel een combinatie en versmelting van ongelijkwaardige oudere geschriften. Iedereen die zou proberen te leven volgens deze wetten en verder niets, zou in hopeloze verwarring terechtkomen. Gebrek aan samenhang was inherent aan de herkomst van dit boek." Tot zover Lane Fox (1991:90-91).

Tussen Cox en Lane Fox bestaan onoverbrugbare verschillen. Niet alleen over de historische feiten en hun hermeneutische opvattingen, maar ook over de vraag wat de Bijbel betekent, een vraag die verder reikt dan het historisch onderzoek. Er is een punt waaraan Lane Fox geen aandacht besteedt. En dat is het gegeven dat de Bijbelboeken als een eenheid zijn gaan functioneren, domweg omdat ze als zodanig werden opgevat door hun bewerkers en gebruikers. Vanaf een bepaald punt in de geschiedenis werden deze boeken het enige en juiste woord van God. Juist daarom hebben ze zoveel invloed kunnen uitoefenen op de geschiedenis van joden en christenen en indirect dus ook op de geschiedenis van het westers vegetarisme. Het is voor ons daarom belangrijk om déze Bijbel te onderzoeken, uitgaande van dezelfde uitgangspunten die joden en christenen (tot op zekere hoogte) met elkaar delen. Als men de Schrift niet opvat als Gods woord, maar als een 'warwinkel', dan is de vraag naar het standpunt van die warwinkel ook niet zo interessant. We zitten met het gegeven dat velen dit nu eenmaal wèl doen en hebben gedaan. Daaruit is een krachtige traditie ontstaan. De vraag is dus nu of de joodse en christelijke canonieke teksten het vegetarisme uitsluiten, openlaten of zelfs bepleiten binnen de uitleggende traditie waarin die teksten Gods heilige woord werden opgevat.

Zijn er in de Bijbel nu ook passages te vinden die het vegetarisme verdragen en waaraan Cox geen aandacht besteedt? Zeker. Het Nieuwe Testament bijvoorbeeld vraagt om tolerantie aangaande de vraag welk voedsel men mag eten. Hiervoor wordt een ieder persoonlijk verantwoordelijk gehouden en persoonlijk afgerekend.
Wij zullen voorlopig de interpretatie van Cox ook maar 'tolereren' en zelfs erkennen dat zijn uitleg niet aantoonbaar in strijd is met de bijbeltekst (inclusief zijn ideeën over de feilloze eenheid van de Bijbel). Wat het 'vee' betreft: indien het Gods bedoeling was dat de eerste mensen geen dierlijk voedsel zouden eten, dan moet men toegeven dat hij dit duidelijker had kunnen zeggen dan men nu uit de Bijbel kan opmaken. Had God voorzichtigheidshalve het woordje 'vee' in Gen 1:25 dan niet beter door iets anders kunnen vervangen?

Natuurlijk, ook de meer vegetariër-vriendelijke interpretaties van het scheppingsverhaal zijn niet in strijd met de Bijbel, al berusten zij in veel gevallen op andere aannames omtrent de status van de bijbelteksten.
Al deze opvattingen en uitleggingen, pro of contra, hebben met elkaar gemeen dat ze bijna altijd specifieker zijn dan de bijbelteksten zelf. Onderling zijn ze daarom onverenigbaar en ze dragen de kiem in zich van bloedige conflicten om het eten van vlees; conflicten die zich in de Europese geschiedenis daadwerkelijk hebben voorgedaan, uit naam van God.

inhoud




DE EERSTE ZONDE, Gen 2 en 3

God plaatste de mens in de hof van Eden om die te bewerken en te bewaren (Gen 2:15). In de hof was allerlei geboomte, "begeerlijk om te zien en goed om van te eten" (2:9). In het midden van de hof stonden twee bijzondere bomen: de boom des levens en de boom der kennis van goed en kwaad. Van de boom der kennis mocht Adam niet eten. Anders zou hij sterven.

Het eerste verbod in de Bijbel is een voedingswet. "Het is een hukim, of onverklaard bevel, dat tot doel heeft de mens tot gehoorzaamheid te brengen en zijn karakter te vormen", 'verklaart' Barkas (1979:80) met een beroep op iets dat niet verklaarbaar is.

Het liep slecht af met Adam en Eva. Zij lieten zich verleiden door de listige slang en aten toch van de boom. Onmiddelllijk daarna begonnen zij zich te schamen voor hun naaktheid:

Toen werden hun beider ogen geopend, en zij bemerkten, dat zij naakt waren; zij hechtten vijgebladeren aaneen en maakten zich schorten. - 3:7

Adam en Eva waren naakt. Nadat zij hun eerste zonde hadden begaan, kleedden zij zich 'vegetarisch': met vijgebladeren. Echter, vlak voordat God hen uit het paradijs verjaagt, geeft hij hen dierenhuiden:

En de Here God maakte voor de mens en voor zijn vrouw klederen van vellen en bekleedde hen daarmede. - 3:21

Cox: "It is inconceivable that he (God) would establish a system and alter it immediately, prohibit the use of animals but kill the animals he put at their disposal for clothing, if it was not meant as an ongoing arrangement." Cox bestrijdt de mening van sommige 'rabbinical commentators' - Sforno en Rashi - als zouden de eerste mensen tot aan de zondvloed vegetarisch hebben geleefd. Toen Adam en Eva zich met dierenhuiden bekleedden, zo menen zij, handelden zij "in service of their maker, and not for the satisfaction of desire, their acts of cohabitation were as innocent as eating and drinking". Cox: "Here we have the sequence that has Yahovah elohim commence the sacrifice of animals for the clothing of humans. Thus the killing here was purely utilitarian and commenced by Yahovah elohim ... The domestic use of animals is thus sanctioned by God and Jesus Christ from the beginning of the history of man."

Inderdaad, na de eerste zonde van Adam en Eva geven de bijbelteksten weinig steun meer aan de stelling dat de mens vegetarisch en zondeloos zou hebben geleefd. Daarom zien Janet Barkas (en anderen) een duidelijke breuklijn na de eerste zonde: "Veelbetekenend genoeg is het dat er in de Bijbel melding gemaakt wordt van het doden van dieren voor voedseldoeleinden, pas nádat Eva God tart en de appel eet."

Minder juist lijkt echter haar toevoeging: "Maar bovendien was, tot aan Noachs tijd, hij die een dier doodde even schuldig als hij die een mens doodde: Abel (de zoon van Adam en Eva) doode een dier; Kaïn (diens broer) sloeg Abel; en de reeks van vergeldingen voor beide misdrijven is, allegorisch, verantwoordelijk voor al het kwaad dat volgt." Barkas gooit hier het doden van dieren en mensen op één hoop. Zij noemt het dierenoffer van Abel een misdrijf, hetgeen de bijbeltekst niet ondersteunt, integendeel. Kaïn bracht God een vegetarisch offer "van de vruchten der aarde" terwijl Abel een vleesoffer bracht "van de eerstelingen zijner schapen, van hun vet". (Hieruit blijkt volgens Cox dat de offerwetten en het reinheidsconcept zoals beschreven in Leviticus reeds aan Abel en Adam en Eva bekend waren, in zijn gehele omvang.) En, zo vervolgt de bijbeltekst, de Here "sloeg acht op Abel en zijn offer, maar op Kaïn en zijn offer sloeg Hij geen acht". Kaïn, die het land bebouwde, werd boos op zijn broer Abel, de schaapherder, en doodde hem (Gen 4:4-8). Kaïn beging een misdrijf waarvoor God hem straft. Maar Abel, die een schaap doodde en offerde, was onschuldig.

Johanes Calvijn (1509-1564) was van mening dat omtrent het eventuele vegetarisme van de eerste mensen niets met zekerheid kon worden afgeleid. Ook Calvijn wijst er op dat Adam en Eva dierenhuiden droegen en dat Abel een dierenoffer bracht van zijn schapen. Maar daar staat tegenover: "Laat het voor ons voldoende zijn te weten dat aan Adam en Eva vruchten en planten werd gegeven tot voedsel; zonder twijfel was dit toen voldoende voor hun hoogste bevrediging", want "na de zondvloed [was de aarde] zozeer bedorven dat de mens nauwelijks een bescheiden deel overhield van zijn oorspronkelijke zegening ten tijde van het paradijs." Ook ziet Calvijn een duidelijke breuklijn onmiddellijk na de zondeval: "Zelfs onmiddellijk na de zondeval begon de aarde gedegenereerde en ongezonde vruchten voort te brengen, maar na de zondvloed zette deze ontwikkeling zich verder voort". Calvijn ziet dus een tweede breuklijn na de zondvoed.

Er lijkt inderdaad veel voor te zeggen dat na de eerste zonde ál het menselijk handelen voortaan met gruwelijke misdrijven en bloed vergieten verbonden zou zijn. Het verval zet zich door gedurende de periode tot aan de zondvloed. Dan wijzigt God zijn oorspronkelijke plannen. Na de zondvloed geeft hij de mens expliciet toestemming, ja, opdracht, om vlees te eten. Maar deze beslissing lijkt een grimmige concessie aan de boosheid van het mensenhart, een vloek ...

inhoud




DE ZONDVLOED, Gen 9:1-7

En God zegende Noach en zijn zonen en zeide tot hen: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de aarde. En de vrees en de schrik voor u zij over al het gedierte der aarde en over al het gevogelte des hemels, als wat zich op de aardbodem roert en alle vissen der zee; in uw hand zijn zij gegeven. Alles wat zich roert, wat leeft, zal u tot spijze zijn; Ik heb het u alles gegeven evenals het groene kruid. Alleen vlees met zijn ziel, zijn bloed, zult gij niet eten. En waarlijk, Ik zal uw eigen bloed eisen; van al het gedierte zal Ik het eisen en van de mensen onderling zal Ik het leven des mensen eisen. Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden, want naar het beeld Gods heeft Hij de mens gemaakt. En gij, weest vruchtbaar en wordt talrijk, wemelt op de aarde, ja wordt talrijk daarop.

De tekst lijkt in strijd met het scheppingsverhaal (Gen. 1:29), waarin de mens plantaardig voedsel krijgt toegewezen.

Het geciteerde tekstgedeelte is onderdeel van het zondvloedverhaal vanaf Gen 6:5. God zag dat "de boosheid des mensen groot was" en het berouwde hem dat hij de mens gemaakt had. "Ik zal de mensen, die ik geschapen heb, van de aardbodem uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels".

Het mensenhart is boos, maar de komende straf zal de gehele schepping treffen. Een 'holistische' benadering. Is dit wel eerlijk? Men heeft aangevoerd dat de dieren in de periode voor de zondvloed in zekere zin ook zondig waren en daarom moreel medeverantwoordelijk voor het verval van de aarde. Het was immers de slang die Eva had verleid om van de appel te eten. "While no attempt is being made to second-guess God, it does seem somewhat unlikely that God would choose the Flood as the method of destruction, if it was solely mankind who was corrupt ... animals do seem to be considered to be responsible in some way for their own actions, even when their corruption is influenced by humans. Yet, we also have to remember that it was an animal's influence that led to the corruption of the first woman", aldus Hoffman. Al het vlees was zondig: "Whatever the heavenly laws are that govern such things, we are not fully told. We are just told that mankind fell, that all flesh was also corrupt, and that the ground was cursed".

Van de mensen vindt alleen Noach genade. Hij krijgt opdracht om een reusachtig schip te bouwen, de ark. Hierin zullen Noach en zijn familie de komende vloed overleven. In de ark werden van alle soorten landdieren en vogels exemplaren ondergebracht. Men kan zeggen dat God de dieren niet redde, maar wel de biologische soorten. Noach krijgt als opdracht:

Van alle reine dieren zult gij zeven paar nemen, het mannetje en zijn wijfje, maar van de dieren, die niet rein zijn, één paar, het mannetje en zijn wijfje; ook van het gevogelte des hemels zeven paar ... om het geslacht in het leven te behouden op de gehele aarde. Want over nog zeven dagen zal Ik het op de aarde veertig dagen en veertig nachten doen regenen ...

Het water begon te stijgen en alle mensen en het gedierte dat op het droge was en zich niet in de ark bevond, kwam om. Toen het water na hondervijftig dagen weer ging zakken werd de ark geopend en God sprak tot Noach: "Ik zal de aardbodem niet weer vervloeken om de mens, omdat het voortbrengsel des mensen hart boos is van zijn jeugd aan". Toen zegende God Noach. Het vervolg van het zondvloedverhaal leest men in het citaat waarmee dit stuk begint. Naar aanleiding van dat citaat zegt de auteur van The Jewish Vegetarian Society: "Permission to kill and eat animals was only granted as a result of man's evil and was accompanied with a curse". Want hoewel God Noach zegent, zal het voortaan nooit meer zijn als voorheen. De woorden

En waarlijk, Ik zal uw eigen bloed eisen; van al het gedierte zal Ik het eisen en van de mensen onderling zal Ik het leven des mensen eisen. Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden, want naar het beeld Gods heeft Hij de mens gemaakt ...

zijn dus een vloek (Schwartz), of zoals Altar (zja) het formuleert, een laatste redmiddel: "it was only after God became grievously disappointed with human sin and flooded the earth did the second provision (het eten van vlees) become permitted, and not without qualification (and maybe only as an expedient for the situation)". De toon en stijl zijn inderdaad toornig. Een toevoeging als "En zie, het was goed" zoals men die vindt in de eeste verzen van Genesis, zou hier misplaast zijn.

Milne (1994), christelijk auteur, deelt de zondvloedinterpretatie van Schwartz e.a. niet. Hij is van mening dat het zondvloedverhaal de mens zonneklaar toestemming geeft vlees te eten. Maar Milne voelt toch dat de hier beschreven toestand de ideale niet kan zijn. Hij voegt toe dat "we are moving towards a kingdom in which, as we saw in Isaiah 11, all of creation will live at peace with one another". Maar waarom dan niet nu vast stoppen met vlees eten? Na ons de zondvloed!?
Men heeft al vroeg gesuggereerd (Tertullianus o.a.) dat een algeheel verbod op vlees te veel gevraagd zou zijn van de zondige, door vleselijke lusten bedorven en zwakke mens. Een begrijpelijk en realistisch standpunt. Aangezien Gods wetten en voorschriften voor het gehele volk gelden (alweer die 'holistische' benadering), was het vegetarisme wellicht nooit een haalbare kaart.
Maar dit neemt toch niet weg dat ieder tenminste voor zichzelf kan proberen om geen vlees te eten. Dat is volgens Milne immers het einddoel. Een ieder zal persoonlijk rekenschap afleggen bij God (Rom 14:1-12). Is het soms verkeerd te veel af te wijken van het collectief?

Onmiddelllijk nadat Noach uit de ark was gegaan, bouwde hij een altaar:

En Noach bouwde een altaar voor de Here, en hij nam van al het reine vee en van al het reine gevogelte en bracht brandoffers op het altaar. - 8:20

Mede om dit vers deelt Cox de vegetarische interpretatie van het zondvloedverhaal niet. Echter, God had zojuist de oorspronkelijke vegetarische voedselwet ingetrokken.

Verder redeneert Cox dat Noach van alle reine dieren zeven paar in de ark had ondergebracht, maar van de onreine dieren slechts een of twee paar. Dit onderscheid tussen reine en onreine dieren was dus aan Noach en zijn voorgeslacht bekend: "There is no suggestion that Noah needed to have the concept of clean and unclean explained to him. Nor is there any suggestion that he was unaware of the entire breadth and scope of the creation in this regard. The suggestion that this text indicates that the consumption of animals occurred after the flood is not supported ... from the Bible by the pastoral nature of the sons of Adam".

Zelfs als wij de historiciteit van het zondvloedverhaal erkennen, kan men kan de andere kant op redeneren. Het boek Leviticus, geschreven door Mozes (nam men aan), bevat honderden voorschriften aangaande het houden, slachten en offeren van runderen en gevogelte. Hierin is een eeuwenoude ervaringsdeskundigheid opgetekend. Maar van scheepsbouw schijnt de schaapherder Noach, en ook de auteur (de eindredactie) van Genesis, geen kaas te hebben gegeten. Toch is het Noach en zijn zonen gelukt een zeewaardig schip te bouwen van 300 el lang, 50 el breed en 30 el hoog: het formaat van een kleine supertanker. Zou God Noach geen handje hebben geholpen met bouwtekeningen, detailconstructies, adviezen over houtsoorten en constructietechnieken? Het zondvloedverhaal vermeldt geen enkel betrouwbaar detail aangaande de ark. De ark had geen dek, maar nota bene een zijdeur, als een stal! Hoe zou Noach die deur waterdicht hebben gemaakt? Met schapevet? Hoe het zij, "Noach deed het; geheel zoals God het hem geboden had, deed hij" (Gen 6:22). De varende stal overleefde maanden lang de woeste regenstormen, de stromen en de kolkende grondzeeën. Noach moest in die tijd duizenden, zo niet tienduizenden beesten in leven houden. Zonder Gods hulp was deze onderneming natuurlijk nooit geslaagd. Waarom zou God dan niet ook aan Noach hebben kunnen vertellen van welke diersoorten hij zeven paar (de reine dieren) en van of twee paar (de onreine dieren) moest nemen? Alleen omdat de Bijbel het niet vermeldt, zoals Cox redeneert? Het zondvloedverhaal vermeldt heel veel niet wat inzake de ark toch erg interessant zou wezen.

De meesten vatten het zondvloedverhaal niet op als geschiedschrijving en zij zullen daarom niet proberen om iets concreets ten gunste of ten ongunste van het 'vegetarisme' af te leiden uit het eerste bijbelboek, althans niet op een wijze zoals hierboven werd gedaan. Genesis, en met name de eerste elf hoofdstukken hieruit vormen het 'poëtische en dramatische' begin van een inleiding op de eigenlijke geschiedenis van Israël. Dit gedeelte werd het laatst aan de bijbel toegevoegd: "The book of Genesis is something of an introduction that sets the stage for the exodus by tracing the ancestral history of Israel from its tribal parents, Abraham and Sarah. And, if Genesis is an introduction, its first eleven chapters are a preface, setting the historical tale in the context of stories of grander scope about the creation of the world and the origins and fall of the human family. This preface, like the prefaces of most books, was composed last, in the third period of history", aldus Parker (zja). Parker maakt van deze gegevens gebruik om vegetarische Genesis-interpretatie te ontkrachten: "If the dominion text cannot be construed as some fundamentalist partisans of research would have it, the text prescribing vegetarianism gives no ammunition to those who claim that animals have a right not to be eaten. It must be understood in light of the prophetic texts about the end-time and in conjunction with the divine permission to eat meat that is pronounced in a blessing upon Noah in Genesis 9:3."

Aan de zondvloed kwam een einde. De bui dreef over. Het verhaal eindigt met een nieuw verbond tussen God en de schepping, een verbond met alle levende wezens. Het teken van dit verbond is de regenboog. De toon is weer mild:

En God zeide tot Noach en tot zijn zonen met hem: Zie, Ik richt mijn verbond op met u en met uw nageslacht, en met alle levende wezens die bij u zijn: het gevogelte, het vee en het wild gedierte der aarde bij u, allen, die uit de ark gegaan zijn, alle gedierte de aarde. Ik dan richt mijn verbond met u op, dat voortaan niets dat leeft, meer door de wateren van de zondvloed zal worden uitgeroeid, en dat er geen zondvloed meer wezen zal, om de aarde te verderven.

Tot zover het eerste bijbelboek Genesis.

inhoud




HET MANNA - DE SABBAT, Ex 16:1-35

Bij twee gelegenheden gaf God de Israëlieten kwartels (of kwakkels) te eten. Beide keren handelde hij uit toorn om het morrende volk in de woestijn. De eerste gelegenheid was in de woestijn Sin -'woestijn van de wildernes':

Toen zij van Elim opgebroken waren, kwam de gehele vergaring der Israëlieten in de woestijn Sin, die tussen Elim en de Sinaï ligt, op de vijftiende dag van de tweede maand sedert hun uittocht uit het land Egypte. En in die woestijn morde de gehele vergadering der Israëlieten tegen Mozes en Aäron; en de Israëlieten zeiden tot hen: Och, dat wij door de hand des Heren in het land Egypte gestorven waren, toen wij bij de vleespotten zaten en volop brood aten; want gij hebt ons in deze woestijn geleid om deze gehele gemeente van honger te doen omkomen. Toen zeide de Here tot Mozes: Zie, Ik zal voor u brood uit de hemel laten regenen; dan zal het volk uitgaan en verzamelen zoveel als voor elke dag nodig is, opdat Ik het op de proef stelle, of het al dan niet wandelt naar mijn wet ... Ik heb het gemor der Israëlieten gehoord; zeg tot hen: in de avondschemering zult gij vlees eten en in de morgen zult gij met brood verzadigd worden; en gij zult weten, dat Ik, de Here, uw God ben. En des avonds kwamen kwakkels opzetten en overdekten de legerplaats; en des morgens ... zie, daar lag over de woestijn iets fijns, iets schilferachtigs, fijn als rijm op de aarde ... Mozes zeide tot hen: Dit is het brood dat de Here u tot spijze gegeven heeft ... Het huis Israëls noemde het: manna; en het was wit als korianderzaad en de smaak ervan was als die van een honingkoek ... De Israëlieten nu hebben veertig jaar het manna gegeten, totdat zij kwamen in bewoond land; het manna hebben zij gegeten, totdat zij kwamen aan de grens van het land Kanaän.

De kwakkels, op trektocht naar het zuiden, kwamen waarschijnlijk dood of uitgeput uit de hemel vallen. Van oudsher werden langs de Noord-Afrikaanse kusten netten gespannen om kwakkels te vangen (Spencer).
Het bijbelverhaal stelt God voor als regisseur achter de enorme massa's doodvallende kwakkels.

Het tijdstip waarop de kwakkels werden gegeten is de avondschemering. Veertig jaar lang aten de Israëlieten daarna uitsluitend manna.

Manna betekent letterlijk: 'wat is dit?' De Bijbel vergelijkt manna met het glinsterende korianderzaad. Men weet niet zeker wat het geweest kan zijn. De meest gebruikelijke verklaring is dat manna wordt afgescheiden door insecten die leven in de tamarisk (een boomsoort).

inhoud




LEVITICUS: DIERENOFFERS

Een letterlijke en gedetailleerde lezing van het derde bijbelboek Leviticus is voor vegetariërs een gruwel. Het bijbelboek is niet altijd geliefd. Velen weten er niet goed raad mee. "Leviticus, arguably the book of the Torah strangest to modern readers", aldus Sperling, vormt 'de grondslag van het joodse geloof' (Lane Fox 1991:82) met zijn details over reinheid, offers, toegestane spijzen en priesterlijke tradities. De verloren gegane grote priesterlijke tekst, waarop Leviticus berust, zou mogelijke aan het begin van de 6e eeuw v.C. zijn geschreven en bepaalde delen van Deuteronomium die qua inhoud met Leviticus overeenkomen, zouden zijn afgeleid van Leviticus, aldus Lane Fox (1991:84). De voorschriften aangaande dierenoffers doen gedateerd, ja zelfs 'barbaars' aan. Cruden's concordantie op de Bijbel spreekt over het dierenofferen als een 'custum now found only in savage tribes'. Tegenwoordig lijkt men vooral op zoek naar meer eigentijdse, meer universele interpretaties van dit bijbelboek, bijvoorbeeld door van de dierenofferpraktijken slechts de elementen van toewijding over te nemen in een vergeestelijkte, symbolische vorm. Een feit is dat het christendom de dierenoffers heeft afgeschaft daar Jezus' dood aan het kruis hieraan definitief een einde heeft gemaakt (waarover later meer). En ook de joden offeren sinds de vernietiging van de tempel in 70 n.C. geen dieren meer (waarover later meer).

Een duidelijke aanwijzing hoe zo'n nieuwe interpretatie van Leviticus er uit zou moeten zien ligt echter niet voor de hand. De tekst van Leviticus werkt daaraan ook niet erg mee. Maar zelfs wanneer men Leviticus vergeestelijkt, dan nog blijft men zitten met de emotionele lading van het basismateriaal: de gedetailleerde bloedige beschrijvingen van dierenslachtingen en dierenoffers in opdracht van en voor het aangezicht des Heren met als doel reinheid, heiligheid en heerlijkheid.

Zeer gedetailleerd en aan de hand van vele herhalingen behandelt dit bijbelboek de dierenoffers van de Israëlieten. Aan het begin van elk deel spreekt de Here tot Mozes: "Zeg tot de Israëlieten ..." Dan volgt een bespreking van de betreffende offers: brandoffers, spijsoffers, vredeoffers, zondoffers, schuldoffers, beweeg- en wijdingsoffers en allerlei praktische regels, geboden en verboden op het gebied van reinheid en heiligheid. Steeds terugkerende elementen zijn: de ingang van de 'tent der samenkomst' waar het altaar zich bevindt (plaats van handeling). Hierop worden geslachte dieren, hun bloed en vet verbrand. De bijzondere rol van Mozes en de priesters (Aäron en zijn zonen) bij de voorbereiding en uitvoering van deze handelingen, de 'liefelijke reuk voor de Here' en het 'welgevallig zijn' van het offer 'voor de Here', het slachten en offeren 'voor het aangezicht des Heren', de vereiste gaafheid, het geslacht en de leeftijd van het offerdier, het sprengen (met de vingers) van bloed rondom het altaar en het aanbrengen van bloed aan de horens van het altaar. Deze elementen worden eindeloos herhaald en de verplichte 'nauwgezette' inachtneming steeds omschreven als 'altoosdurende inzetting voor uw geslachten in al uw woonplaatsen'.


Brandoffer, lev 1

Het eerste hoofdstuk van Leviticus behandelt de brandoffers. Om een indruk te geven van de stijl, volgt hier een lang citaat (Lev 1:1-9):

De Here nu riep Mozes en sprak tot hem uit de tent der samenkomst: Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer iemand onder u de Here een offergave brengen wil, dan zult gij uw offergave brengen van het vee, zowel van het rundvee als van het kleinvee. Indien zijn offergave een brandoffer van rundvee is, dan zal hij een gaaf dier van het mannelijk geslacht brengen. Naar de ingang van de tent der samenkokmst zal hij het brengen, opdat hij welgevallig zij voor het aangezicht des Heren. Dan zal hij zijn hand op de kop van het brandoffer leggen; zo zal het hem ten goede, welgevallig zijn, om over hem verzoening te doen. Vervolgens zal hij het rund voor het aangezicht des Heren slachten, en de zonen van Aäron, de priesters, zullen het bloed brengen en dat sprengen rondom op het altaar, dat bij de ingang van de tent der samenkomst staat. Daarna zal hij het brandoffer de huid aftrekken en het in stukken verdelen. Dan zullen de zonen van de priester Aäron vuur op het altaar leggen en stukken hout op het vuur schikken. En de zonen van Aäron, de priesters, zullen de delen, de kop en het vet, schikken op het hout dat op het vuur op het altaar ligt. En de ingewanden en de onderschenkels ervan zal men met water wassen, en de priester zal alles op het altaar in rook doen opgaan als een brandoffer, een vuuroffer tot een liefelijke reuk voor de Here. Indien zijn offergave een brandoffer van kleinvee is ...

Nu volgt een bijna identieke tekst over het offeren van kleinvee. Hetzelfde wordt herhaald voor het gevogelte (jonge duiven en tortelduiven) met als bijzonderheid: "de priester zal ... de kop afknijpen", "het bloed zal tegen de zijde van het altaar worden uitgedrukt" en de priester "zal ze bij de vleugels inscheuren" (1:15-16).


Spijsoffer, lev 2

Na de brandoffers komen de spijsoffers van 'meel en olie'. Het spijsoffer is dus een 'vegetarisch' offer (de term is misplaatst). Wat overblijft van het spijsoffer "is voor Aäron en zijn zonen, als het allerheiligste van de vuuroffers des Heren" (2:10).


Vredeoffer, lev 3

Leviticus 3 behandelt de vredeoffers en schrijft voor welke dierlijke delen worden geofferd: het vet op en rondom de ingewanden, de nieren en het vet daaraan, het aanhangsel aan de lever. Voor kleinvee gelden weer vergelijkbare voorschriften, maar nu wordt onder andere 'de gehele vetstaart' genomen als een 'spijs ten vuuroffer voor de Here' (3:11). Bij een geit zal de priester "zijn hand leggen op zijn kop" (3:13). "En de priester zal het in rook doen opgaan op het altaar als een spijs ten vuuroffer, tot een liefelijke reuk; al het vet is voor de Here" (3:16). Alle voorschriften zijn een 'altoosdurende inzetting'.


Zondoffer, lev 4

De zondoffers zijn van toepassing wanneer "iemand zonder opzet zondigt" (4:2). Heeft een priester een zonde begaan, dan zal hij een jonge stier tot zondoffer nemen, "zijn hand op de kop van de stier leggen en de stier slachten voor het aangezicht des Heren" (4:4). Hij "zal zijn vinger in het bloed dopen en van het bloed zeven maal sprenkelen" (4:6), het bloed vervolgens "strijken aan de horens van het reukaltaar" (4:7) en het overige bloed uitgieten aan de voet van het altaar. Er volgen regels wat te doen met welke inwendige delen. Soortgelijke regels gelden wanneer "de gehele vergadering Israëls zonder opzet zonde gedaan heeft" (4:13), en indien een vorst (4:22-24), of 'iemand uit het volk' (4:27), zonder opzet zondigt. Bijzondere gevallen zijn "wanneer iemand zondigt, in geval hij een overluid gesproken vervloeking hoort en getuige is" en "indien hij het niet aanbrengt", of "als iemand iets onreins aanraakt", hetzij wilde dieren, vee of mensen, en wanneer iemand "onbezonnen een eed uitspreekt" (5:1-4). In deze gevallen wordt een stuk kleinvee van het vrouwelijk geslacht of gevogelte geofferd, al naar gelang de draagkracht van degene die zondigt. Weer volgen details over het 'afknijpen' van de nek van tortelduiven zonder de kop van het lichaam af te scheiden. "Zo zal de priester verzoening over hem doen voor de zonde die hij in een van deze dingen begaan heeft, en het zal hem vergeven worden. En het zal, evenals het spijsoffer, voor de priester zijn" (5:10).


Schuldoffer, lev 5

De schuldoffers zijn van toepassing in geval van leugen, afpersing, diefstal, roof of het afleggen van een valse eed (6:1-7) of wanneer iemand zonder het te weten een verbod overtreedt. Het offer is 'een gave ram van het kleinvee' (5:15).


De wet op de offers, vanaf lev 6:8

Nu worden opnieuw de verschillende offers besproken. Veel elementen uit Lev 1-5 worden tot in detail herhaald. Het perpectief is nu de wet die geldt voor het betreffende offer. Er is vastgelegd hoe lang het offer op het vuur zal branden, welke kledij de priester in welke fase van het offerritueel zal dragen. Het vuur moet brandende gehouden worden en de delen van het offer geschikt. Van de spijsoffers mogen de mannelijke nakomelingen van Aäron (de priesters) eten; "het is allerheiligst, evenals het zondoffer en het schuldoffer" (6:17), "al wie het aanraakt, zal heilig worden" (6:18). Ook van de zond-, schuld- en van (sommige) vredeoffers zal de priester eten, op een heilige plaats, met uitzondering van het "zondoffer, van welks bloed in de tent der samenkomst gebracht werd om in het heiligdom verzoening te doen" (6:30-7-21). Het vlees mag één dag bewaard worden en gegeten. Daarna wordt het weggegooid. Wat de vredesoffers betreft, "ieder die rein is, mag vlees eten" (7:19), maar "iemand die, terwijl onreinheid hem aankleeft, vlees eet van het vredeoffer dat de Here toebehoort, die zal uit zijn volksgenoten uitgeroeid worden" (7:20), dat wil zeggen, hij zal worden uitgestoten uit de gemeenschap. Rein zijn geeft dus rechten op (gewijd) vlees. En het offervlees verleent op zijn beurt in sommige gevallen heiligheid aan de rechthebbenden (de priesters).


Vet en bloed; beweegoffer, lev 7:22 e.v.

Er geldt een volstrekt verbod op het eten van vet, bloed (7:22-27) en aas (Lev 17:10-16), ook voor "de vreemdeling die in uw midden vertoeft", die voor wat betreft de meeste andere voorschriften nogal eens wordt uitgesloten.

Want, wat de ziel van alle vlees betreft - het bloed ervan is zijn ziel ... 17:14

Parker: "This respect for blood as the symbol of a creature's God-given life is part of the reason for the practice of slaughtering animals by bloodletting."

Een bijzonder offer is het beweegoffer, waarin het offer (een deel hiervan) wordt bewogen 'voor het aangezicht des Heren' (7:30). "De rechterschenkel zult gij als een heffing van uw vredeoffers aan de priester geven" (7:32): God neemt de 'beweegborst en de hefschenkel' en geeft die aan de zonen van Aäron (7:34).


Priesterwijding en wijdingsoffer, lev 8-9

Het achtste hoofdstuk van Leviticus is verhalend. Hier wordt verteld hoe Mozes zijn broer Aäron en diens zonen tot priester wijdde. Eerst werd Aäron gewassen en gekleed. Hij kreeg een onderkleed, een gordel, een opperkleed en 'efod', een borstschild met daarin de 'Urim en de Tummim' en een tulband waaraan bevestigd een gouden diadeem. Hij werd gezalfd. De ruimte en het altaar werden bewierookt. De zonen van Aäron naderden en kregen soortgelijke kledij. Toen liet Mozes een stier aanrukken. Aäron en zijn zonen legden de handen op de kop van de stier. Deze werd vervolgens geslacht en geofferd volgens voorschrift. Daarop liet hij een ram brengen. Ook de ram werd geslacht en in stukken verdeeld en verbrand. Er volgde een tweede ram, 'de ram ter inwijding' nu. "Mozes nam een deel van het bloed en streek het aan Aärons rechter oorlel, aan zijn rechterduim en aan zijn rechter grote teen" (8:23). De zonen van Aäron ondergingen eenzelfde behandeling. Op uitgenomen delen van de ram werden geoliede ongezuurde broodkoeken gelegd en Mozes legde dat alles op de handen van Aäron en die van zijn zonen en bewoog het als een beweegoffer voor het aangezicht des Heren. Daarna deed Mozes enkele delen in rook opgaan tot een liefelijke reuk voor de Here (8:28). Mozes nam nu de borst en bewoog de borst als beweegoffer 'voor het aangezicht des Heren'. Voorts nam Mozes de zalfolie en het bloed en sprenkelde dat op Aäron en zijn zonen en hun kleren: "zo heiligde hij Aäron en zijn klederen en ook zijn zonen en de klederen van zijn zonen" (8:30). Aäron kookte en at nu het vlees en het gewijde brood. Zeven dagen duurde de priesterwijding. "Zo heeft de Here geboden voortaan te handelen" (8:35). Op de achtste dag liet Mozes Aäron een kalf en een jong rund nemen, 'ten zondoffer', en 'een ram ten brandoffer' en hij liet Aäron de woorden spreken tot de Israëlieten: "Neemt een geitebok ten zondoffer, en ten brandoffer een kalf en een schaap ... Daarbij een rund en een ram ten vredeoffer ... benevens een spijsoffer" (9:3-4). "En Mozes zeide: Dit is het, wat de Here u geboden heeft te doen, opdat de heerlijkheid des Heren u verschijne" (9:6). En Aäron slachtte en offerde bij het altaar alle dieren, van hemzelf en van het volk en hij deed de vetstukken in rook opgaan, en hij bewoog de borststukken en de rechterbovenschenkel als beweegoffer. Daarna verscheen de heerlijkheid des Heren aan het gehele volk.

En er ging vuur uit van de Here en dit verteerde op het altaar het brandoffer en de vetstukken; toen het volk dat zag, juichten allen en wierpen zich op hun aangezicht. (9:24)

Er gebeurde een ongeluk. Twee zonen van Aäron, Nadab en Abihu, namen ieder hun eigen vuurpan en deden daar vuur in:

zo brachten zij vreemd vuur voor het aangezicht der Heren, hetgeen Hij hun niet geboden had. Toen ging er vuur uit van de Here en dit verteerde hen, zodat zij stierven voor het aangezicht des Heren (10:2).

Aäron en zijn twee overgebleven zonen werd geboden op een reine plaats te eten van de spijsoffers en van de beweegborst en de hefschenkel.


Reine en onreine dieren, lev 11

Leviticus 11 behandelt de reine en onreine dieren. Een beknoptere behandeling daarvan vindt men in Deut 14:3-21.


Geboorte, lev 12

Een vrouw die een kind baart zal zeven dagen onrein zijn. Dan zal zij "een éénjarig schaap ten brandoffer, en een jonge duif duif of tortelduif ten zondoffer" naar de priester brengen (12:6).


Melaatsheid, lev 13-14

Lev 13-14 behandelt melaatsheid. Wanneer de priester ziet dat een beginnende plaag zich in een huis niet uitgebreidt, zal hij twee vogels nemen. Hij zal de ene vogel slachten "en de levende vogel zal hij nemen en ze dopen in het bloed van de geslachte vogel en het levende water, en zevenmaal dat huis besprenkelen"


Onreinheid bij mannen en vrouwen, lev 15

Een man die 'een vloeiing' (zaaduitstorting) uit zijn lichaam heeft, is onrein. Hij zal zeven dagen reiniging doormaken en op de achtste dag twee tortelduiven offeren, een zond- en brandoffer (15:15).

Een ongestelde vrouw is zeven dagen na haar vloeiing onrein. Wanneer zij lange tijd bloed vloeit, dan zal zij, op de achtste dag nadat het vloeien is gestopt, twee tortelduiven of jonge duiven offeren (15:29).


Grote verzoendag, lev 16

De Here waarschuwde dat Aäron niet zomaar in het heiligdom mocht binnengaan, maar slechts "met een jonge stier ten zondoffer en een ram ten branoffer" (16:3) en met gepaste linnen kledij, gordel en tulband. In het heiligdom bevond zich namelijk 'het voorhangsel voor het verzoendeksel dat op het ark ligt' en in de wolk boven het verzoendeksel verscheen de Here. "En van de vergadering der Israëlieten zal hij twee geitebokken ten zondoffer en één ram ten brandoffer nemen" (16:5) en "over de beide bokken het lot werpen" (16:8). De bok waarop het lot valt zal ten zondoffer worden bereid, de andere bok zal men de woestijn in zenden, voor Azazel: een boze geest.

De bok die men slacht en verbrandt voor het aangezicht des Heren, is dus de 'goede' bok; de bok die men in leven laat en zijn vrijheid teruggeeft, is een bok voor Azazel en vertegenwoordigt het kwaad. Aäron zal zijn handen op de kop van de kwade bok leggen "en over hem al de ongerechtigheden der Israëlieten en al hun overtredingen in al hun zonden, belijden" (16:21). "Zo zal de bok al hun ongerechtigheden op zich dragen naar een onvruchtbaar land, en hij zal die in de woestijn vrijlaten" (16:22). Dit zal een altoosdurende inzetting zijn op grote verzoendag in de zevende maand op de tiende der maand.

In de onvruchtbare woestijn zal de bok waarschijnlijk ten prooi vallen aan honger en dorst of verscheurd worden door wilde dieren.


De offerplaats, lev 17

'Ieder van het huis Israëls' die een schaap, geit of rund slacht moet die naar de ingang van de tent der samenkomst brengen op straffe van 'bloedschuld': "die man zal uit het midden van zijn volk uitgeroeid worden" ('uitgestoten worden' - vertaling Groot Niews Bijbel). Hij moet een vredeoffer aan de Here brengen (17:5).

Mag men hieruit opmaken dat wie vlees eet, iets heeft goed te maken door middel van een vredeoffer? Nee, het thema is hier de offerplaats. Het gaat erom dat de Israëlieten hun dieren niet slachten in het 'open veld', waar zij offeren aan 'veldgeesten'. Het is de bedoeling dat zij hun offers naar de ingang van de tent der samenkomst brengen, "om het de Here te bereiden" (17:7-9).

Lev. 17:10-16 verbiedt het huis Israëls en de vreemdelingen onder de Israëlieten enig bloed te eten "want het bloed bewerkt verzoening door middel van de ziel ... En ieder ... die een stuk wild of gevogelte jaagt ... zal het bloed daarvan uitgieten en dat bedekken met aarde ... En ieder ... die een gestorven of verscheurd dier eet, zal zijn klederen wassen, zich in water baden en onrein zijn tot de avond; dan zal hij rein zijn."


Levensheiliging, lev 19 (zuiverheid)

De volgende tekst laat iets oplichten over de wijze waarop het Oude Testament de (zedelijke) werkelijkheid duidt:

Mijn inzettingen zult gij bewaren, gij zult van uw vee niet twee verschillende soorten laten paren ...

In eerste instantie denkt men misschien dat dieren worden beschermd tegen menselijk handelen. Weliswaar motiveert de tekst, zoals gebruikelijk, niets, maar men kan zich voorstellen dat er toch een zekere rationaliteit ligt achter dit kruisverbod. De tekst vervolgt echter:

... gij zult van uw vee niet twee verschillende soorten laten paren, uw akker zult gij niet met tweeërlei zaad bezaaien, en een kleed, uit tweeërlei stof vervaardigd, zult gij niet dragen.

Maar wat is er verkeerd zijn aan een kleed, geweven uit twee stoffen? Twee soorten vee, twee soorten zaad, twee stoffen in een kleed: er lijkt wel iets mis met de tweeheid als zodanig. Hebben wij hier te maken met een vorm van 'primitieve' abstractie, een soort wetenschapsbeoefening van het eerste uur waarin het abstracte getal 2 een onzedelijke connotatie krijgt? Deze tekst geeft mogelijk een aanwijzing hoe men in het Oude Testament verbanden kan vinden, waar verklaringen ontbreken. Er zijn meer van dergelijke verbanden:

Wanneer gij de oogst van uw land binnenhaalt, zult gij de rand van uw veld niet geheel afmaaien ... (19:9)

Een merkwaardig voorschrift. Een vers later volgt wat in eerste instantie een mooie verklaring zou kunnen zijn voor het maaiverbod op randen: "Ook zult gij uw wijngaard niet afzoeken en het afgevallene van uw wijngaard niet oplezen (verzamelen); dit zult gij voor de armen en de vreemdelingen laten liggen" (19:10). Maar even later:

Gij zult de rand van uw hoofdhaar niet rond afscheren, en gij zult de rand van uw baard niet afsnijden. (19:27)

Nu zijn randen verdacht. Randen van baarden, randen van hoofdhaar en randen van velden. Misschien kan men de hypothese opwerpen dat randen verontreinigde plekken zijn. En dat alles zuiver behoort te zijn. In dat geval zou men de randen van baarden juist wel moeten afsnijden. Of hebben randen dan hier soms een beschermende functie? Dan is zuiverheid toch het onderliggend motief. Dit laatste begrip komt ook het dichtst in de buurt van het bijbelse begrip reinheid (zie ook de reine dieren).


Strafwetten, lev 20

Dit hoofdstuk verbiedt Israël zijn kinderen aan de Moloch te geven, het verbiedt waarzeggerij en spiritisme, echtbreuk, het vervloeken van ouders, overspel, incest, homoseksualiteit, en gemeenschap met dieren: "Een man die met een dier gemeenschap heeft, zal zeker ter dood gebracht worden; het dier zal men afmaken" (20:16). Voor de andere misdaden geldt eveneens de doodstraf, soms door verbranding of steniging.


Leviticus 21-26

Leviticus behandelt nu een groot aantal voorschriften aangaande feesten, voedsel, huwelijk, maagdelijkheid, ontucht, overspel, kleding, haardracht, baardgroei, het weduwewezen, de behandeling van lijken, ongesteldheid, zaaduitstorting, godslastering, feesten, sabbat- en jubeljaren, ziekten en lichamelijke gebreken. Een en ander wordt steeds begeleid met passende dierenoffers. Wat de laatste twee onderwerpen betreft (ziekten en gebreken), voor de nakomelingen van Aäron (de priesters) geldt dat zij geen lichaamsgebreken mogen hebben: "Blinden, verlamden, mismaakten, mensen met te lange leden, met arm- of beenbreuken, oogvlekken, huiduitslag of geslachtsziekte zullen niet naderen om de spijze van hun God te offeren" (21:16-21). Weer een motief van zuiverheid?

Ook het offerdier "moet gaaf wezen, van het mannelijke geslacht ... Wat blind is of gebroken of een wond, buil, uitslag of huidziekete heeft, dat zult gij de Here niet offeren". Te korte of te lange leden vormen hier echter geen bezwaar (22:20-25).

De 'vuuroffers des Heren' zijn 'de spijze van hun God' (21:6). God eet dus, in een nog nader te duiden symbolisch-mystieke zin, de offerdieren. Ligt in deze voorstellingswijze een opening naar een beter begrip van het hoe en waarom achter de dierenoffers? Neemt God de offerdieren, zijn eigen schepselen, tot zich terug? Een vereniging door vuur en vertering?

Voor de zonen van Aäron geldt verder dat zij geen 'gestorven of verscheurde' dieren zullen eten, opdat zij zich niet 'verontreinigen' (22:8). Omgekeerd mag het gewone volk weer niets heiligs eten (22:10-11).

Al het voorgaande vormt de directe context van het volgende bewijs van compassie voor dieren:

Wat echter door kneuzen, stoten, uitrukken of snijden verminkt is, zult gij de Here niet offeren ... wanneer een rund of schaap of geit geboren wordt, dan zal dat zeven dagen bij zijn moeder blijven, maar van de achtste dag af en daarna zal het als een gave de Here ten vuuroffer welgevallig zijn. `... Een rund of een stuk kleinvee zult gij niet tegelijk met zijn jong op één dag slachten. (22:24-28)

Parker merkt naar aanleiding van onder andere dit citaat op dat God om de gehele schepping geeft. De Israëlieten "must avoid cruelty or any gratuitous pain. Deuteronomy 22:23 (bedoeld wordt Leviticus 22:24?) forbids a person to eat from a limb cut off a living animal because severing the limb might lead to the acquisition of a habit of cruelty. It is possible that a similar reason lies behind the command prohibiting the slaughter on the same day of an animal and its young (Leviticus 22:28)."

Een jong en zijn moeder op verschillende dagen slachten mag weer wel. Dat is minder wreed. Een vergelijkbaar verbod vindt men in Exodus:

Gij zult een bokje niet koken in de melk van zijn moeder. - Ex. 23:19 en 34:26

Het is onduidelijk waarop dit gebod berust (vergelijk de verklaringen die men bedacht voor het onderscheid tussen reine en onreine dieren). Het voorschrift staat aan de basis van de definitie van koosjer voedsel. Spencer: "it was interpreted to mean that meat and dairy products should not be eaten at the same meal ... The whole of Jewish gastronomic life is divided into meat (flayshik) and dairy (milchik). The faithful begin buy dividing their kitchens down the middle. They keep separate sets of dishes and pots and pans. To help them avoid mistakes, soap for dishwashing is sold in colour-coded bars (red for meat, blue for dairy)."

Leviticus 23 behandelt de feesten. Op het pasha is het offer van 'een gaaf eenjarig schaap' geboden, 'tot een lieflijke reuk voor de Here' (Lev 23:13). Dit offer wordt na vijftig (7x7 + 1) dagen zevenvoudig herhaald:

Bij het brood zult gij zeven gave eenjarige schapen offeren en een jonge stier en twee rammen; zij zullen een brandoffer voor de Here zijn, met de bijbehorende spijsoffers en plengoffers, een vuuroffer tot een liefelijke reuk voor de Here. Dan zult gij een geitebok ten zondoffer, en twee eenjarige schapen ten vredeoffer bereiden. En de priester zal ze bewegen, bij het brood der eerstelingen, als beweegoffer voor het aangezicht des Heren bij de twee schapen: zij zullen de Here heilig zijn, zij zijn voor de priester (23:18).

Ieder "die zich op die dag niet zal verootmoedigen, zal uitgeroeid worden uit zijn volksgenoten" (Lev 23:29). Ook op andere feesten, op de eerste dag der zevende maand en op Loofhuttenfeest, is een vuuroffer geboden (Lev 23:36): "brandoffer en spijsoffer, slachtoffer en plengoffers, naar het voorschrift voor iedere dag" (23:37-38), dit dan nog afgezien van "de gaven en al de gelofteoffers en al de vrijwillige offers, die gij de Here geven wilt" (23:38). Voor Aäron en zijn nakomelingen geldt een bijzonder voorrecht: zij zullen op een heilige bewierookte plaats eten van twaalf koeken.

"Wie een beest doodslaat, zal het vergoeden, maar wie een mens doodslaat, zal ter dood gebracht worden" (24:21). Het 'beest' is vervangbaar en wordt hier gezien als juridisch eigendom. Met het doodslaan van een beest wordt niet het beest, maar in de eerste plaats de eigenaar benadeeld. Een vergoeding volstaat.

Indien Israël de geboden nauwgezet in acht neemt dan zal het 'te rechter tijd' regenen en er zal 'vrede' zijn. De aan het volk vijandige elementen worden dan uitgeroeid: "Ik zal de wilde dieren uit het land uitroeien" en de vijanden van Israël "zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen" (26:6). Maar indien het volk zich tegen de wil van God verzet, dan zal het getuchtigd worden: "Ik zal wild gedierte op u loslaten, dat u van kinderen beroven en uw vee uitroeien zal en uw aantal zo zal verminderen, dat uw wegen verlaten zullen zijn" (26:22).

En indien gij desondanks niet naar Mij luistert en u tegen Mij blijft verzetten, dan zal Ik Mij met grimmigheid tegen u verzetten en Ik, ja Ik, zal u zevenmaal tuchtigen over uw zonden, en gij zult het vlees uwer zonen eten en het vlees uwer dochters zult gij eten. - Lev 26:27-29

inhoud



BILEAM EN DE EZELLIN, Num. 22:2-24:25

Balak, koning van het naburige Moab, volgde de militaire successen van de Israëlieten met angst en beven. Hij zond boden met 'waarzeggersloon' naar Bileam met het verzoek of deze het volk Israël niet voor hem wilde vervloeken daar het sterker was dan Balaks eigen leger. God verbiedt Bileam in een droomvisioen Israël te vervloeken en hij krijgt opdracht zijn ezelin te zadelen en op weg te gaan naar Moab. Onderweg:

Maar de toorn Gods ontbrandde, toen hij ging, en de Engel des Heren stelde zich op de weg als zijn tegenstander; (Bileam) reed op zijn ezelin en had twee zijner dienaren bij zich. Toen de ezelin de Engel des Heren op de weg zag staan, met getroken zwaard in de hand, boog zij van de weg af en ging de akker op; en Bileam sloeg de ezelin om haar naar de weg terug te drijven.

De ezelin, die de Engel de weg zag versperren, weigert daarna nog twee maal verder te gaan. Op een enge plaats waar uitwijken onmogelijk was, ging de ezelin onder Bileam liggen en opnieuw sloeg de razende Bileam zijn ezelin.

Nu opende de Here de mond der ezelin, en zij zeide tot Bileam: Wat heb ik u gedaan dat gij mij nu driemaal geslagen hebt?

De ezelin spreekt. Maar dit verbaast Bileam geenszins. Bileam antwoordt:

Omdat gij de spot met mij drijft; had ik een zwaard in mijn hand, dan zou ik u nu zeker doden.

De ezelin:

Ben ik niet uw ezelin, waarop gij uw leven lang tot op deze dag hebt gereden? Ben ik ooit gewoon geweest u zó te behandelen?

Op dat moment opende de Here de ogen van Bileam en nu zag ook hij de Engel des Heren met het getrokken zwaard. Deze sprak: "Om welke reden hebt gij uw ezelin nu driemaal geslagen? ... Toen de ezelin Mij zag, is zij nu driemaal voor Mij uitgeweken; ware zij voor Mij niet uitgeweken, voorwaar, dan zou Ik nu juist u gedood en haar in het leven hebben gelaten."

Bileam toont berouw om het gebrek aan dankbaarheid jegens zijn ezelin die hem beschermde. Deze eigenschappen schrijft het Oude Testament dus ook toe aan dieren. De ezelin toont zich verontwaardigd of verongelijkt. "This verse is used in the Talmud as a prime source for its assertion that we are to treat animals humanely", zegt Schwartz. Inderdaad, indien men aanneemt dat de dierenoffers uit Leviticus in 'hogere' zin nodig zijn en het eten van vlees niet in strijd is met compassie voor dieren, dan kan men naar aanleiding van deze passage zeggen dat dieren zeker niet onnodig mogen lijden en niet onredelijk behandeld mogen worden. Ook kan men uit deze passge het bestaan afleiden van van een besef dat dieren over een hoog ontwikkeld bewustzijn beschikken.

inhoud




DE TIEN GEBODEN, Deut. 6:21

Gij zult niet doodslaan.

Dit zesde van de tien geboden wordt in de vegetarische literatuur dikwijls aangehaald als een bewijsplaats ten gunste van het vegetarisme.
"The Biblical command ... is not asterisked to include humans only", zegt bijvoorbeeld de auteur van Spirituality.

"Leiders van het joodse vegetarisme geven er de voorkeur aan het Oude Testament als hun bron van inspiratie te gebruiken, met inbegrip van het gebod 'Gij zult niet doden'", Barkas (1979:80).

Dit lijkt onjuist en vergezocht. Net als het commentaar bij:

Gij zult niet stelen.

"The Biblical command 'Thou Shalt Not Steal' ... can be related to not purloining the eggs from chickens nor the milk from mother cows whose calves are then butchered for veal" (Spirituality).

De zevende dag van de week is een rustdag. Het gebod geeft rechten aan de lastdieren en het overige vee:

Zes dagen zult zij arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de sabbat van de Here, uw God; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw rund, noch uw ezel, noch uw overige vee ...

inhoud



DE KWAKKELS, Num 11:4-35

Dit is de tweede gelegenheid waarbij God zijn klagend volk kwartels te eten gaf. Weer ging daaraan Gods toorn vooraf. Een gruwelijke gebeurtenis volgt.

Toen het volk aan het klagen was, was het kwaad in de oren des Heren; de Here hoorde het en zijn toorn ontstak, waarop het vuur des Heren onder hen ontbrandde en aan de rand van de legerplaats woedde. (Num 11:1-3 )

Het samenraapsel nu, dat zich onder hen bevond, werd met gulzig begeren vervuld; ook de Israëlieten begonnen weer te jammeren en zeiden: Wie geeft ons vlees te eten? Wij denken terug aan de vis, die wij in Egypte aten om niet, aan de komkommers en de meloenen, het look, de uien en het knoflook. Maar nu drogen wij uit, er is in het geheel niets, wij krijgen alleen die man(na) te zien.


Spencer: "The Hebrews had huge flocks of sheep which they did not slaugher and eat - strange, because they murmured much against God for not leaving them in the land of Egypt 'by the flesh pots'" (1993:125).

Mozes, de leider van het volk, begon de moed te verliezen. Hij beklaagt zich:

Heb ik dit gehele volk ontvangen of heb ik het gebaard, dat Gij tot mij zoudt kunnen zeggen: Draag het in uw schoot, zoals een voedstervader een zuideling draagt, naar het land dat Gij aan zijn vaderen onder ede beloofd hebt? Vanwaar zou ik het vlees halen om aan dit gehele volk te geven? want zij jammeren tegen mij: geef ons vlees te eten!

God antwoordt:

Tot het volk zult gij zeggen: Heiligt u tegen morgen, dan zult gij vlees eten; gij hebt immers ten aanhoren des Heren gejammerd: Wie zal ons vlees te eten geven? wij hadden het zo goed in Egypte. - De Here zal u vlees geven en gij zult eten. Gij zult het niet één dag eten en geen twee dagen, geen vijf dagen, geen tien dagen en geen twintig dagen, maar een volle maand lang, todat het uw neus uitkomt en gij ervan walgt ...

Toen stak er een wind op, door de Here gezonden; die voerde kwakkels aan van de zee en strooide ze uit over de legerplaats, zodat zij een dagreis ver naar alle kanten rondom de legerplaats lagen, ongeveer twee ellen hoog boven de grond. Toen maakt het volk zich op, die gehele dag en de gehele nacht en de gehele volgende dag, en verzamelde de kwakkels - die het minst had, verzamelde tien homer (drieduizend kilo) - en zij spreidden deze wijd uit, rondom de legerplaats. Terwijl het vlees nog tussen hun tanden was, vóórdat het gekauwd was, ontbrandde de toorn des Heren tegen het volk en de Here sloeg het volk met een zeer zware slag. Daarom gaf men aan die plaats de naam Kiborth-Taäva, omdat men daar het gulzige volk begraven had.


Psalm 78 (vs 17-31) beschrijft de gebeurtenis in de woestijn. God 'deed vlees regenen' op het zondig volk. "Zij aten en werden volop verzadigd, en Hij schonk aan hen hun begeerte. Nog hadden zij hun begeerte niet gestild, nog was hun spijze in hun mond - daar verhief Gods toorn zich tegen hen, richtte een slachtintg aan onder hun welgedanen en velde de jongen mannen van Israël neder."

inhoud



VLEES ZOVEEL GIJ WILT, Deut. 12:15-21

Als men de juiste plaats voor de brandoffers in acht neemt mag men vlees eten zoveel men wil, "overeenkomstig de zegen, die de HERE, uw God, u in al uw woonplaatsen geeft; de onreine zowel als de reine mag daarvan eten, als van een gazel en een hert; alleen het bloed zult gij niet eten, gij zult het op de aarde uitgieten als water ... Wanneer de HERE, uw God, uw gebied zal uitbreiden, zoals Hij u toegezegd heeft, en gij denkt: ik wil vlees eten - omdat het uw verlangen is vlees te eten, dan moogt gij vlees eten zoveel gij wilt ..."

inhoud



REINE EN ONREINE DIEREN, Deut. 14:3-21

Bepaalde dieren zijn een 'gruwel' of onrein en mogen niet gegeten en geofferd worden. Toegestaan zijn: rund, schaap en geit, hert, gazel, antiloop, steenbok, das, wilde os en wild schaap; "elk dier, dat gespleten hoeven heeft - namelijk de beide hoeven geheel gekloofd - en herkauwt". Onrein zijn de kameel, de haas en de klipdas (zij herkauwen maar hebben geen gespleten hoeven). Van de waterdieren zijn alleen de vissen rein (alles met vinnen en schubben). Alle vogels zijn rein, behalve de arend, de lammergier, de zeearend, de wouw, de gier, alle soorten kraaien en raven, de struisvogel, de katuit, de meeuw en alle soorten sperwers, de steenuil, de oehoe, de witte uil, de pelikaan, de aasgier, de aalscholver, de ooievaar, de reiger, de hop en de vleermuis en al het wemelend gedierte met vleugels. Leviticus 11 geeft een uitgebreider behandeling van de reine en onreine dieren.

Waarop berust het onderscheid tussen reine en onreine dieren? De bijbeltekst motiveert niets. De genoemde onreine vogels zijn misschien niet toevallig roof- of aasdieren. Volgens Barkas (1979:81) wordt dierlijk voedsel in de joodse traditie gezien als hartstochtelijk, "in staat de 'dierlijke' kant van de menselijke aard te prikkelen ... van bloed werd aangenomen dat het de ziel, het instinct en de emoties van het dier bevatte. Om te voorkomen dat die levenskracht in de mens over zou gaan, moest het vlees gezouten en gekookt worden tot alle bloed eruit verwijderd was ... het vlees van vleesetenede dieren is verboden, omdat hun roofzuchtige gewoonten wel eens deel uit zouden kunnen gaan maken van de reeds al te agressieve aard van de mens."

Barkas geeft drie 'verklaringen' voor het complexe voedingsstelsel:
1) ethisch: God wil beheersing "van het héle wezen", ook op het gebied van voedsel; zedelijke discipline bevrijdt de mens van onderdrukking door instincten, impulen en begeerten zodat hij een 'hogere' stem kan horen;
2) mystiek: de onreine dieren zijn zowel in metafysische als zedelijke zin onrein. Ervan eten zou de persoonlijkheid beïnvloeden en agressief maken;
3) symbolisch: duidelijke, concrete bevelen zijn de beste opvoedingsmethode om de joden te helpen "zowel tot een universele identiteit als tot een zedelijke autonomie te komen".

Maar erg bevredigend zijn deze verklaringen niet. Ook andere verklaringen voldoen niet. Medisch: waarom zou varkensvlees in een warm klimaat minder geschikt zijn dan rundvlees of kamelenvlees? Ecologisch: een 'fouragerende strategie' is vergezocht. Is het reinheidsconcept soms ontstaan uit verzet tegen de dierensoffers aan afgoden in het buitenland, met name Egypte, zoals Spencer suggereert? Smitha denkt dat de reinheidswetten zijn ontstaan uit verzet tegen de Canaänieten: "In the Old Testament's Book of Leviticus, Yahweh is described as giving laws to Moses that rejected Canaanite ways. Moses is described as prohibiting the wearing of garments made of both linen and wool or garments with tassels, as was custom among the Canaanites. And it was written that one should not eat pork or any animal that did not both chew its cud and have cloven feet. Pork had been the major source of meat among the Canaanites, who, having been a settled people could raise pigs. The nomadic Hebrews had raised sheep and goats, which, unlike pigs, could be herded over long distances. And, with pork having been a food eaten by the detested Canaanites and not traditional among Hebrews, it had been described as unclean, although there is no evidence that the Canaanites suffered from eating their pigs anymore than the Hebrews suffered from eating their sheep or goats."
Nog een verklaringspoging. De heidenen offerden geen klipdassen. Vond men varkens eenvoudig stinken en had men een grote hekel aan wegschietende spinnen, kronkelige slangen en "alles wat slaapkamers in het Nabije Oosten kon binnensluipen" (Lane Fox).

Eerder in Leviticus viel reeds de schijnbare ongemotiveerdheid op van het maaiverbod op randen en van tweeërlei stof geweven gewaden. Er leek daar sprake van een soort primitieve abstractie. Lane Fox komt met een vergelijkbare verklaring. Het reinheidsconcept is het resultaat van een indelingspoging uitgaande van de 'eigen mentaliteit' van de priesters; zij zochten volkomenheid en volmaaktheid met als doel "het volk in staat van heiligheid te houden". Zekere ideale regels en typen, gegeven door de traditie, vormden de basis voor de overige regels en randgevallen. Lane Fox geeft een boeiende reconstructie van de priesterlijke systematiek. "Priesters en offers moesten vlekkeloos zijn, terwijl alle gemende klassen en kruisingen onreinheid veroorzaken. De regels strekten zich uit tot bijzonderheden van kleding en landbouw ... heiligheid eist dat individuen zich houden aan de klasse waartoe zij behoren, en dat de verschillende klassen van de dingen niet met elkaar worden verward". Men zocht naar "een kleinst gemene veelvoud, dat ook gemakkelijk kon worden onderscheiden bij andere soorten": het voedsel en de poten of hoeven waren zulke eigenschappen.

inhoud



EEN DORSENDE OS, Deut 25:4

Gij zult een dorsende os niet muilbanden.

Dit bijbelvers staat op zichzelf. Een motivatie ontbreekt. Een ezel mag de mogelijkheid niet worden ontnomen om van het graan te eten tijdens het werk, aldus Parker. Paulus citeert deze uitspraak in I Cor 9:9-11 en geeft er een bijzondere en, naar het schijnt, eigenzinnige draai aan.

Verder in Deuteronomium:

Wanneer gij onderweg een vogelnest aantreft in een of andere boom of op de grond, met jongen of eieren - en de moeder zit op de jongen of de eieren - dan zult gij met de jongen niet ook de moeder wegnemen; de moeder zult gij in elk geval laten wegvliegen, maar de jongen moogt gij meenemen; opdat het u wèl ga en gij lang leeft. - 22:6-7

Opdat de moeder "be spared the agony of witnessing the slaughter", aldus Parker. Het verbod is zodanig geformuleerd dat het inspeelt op eigenbelang: "opdat het u wèl ga en gij lang leeft". Begreep men het zo beter?

De ware betekenis van dit verbod, aldus Thomas van Aquino, is niet om vogels te beschermen, maar om de mens te leren zijn wreedheid ten opzichte van zijn soortgenoten in bedwang te houden (Rather 1990).

De verzen 22:1-4 behandelen 'weggeraakt goed'. De vraag is weer waarnaar de zorg uitgaat, naar de dieren of naar hun bezitters?

Als gij ziet, dat het rund of een stuk kleinvee van uw broeder verdwaald is, zult gij u aan de zorg daarvoor niet onttrekken; gij zult het zeker aan uw broeder terugbrengen. En indien uw broeder niet in uw nabijheid woont en gij hem niet kent, dan zult gij het in uw huis opnemen en het zal bij u blijven, totdat uw broeder het zoekt; dan zult gij het hem teruggeven. Zo zult gij ook doen met zijn ezel, zo zult gij ook doen met zijn kleed, zo zult gij doen met elk verloren voorwerp van uw broeder, dat hij velroren heeft en gij gevonden hebt; gij moogt u daaraan niet onttrekken. Als gij de ezel of het rund van uw broeder op de weg ziet neervallen, zult gij u aan de zorg daarvoor niet onttrekken; gij zult ze voorzeker met hem weer ophelpen. - 22:1-4

In zijn boek The Racial Thinking of Richard Wagner (1950) citeert de musicoloog Leon Stein de laatste zin uit dit citaat over 'verloren voorwerpen' als bewijs tegen Schopenhauers - en Wagners - 'antisemitische' beschuldiging als zou het idee dat dieren geen enkele rechten hebben, zijn wortel vinden in het judaïsme. L.J. Rather (1990:113) benadrukt dat er nog geen sprake is van antisemitisme wanneer men kritiek levert op een 'barbaars' idee. Net als binnen het jodendom werden bijbelpassages binnen het katholicisme evenzeer diervriendelijk (franciscaans) als dieronvriendelijk (thomistisch) uitgelegd: "It seems likely that we would find Franciscans as well as Thomists among the Talmudic commentators on the passages referred to by Stein."

inhoud



GIDEON, Richteren 6

De Israëlieten, onderworpen en beroofd door de Midianieten, riepen God aan om bevrijding uit de onderdrukking. De Engel des Heren geeft Gideon opdracht een geitebokje en twee stieren te brengen. Het vlees van het geitebokje verteerde toen de engel het met zijn staf aanraakte, ten teken dat Gideon tot de taak is geroepen om Israël te bevrijden.

inhoud



DE PSALMEN

Here, hemelhoog is uw goedertierenheid, uw trouw reikt tot de wolken; uw gerechtigheid is als de bergen Gods, uw gericht is een geweldige watervloed. Mens en dier verlost Gij, Here. - Psalm 36

Hoor nu, mijn volk, en Ik wil spreken, Israël, en Ik wil tegen u getuigen: God, uw God ben Ik. Niet om uw offers berisp Ik u; uw brandoffers toch zijn bestendig voor Mij. Ik neem uit uw huis geen stier, geen bokken uit uw kooien, want Mij behoort al het gedierte van het woud, het vee op bergen, rijk aan runderen. Ik ken al het gevolgelte der bergen, wat zich roert op het veld, staat Mij ter beschikking. Indien Ik honger had, zou Ik het u niet zeggen, want Mij behoort de wereld en haar volheid. Eet Ik soms stierevlees, of drink Ik bokkebloed? Offer Gode lof en betaal de Allerhoogste uw geloften ... Wie lof offert, eert Mij, en baant de weg, dat Ik hem Gods heil doe zien. - Psalm 50

De Here is voor allen goed, en zijn barmhartigheid is over al zijn werken ... Gij doet uw hand open en verzadigt met welbehagen al wat leeft - Psalm 145

Zingt de Heren een loflied toe, psalmzingt onze God met de citer, Hem, die de hemel met wolken bedekt, die voor de aarde regen bereidt, die op de bergen gras doet uitspruiten, die het vee zijn voeder geeft, de jonge raven, als zij roepen. - Psalm 147


De Psalmen tonen barmhartigheid. De elementen, de 'waterdiepten en grote zeedieren' (Ps 148), de planten, dieren en mensen: God zorgt voor al zijn werken. En de schepping zingt zijn lof. God geeft de dieren voedsel en verlost hen. De Here eet geen stierevlees en drinkt geen bokkebloed, zegt de tekst van Psalm 50 nadrukkelijk. God vraagt geen dierenoffers, maar lof. Ook het Nieuwe Testament bepleit lippendienst ten ongunste van dierenoffers.

Parker: "At about the same time that the Torah was being committed to writing in the courts of Kings David and Solomon, poets and musicians were composing psalms that express the theme of God's care for all his creation. And His tender mercies are over all his works ... He gives to the beast his food ... Just as we marvel at the delicate beauty of flowers or the intricate adaptation of animals to their environments, so the psalmists praise God for the splendor of creation ... according to the ethic of the Torah, the psalmists invite us to imitate God's loving care for the world. When God opens his hands and satisfies every living creature, human creatures are included. And his care of humankind allows us to use animals as food. Humane care of animals and the eating of animals are not perceived as contradictory."

De tekst van Psalm 8:6-9 laat de mens heersen over de dieren:

Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond. Gij doet hem heersen over de werken uwer handen, alles heb Gij onder zijn voeten gelegd: schapen en runderen altegader en ook de dieren des velds, de volgelen des hemels en de vissen der zee ...

In zijn Summa contra Gentiles noemt de middeleeuwse theoloog Thomas van Aquino deze Psalm om er de absolute menselijke superioriteit mee te bewijzen. De mens kon met dieren alles doen wat hem uitkwam, "vel quolibet alio modo". Thomas geloofde dat dieren geen ziel of vrije wil bezaten, maar meende dat ze desondanks konden zondigen en daarom gestraft mochten worden opdat wij met de straf onze vrome afkeer van hun zonden zouden betonen (Rather 1990).

inhoud



SPREUKEN

De Spreuken van Salomo geven voorbeelden van rechtvaardigheid. Salomo, die dagelijks "dertig kor fijn meel en zestig kor meel, tien gemeste runderen en twintig weiderunderen en honderd schapen, behalve herten, gazellen damherten en gemeste ganzen" consumeerde, weet dat rechtvaardigheid meer waard is dan rijkdom. "Beter een schotel groente, waar liefde heerst, dan een gemeste os en haat daarbij" (Spreuken 15:17). Die rechtvaardigheid geldt ook het vee. De houding van het jodendom jegens dieren wordt volgens Schwartz het best samengevat in deze regel.

De rechtvaardige weet wat toekomt aan zijn vee, maar de barmhartigheid der goddelozen is wreed. - 12:10

Een andere gedachte, die ook de profeten verwoorden, vindt men in Spreuken 21:3.

Gerechtigheid en recht doen, is de Here welgevalliger dan offers.

De tekst werpt een bijzonder licht op de offervoorschriften van Leviticus. Hier vindt men reeds een verschuiving van concreet naar symbolisch. Een mooie illustratie van Parker's driedeling in de ontwikkeling van het bevrijdingsthema (zie de de inleiding van dit hoofdstuk). Het gaat steeds minder om het ritualisme van de offerpraktijk, maar om de juiste intenties daarbij.

inhoud



JESAJA EEN VEGETARISCHE PROFEET?

Hoort, hemelen, en aarde, neig uw oor, want de Here spreekt. Het bijbelboek Jesaja bevat profetische visioenen, waarschuwingen en vermaningen aan het afvallig volk dat, in tegenstelling tot het vee, zijn plaats niet kent: "Een rund kent zijn eigenaar en een ezel de krib van zijn meester, maar Israël heeft geen begrip, mijn volk geen inzicht" (1:3).

Zo begint Jesaja. Het bijbelboek is bijna een volwaardige tegenhanger van Leviticus. Er is zelfs beweerd dat Jesaja een vegetarische profeet zou zijn. Jesaja maant de Israëlieten niet aan om dieren te offeren. Integendeel, God verafschuwt de dierenoffers van Sodom en Gomorra in niet mis te verstane bewoordingen:


Bekering beter dan offers, 1:10-20

Hoort het woord des Heren, bestuurders van Sodom; neigt uw oor tot de onderwijzing van onze God, volk van Gomorra. Waartoe dient Mij de menigte uwer slachtoffers? zegt de Here; oververzadigd ben Ik van de brandoffers van rammen en het vet van mestkalveren, en aan het bloed van stieren, schapen en bokken heb Ik geen welgevallen. Wanneer gij komt om voor mijn aangezicht te verschijnen - wie heeft dit van uw verlangd mijn voorhoven plat te treden? Gaat niet voort met huichelachtige offers te brengen - gruwelijk reukwerk is het Mij; nieuwe maan en sabbat, het bijeenroepen der samenkomsten - Ik verdraag het niet: onrecht met feestelijke vergadering. Uw nieuwemaansdagen en uw feesten haat Ik met heel mijn ziel, zij zijn Mij een last. Ik ben moede ze te dragen. Wanneer gij uw handen uitbreidt, verberg Ik mijn ogen voor u; zelfs wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet; uw handen zijn vol bloed. Wast u, reinigt u, doet uw boze daden uit mijn ogen weg; ... Komt toch en laat ons tezamen richten, zegt de Here; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol ...

Deze tekst wordt aangehaald (Spirituality, Regenstein Replenish the Earth, 1991) als een bewijsplaats ten gunsten het vegetarisme. Echter, de profeten, zo wordt algemeen aangenomen, veroordeelden de dierenoffers niet als zodanig. Het bovenstaande citaat veroordeelt de huichelachtigheid. Het accent ligt op bekering en oprechtheid. Richard Schwartz: "the general view of Biblical scholars is that the Biblical prophets condemned not sacrifices as an institution but sacrifices when carried out along with acts of injustice".

Wel kan men zeggen dat de bloedige dierenoffers in Jesaja een negatieve gevoelswaarde krijgen. Handen vol bloed en de kleur karmozijnrood worden geassocieerd met ongerechtigheid; wit, de kleur van sneeuw en schapewol, met onschuld.


Jeruzalem gereinigd, 4:2-6

Te dien dage zal al wat de Here doet uitspruiten tot sieraad en heerlijkheid zijn, en de vrucht des land tot glorie en luister voor de ontkomenen van Israël.

De symboliek van gerechtigheid gebruikt een plantaardige beeldspraak waarin bloed en vlees ontbreken. Dit blijkt ook uit Het lied van de wijngaard (5:1-7)

Ik wil van mijn geliefde zingen, het lied van mijn beminde over zijn wijngaard. Mijn geliefde had een wijngaard op een vruchtbare heuvel; hij spitte hem om, zuiverde hem van stenen, beplantte hem met edele wijnstokken, bouwde daarin een toren en hieuw ook een perskuip daarin uit. (Etc.)

Wat rechtvaardig is, wordt hier opnieuw geassocieerd met het plantaardige, wat zondig is, met bloed en geweld:

Welnu, de wijngaard van de Here der heerscharen is het huis Israëls, en de mannen van Juda zijn de planten waarin Hij vreugde heeft; Hij verwachtte goed bestuur, maar zie, het was bloedbestuur; rechtsbetrachting, maar zie, het was rechtsverkrachting.


De roeping van Jesaja, 6:1-13

Jesaja werd in een visioen geroepen door de Here. Serafs reinigden Jesaja, niet door hem een dierenoffer te laten brengen bij het altaar, maar door de lippen van Jesaja te schroeien:

Toen zeide ik: Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man, onrein van lippen, en woon te midden van een volk, dat onrein van lippen is, - en mijn ogen hebben de Koning, de Here der heerscharen, gezien. Maar één der serafs vloog naar mij toe met een gloeiende kool, die hij met een tang van het altaar genomen had; hij raakte mijn mond daarmede aan en zeide: Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt; nu is uw ongerechtigheid geweken en uw zonde verzoend.

Het tafereel speelt zich af in de nabijheid van het altaar. Niet de offerdieren worden door het vuur van het altaar verteerd, maar de onreine lippen van Jesaja. Het vuur zuivert de mond van Jesaja, dat wil zeggen: zijn woord, zijn gedachten. Hier is reeds sprake van een verschuiving naar een 'ruimere' offersymboliek.

Jesaja krijgt opdracht tot het volk te gaan, zeggende: "Hoort aldoor - maar verstaat niet, en ziet aldoor - maar merkt niet op". "Maak het hart van dit volk vet" zegt God tot Jesaja, "maak zijn oren doof en doe zijn ogen dichtkleven". Jesaja zal spreken voor dovemansoren "todat de steden verwoest zijn" en "het bouwland verwoest is tot een wildernis". Een vet hart is onoplettend, de verwoesting van landbouwgrond geldt als een onheilsverwachting. De beeldtaal is opnieuw vegetariër-vriendelijk. Op veel andere plaatsen in Jesaja geeft de staat van akkers en wijngaarden een zuivere indicatie van komend heil of onheil.


Het teken van Immanuël, 7:1-25

Boter en honing worden positief gewaardeerd:

Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuël geven. Boter en honing zal hij eten, zodra hij het kwade weet te verwerpen en het goede te verkiezen.

Verderop, Jes 7:21-22:

En het zal te dien dage geschieden, dat een man een jonge koe en twee schapen in het leven zal behouden, en dat hij wegens de overvloed van melk die zij geven, boter eten zal; want boter en honing zal ieder eten, die in het land is overgebleven.

Als teken van onheil 'te dien dage' geldt dat

waar duizend wijnstokkken ter waarde van duizend zilverlingen staan, voor de dorens en de distels wezen zal; met pijl en boog zal men daar komen, want het ganse land zal een en al dorens en distels zijn ... zij zullen slechts dienen om er de runderen in te drijven en ze door de schapen te laten vertreden.


De Messias en het vrederijk, 11:6-9

Uit het geslacht van Isaï zal een 'rijsje' voortkomen en een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen en "op hem zal de Geest des Heren rusten, de Geest van wijsheid en verstand". "Hij", de Messias, zal "in billikheid rechtspreken" maar ook zal hij "de aarde slaan met de roede zijns monds en met de adem zijner lippen de goddeloze doden". Er is een 'vegetarisch' vrederijk op komst:

Dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich nederleggen bij het bokje; het kalf, de jonge leeuw en het mestvee zullen tezamen zijn, en een kleine jongen zal ze hoeden; de koe en de berin zullen samen weiden, haar jongen zullen zich tezamen nederleggen, en de leeuw zal stro eten als het rund; dan zal een zuigeling bij het hol van een adder spelen en naar het nest van een giftige slang zal een gespeend kind zijn hand uitstrekken. Men zal geen kwaad doen noch verderf stichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van kennis des Heren, zoals de wateren de bodem der zee bedekken.

Deze passage wordt veelvuldig geciteerd in de vegetarische literatuur. Zelfs Milne (1994) erkent: "That's how God describes His coming kingdom. Clearly God is concerned for all the animals He has created, and they will share a future, a non-violent future, with us." Men zal dán geen vlees eten. Zelfs de leeuw eet dan stro.

Parker over de veralgemenisering van het bevrijdingsthema: "The great prophets of the 8th century b.c.e. expand the notion to include what God will do for all the peoples of the earth. Then Isaiah comes forward to speak of liberation for all creation: the lamb will lie down with the lion." De wolf en het lam zijn volgens Parker een duidelijke metafoor: "It is obvious that these prophets, living in a time of turbulence and destruction, use symbolic language to describe the wonders of a new and final covenant that they expect God to make with his creation: not only will the wolf and the lamb, the leopard and the kid lie down together, but the eyes of the blind will be opened, the ears of the deaf unsealed, and the lame will leap like deer ... The prophets proclaim visions, not programs. Their symbolic language enlivens hope for the peace that God has in store for his creation". De komende vrede zal worden verwezenlijkt door God, niet door de mens, aldus Parker. Dit impliceert onder meer dat het niet zal baten om nu vast over te gaan op een vegetarisch menu. Het zou hoogmoedig zijn om te denken dat de mens de toekomstbelofte vast kan gaan beginnen te verwezenlijken. Deze gedachte leidt tot conservatisme. Geen enkele sociale 'verbetering' lijkt nog zin te hebben. Parker: "It is a peace that only he, not humans, can provide." Wat het vegetarisme betreft, Parker stemt volledig in met het conservatisme van de Bijbel. Hij geeft aansluitend een natuurlijk argument: "We cannot break the food chain that makes one species prey one another; we cannot even escape the battle of the earth by being vegetarians, for the very cultivation of land endangers animal survival. The peaceable reign so movingly described by Isaiah and Hosea ... is a work to be expected from the hands of God alone."

Toch vindt men in deze verzen een opening naar het vegetarisme. Wellicht is de tekst een metafoor, toch is er een niet te ontkennen heilsverlangen in uitgedrukt dat met het vegetarisme te verenigen is. Wat geldt voor het vegetarisch paradijs uit de beginverzen van de Bijbel, keert nu terug als een vorm een eindtijdverwachting.

Echter, er schuilt weer een addertje onder het gras, duidelijk voor wie ook de kleine lettertjes lezen. Het woordje mestvee duikt op in het hierboven geciteerde fragment: "het kalf, de jonge leeuw en het mestvee zullen tezamen zijn, en een kleine jongen zal ze hoeden". Dat mestvee heeft immers een duidelijke bestemming: het zal worden geslacht, aldus Wade Cox: "Two things are evident here. The place is Zion and the calf and the fatling and the ox are mentioned. An ox is a neutered bull and thus husbandry is still in effect. The fatling is a stall fed beast for meat. The word is SHD 4806 merîy’ meaning fed or fat cattle." Zou er werkelijk een vegetarisch vrederijk op komst zijn, dan is het woord 'mestvee' hier toch minstens nogal ongelukkig gekozen. Of kan men de tekst zo opvatten dat het mestvee in het vrederijk voortaan juist géén mestvee zal zijn, zoals ook de leeuw dan géén leeuw zal zijn daar hij stro zal eten als het rund? Maakt het vrederijk met andere woorden ook een wijziging van de definities van onze woorden noodzakelijk? Is de revolutie van Gods profeten wellicht in de eerste plaats een revolutie van onze taal? Is het wel mogeljk om die Nieuwe Wereld te beschrijven in een taal die geschikt is gemaakt om te overleven in de oude zondige, van God en rechtvaardigheid afgesneden wereld? Men zou best kunnen redeneren dat Jesaja het nieuwe vrederijk nog probeert te beschrijven in de oude taal. Het visioen is dan op zijn best een gebrekkige 'benadering', niet bij machte het komend koninkrijk te beschrijven zonder tussenkomst van onvolkomen beelden. Want geldt niet voor alle symboliek dat het slechts op onvolkomen wijze aanwezig kan stellen wat per definitie (nog) niet (of niet meer) aanwezig is?

Hoe letterlijk kan men Jesaja's heilsvisioen opvatten? Zullen wolf en lam werkelijk in elkaars nabijheid verkeren? Vergelijk de beeldtaal in Jes 8:3: "Want het juk dat het (volk) drukte, en de stang op zijn schouder, de roede van zijn drijver, hebt Gij verbroken als op Midiansdag." Hier wordt de bevrijding van het volk door de komst van de Messias vergeleken met de bevrijding van het juk, de stang en de roede, waarmee de landbouwer het lastdier aan zich onderwerpt. Moet men de verwijzingen naar het vrederijk dus maar uitsluitend beeldend opvatten? De wolf die bij het schaap verkeert uitsluitend een beeld voor de komende vrede. Slechts het basismateriaal van de metafoor is 'vegetarisch', maar de boodschap niet noodzakelijk, ook al sluit deze het vegetarisme nog niet uit. Hoewel, indien de beeldspraak een zogenaamde 'pars pro toto' is, waarbij een onderdeel wordt genoemd om er een groter geheel mee aan te duiden, dan is de samenleving van wolf en lam juist een exemplarisch voorbeeld van deze vrede.

Eigenlijk maakt het niet uit of hier sprake is van een beeld of een reële heilsverwachting. De gevoelswaarde van vergelijker en vergelekene zijn immers identiek, vergelijkbaar. Dat wolf en lam samen verkeren geldt zonder meer als een toestand van vrede, ongeacht de (verwijzende) betekenis.

Jesaja geeft vele van dergelijke 'beelden'. (Beweren dat hier sprake is van 'poëzie' of 'literatuur' is alleen maar verwarrend. Wat verhelderen die woorden?) Hier volgen een aantal andere voorbeelden van 'beeldtaal'. De 'metaforen' zijn alle afkomstig uit het dieren- en plantenrijk.
De zondige steden Sodom en Gomorra zullen niet meer bewoond worden: "hyena's zullen er legeren en hun huizen zullen vol uilen zijn; struisvolgels zullen daar wonen en veldgeesten daar rondhuppelen, wilde honden zullen huilen in de burchten en jakhalzen in de paleizen van wellust" (13:21-22). Elders, waar sprake is van rust, zullen de cypressen zich 'verheugen' (14:8). Veel andere passages gebruiken het expliciet vergelijkende woordje 'als'. De dochters van Moab zullen zijn "als vluchtende vogels, een opgejaagd nest" (16:2). De vergelijking wordt dan zonder 'als' voortgezet: Moab zal over Moab jammeren, "om de druivenkoeken van Kir-Haréseth", "de wijngaarden van Hesbon verkwijnen", de Here zal "de wijnstok van Sibma bewenen", "want krijgsgeschreeuw is neergevallen op uw inzameling en uw oogst", zo zijn "vreugde en jubel geweken uit de gaarde, en in de wijngaarden wordt niet gejubeld noch gejuicht; de treder treedt geen wijn in de perskuipen" (16:7-10). In deze 'beelden' zijn oorlogszuchtigheid en akkerbouw elkaars tegengestelden. De akkers en wijngaarden vertegenwoordigen de vrede. Wanneer de gewassen en overige vegetatie worden bedreigd, is dit een slecht teken: "Egypte zal leeglopen en droog worden, riet en biezen verwelken. De vlakte langs de oevers van de Nijl, en alles wat bij de Nijl gezaaid is, verdroogt, verwaait en is niet meer." Echter, ook de visvangst is dan in gevaar: "De vissers zullen zuchten en treuren, allen die de angel in de Nijl uitwerpen; zij die het net over het water uitspannen, zullen verkwijnen" (19:6-8). De metaforiek van het vrederijk, als men de profetieën van Jesaja zo mag zien, blijkt nu niet meer strikt 'vegetarisch'. Maar wanneer er sprake is van dierenoffers is in de meeste gevallen wel een duidelijke negatief element te vinden, een element van straf bijvoorbeeld in Jes 19:21-22: "De Here zal Zich aan Egypte doen kennen, en Egypte zal te dien dage de Here kennen; en zij zullen dienen met slachtoffer en spijsoffer en de Here geloften doen en betalen". Bij nog groter onheil, wanneer Jeruzalem vervalt tot lichtzinnigheid, spelen vlees en drank een dominante rol (21:12-14):

En de Here, de Here der heerscharen, riep te dien dage tot geween en tot rouwklacht, tot kaalscheren en tot omgording met een rouwgewaad. Maar zie, daar is vrolijkheid en vreugde, een doden van runderen en een slachten van schapen, een eten van vlees en drinken van wijn, want morgen sterven wij ... Voorwaar, voor deze ongerechtigheid zal u geen verzoening geschieden ...

Echter, tegenover het beeld van de vredevolle samenleving van wolf en lam staat ook het volgende, anti-vegetarische beeld uit Jes 25:6, waarin naast gerijpte wijn nu ook vette, niet-vegetarische spijzen worden geprezen:

En de Here der heerscharen zal op deze berg voor alle volken een feestmaal van vette spijzen aanrichten, een feestmaal van belegen wijnen: van mergrijke, vette spijzen, van gezuiverde, belegen wijnen.

Helaas, Jesaja is geen 'vegetarische' profeet. En eigenlijk is dat ook niet verbazingwekkend. De profeet zou anders een revolutionaire breuk met de traditie zou hebben ontketend. Net zo min als de Hosea, die andere profeet die men vegetarische uitspraken heeft toegedicht, is Jesaja een revolutionair. Lane Fox over de positie van de profeten: "Het kwam wel voor dat profeten in krachtige termen optraden tegen zelfvoldaan vertrouwen in de tempeldienst, maar ze stonden niet vijandig tegenover het complete systeem. Ook waren ze niet de sociale of politieke radicalen waartoe ze door moderne bewonderaars zijn gemaakt ... Profeten zeggen vrijwel niets over een politiek systeem of bewind, en hun sociale en ethische opvattingen moet men eerder als traditioneel zien dan als nieuw en radicaal. Hoewel ze met nobele woorden pleiten voor rechtvaardigheid en tegen onderdrukking van de armen, pleiten ze niet voor sociale herverdeling of voor nieuwe waarden die hun tijdgenoten nog niet kenden. Het is eerder zo dat hun ethiek traditionele wortels heeft in de wetten die we kunnen toeschrijven aan een periode die vóór hun eigen tijd viel: in Israël mag men niet op romantische wijze wet en profetie tegenover elkaar plaatsen. De profeten kenden ook de traditionele wijsheid waarmee de kinderen werden grootgebracht, en die wij terugvinden in de latere verzamelingen van oude spreekwoorden: ook daar spraken profeten tot toehoorders die 'het contact met de wortels van hun eigen traditionele cultuur hadden verloren'. Zij gingen bovendien uit van een natuurwet, die zowel binnen als buiten Israël toegepast kon worden. Door dat uitgangspunt slagen wij erin een samenhang te ontdekken in de euvels die Jesaja aan de kaak stel: niet alleen onderdrukking, dronkenschap, trots, genotzucht en onrecht, maar ook afgoderij, en het streven naar bondgenootschap met vreemde volken, het stellen van andere volken boven vertrouwen op God alléén. Menselijke aanmatiging is de basis van deze zonden die de natuurlijke orde van God en zijn schepping aantasten." (1991:339)

Verder nu met Jesaja. Men leest dat het vee 'te dien dage' op een zeer goede verzorging mag rekenen:

Uw vee zal te dien dage op uitgestrekte weiden grazen; en de runderen en ezels, die de akker bewerken, zullen gezouten voeder eten, dat gezeefd is met wan en zeef. - 29:24

En:

Welzalig gij die aan alle wateren zaait; die rund en ezel vrij laat ronddolen. - 32:20

Egypte, het land waaruit Mozes de Israëlieten heeft bevrijd van slavernij, heeft een slechte naam. Bij het verdelgen van Egypte gebruikt Jesaja de symboliek van het roofdier nu ook positief ten ongunste van de herders:

Zoals een leeuw of een leeuwejong over zijn prooi gromt - de ganse schare der herders wordt tegen hem samengeroepen, maar hij schrikt niet voor hun stem en vreest niet voor hun getier - zo zal de Here der heerscharen ten strijde nederdalen ...

Het is duidelijk. De vegetarische vredessymboliek wordt in het bijbelboek Jesaja niet consequent volgehouden. Het gericht over Edom is op outtestamentische wijze wraakzuchtig, en niet 'vegetarisch':

De Here heeft een zwaard vol bloed, het druipt van vet, van het bloed der lammeren en bokken, van het niervet der rammen; want de Here richt een offer aan te Bozra en een geweldige slachting in het land van Edom. Woudossen vallen met hen, stieren met bufferls, en hun land wordt dronken van bloed en het stof wordt met vet gedrenkt; want de Here houdt een dag van wraak, een jaar van vergelding in Sions rechtsgeding. - 34:6-8

"Pelikaan en roerdomp nemen het [land] in bezit, uil en raaf huizen daar" (34:11), "hyena's treffen daar wilde honden aan" (34:14), "daar nestelt de pijlslang", "daar verzamelen zich gieren" (34:15). Onreine dieren. Ander onheil wordt geassocieerd met jakhalzen, riet en biezen (35:7). De 'beeldspraak' van Jesaja is niet-vegetarisch, en, inderdaad, volkomen traditioneel. Dit geldt ook voor het volgende fragment, waarin het accent ligt op reinheid en verlossing:

Daar zal een gebaande weg zijn, die de heilige weg genaamd wordt; geen onreine zal die betreden; maar hij zal alleen voor hen zijn; reizigers noch dwazen zullen erop dolen. Daar zal geen leeuw zijn en geen verscheurend dier zal daarop komen; zij worden daar niet gevonden. Maar de verlosten wandelen daarop ...

Het bijbelboek Jesaja is niet in strijd met de oudtestamentische, niet-vegetarische traditie. De geciteerde verzen zijn dikwijls, maar niet uitsluitend, vegetariër-vriendelijk. Het zijn beelden van vrede en gerechtigheid in algemene zin, bedoeld als heilsbelofte en vermaning. Aan dierenoffers en bloed is weliswaar dikwijls een negatieve connotatie verbonden, maar soms is het de Here der heerscharen zelf die wraakzuchtig de zondige volken tot zondoffers verplicht.

De nu volgende passages zijn met deze conclusies niet in strijd en behoeven verder geen commentaar meer:

Hij zal als een herder zijn kudde weiden, in zijn arm de lammeren vergaderen en ze in zijn sachoot dragen; de zogenden zall Hij zachtkens leiden. - 40:11

Gij hebt Mij de schapen uwer brandoffers niet gebracht en met uw slachtoffers hebt gij Mij niet geëerd; Ik heb u niet lastig gevallen om spijsoffers en Ik heb u geen moeite aangedaan om wierook. Gij hebt Mij voor zilver geen kalmoes gekocht en met het vet uwer slachtoffers hebt gij Mij niet gelaafd. Neen, gij zijt Mij lastig gevallen met uw zonden ... - 43:23-24

... allen die de sabbat onderhouden, zodat zij hem niet ontheiligen, en die vasthouden aan mijn verbond: hen zal Ik brengen naar mijn heilige berg en Ik zal hun vreugde bereiden in mijn bedehuis; hun brandoffers en hun slachtoffers zullen welgevallig zijn op mijn altaar, want mijn huis zal een bedehuis heten voor alle volken. - 56:6-7

Alle gedierte des velds, komt om te eten, alle gedierte in het woud! De wachters zijn blind, zij allen hebben geen kennis, zij zijn allen stomme honden, die niet kunnen blaffen; dromend liggen zij neer, zij hebben de sluimering lief. En deze honden zijn vraatzuchtig, zij kennen geen verzadiging [over de goddelozen] ... 56:9-11

Al De schapen van Kedar zullen zich voor u verzamlen, de rammen van Nebajoth zullen zich u ten dienste stellen; zij zullen als een welgevallig offer op mijn altaar komen en aan mijn luisterrijk huis Ik luister verlenen. - 60:7

De ganse dag breidde Ik mijn armen uit naar een opstandig volk, dat volgens eigen overleggingen wandelde op een weg, die niet goed is; een volk, dat Mij bestendig openlijk krenkt door te offeren in de hoven en offers te ontsteken op de tichelstenen; die in de graven zitten en op verborgen plaatsen overnachten; die vlees van zwijnen eten en in wier vaatwerk verfoeilijk voedsel is ... 65:2-4

Saron zal tot een weide voor schapen worden en het dal Achor tot een ligplaats vor runderen, voor mijn volk dat Mij zoekt. - 65:10

De wolf en het lam zullen tezamen weiden en de leeuw zal stro eten als het rund, en de slang zal stof tot spijze hebben; zij zullen geen kwaad doen noch verderf stichten op gans mijn heilige berg, zegt de Here. - 65:25


Vergelijk Job 5:22-23: "Verwoesting en honger zult gij belachen, en voor het wild gedierte behoeft gij niet te vrezen. Want met de stenen des velds zult gij een verbond hebben, en het gedierte des velds zal in vrede met u leven".

De auteur van Spirtuality: "Isaiah 65 involves not eating any living thing. In addition some Christians believe that Isaiah 65 (the nonviolent paradise) describes a future time. Yet there are many more who believe that nonviolent paradise begins with each of us. Each forkfull we take can be from a butchered animal.. or if we choose.. from a sunfilled fruit tree." Een goed bedoelde opmerking, maar nauwelijks gebaseerd op de bijbeltekst."

De volgende passage is gericht tegen 'de tempeldienst der goddelozen'. Het zou opnieuw onjuist zijn om deze verzen zonder meer ten gunste van het vegetarisme uit te leggen, daar de tekst over goddeloosheid en afgoderij gaat, niet over het slachten van dieren op zichzelf:

Wie een stier slacht, verslaat een mens; wie een schaap offert, breekt een hond de nek; wie spijsoffer brengt, (offert) zwijnebloed; wie wierook ten gedenkoffer ontsteekt, prijst een afgod. Zoals zij hun eigen wegen verkozen hebben en hun ziel in hun gruwelen behangen schept, zo zal Ik hun ongeluk verkiezen en dat wat zij vrezen, over hen brengen, omdat niemand geantwoord heeft, toen Ik riep, en zij niet gehoord hebben, toen Ik sprak, maar gedaan hebben wat kwaad is in mijn ogen en verkozen wat Mij mishaagt. - 66:3-4

Zij, die zich heiligen en reinigen, om achter de ene man in het midden naar de hoven te gaan, die zwijnevlees eten, gruwelijke beesten en muizen, zullen tezamen verdwijnen, luidt het woord des Heren. - 66:17


Tot slot, niet alleen zullen dieren worden geofferd, maar hele volken. De Here zal komen als vuur "om zijn doorn te openbaren in gloed en zijn dreiging in vuurvlammen. Te vuur en te zwaard zal de Here gericht oefenen over al wat leeft en de door de Here verslagenen zullen talrijk zijn." (66:16) De Here kent hun werken en gedachten, "de tijd komt om alle volken en talen te vergaderen", en hij zal hen "de ontkomenen zenden naar de volken" en zij zullen "al uw broeders brengen uit alle volken als een offer voor de Here" (66:18-20), "zoals de Israëlieten het offer in rein vaatwerk naar het huis des Heren brengen". "Ook uit hen zal Ik er nemen tot priesters".

En het zal geschieden van nieuwe maan tot nieuwe maan en van sabat tot sabbat dat al wat leeft zal komen om zich voor mijn aangezicht neer te buigen, zegt de Here. Zij zullen uitgaan en de lijken aanschouwen der mannen, die van Mij afvallig geworden zijn; want hun worm zal niet sterven, en hun vuur zal niet uitdoven, en zij zullen voor al wat leeft een afgrijzen wezen. - 66:23-24

inhoud



ER GESCHIEDT VEEL ONRECHT OP AARDE, Pred 3:16-22

Voorts aanschoude ik onder de zon de plaats des rechts: daar heerste het onrecht, en de plaats der gerechtigheid: daar heerste het onrecht. Ik zeide bij mijzelf: Over de rechtvaardige en de onrechtvaardige zal God gericht oefenen, want er is voor elke zaak en voor elk werk een bestemde tijd. Ik zeide bij mijzelf: Wat de mensenkinderen betreft, God wil hen schiften en laten zien, dat zij eigenlijk dieren zijn. Want het lot der mensenkinderen is gelijk het lot der dieren, ja, eenzelfde lot treft hen: gelijk dezen sterven, zo sterven genen, en allen hebben enerlei adem, waarbij de mens niets voor heeft boven de dieren; want alles is ijdelheid, alles gaat naar één plaats, alles is geworden uit stof. Wie bemerkt, dat de adem der mensenkinderen opstijgt naar boven en dat de adem der dieren neerdaalt naar beneden in de aarde?

De Prediker getuigt van de gruwelijke relativiteit aller dingen onder de zon: hier op aarde. Alles is uit God en gaat tot God terug. En er is niets nieuws onder de zon. Alles was er al en het was en is ijdel. Er bestaat - onder de zon - geen (absoluut) verschil tussen dieren en mensen, sterker, de mensen zijn eigenlijk dieren: eenzelfde lot treft hen en de mens heeft niets voor boven de dieren. Allen hebben enerlei adem. Deze gedachte, hoewel zonder de pessimistische blijklank, is een van de hoofdmotieven in de geschiedenis van het vegetarisme. Bij Prediker is alles ijdelheid, ook het getob der vegetariërs met tempeh en tofu.

inhoud



HET TEMPELVISIOEN, ezech 39-46

Het woordje mestvee duikt ook weer op in de eindtijdprofetieën van Ezechiël (39:18-20) en verstoort de vegetarische heilsverwachting:

Gij nu, mensenkind, zo zegt de Here HERE: zeg tot het gevogelte van allerhande gevederte en tot al het gedierte des velds: verzamelt u en komt, verenigt u van alle kanten bij het slachtoffer dat Ik voor u slacht, een groot slachtoffer, op de bergen van Israël; eet vlees en drinkt bloed. Vlees van helden zult gij eten en bloed van de vorsten der aarde zult gij drinken; rammen, lammeren, blokken, stieren, alles mestvee van Basan. Tot verzadiging toe zult gij vet eten, tot dronkenschap toe bloed drinken van het slachtoffer dat Ik voor u geslacht heb; ja, gij zult u aan mijn tafel verzadigen, aan paarden en ruiters, aan helden en allerlei krijgslieden, luidt het woorde van de Here HERE.

Volgens Cox zal ten tijde van het komend Duizendjarig Rijk er een restauratie van de oudtestamentische offerpraktijken plaatsvinden, zoals blijkt uit het tempelvisioen van Ezechiël die predikte ten tijde van de Babylonische ballingschap. Het visioen verwijst naar het komend duizendjarig rijk (aldus Cox). De verzen vanaf Ezech 40 beschrijven hoe Ezechiël wordt meegenomen door een man met een linnen snoer, een meetroede en een uiterlijk als van koper. De man voert hem binnen in de 'nieuwe tempel' op de top van een zeer hoge berg. De tempel wordt zeer gedetailleerd beschreven en nagemeten door de man met de meetroede. De tekst besteedt minutieuze aandacht aan de exacte maten van de verschillende architectonische onderdelen van het reusachtige gebouw en het omliggend terrein, de dikte van de muren, poorten, voorhoven en -hallen, gangen, zijvertrekken, zuilen, pilaren van zestig el, vensters van vijftig bij vijfentwintig el, enzovoort. Het is daarom niet duidelijk hoe met de tekst niet letterlijk kan nemen. In de tempel bevinden zich onder meer vier keukens in de hoekruimten in elk waarvan kookgelegenheden zijn aangebracht "waar de dienaren van het huis het slachtoffer van het volk koken" (46:24). Een speciaal vertrek is bestemd voor het slachten van dieren op stenen tafels met daarop speciale 'gereedschappen'. "Haken van één handbreedte waren aan alle zijden aan het gebouw bevestigd" (40:38-43). Met een schok realiseert men zich dat er het ontwerp wordt geschetst van een immense dierenverwerkingsfabriek, ontworpen en ingericht voor het efficiënt en massaal slachten, voorbereiden, verbranden en eten van dierenoffers, compleet met een spoelvertrek en een altaar met een vuurhaard van vier bij twaalf el, ruime afvoergoten en trappen. Voorts zijn er poortwachters en priestervertrekken waar de priesters "die de Here het naaste staan, het allerheiligste zullen eten" (42:13). Er is ook iets wat lijkt op een afwateringssysteem naar zee - de tempelbeek - waarvan het water alle levende wezens in de zee gezond maakt:

Overal waar de beek komt, zal alles leven. Vissers zullen erlangs staan van Engedi tot En-Eglaïm; het zal een plaats zijn om de netten uit te spreiden ... (47:9-10)

Na zijn rondleiding door de tempel hoort Ezechiël de Here spreken:

Mensenkind, dit is de plaats van mijn troon en de plaats mijner voetzoelen, waar Ik wonen zal onder de Israëlieten tot in eeuwigheid ... (43:7)

Als dit visioen de 'feitelijke' toestand ten tijde van het duizendjarig rijk beschrijft, dan is het definief uit met het bijbels vegetarisme.

inhoud



DANIËL AAN HET BABYLONISCHE HOF, Dan 1:1-21

Toen Nebukadnezar Jeruzalem veroverde nam hij de Israëlieten gevangen en voerde hen mee naar zijn rijk Babylonië. Een aantal voortreffelijke Israëlieten kreeg onderwijs in de geschriften en de taal der Chaldeeën en de koning "stelde voor hen een dagelijks rantsoen vast van de koninklijke tafel en van de wijn, die hij placht te drinken" (Dan 1:5). Onder hen bevonden zich Daniël, Hananja, Misaël en Azarja.

Daniël nu nam zich voor, zich niet te verontreinigen met de koninklijke spijze of met de wijn die de koning placht te drinken; en hij verzocht de overste der hovelingen, dat hij zich niet zou behoeven te verontreinigen. Toen schonk God aan Daniël gunst en barmhartigheid bij de overste der hovelingen; doch de overste der hovelingen zeide tot Daniël: Ik vrees, dat mijn heer, de koning, die uw spijs en drank vastgesteld heeft, uw uiterlijk misschien minder welvarend zou vinden dan dat van de overige knapen van uw leeftijd, en dat gij daardoor mijn hoofd met schuld zoudt belanden bij de koning. Daarop zeide Daniël ... Neem toch met uw dienaren gedurende tien dagen de proef: men geve ons groenten te eten en water te drinken; laat dan on uiterlijk met dat van de knapen die de koninklijke spijze eten, door u vergeleken worden, en doe dan met uw dienaren naar uw bevinding. Hij gaf hun hierin gehoor en nam met hen gedurende tien dagen de poref, en na verloop van tien dagen bleek hun uitelrijk schoner en zagen zij er welvarender uit dan al de knapen die van de koninklijke spijze gegeten hadden. Voortaan nam de kamerdienaar hun spijze en de wijn die zij drinken moesten, weg en gaf hun groenten. En aan deze vier knapen gaf God kennis en verstand van allerlei geschriften en wijsheid, terwijl Daniël inzicht had in allerlei gezichten en dromen. - Dan 1:8-17

Van groenten kunnen de 'knapen' uitstekend leven. Het vegetarische voedsel blijkt gezonder dan de koninklijke spijze. Het uiterlijk van de knapen ging er op vooruit. God gaf hen daarenboven wijsheid, gezichten en dromen.

inhoud



HOSEA, 2:1-22; 3:1-5

Te dien dage zal Ik voor hen een verbond sluiten met het gedierte des velds, het gevogelte des hemels en het kruipend gedierte der aarde. Dan zal Ik boog en zwaard en oorlogstuig in het land verbreken, en hen veilig doen wonen. (Hosea 2:17)

Net als bij Jesaja kunnen wij ons hier de vraag stellen of er sprake is van een letterlijke belofte aan het dierenrijk. Wanneer is eigenlijk 'te dien dage'? Wanneer zal het gedierte 'veilig wonen'? 'Eens' wordt elders 'de dag van Jizreël' genoemd (Hos 1:11). Aan het einde van Hosea 3 wordt de ontuchtige vrouw Gomer met wie Hosea opdracht krijgt te trouwen, vergeleken met het volk van Israël zonder koningen: "Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim (godenmasker). Dan zullen de Israëlieten zich bekeren, en de Here, hun God, zoeken, en David, hun koning, en bevende komen tot de Here en tot zijn heil - in de dagen der toekomst." (Hos 3:4-5)

Pas in de dagen der toekomst zullen de dieren rusten. Niet eerder.

inhoud



EEN VOLK VAN BOOSDOENERS, Hos 6:4-11

God beklaagt zich bij monde van zijn profeet Hosea over het trouweloze volk dat, net als Adam, het verbond heeft overtreden: "Wat zal Ik u aandoen?" "Uw liefde is als een dauw die in de vroegte vergaat". De priesters die brandoffers brengen liggen als 'een troep bandieten' op de loer; "zij moorden op de weg naar Sichem". "Waarlijk, in het huis Israëls heb Ik afschuwelijke dingen gezien". "Daarom heb Ik er door de profeten op ingehouwen". De zoen- en brandoffers betekenen niets zonder liefde en kennis van God:

Want in liefde heb Ik behagen en niet in slachtoffers, in kennis van God en niet in brandoffers.

Deze tekst is gericht tegen het mechanisch naleven van wetten en voorschriften. Waar het op aankomt is liefde en kennis van God. Het naleven van de wet op de dierenoffers is daarvan op zijn best het teken, maar vormt daarvoor geen garantie. Maar kan men de woorden ook omdraaien: zijn de dierenoffers misschien zelfs overbodig als men maar handelt vanuit liefde en kennis van God? Dit lijkt niet waarschijnlijk.

In het tolhuis van Matthéüs citeert Jezus bovenstaande uitspraak van Hosea wanneer de Farizeeën hem verwijten dat hij met zondaars aanligt.

inhoud



DE HEILSBELOFTE, Amos 9:11-15

Ook het volgende fragment ziet Cox in het licht van de verzen uit Ezechiël. Zij gelden daarom niet als een bewijs ten gunste van een vegetarische leefwijze 'te dien dage':

Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat de ploeger zich aansluit bij de maaier en de druiventreder bij hem die het zaad strooit ... verwoeste steden zullen zij herbouwen en bewonen; wijngaarden zullen zij planten en de wijn ervan drinken; boomgaarden zullen zij aanleggen en de vrucht daarvan eten. - Amos 9:11-15

Cox: "The text from Amos 9:14 can thus be seen in the context of a broad system and not of delineation of limited food types." Ook uit het bijbelboek Joël zou blijken (3:18) dat de veeteelt ten tijde van het duizendjarig rijk gewoon doorgaat:

Te dien dage zal het geschieden, dat de bergen van jonge wijn zullen druipen en de heuvelen van melk zullen vloeien ... - Joël 3:18

inhoud



VLEESPOTTEN, Zach 14:20-21

Cox concludeert dat het Oude Testament geen enkele pro-vegetarische aanwijzing bevat, ook niet in de vorm van een heilsverwachting ten tijde van het duizendjarig rijk. Men zal ook dan de traditionele feesten vieren met de gebruikelijke offers en men zal het vlees eten. Allen die aan het traditionele Loofhuttenfeest niet meedoen wacht een geduchte straf (Zach 14:16-19). Een duidelijke uitspraak doet de volgende, door Cox letterlijk opgevatte tekst van Zacharia 14:20-21:

Te dien dage zal op de bellen van de paarden staan: Den Here heilig; en de potten in het huis des Heren zullen zijn als de sprengbekken vóór het altaar; ja, alle potten in Jeruzalem en in Juda zullen de Here der heerscharen heilig zijn, zodat alle offeraars kunnen komen en die gebruiken om daarin te koken.

Cox: "The text of the Bible thus has a consistent and clear message of sanctioned meat consumption from Adam to the end of the Millennium. God is thus constant and the system is sure and just. Vegetarianism has no sanction in any section of the Old Testament. The rabbis who make claim for it do so in the face of clear Scripture against it. Their arguments are imputations against the laws and nature of God. They are in fact accusations against the justice and the integrity of the Lord of Hosts and the Messiah."

inhoud



DE JOODSE TRADITIE



in voorbereiding ...

inhoud



HET NIEUWE TESTAMENT





JOHANNES DE DOPER, mt. 3:1-4

In die dagen trad Johannes de Doper op en hij predikte in de woestijn van Judéa ... Hij nu, Johannes, droeg een kleed van kameelhaar en een lederen gordel om zijn lendenen; en zijn voedsel bestond uit sprinkhanen en wilde honing.

Volgens de auteur van Bibel und Vegetarismus zou met de sprinkhanen "eigentlich die Früchte des Heuschreckenbaumes", ofwel de peulen van de zogenaamde johannesbroodboom (Ceratonia siliqua) bedoeld zijn. Er volgt een complottheorie: "Ursprünglich war dies wohl ein übersetzungsfehler, der jedoch trotz neueren Erkenntnissen gerne beibehalten wird, um ein weiteres 'Argument' gegen den Vegetarismus zu haben." Documentatie ontbreekt.

inhoud



BARHMHARTIGHEID VERSUS OFFERANDE, mt 9:9-13

Jezus' omgang met tollenaars en (andere) zondaars was een doorn in het oog van de Farizeeën. Tegen hen zegt Jezus:

Gaat heen en leert, wat het betekent: Barmhartigheid wil Ik en geen offerande; want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.

Hier citeert Jezus Hosea. Altar brengt de uitspraak direct in verband met het eten van vlees: "in the context in which this was said meat eating was commonly considered part of these sacrifices."
Echter, Jezus lijkt met zijn antwoord aan de Farizeeën te willen zeggen dat het niet aankomt op de blinde naleving van de wet, maar op de juiste instelling (barmhartigheid). Evenmin als bij Hosea zelf, zijn er duidelijke aanwijzingen dat barmhartigheid en vegetarisme met elkaar in verband worden gebracht. Parker (zjb) bestrijdt de 'deductive arguments' waarin een dergelijk verband wel wordt afgeleid. Hij geeft een voorbeeld: "Jesus preached mercy and compassion; factory farming is not compassionate; therefore, Jesus had to be a vegetarian. Yes, Jesus spoke in the tradition of the prophets who told people that God wants merciful and tender hearts. We have no evidence, however, that either the prophets or Jesus called for more compassion toward animals than what is found in the Bible and the traditional dietary laws of Judaism. The assertion about factory farming is, of course, debatable, and the conclusion that compassion necessarily involves vegetarianism simply doesn¢t follow - either for Jews or for Jesus."

In Mt 12:1-7 citeert Jezus de uitspraak van Hosea opnieuw als antwoord aan de Farizeeën:

Te dien tijde ging Jezus op de sabbat door de korenvelden en zijn discipelen kregen honger en begonnen aren te plukken en te eten. Maar toen de Farizeeën dit zagen, zeiden zij tot Hem: Zie, uw discipelen doen wat men op sabbat niet mag doen. En hij zeide tot hen: Hebt gij niet gelezen wat David gedaan heeft, toen hij en die met hem waren honger kregen? Hoe hij het huis Gods binnengegaan is en zij de toonbroden hebben gegeten, waarvan hij noch die met hem waren mochten eten, docht alleen de priesters? ... In dien gij geweten hadt, wat het zeggen wil: Barmhartigheid wil Ik en geen offerande, dan zoudt gij geen onschuldigen hebben veroordeeld.

Ook hier heeft de uitspraak van Hosea duidelijk betrekking op iets anders dan het ritueel offeren. Een direct verband leggen met het vegetarisme is daarom ongepast want té specifiek. 'Barmhartigheid' en 'offerande' hebben een algemene strekking. Men vindt in deze gebeurtenissen de kern van de conflict tussen de Farizeeën en 'de Zoon des mensen', een conflict tussen letter en geest. Elders antwoordt Jezus de discipelen op hun vraag waarom zij niet vasten: "Kunnen soms bruiloftsgasten treuren, zolang de bruidegom bij hen is? Er zullen echter dagen komen, dat de bruidegom van hen weggenomen is, en dan zullen zij vasten" (Mt 9:15, lucas 5:33-35). Toen de overste der synagoge het Jezus kwalijk nam dat hij op de sabbat een zwakzinnige vrouw door handoplegging verloste van haar 'zwakheid', kregen zij als antwoord: "Huichelaars, maakt ieder van u niet op de sabat zijn os of zijn ezel van de kribbe los en leidt hem weg om hen te laten drinken?" (Lc. 13:15). De wetten zijn ondergeschikt aan iets anders. Ashley: "Jezus benadrukte hier dat de sabbat een tijd van bevrijding voorstelt, van het losmaken uit gebondenheid ... Zelfs de strenge voorschriften van de Farizeeën hielden rekening met het eten en drinken geven van dieren op de sabbat." De wetten waarop de Farizeeën zich beroepen staan dus niet op zichzelf als onwrikbare regels waarvan nooit mag worden afgeweken. Zoals nog zal blijken geldt iets dergelijks ook voor de wet op de dierenoffers (waarover later meer). Slechts in zeer algemene zin is de door Jezus geciteerde uitspraak van Hosea een argument ten gunste van het vegetarisme: ook de wet op dierenoffers mag worden 'overtreden'. Het komt niet aan op de blinde naleving van de wet, maar op barmhartigheid. Maar uit niets blijkt dat het niet doden van dieren voor voedsel werd gezien als een vorm van barmhartigheid.

inhoud



MOND EN MAAG, REIN EN ONREIN, Mt. 15:11

Niet wat de mond binnengaat, maakt de mens onrein, maar wat de mond uitkomt, dat maakt de mens onrein.

Jezus sprak deze woorden tot een grote schare van volgelingen en nieuwsgierigen in Gennésareth. Wat men eet, of wat men bewust niet eet, is onbelangrijk - voor de mens. Uiteraard kan men hieruit niet afleiden dat Jezus het ethisch vegetarisme zou afkeuren. Als men maar niet meent door vegetarisch te leven een sleutel te bezitten die toegang geeft tot het Koninkrijk Gods.
Het eten van rein vlees maakt de mens niet beter. Men kan evenzogoed onrein vlees eten.
Het gaat natuurlijk om iets anders: of onze gedachten rein zijn.

inhoud



EEN ESSEENSE PAASMAALTIJD? Mt. 14:12-17

En op de eerste dag van het feest der ongezuurde broden, waarop men gewoon was het Pascha te slachten, zeiden zijn discipelen tot Hem: Waar wilt Gij, dat wij heengaan en toebereidselen maken, opdat Gij het Pascha kunt eten? En Hij zond twee van zijn discipelen uit en zeide tot hen: Gaat naar de stad en er zal u een man tegenkomen, die een kruik water draagt; volgt hem, en zegt tot de heer van het huis, waar hij binnengaat: De Meester zegt: Waar is voor Mij het vertrek, waar Ik met mijn discipelen het Pascha kan eten? En hij zal u een grote bovenzaal wijzen, van al het nodige voorzien. Maakt het daar voor ons gereed. En de discipelen gingen heen en kwamen in de stad en vonden het, zoals Hij hun gezegd had en zij maakten het Pascha gereed. En toen het avond geworden was, kwam Hij met de twaalven. En terwijl zij aanlagen en aten ...(etc.)

De auteur van Bibel und Vegetarismus (zj) 'bewijst' dat de Paasmaaltijd 'rein vegetarisch' moet zijn geweest (zonder bronnen te noemen):

1) "Damals gingen ausschliesslich Frauen Wasser holen. Die einzige Ausnahme bildeten die Essener; der Mann mit dem Wasserkrug muss also ein Essener gewesen sein."
Echter: misschien was de onbekende man geen Esseen en droeg hij de waterkruik als teken van herkenning, als in een spionagefilm. Jezus en zijn discipelen werden gezocht door de hogepriesters. Is het werkelijk zo dat de niet-esseense joden nooit een waterkruik droegen?

2) "Das letzte Abendmahl wurde somit im Hause eines Esseners abgehalten."
Dit is dan waarschijnlijk. Meer niet.

3) "Die Essener waren aber schon damals bekannt als strenge Vegetarier!"
Dit zou onder meer kunnen blijken uit Porphyrius' beschrijving van de ascetische leefwijze van de Essenen. Maar de antieke bronnen zijn niet eensluidend. De Dode-Zeerollen zouden het vegetarisme van de Essenen weer tegenspreken. Volgens Philo zouden de Essenen geen dieren hebben geofferd. Dit laatste wordt weer tegengesproken door de dierenbotten "found in pots burried in the ground, obviously not remains of a meal but of ritual significance", aldus Spencer (1993:112). Spencer noemt de Essenen (mede?) daarom semivegetariërs. "It would seem likely that the Essenes were almost vegetarian in practice." Is dit juist, dan is het denkbaar dat zij voor de belangrijke paasmaaltijd een uitzondering zouden hebben gemaakt.

4) "Das griechische Wort to pas-cha wurde von Luther dennoch mit 'Osterlamm' wiedergegeben und von fast allen nachfolgenden Ausgaben übernommen. Die ursprüngliche und damals alleinige Bedeutung dieses Wortes war aber 'Ostermahl', was aus Zwiebeln (oder Tomaten), Brot und (ungegorenem) Wein bestand."
Echter. Gaan wij alleen uit van de Bijbel (het uitgangspunt van dit hoofdstuk): bij de traditionele paasmaaltijd die men 'gewoon was' te bereiden werd een paaslam geslacht. Op een groot aantal plaatsen in het Oude Testament is sprake van het slachten of doden, en niet slechts van het 'eten' of 'bereiden' van de pascha.
De etymologie van Pascha gaat terug en herdenkt het slachten van een lam in de avond en nacht voor de uittocht uit Egypte. Het hebreeuwse werkwoord pasach betekent 'overslaan'. De Israëlieten kregen opdracht een stuk kleinvee te slachten en bloed te strijken aan de deurposten en de 'bovendorpel' en 's nachts het vlees te eten:

Want Ik zal in deze nacht het land Egypte doortrekken en alle eerstgeborenen, zowel van mens als dier, in het land Egypte slaan en aan alle goden van egpte zal Ik gerichten oefenen ... En het bloed zal u dienen als een teken aan de huizen, waar gij zijt, en wanneer Ik het bloed zie, dan ga Ik u voorbij. - Exodus 12:1-16.

De Here sloeg de met bloed bestreken deurposten over. Daarvan is het pascha ('overslaan') afgeleid (cf Crudens 1979:483).

inhoud


DE UITZENDING, Lucas 10:7-8

Welk huis gij ook binnentreedt, zegt eerst: vrede zij dezen huize. En indien daar een zoon des vredes is, dan zal uw vrede op hem rusten, maar zo niet dan zal hij tot u terugkeren. Blijft in dàt huis, eet en drinkt wat men u geeft, want de arbeider is zijn loon waard. Gaat niet van het ene huis naar het andere. En als gij in een stad komt, waar men u ontvangt, eet wat u wordt voorgezet, en geneest de zieken ...

De tekst spreekt voor zich. Een middeleeuwse legende ziet in de tekst een excuus om op vrijdag gebraden haantjes te eten. Men kon ermee bewijzen dat het vegetarisme van de Katharen niet de wil van God was.


inhoud


DE BEZETENE, Mt. 5:1-20

Is de ziel van één mens twee duizend varkens waard? Uit de 'grafsteden' kwam een man met een 'onreine geest' naar Jezus toe en hij viel aan zijn voeten. Niemand was bij machte geweest de waanzinnige te bedwingen. "Mijn naam is legioen", zei de man, klaarblijkelijk bezeten door vele geesten, "want wij zijn talrijk". De geesten, bang uit het land te worden verdreven, smeekten Jezus:

Zend ons in de zwijnen, dat wij daarin varen. En Hij stond het hun toe. En de onreine geesten gingen uit en voeren in de zwijnen; en de kudde, ongeveer tweeduizend, storme langs de helling de zee in en zij verdronken in de zee. - Mc. 5:12-14

Jezus willigt het verzoek van de geesten in en zij brengen de varkens op hol. Wie is er nu 'schuldig' aan de dood van de varkens? In het vuur van zijn betoog citeert Augustinus deze passage tegen de vegetarische aanhangers van Mani om aan te tonen dat "there is no community of rights between us and brutes and trees". Augustinus toont zich fanatiek en onbarmhartig. De redding van een mens is de dood van tweeduizend varkers waard. Als Jezus 'verantwoordelijk' is voor de genezing van de bezetene, is hij dan ook verantwoordelijk voor de dood van de zwijnen? Misschien, maar uit het bovenstaande citaat blijkt dat de demonische geesten zelf de meest actieve rol spelen. Men hoeft Augustinus niet te volgen.

Spencer, bezig te bewijzen dat het vegetarisme samenvalt met de niet-kathlieke, ketterse stromingen en de gnosis, zegt naar aanleiding van dit bijbelverhaal: "The story of the Gadarene swine was not lost on Christian leaders. Augustine would argue that the welfare of animals needed no consideration and ... suggested that animal suffering meant little to human beings ... Defenders of Jesus claim that his concern for animals is expressed in two brief passaes, in which he says that everyone should water their ox on a sabbath and ehlp 'a son or an ox' out of a well, but these surely illustrate obvious self-interest. It can be powerfully argued that Jesus himself was within the Judaic tradtion clearly stated from Genesis to Isaiah."

inhoud



BRODEN EN VISSEN, Mt. 15:29-38

De schare volgde Jezus reeds drie dagen. Er was niets te eten. Jezus sprak tot zijn discipelen:

Hoeveel broden hebt gij? Zij zeiden: Zeven en enkele visjes. En Hij gaf aan de schare bevel, dat zij op de grond zouden gaan zitten. Daar nam Hij de zeven broden en de vissen, dankte en brak ze, en Hij gaf ze aan zijn discipelen en discipelen gaven ze aan de scharen. En zij aten allen en werden verzadigd, en zij raapten het overschot der brokken op, zeven korven vol. Zij, die gegeten hadden, waren vierduizend mannen, vrouwen en kinderen niet medegerekend.

De tekst vermeldt niet hoe de broden en vissen werden 'vermenigvuldigd'. Dat maakt het des te moeilijker, en mogeljk is het zelfs ongepast om er iets concreets uit af te willen leiden. Sommigen hebben de tekst volledig metaforisch opgevat. Vanaf de tweede eeuw gebruikten christenen de vis - ichtys - als een cryptisch symbool van hun toen nog verboden eucharistieviering (waarin wijn en brood staan voor het lichaam en bloed van Christus). De suggestie is dat deze christenen de vissen later aan het evangelie hebben toegevoegd om er aan te herinneren hoe Jezus op symbolische wijze het voedsel werd voor de velen die hem aannamen. Altar: "On the two occasions where he (Jezus) is said to have eaten fish, these were after his death and resurrection. Also, we should maybe keep in mind that fish was a well known mystical symbol among these early Christians. The Greek word for fish (Ichthys) was used as an acronym whose initials in Greek stood for "Jesus Christ, Son of God, Savior". Given how the early Christians employed the term, there is therefore good historical evidence for the argument that all of the "fish stories" that managed to get into the gospels were intended to be taken symbolically rather than literally."
Maar men kan dit argument ook omdraaien. Parker (zjb): "It is just as likely, however, that history worked the other way around. Those early Christians seized on the ichthys as code for their worship because the two small fish mentioned in the already written gospels provided them with a happy symbol of how Jesus becomes food for the masses in the Eucharist."

inhoud



VERSCHIJNINGEN VAN JEZUS, Lc. 24:36-43

Het Nieuwe Testament beschrijft nergens een gelegenheid waarop Jezus vlees eet, aldus Altar. "If the Last Supper was a Passover meal - as many believe - there is, interestingly, no mention of the traditional lamb dish". Jezus heeft wel vis gegeten na zijn opstanding. Hij verscheen aan zijn discipelen. Om hen te overtuigen dat hij het inderdaad was, en geen geest, sprak hij:

Waarom zijt gij ontsteld en waarom komen er overwegingen op in uw hart? Ziet mijn handen en mijn voeten, dat Ik het zelf ben; betast Mij en ziet, dat een geest geen vlees en beenderen heeft, zoals gij ziet, dat Ik heb. (En bij dit woord toonde Hij hun zijn handen en voeten.) En toen zij het van blijdschap nog niet geloofden en zich verwonderden, zeide Hij tot hen: Hebt gij hier iets te eten? Zij reikten Hem een stuk van een gebakken vis toe. En hij nam het en at het voor hun ogen.

Kan men uit deze passage wel iets concreets afleiden? Stel dat Jezus bij zijn verschijning aan de disciplen gezegd zou hebben: "Sorry, geen vis, geef me een stuk brood, ik zal het eten en tonen dat ik leef". De vraag of Jezus vegetariër is geweest lijkt in deze context in eerste instantie misplaatst.

Anderzijds, indien Jezus een vegetariër was en de discipelen dit wisten, dan is het op zijn minst vreemd dat de discipelen hem vis toereiken. Zij hadden vis in huis en zullen zelf vis hebben gegeten. Zou Jezus het vegetarisme hebben geleerd, dan zouden zijn discipelen zeker vegetariërs zijn geweest.

Indien de vissenverhalen een (uitsluitend) symbolische betekenis hebben, zoals Altar betoogt, dan hebben zij die betekenis niet ondanks het 'objectief' beschrijvend karakter van het bijbels proza, maar juist dankzij die objectiviteit. Die symbolische betekenis ligt er in, maar vervangt de letterlijke betekenis niet. Jezus werd gekruisigd op Golgotha: een objectieve gebeurtenis (al of niet waar gebeurd). Deze gebeurtenis krijgt een bijzondere betekenis: door zijn dood heeft Christus de zonde van de mensen weggenomen voor wie hem aanvaarden. Ook het eten van de vis is zo'n objectieve gebeurtenis. Nu kan men zich afvragen wat dit betekent. Maar daarmee komt die gebeurtenis zelf niet zomaar te vervallen. In het bovenstaande verhaal dringt de betekenis zich op: Jezus at een vis, en geen vissesymbool, om zijn discipelen te laten zien dat hij geen geest was, maar dat zijn lichaam was opgewekt uit de dood. De verwijzing naar de vroeg-christelijke ichtys-symboliek is in dit verhaal over de verschijning van Jezus dus zelfs strijdig met deze concrete betekenis. Zou men dit verhaal tóch uitsluitend symbolisch opvatten, dan moet men uit andere letterlijke bijbelteksten ook niets meer ten gunste van het vegetarisme willen afleiden, zoals Altar doet (de profetieën van Jesaja).

inhoud



DE TEMPELREINIGING, Joh 2:13-17

Het volgende fragment wordt dikwijls ten gunste van het vegetarisme uitgelegd:

En het Pascha der Joden was nabij en Jezus ging op naar Jeruzalem. En Hij vond in de tempel de verkopers van runderen en schapen en duiven, en de wisselaars, die daar zaten. En Hij maakte een zweep van touw en dreef allen uit de tempel, de schapen en de runderen; en het geld van de wisselaars wierp Hij op de grond en hun tafels keerde Hij om.

Altar merkt op dat Jezus "was not at all pleased by the desecration of the Temple by the money changers AND by 'those who were selling oxen and sheep and pigeons' since these animals were being sold for sacrifice before being eaten."

Echter, Jezus' afkeer heeft te maken met iets geheel anders, zoals blijkt uit het directe vervolg van de zojuist geciteerde tekst:

En tot de duivenverkopers zeide Hij: Neemt dit alles hier vandaan, maakt het huis mijns Vaders niet tot een verkoophuis. (Joh. 2:16-17)

Niet tegen het eten van vlees of de verkoop van offerdieren keert Jezus zich, maar tegen commercie in de tempel. Parker (zjb) heeft gelijk: "the affront in his deed was a challenge to commercializing our relationship with God. According to the gospels, Jesus looked on the temple as a den of thieves ¯ not, as activists put it, as a first-century slaughterhouse." Wanneer in de tempel ook linzen en pompoenen zouden zijn verkocht, dan zou Jezus de handelaren en hun handel zeker ook hebben verjaagd. Overigens, Jezus jaagt ook de runderen, schapen en duiven weg. De dieren horen daar evenmin.

inhoud



voedsel of vlees? Joh 4:8

... zijn discipelen waren naar de stad gegaan om voedsel te kopen.

"Er is [in het Nieuwe Testament] geen ondubbelzinnige vermelding van Jezus die vlees koopt of eet", aldus Altar (zja) en Kurt Hansen (zj) die zich op de eerste baseert: "Soms wordt de passage in Joh. 4,8 vertaald als "[de leerlingen] waren weg naar de stad om er vlees te kopen". De juiste vertaling is hier niet 'vlees', maar 'voedsel'. Woorden in het Nieuwe Testament als trophè en brome worden of werden dikwijls met 'vlees' vertaald, maar zij hebben 'een meer algemene betekenis': voedsel of eten. "Het woord 'phago' werd vaak als 'vlees' vertaald, maar betekent eenvoudig 'eten'. Het Griekse woord voor vlees is 'kreas' en je vindt het in het Nieuwe Testament nergens in verband met Jezus" (Hansen (zj), Altar (zja)). Dat het Nieuwe Testament nergens expliciet vermeldt dat Jezus vlees eet, maakt zijn vegetarisme er niet aannemelijker op. Integendeel, vlees eten was gebruikelijk.

inhoud



CORNELIUS, Hand 10:1-48

Cornelius, een niet-joodse hoofdman uit Cesaréa, was een godvruchtig man. Hij bad en gaf aalmoezen. Een engel verschijnt en draagt Cornelius op enkele van zijn mannen naar Joppe te zenden om de apostel Petrus, die daar verbleef, uit te nodigen. Terwijl Cornelius' mannen onderweg zijn, raakt Petrus in 'zinsverrukking':

... en hij zag de hemel geopend en een voorwerp nederdalen in de vorm van een groot laken, at aan de vier hoeken nedergelaten werd op de aarde; hierin bevonden zich allerlei viervoetige en kruipende dieren der aarde en allerlei vogelen des hemels. En er kwam een stem tot hem: Sta op, Petrus, slacht en eet! Maar Petrus zeide: Geenszins, Here want ik heb nog nooit iets gegeten, dat onheilig of onrein was. En nogmaals ten tweede male, kwam een stem tot hem: Wat God rein verklaard heeft, moogt gij niet voor onheilig houden. En dit geschiedde tot driemaal toe, en terstond werd het voorwerp weer opgenomen in de hemel. - Hand (10:10-16)

Michel Louter (1997) over deze passage: "Na Jezus' dood besliste God echter dat zijn volgelingen van het vegetarisme moesten afstappen, getuige het hongervisioen van de apostel Petrus". Anderen hebben uit het visioen afgeleid dat christenen ook onrein vlees zouden mogen eten. Een suggestie in die richting geeft Lane Fox (1991:128), hoewel hij zich niet speciaal op deze bijbelpassage baseert: "Pas met Paulus' eerste zendingsreis en de gevolgen daarvan hebben de christenen gebroken met een joodse identiteit en aanvaardden ze niet-joden als gelijken. Het was toen duidelijk geworden dat een christen geen jood was die toevallig christen was, zoals sommige joden Sadduceeën, Farizeeën of Essenen waren. Ze waren christenen, hetzij joodse christenen, hetzij niet-joodse christenen, afhankelijk van hun geboorte. Dit was een belangrijke verandering, en opnieuw kreeg dit betekenis voor het dieet en de mannelijke geslachtsdelen (de besnijdenis - JV). De oude code van heiligheid werd opgegeven. Christenen waren nu vrij om alles te eten wat ze wilden, of het nu krioelde, vloog of hoeven had." Men ziet hier weer een verdere, christelijke verruiming van het 'bevrijdingsthema' dat nu zijn nationalistische trekken begint kwijt te verliezen. Men is voortaan ook niet meer gebonden aan de oudere voedselvoorschriften. Volgens Lane Fox is deze 'verruiming' het resultaat van een 'verkachting': "De religieuze geschiften van de joden waren niet meer het levensbloed van een levende godsdienst: zij waren een voorbereiding, het 'Oude Testament'. De nieuwe naamgeving moedigde de mensen aan ze te plunderen met steeds minder aandacht voor context en algemeen aanvaarde verwijzingen. In vroeg-christelijke geschriften kunnen wij zien hoe deze plundering aan kracht wint."

Keren wij terug naar het hongervisioen. Dit heeft een speciale en unieke betekenis die met het eten van vlees, alweer, niets te maken heeft. Lane Fox beweert dat ook niet, Louter wel (zie ook Bill Verster 1999). De bijbeltekst geeft zelf een uitleg van het visioen. Men kan de bijbeltekten niet steeds letterlijk opvatten. Zo staan brood en wijn in laatste avondmaal voor het lichaam en bloed van Christus. En dit 'lichaam en bloed' kan men op zijn beurt ook weer niet letterlijk nemen. Het lichaam staat voor de christengemeenschap, de Kerk. Steeds ziet men in de directe vleselijke begrippen (bloed, wijn, lichaam, vlees, eten etc.) een overgang naar een geestelijke werkelijkheid. Zo krijgt eten in de gehele Bijbel gaandeweg een steeds 'inniger' en vollediger betekenis. Dit geldt met terugwerkende kracht ook voor de dierenoffers uit Leviticus (waarover later meer). Er is nauwelijks iets innigers denkbaar dan eten van het lichaam van Christus. (De Romeinen beschuldigden de christenen van kannibalisme. Maar dit was onderdeel van een politieke haatcampgane.) Hier is een voorbeeld uit I Cor 10:1-4 waar duidelijk wordt gezegd waarom het gaat: "... ik stel er prijs op ... dat gij weet, dat onze vaderen ... allen hetzelfde geestelijke voedsel aten, en allen dezelfde geestelijke drank dronken, want zij dronken uit een geestelijke rots, welke met hen medeging, en die rots was de Christus."

Wanneer in de Bijbel visioenen, profetieën of gelijkenissen voorkomen, dan moet men extra bedacht zijn. We lezen dat Petrus zich herhaaldelijk afvraagt wat toch de betekenis van het visioen kan zijn (10:17,19). En terwijl hij hierover peinst, arriveren de mannen van Cornelius. De volgende dag reist Petrus, voor wie de betekenis nog steeds een raadsel is, met de mannen mee naar Caesaréa. Daar aangekomen valt Cornelius Petrus aan de voeten. Petrus richt hem op, zeggende dat hij zelf ook maar een mens is. In de woning van Cornelius houdt Petrus daarna een toespraak voor een gemengd gehoor van joden en niet-joden. Petrus, tot wie pas nu de betekenis van het visioen doordringt, spreekt als volgt: "Gij weet, hoe het een Jood verboden is zich te voegen bij of te gaan tot een niet-Jood; doch mij heeft God doen zien, dat ik niemand onheilig of onrein mag noemen. Daarom ben ik ook zonder tegenspreken op uw uitnodiging gekomen." Daar de niet-joodse Cornelius een rechtschapen man is, vervolgt Petrus: "Inderdaad bemerk ik, dat er bij God geen aanneming des persoons is, maar onder elk volk is wie Hem vereert en gerechtigheid werkt, Hem welgevallig, naar het woord, dat Hij heeft doen brengen aan de kinderen Israëls om vrede te verkondigen door Jezus Christus." Petrus getuigt dan van Jezus van Nazareth. En tijdens zijn toespraak

viel de Heilige Geest op allen, die het woord hoorden. En al de gelovigen uit de besnijdenis (de joden), die met Petrus waren medegekomen, stonden verbaasd, dat de gave van de Heilige Geest ook over de heidenen (niet-joden) was uitgestort, want zij hoorden hen spreken in tongen en God grootmaken.

Het verhaal Cornelius eindigt als volgt:

Toen merkte Petrus op: Zou iemand het water kunnen weren, om dezen te dopen, die evenals wij de Heilige Geest hebben ontvangen? En hij beval hen te dopen in de naam van Jezus Christus.

De 'kruipende en viervoetige dieren' in het visioen zijn dus de vrome en rechtvaardige niet-joden uit alle windstreken aan wie Petrus de boodschap van het evangelie moest gaan verkondigen. Petrus moest hen eten. Het verhaal Cornelius, waaruit het citaat over het hongervisioen afkomstig is, heeft met het vegetarisme dan ook niets te maken. Evenmin kan men uit het verhaal afleiden dat de outtestamentische reinheidswetten door het visioen ongeldig zouden zijn verklaard.

inhoud



DE VERGADERING TE JERUZALEM, Hand 15:19-20

Daarom ben ik van oordeel dat men hen, die zich uit de heidenen tot God bekeren, niet verder moet lastig vallen [met de wet van Mozes], maar hun [slechts] aanschrijven, dat zij zich hebben te onthouden van wat door de afgoden bezoedeld is [eten van vlees dat aan valse goden geofferd is], van hoererij, van het verstikte [vlees dat niet op de normale manier is geslacht] en van bloed.

De zinsneden tussen vierkante haken zijn parafrases uit Het Levende Woord (1976).

Merk op dat Jacobus zijn mening geeft. De vergadering te Jeruzalem moest een geschil bijleggen over de moeilijke vraag of bekeerde niet-joden zich te moesten laten besnijden. Jacobus toont zich, evenals Petrus, liberaal. Hij is van mening dat dit niet hoeft. Wel vindt hij dat bloed en vlees dat niet volgens de joodse wet is geslacht ook voor bekeerde niet-joden verboden moet blijven. Jacobus volgt hier de traditionele voorschriften. Later zou Paulus zijn principiële bezwaren hiertegen ook opgeven [href].

inhoud



VERDRAAGZAAMHEID, Rom 14:1-12

Aanvaardt de zwakke in het geloof, maar niet om overwegingen te beoordelen. De een gelooft, dat hij alles eten mag, maar de zwakke eet plantaardig voedsel. Wie wèl eet, minachte hem niet, die niet eet, en wie niet eet, oordele hem niet, die wèl eet, want God heeft hem aanvaard ... Ieder zij voor zijn eigen besef ten volle overtuigd. Wie aan een bepaalde dag hecht, doet het om de Here, en wie eet, doet het om de Here, want hij dankt God; en wie niet eet, laat het na om de Hre ook hij dankt God ... Gij echter, wat oordeelt gij uw broeder? Of ook gij, wat minacht gij uw broeder? Want wij zullen allen gesteld worden voor de rechterstoel Gods ... Zo zal (dan) een ieder onzer voor zichzelf rekenschap geven (aan God).

Hier wordt de keuze voor de vegetarische levenswijze expliciet buiten de officiële leerstellingen gehouden en overgelaten aan de individuele beslissing waarvoor een ieder persoonlijk rekenschap zal afleggen aan God. Dit betekent dat men van het Nieuwe Testament geen duidelijk pro- of anti-vegetarisch standpunt hoeft te verwachten. In plaats daarvan leert deze tekst verdraagzaamheid (en dat is ook de later toegevoegde titel van dit bijbelhoofdstuk) ten aanzien van de kennelijk heikele kwestie aangaande het eten van vlees. Maar er zit een adder onder het gras.

Want wie waren de Romeinse vegetariërs tot wie Paulus zich richt? De zinsnede "de zwakke eet plantaardig voedsel" is waarschijnlijk niet gericht tegen de gnostieke opvattingen binnen een der rivaliserende godsdienstige bewegingen uit Paulus' tijd en waarvan het vegetarisme een substantieel onderdeel uitmaakte. Die opvatting zou Paulus stellig hebben verworpen. Het gaat Paulus vermoedelijk om verdraagzaamheid ten aanzien zijn christelijke medebroeders. Maar wat de motieven van deze vegetariërs geweest kunnen zijn, blijft onduidelijk. In zijn brief aan de Corinthiërs brengt Paulus het eten van vlees opnieuw ter sprake. Volgens Cox handelt zowel Romeinen 14 als I Corinthiërs 9 over hetzelfde beperkte onderwerp: het eten van aan afgoden geofferd vlees. Cox bestrijdt daarom de mening dat het vegetarisme "as a weaker form of Christianity" onder de eerste christenen een geaccepteerd gebruik zou zijn geweest: "This is an incorrect meaning. The abstaining from meat here is not on the grounds given by vegetarians which are imputations against God. The grounds here are based on the supposition that the meat may have been sacrificed to idols. Thus, the abstention here is so as not to transgress the law regarding the consumption of food sacrificed to idols". Met andere woorden, de christenen in Rome aten geen vlees om er zeker van te zijn niet per ongeluk aan afgoden geofferd vlees te eten. En volgens Cox zou Paulus dus slechts ten aanzien van dát standpunt oproepen tot verdraagzaamheid.

Op internet vond ik een Nederlandstalige tekst waarin op de vraag wie de Romeinse vegetariërs waren uitvoerig wordt ingegaan. (Ik heb de tekst niet teruggevonden. Het gaat vermoedelijk om een Nederlandse vertaling van Ashley.) Het stuk handelt over de sabbat en de auteur vraagt zich af of de Romeinse vegetariërs zich soms op bepaalde dagen van de week, met name de sabbat, van vlees onthielden. Die dagen zijn mogelijk afgeleid van Romeinse, niet-christelijke gebruiken. De auteur onderschrijft Rom 14 waarschijnlijk handelt om vlees geofferd aan afgoden:

Paulus schreef aan een gemengde gemeente van Joodse en niet-Joodse gelovigen in Rome ... "Het feit dat door de context nauw verband gelegd wordt met eten, suggereert dat Paulus een speciale dag in gedachten had die als feestdag of vastendag gehouden werd" (Everett F. Harrison, The Expositor's Bible Commentary, Deel X, p. 146). Het is duidelijk dat Paulus sprak over Romeinse of andere speciale dagen waarop het houden van feesten, vasten of niet eten van bepaald voedsel gebruikelijk was. Uit de context blijkt dat sommige leden van de gemeente daar vlees aten, en anderen zich onthielden van het eten van vlees. De vegetariërs waren waarschijnlijk gemeenteleden die, "uit vrees dat zij (zonder het te weten) vlees zouden eten dat aan afgoden was geofferd of dat anderszins ceremonieel onrein was (wat gemakkelijk kon gebeuren in een stad als Rome), zich in het geheel onthielden van het eten van vlees" (W. J. Conybeare en J.S. Howson, The Life and Epistles of St. Paul, p. 530) ... In I Korinthiërs 8 [stelde Paulus] ... dat enige associatie van voedsel met afgodendienst geen betekenis had voor het feit of dat voedsel verder geschikt was om te eten ... Het lijkt waarschijnlijk dat Paulus dezelfde kwestie in beide groepen behandelde, namelijk of gemeenteleden vlees moesten vermijden dat misschien gebruikt was voor afgodenverering. In plaats van het Griekse woord te noemen dat gebruikt wordt voor onreine, of verboden, soorten voedsel die in het Oude Testament opgesomd worden, gebruikte hij een woord dat 'gewoon' of 'verontreinigd' betekent, wat passend zou zijn voor het beschrijven van vlees dat aan afgoden geofferd was. Voor de leden in Rome hield de reden voor het vermijden van vlees duidelijk direct verband met de dagen die zij hielden ... Dit hield op geen enkele wijze verband met het houden van de sabbat, omdat Gods sabbat een "feest"dag is (Leviticus 23:1-3), niet een dag waarop men zich moet onthouden van het eten van vlees. De sabbat wordt nergens genoemd in Paulus' brief aan de Romeinen; dat was eenvoudig niet het probleem. De dagen die hier worden vermeld staan duidelijk in verband met het vermijden van vlees, wat erop wijst dat het Romeinse of andere vieringen zijn en niet de door God geboden dagen.


inhoud



HET ETEN VAN OFFERVLEES, I Cor 8:1-13

Nergens komen het Nieuwe Testament en het vegetarisme ogenschijnlijk zo dicht bij elkaar als in deze tekst waar Paulus zegt:

Wat nu het eten van offervlees betreft, wij weten, dat er geen afgod in de wereld bestaat en dat er geen God is dan Eén ... Maar niet bij allen is die kennis. Want sommigen, in hun geweten nog niet los van de afgod, eten (dit vlees) als afgodenoffer en hun geweten, dat zwak is, wordt erdoor besmet. Nu zal wat wij eten, ons niet bij God brengen; eten wij niet, wij zijn er niet minder om; eten wij wél, wij zijn er niet meer om. Maar ziet toe, dat deze bevoegdheid van u niet tot aanstoot voor de zwakken worde. Want indien iemand u, die kennis hebt, (aan tafel) ziet aanliggen in een afgodentempel, zal hij met zijn zwak geweten dan niet gestijfd worden tot het eten van offervlees? Dan gaat er immers iemand, die zwak is, ten gevolge van uw kennis verloren, een broeder, om wiens wil Christus gestorven is. Door zó tegen de broeders te zondigen, en hun geweten, indien het zwak is, te kwetsen, zondigt gij tegen Christus. Daarom, indien wat ik eet, mijn broeder aanstoot geeft, wil ik in eeuwigheid geen vlees meer eten, om mijn broeder geen aanstoot te geven.

Als er in de Bijbel al sprake is van compassie voor dieren, dan wordt dit nooit, ook niet bij wijze van suggestie of uitzondering, in verband gebracht met het onthouden van vlees. In deze passage is het niet anders. Paulus bekommert zich om het heil van zwakke personen. Hij is om hen bereid vlees op te geven, ook al is daarvoor op zichzelf geen goede grond. De vleeskwestie was actueel genoeg en Paulus besteed er de nodige aandacht aan om misverstanden te voorkomen. Erasmus, die het geheel met Paulus 'eens' is, verklaart: "Zo verdroegen de [bekeerde] joden het niet dat de Wet, waarin zij vanaf hun geboorte waren opgevoed en in de strike naleving waarvan zij waren vergrijsd, werd afgeschaft. Zo moest een bekeerd heiden, als hij een christen plaats zag nemen aan een maaltijd waar vlees werd opgediend van aan afgeodsbeelden geofferde dieren, hem er noodzakelijk van verdenken het eens te zijn met het bijgeloof van hen met wie hij die profane maaltijd hield. En toch zegt terzelfder tijd Paulus met grote nadruk dat een afgodsbeeld niets betekent en dat ieder het recht heeft alles te eten wat op de markt te koop is. Hij wijst er met klem op dat de rituele voorschriften van de Wet een tijdelijk karakter hebben en dat ze moeten worden opgeheven om het evangelie tot zijn volle recht te laten komen ... Paulus verdraagt de zwakken in de hoop dat zij tot volle kracht zullen komen."

Altar ziet het anders: hier, en elders, schrijft Paulus tegen de opvattingen van de Ebionieten. Net als de Essenen accepteerden aanhangers van deze joods-christelijke sekte belangrijke delen van de Tora en Jezus (Joshua) werd door hen erkend als profeet, niet als de Zoon van God. De Ebionieten zouden, evenals de Essenen, vegetarisch hebben geleefd. Altar: "Paul's need to constantly deal with these vegetarians is also evidence of how prevalent they were and not a few fellow Christians, it would seem, took issue with Paul. Paul, if he is consistent with his words ("wil ik in eeuwigheid geen vlees meer eten"), would have been vegetarian, notwithstanding his opposition to the Ebionites."

inhoud



EEN INTERPRETATIEFOUT? I Cor 9:9-11

In I Cor 9 betoogt Paulus dat hij als apostel en stichter van de gemeente in Corinthië bepaalde bevoegdheden en materiële rechten heeft: hij mag een zuster nemen en hij hoeft geen handenarbeid te verrichten. Immers, "wie weidt een kudde en geniet niet van de melk der kudde?" (Paulus zegt ook, heel typisch, dat hij van die rechten geen gebruik zal maken.) Om zijn betoog kracht bij te zetten, beroept hij zich op de wet:

Want in de wet van Mozes staat geschreven: Gij zult een dorsende os niet muilbanden. Bemoeit God zich soms met de ossen? Of zegt Hij dit in elk geval om onzentwil. Ja, om onzentwil werd het geschreven ... Indien wij het zijn, die voor u het geestelijke gezaaid hebben, is het dan te veel, dat wij van u het stoffelijke zouden oogsten? - I Cor 9:9-11

Paulus lijkt hier een eigenzinnige wending te geven aan het voorschrift "Gij zult een dorsende os niet muilbanden" (Deut5 25:4)). Heeft Paulus gelijk? Bemoeit God zich niet met ossen? Uit niets blijkt dat de oorspronkelijke wettekst uit Deuteronomium geen letterlijk voorschrift zou zijn. In de christelijke literatuur werd opgemerkt: "Doth God take care of oxen? Yes, certainly, he provides food convenient for them; and not for oxen only that were used in his sacrifices, and man's service, but even the young lions and the young ravens are the care of his providence, they ask and have their meat from God." (Wesley Notes).

Het Paulus-citaat wordt wel als volgt uitgelegd: als God zich al met ossen bemoeit, hoeveel meer geeft hij dan niet om mensen. Deze interpretatie is in overeenstemming met de woorden van Jezus (Mt. 10:29-31):

Worden niet twee mussen te koop aangeboden voor een duit? En niet één daarvan zal ter aarde vallen zonder uw Vader ... Weest dan niet bevreesd: gij gaat vele mussen te boven.

Jamieson e.a.: "God does care for the lower animal (Ps 36:6, Mt 10:29), but it is with the ultimate aim of the welfare of man, the head of animal creation. In the humane consideration shown for the lower animal, we are to learn that still more ought it to be exercised in the case of man, the ultimate object of the law; and that the human (spiritual as well as temporal) laborer is worthy of his hire."

Toch heeft men gesuggereerd dat Paulus de tekst van Deuteronomium eigenzinnig zou hebben aangewend. En niet alleen deze tekst, als men Lane Fox mag geloven: "Net als hun joode tijdgenoten hebben de christelijke joden een puinhoop van de teksten gemaakt om oude ondersteuning te vinden voor nieuwe, belangrijke overtuigingen." (1991:129). Parker bevestigt dit: "Twice in the letters written by or attributed to Paul we find a citation of the Deuteronomy text about not muzzling oxen that are treading a threshing floor. The author's interest, however, was not oxen. He claimed that the Deuteronomy text is allegorical: God mentions oxen only to teach believers that they are to provide for the needs of their ministers (1 Corinthians 9:9-11). As an interpreter of the Torah on this point, Paul gets poor marks from contemporary exegetes who say that Deuteronomy, being a legal text, is far from allegorical and very much interested in the welfare of farm animals."

inhoud



LIEFDE JEGENS ZWAKKEN, I Cor 10:23 - 11:1

Alles is geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is geoorloofd, maar niet alles bouwt op. Niemand zoeke het zijne, maar wat des anderen is. Al wat in de vleeshal te koop is, moogt gij eten, zonder navraag te doen uit gewetensbezwaar, want de aarde en haar volheid is des Heren (I Cor. 10:23-25)

Wat betekent deze laatste zin? Dat wat des Heren is ook door mensen gegeten mag worden? Dat zou te verstrekkende gevolgen hebben. Paulus wil ongegronde angst wegnemen. Hij geeft een voorbeeld:

Indien een der ongelovigen u uitnodigt en gij wenst te gaan, eet dan alles, wat u wordt voorgezet, zonder dat gij navraag doet uit gewetensbezwaar. Doch indien iemand tot u zegt: Dat is gewijd vlees, eet het dan niet, om hem, die u dat te kennen gaf, èn om het geweten.

Wie waren deze 'ongelovige' gastheren van de christenen die hun gasten vlees ontraadden omdat het gewijd is? De tekst geef geen antwoord (in een toekomstige versie hopelijk meer hierover). Paulus vervolgt:

Ik bedoel nu niet uw eigen geweten, maar dat van die ander. Want waartoe zou mijn vrijheid beoordeeld worden door eens anders geweten? Indien ik onder dankzegging van iets gebruik maak, hoe kan men kwaad van mij spreken over iets, waarvoor ik dankzeg? - Cor. 10:26-30)

Het Levende Woord parafraseert: alles mag worden gegeten en "het doet er niet toe of het aan valse goden is gewijd ... eet alles wat je wordt voorgezet zonder ... bang geweten". Dit fragment erkent en respecteert evenwel de eetgewoonten van anderen: "wanneer een andere christen zegt: 'Dat vlees is aan een valse god gewijd', moet je het laten staan, terwille van hem die jou erop wijst", maar dit betekent niet dat "mijn vrijheid beperkt [wordt] door het geweten van iemand anders."

Of gij dus eet of drinkt, of wat ook doet, doet het alles ter ere Gods. Geeft noch aan Joden, noch aan Grieken, noch aan de gemeente Gods aanstoot; zoals ook ik allen in alles ter wille ben, niet om mijn eigen belang te zoeken, maar dat van zeer velen, opdat zij behouden worden. Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg (I Cor. 10:31-11:1).

Deze passage in zijn geheel vraagt dus om respect voor de (zwakte van de) ander zó dat men daaraan het eigen geweten niet opoffert. Al het vlees uit de vleeshal is geoorloofd onder verdraagzame en aanpassingsgezinde inachtneming van degenen die er andere gebruiken op nahouden.

inhoud



LERINGEN VAN BOZE GEESTEN, Tim 4:1-3

Maar de Geest zegt nadrukkelijk, dat in latere tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, doordat zij dwaalgeesten en leringen van boze geesten volgen, door de huichelarij van leugensprekers, die in hun eigen geweten gebrandmerkt zijn, het huwelijk verbieden en het genot van spijzen, welke God toch geschapen heeft om met dankzegging te worden gebruikt door de gelovigen, die tot erkentenis der waarheid gekomen zijn.

De tekst betekent een gevoelige slag voor de asceten en hun vegetarische leefwijze. Er is sprake van een 'vreemde' leer van 'leugensprekers, die in hun eigen geweten gebrandmerkt zijn'. Het bijbelfragment benadrukt dat het de Geest is die hier spreekt. We hebben dus niet slechts met een mening van Paulus te maken. Volgens Cox waren Paulus' milde opmerkingen uit I Cor 8 daarentegen niet door de Geest ingegeven, zoals blijkt uit de beginzin van I Cor 7: "Voor de jongedochters heb ik geen bevel van de Here. Maar ik geef mijn mening ...", waarop de tekst van I Cor 8 dan aansluit. Het zojuist geciteerde fragment uit Timótheüs is volgens Cox niet slechts een aanvullig maar zelfs een correctie op I Cor 8: "This advice of Paul was wrong but was allowed because it served another purpose ... The Holy Spirit intervened because this issue and another would form a serious problem in the faith in later years ... Here Paul makes it plain that the Spirit has expressly said that these doctrines of demons would occur in the last days. We are seeing them now on a larger scale than ever before. Up until this century, the doctrines of demons concerned celibacy so-called not only within the Orthodox and Roman Catholic Church, but within the Gnostic, Manichean and the so-called Puritan or Cathar systems throughout the centuries. Vegetarianism and alcohol abstention, on the other hand, was confined to the Gnostics, Manicheans and the Cathari and their inheritors. These sects had more or less shadowed the Church of God for centuries, often bringing persecution upon it."

inhoud



HET VOLMAAKTE OFFER, Hebreeën 1-10:18

Waarom offerde Abel een lam? Waarom bracht Noach na de zondvloed van alle reine dieren offers aan de Here? Waarom werden het volk Israël en de priesters vermaand bij elke gebeurtenis van belang zich steeds opnieuw door middel van offers te verschonen van zonden? Was dit alles nodig en de wil van God?

De brief aan de Hebreeën geeft uitvoerig antwoord op deze belangrijke vragen. De brief bevat de theologische kern van het christelijk geloof, 'de eerste beginselen van de uitspraken Gods' (5:12), omschreven als het nieuw verbond tussen de mens en God door middel van Jezus Christus. Hier volgt een samenvatting van de brief aan de Hebreeën, toegespitst op ons onderwerp, de dierenoffers en het vegetarisme.

Eerst schetst de auteur de alles doordringende en alomvattende positie van Christus. Hij is het fundament en de eindbestemming van de wereld (vergelijk Cox' aprioristische taalopvatting naar aanleiding van het woordje 'vee' in Gen 1:25). Jezus, 'eerstgeborene in de wereld' (1:6), 'erfgenaam van alle dingen, door wie Hij ook de wereld geschapen heeft' (1:2), heeft zijn troon 'in alle eeuwigheid' (1:8). Hij heeft de aarde gegrondvest (1:10), de hemelen zijn het werk van zijn handen en zullen als een kleed verslijten, als een mantel zal Christus de hemelen weer oprollen (1:11-12). Er is niets dat aan Hem niet is onderworpen.

Vervolgens laat de auteur zien waarom het nodig was dat de Zoon van God mens werd. Als mens kreeg hij deel, net als zijn 'kinderen', aan het bloed en vlees (2:14) opdat hij de dood (het lichaam?) zou overwinnen en allen (uit het nageslacht van Abraham) bevrijden "die gedurende hun leven door angst voor de dood tot slavernij gedoemd waren" (2:15). "Daarom moest Hij in alle opzichten aan zijn broeders gelijk worden" (2:17): "doordat hij zelf in verzoekingen geleden heeft, kan Hij hun, die verzocht worden, te hulp komen" (2:18).
Jezus, de 'hogepriester onzer belijdenis', is daarom groter dan Mozes, "zoals de bouwmeester hoger eer geniet dan het huis". Hij is een empatisch hogepriester "die kan medevoelen met onze zwakheden" (4:15) en indien wij tot hem toegaan zullen wij barmhartigheid ontvangen. Hij kan niet worden vergeleken met de 'gewone' oudtestamentische hogepriesters:

Want elke hogepriester, die uit de mensen genomen wordt, treedt voor de mensen op bij God, om gaven en offers te brengen voor de zonden. Hij kan tegemoetkomend zijn jegens de onwetenden en dwalenden, daar hij ook zelf met zwakheid omvangen is, die hem verplicht evenzeer als voor het volk, voor zichzelf offers voor de zonden te brengen.

Om deze menselijke zwakheden waren de dierenoffers van de Israëlieten dus steeds opnieuw nodig. Steeds weer moesten de priesters de zonden afkopen voor het volk en voor zichzelf. Daarin lag hun kracht en zin: zij konden door hun zwakheid bemiddelen tussen het zondige volk en de perfecte, rechtvaardige God. Om diezelfde reden moest ook Jezus eerst mens worden. Maar Jezus is hogepriester 'voor altoos' (7:3), 'naar de ordening van Melchizédek' (6:20) aan wie reeds de oervader Abraham, uit wie het gehele volk Israël afkomstig is, een tiende van al zijn bezittingen gaf lang voordat Mozes en Aäron de wet op dit tiendrecht aan de levitische priesters in de woestijn hadden ingesteld (7:4-10). Het levitisch priesterschap met zijn dierenoffers als altoosdurende inzetting, was nog niet perfect:

Indien nu het Levitische priesterschap het volmaakte gebracht had, immers, daaronder heeft het volk de wet ontvangen - waarom was het dan nog nodig, dat een andere priester naar de ordening van Melchizédek opstond, van wie niet gezegd werd, dat hij naar de ordening van Aäron is?

Het priesterschap heeft het volmaakte niet gebracht en ook de wet die het volk Israël onder dit priesterschap heeft ontvangen in de woestijn - en hiervan maken de offerwetten een centraal onderdeel uit -, was niet volmaakt. Met het nieuwe hogepriesterschap van Jezus, die niet is voortgekomen uit de priesterstam Levi, maar uit een andere stam, Juda, "volgt noodzakelijk een verandering van wet" (7:12). Over de stam Juda heeft Mozes "met geen woord van priesters gerept" (7:15). En de nieuwe priester die nu is opgestaan, is geen priester geworden krachtens "een wet met een voorschrift betreffende vleselijke afkomst, maar krachtens een onvernietigbaar leven".

De brief aan de Hebreeën leert niets minder dan een revolutionaire vervolmaking van de joodse wet:

Want een vroeger voorschrift wordt wel afgeschaft, als het zonder kracht en nut is, - immers de wet heeft in geen enkel opzicht het volmaakte gebracht - maar thans wordt een betere hoop gewekt, waardoor wij nader tot God komen ... inzoverre is Jezus ook van een beter verbond borg geworden ... Daarom kan hij ook volkomen behouden, wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten ... zulk een hogepriesters hadden wij ook nodig: heilig, zonder schuld of smet ... die niet, gelijk de hogepriesters, van dag tot dag eerst offers voor zijn eigen zonden behoeft te brengen en daarna voor die van het volk, want dit laatste heeft Hij eens voor altijd gedaan, toen Hij Zichzelf ten offer bracht.

Voortaan is de noodzaak van de dierenoffers voor eens en altijd verdwenen.

Indien Hij nu op aarde was, dan zou Hij niet eens priester wezen, daar er (hier reeds) zijn om volgens de wet de gaven te offeren. Dezen verrichten slechts dienst bij een afbeelding en schaduw van het hemelse, blijkens de goddsspraak, die Mozes ontving ... Nu echter heeft Hij een zoveel verhevener dienst verkregen, als Hij de middelaar is van een beter verbond, waarvan de rechtskracht op betere beloften berust.

De oude wet was slechts een imperfecte, symbolische afbeelding van het hemelse. De briefschrijver citeert de woorden van de Here om aan te tonen dat deze belofte van begin af aan was aangekondigd: "Zie er komen dagen dat Ik voor het huis Israëls en het huis Juda een nieuw verbond zal brengen" (8:8-9). De 'vaderen' die de Here uit het land Egypte heeft geleid, hebben zich niet gehouden aan het verbond. Maar nu is de geschreven, uitwendige wet niet langer de enige toegang tot begrip van Gods wil, want "Ik zal mijn wetten in hun verstand leggen, en Ik zal die in hun harten schrijven" (8:10). Het resultaat is een verinnerlijking of vergeestelijking van een vleselijke wet. "Allen zullen mij kennen ... Ik zal genadig zijn over hun ongerechtigheden" (8:11-12). Voortaan heeft het oude afgedaan:

Als Hij spreekt van een nieuw verbond, heeft Hij daarmeede het eerste voor verouderd verklaard. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning.

Nu volgt een beschrijving hoe het er toeging ten tijde van Mozes en Aäron. Er was toen een eredienst in een tent met altaar, toonbroden en kandelaar in het heilige. In een speciale ruimte, het heilige der heiligen, bevond zich een gouden reukofferaltaar en de gouden ark des verbonds, een kruik met manna en de stenen tafelen. Hierin mocht eenmaal per jaar de hogepriester toetreden, "niet zonder bloed, dat hij offerde voor zichzelf en voor de zonden door het volk in onwetendheid bedreven" (9:7): "Daarmee gaf de Heilige Geest te kennen, dat de weg naar het heligdom nog niet openlag" (9:8), het was slechts een onvolkomen zinnebeeld dat zijn vervulling nog moest vinden:

Dit was een zinnebeeld voor de tegenwoordige tijd, in zoverre gaven en offers gebracht werden, die niet bij machte waren hem, die (God daarmede) dient, voor zijn besef te volmaken, daar zij met hun spijzen en dranken en onderscheiden wassingen slechts bepalingen voor het vlees zijn, opgelegd tot de tijd van het herstel. Maar Christus ... is niet van deze schepping, en ... niet met het boed van bokken en kalveren, maar met zijn eigen bloed, eens voor altijd binnengegaan in het heiligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf.

En:

Daarom is ook het eerste verbond niet zonder bloed ingewijd ... [hij nam] het bloed der kalveren en der bokken met water, scharlaken wol en hysop en besprengde het boek zelf en al het volk, zeggende: Dit is het bloed van het verbond ... En nagenoeg alles wordt volgens de wet met bloed gereinigd, en zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving. Noodzakelijk moesten dus hiermede de afbeeldingen van de hemelse dingen gereinigd worden, maar de hemelse dingen zelf met betere offeranden dan deze. ... thans is Hij éénmaal, bij de voleinding der eeuwen, verschenen om door zijn offer de zonde weg te doen ...

Nog éénmaal was een offer nodig, dat alle andere offers overbodig zou maken. Zou de oude wet degenen die toetraden in het heilige der heiligen hebben kunnen volmaken, "zou dan het offeren ... niet opgehouden zijn, doordat degenen, die de dienst verrichten, na eenmaal gereinigd te zijn, generlei besef van zonden meer hadden?" Inderdaad, "want het is onmogelijk, dat het bloed van stieren of bokken zonden zou wegnemen" (10:1-4). Daarom zegt Hij bij zijn komst in de wereld:

Slachtoffer en offergave hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid; in brandoffers en zondoffers hebt Gij geen welbehagen gehad.

"En ook de Heilige Geest geeft ons daarvan getuigenis" (10:15): "Ik zal mijn wetten in hun harten leggen, en die ook in hun verstand schrijven" (10:16). De voor het vegetarisme verheugende conclusie luidt:

Waar dan voor deze dingen vergeving bestaat, is er geen zondoffer meer nodig.

inhoud



DE VRUCHT ONZER LIPPEN, Heb 13:9-16

Zondoffers zijn voortaan niet meer nodig. Men krijgt geen genade door het juiste voedsel te eten en door bloed te offeren. Dit betekent ook dat men geen baat mag verwachten van diëtistische beperkingen en voorschriften, ook niet van vegetarische leefregels:

Laat u niet meeslepen door allerlei vreemde leringen; want het is goed, dat het hart zijn vastheid vindt in genade en niet in spijzen: wie het hierin zochten, hebben er geen baat bij gevonden. -13:9

In plaats van dierenoffers bepleit de tekst het lofoffer beleden met mond, met de lippen:

Laten wij derhalve tot Hem uitgaan buiten de legerplaats en zijn smaad dragen. Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige. Laten wij dan door Hem Gode voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen, die zijn naam belijden. En vergeet de mededeelzaamheid niet, want in zulke offers heeft God een welgevallen. - 13:15-16

inhoud



ENIGE CONCLUSIES


Een probleem dat nooit bestond

De Bijbel en het vegetarisme hebben met elkaar weinig gemeen. Nergens wordt de moderne vraag aan de orde gesteld of het goed is om dieren te doden voor voedsel. Laat staan dat er een duidelijk antwoord op komt. Impliciet luidt het antwoord ondertussen 'ja'. Wie in de Bijbel hoopvol op zoek gaat naar diervriendelijke citaten, stuit bij elke vondst steeds weer op een niet weg te redeneren afwezigheid van een bewustzijn zoals dat met het moderne vegetarisme en sommige vormen van het historische vegetarisme () verbonden is.

Enigszins merkwaardig is deze afwezigheid wel, want wat betreft de begintijd en de eindtijd geeft de Bijbel wel degelijk een aantal aanwijzingen, 'beelden' zo men wil, die wijzen op een komend vegetarisch vrederijk zoals dat ook had bestaan in de hof van Eden. Voor de zondeval leefden leefden Adam, Eva en de dieren immers van zaden, gewassen en vruchten uit de hof. In de onbestemde toekomst 'te dien dage' zullen wolf en lam opnieuw samen verkeren. Hoe men dit toekomstvisioen ook opvat, symbolisch of 'letterlijk', het vegetarisme maakt er eerder wel dan geen deel van uit. Misschien kan men daarom zeggen: het vegetarisme past heel goed in het bijbels ideaal. De ethische vraag of het goed is om dieren te doden en te eten lag in de teksten als een ideale mogelijkheid steeds op de loer maar werd in de praktische levensvoorschriften nooit uitgewerkt.

De 'vegetarische' beelden worden in Jesaja niet consequent volgehouden en ze beschrijven inderdaad een onwerkelijke, ideale wereld. Nu en hier, in déze zondige wereld, zal het vegetarisme niet worden verwezenlijkt. De Bijbel verschaft geen enkele specifieke aansporing in die richting. De Schrift is zelfs pessimistisch en legitimeert het eten van vlees, zij het inderdaad met gemengde gevoelens, als vanuit een pijnlijke teleurstelling om de zondeval en het verloren paradijs. Rest ons slechts een onbestemde hoop op beter tijden 'te dien dage'. Na de zondvloed vervloekte God de mens. Hij gaf zelfs opdracht om voortaan vlees te eten. Het was een grimmige concessie aan de boosheid van het zondig mensenhart.

Paulus zegt in eeuwigheid af te willen zien van vlees. Maar wanneer hij dit zegt, denkt hij in het geheel niet aan het lot van dieren, maar uitsluitend aan zijn zwakkere christenbroerders, in de hoop dat zij tot volle kracht van hun geloof zullen komen, zoals Erasmus het formuleert.
Weliswaar spreekt het Oude Testament over dieren met liefde en respect. En op dit punt zou Paulus het Oude Testament zeker niet tegenspreken. Want men mag aannemen dat God ook volgens Paulus zijn schepselen liefheeft en zal verlossen. Het Nieuwe Testament is volgens Paulus immers met het Oude Testament niet strijdig; het is er de vervulling van door middel van het nieuw verbond in Christus.
Het Oude Testament kent dieren een zekere autonomie en, soms, bijzondere eigenschappen toe. Zo lijkt de ezelin van Bileam op een engelachtig wezen. Zij is loyaal, beschermt Bileam en toont zich verontwaardigd over Bileams onterechte woedeuitval. Wat deze autonomie betreft, volgens de Tora hebben dieren onder andere recht op zondagsrust, recht op verzorging en recht op een waardige behandeling en een snelle, 'pijnloze' slachting. Deze basisrechten werd het vee pas zeer laat in de geschiedenis ontnomen. De Bijbel laat de mens weliswaar beschikken over de dood van de offerbare en eetbare dieren, de bio-industrie gaat veel verder: zij heerst over de dood én het leven. Niet alleen de omstandigheden waarin zij leven worden volledig gecontroleerd en gemaximaliseerd met het oog op slechts een enkel doel: een zo groot mogelijke productie van vlees; ook de lichamen van de beesten worden met het oog op dit doel chemisch gecontroleerd. Biobeesten krijgen in hun korte, door ziekten en kwalen geplaagde bestaan het daglicht niet meer te zien in hun naar ammoniak en uitwerpselen stinkende donkere hokken en kisten. De Bijbel verplicht ons te zorgen voor de dieren. Wij moeten een ezel helpen wanneer deze bezwijkt onder een te zware last. Eens per zeven jaar zal land braak blijven liggen opdat het tot rust kan komen en opdat de armen ervan eten. Wat zij overlaten zal voor het gedierte zijn. De zevende dag van de week zullen wij rusten en ook de rund en de ezel zullen uitrusten (Exodus 21:1-12). In de enge ruimten van de bio-industrie is het nooit sabbat. Het hemeltergend onrecht en lijden van de biobeesten gaat zelfs veel 'conservatieve' christenen te ver. Vegetariërs in onze tijd kunnen dikwijls rekenen op de sympathie en steun van de kerken. Zelfs de leden van de 'fundamentalistische' Christen Gemeente van Wade Cox tonen begrip. Overigens hebben maar weinig kerken een pasklaar antwoord op de actuele problemen die door de vegetarische beweging en de dierenrechtenbewegingen worden opgeworpen (cf. Parker zja). Het vegetarisme is binnen de kerken dus een open vraagstuk. Maar wel een vraagstuk waarover steeds vaker wordt nagedacht.

Het Oude Testament stelt de mens direct verantwoordelijk voor de behandeling van het vee en de lastdieren in ruil waarvoor hij dieren mag gebruiken. Zinloze wreedheid, heb- en vraatzucht, uitbating en oneigenlijk 'gebruik' van dieren worden zonder meer afgekeurd en bestraft.

Echter, al deze vormen van respect voor het dier, die door Paulus impliciet worden erkend, staan ver buiten de context waarin het eten van vlees en de dierenoffers ter sprake komen. De hogere, door God opgelegde offerplicht, met name in de belangrijke eerste vijf bijbelboeken, is concreet en onmiskenbaar. Het is volkomen ondenkbaar dat de latere profeten Jesaja en Hosea deze offerwetten naast zich neer zouden hebben kunnen leggen indien deze gedachte ook maar enig moment bij hen was opgekomen, ook al wordt het tegendeel soms gesuggereerd. Hoogstens kan men betogen dat de profeten een verruiming of vergeestelijking van het offerbegrip en het bevrijdingsthema brachten. Dat was een belangrijke stap op weg naar een minder wettische of ritualistische dierenofferpraktijk waaraan de christenen later een geheel eigen interpretatie zouden geven ...


Gewetenszakte en demonie

Op twee plaatsen keurt het Nieuwe Testament het vegetarisme expliciet af, zeker wanneer het de vorm aanneemt van een fanatiek heilssysteem dat met de evangelische vrijheid op gespannen voet staat, een gevaar dat in Paulus' tijd de christengemeente dreigde te ontregelen. Paulus, hoewel zelf niet weinig fanatiek, bepleit aangaande het eten van vlees milde tolerantie vanuit het besef dat het er niet toe doet wat men eet (of niet eet). Hij tolereert het 'vegetarisme' weliswaar, maar het wordt tevens subtiel afgedaan als een onnodige angst om aan afgoden geofferd vlees te eten, een gewetenszwakte. In het tweede geval waarschuwt Paulus voor een demonisch geïnspireerd vegetarisme en hij profeteert - juist naar het schijnt - dat deze vorm in later tijden de kop zal opsteken.

Want deze twee bezwaren van Paulus tegen het vegetarisme hebben in de geschiedenis van na onze jaartelling inderdaad een belangrijke rol gespeeld. Wat de 'demonie' betreft, de concurrerende gnosis en de leer van de reïncarnatie zijn de belangrijkste inspiratiebronnen gebleken van westers vegetarische groeperingen. De Kerk heeft geprobeerd om deze bewegingen op hardhandige wijze te elimineren, zoals blijkt uit de strijd tussen Augustinus en de manicheïsten, de Kruistocht tegen de Albigenzen en de hoon en scepsis die Blavatski te beurt viel.
Wat Paulus' eerste bezwaar betreft, de gewetenszwakte: stappen wij opnieuw met grote sprongen door de eeuwen, dan zien we hoe bijvoorbeeld nog Nietzsche het vegetarisme een karakterzwakte noemde en hoe de freudianen in Leonardo's vegetarisme een bescherming zien tegen een geperverteerde lustbeleving.


Twee onbedoelde revoluties

Ten aanzien van dieren tonen de nieuwtestamentische auteurs zich onverschillig. Maar de Brief aan de Hebreeën mondt uit in een de revolutionaire nietigverklaring van de dierenoffers. Het effect hiervan kan moeilijk overschat worden. Het christendom heeft de dierenoffers afgeschaft.

In dezelfde tijd dat de eerste nieuwtestamentische boeken werden geschreven kwam er een abrupt en noodgedwongen einde aan de rituele offers van de joden. In 70 na Christus werd de Tempel verwoest. In Jeruzalem, dat altijd onder de rook had gelegen van de dierenverbrandingen werden de offerpraktijken (vrijwel) nooit meer in ere hersteld (waarover in een latere versie meer).

Hoopgevend is verder dat Paulus tolerantie leert aangaande onze voedselkeuze. Men kan beargumenteren dat dit standpunt in de historische context een bevrijdende werking heeft gehad en het nog steeds kan hebben. Het is een voorwaarde waaraan voldaan moest zijn, voordat het vegetarisme mogelijk werd. Immers, het was eerst nodig om de traditionele regels af te schaffen, om ze pas daarnasm in vrijheid, opnieuw aan te nemen, of te verwerpen om redenen die men persoonlijk dwingend acht en waarvoor men persoonlijk rekenschap wil afleggen. Erasmus, die tijdens zijn gezonde leven geen vlees at, verdedigt deze evangelische tolerantie tegenover enerzijds het jodendom en ritualisme van de katholieke kerk (de vastenplicht), en anderzijds het strijdvaardige lutherdom dat de vastenplicht fel bestrijdt. De Bijbel verbiedt een persoonlijk beleden vegetarisme uiteindelijk niet, en schrijft het ook niet dwingend voor.

Maar de Schrift ziet praktische zaken nooit los van hun zedelijke en metafysische betekenis en waarschuwt voor het gevaar van een vegetarische metafysica. Een zelfverkozen, ethisch vegetarisme zou met de paulinische theologie niet in strijd hoeven zijn. Maar in de tijd van Paulus bestond zo'n vorm van vegetarisme waarschijnlijk niet. In elk geval heeft hij dáár geen aandacht aan besteed. De specifieke kwestie van het dierenleed komt in het Nieuwe Testament nergens aan de orde.


Letter en Geest

Tot zover deze tekstanalyse. Het uitgangspunt was steeds de letterlijke tekst. Het is heel goed mogelijk om vanuit de geest van de Bijbel - een of ander 'hoger' totaalbegrip - steun te vinden voor een nuchter vegetarisme. De Bijbel zelf verschaft ons vele aanwijzingen hoe men tot een wat ruimhartiger begrip van de bijbelteksten moet komen. In Rom 7:6 schrijft Paulus:

... thans zijn wij van de wet ontslagen, dood voor haar, die ons gevangen hield, zodat wij dienen in de nieuwe staat des Geestes en niet in de oude staat der letter.

Van gelijke strekking is zijn beroemde uitspraak uit 2 Cor 3:6 waar christenen de dienaren worden genoemd van een nieuw verbond des Geestes:

... de letter doodt, maar Geest maakt levend.

Eerder bleek hoe eigenzinnig Paulus het voorschrift dat men een os niet mag muilbanden gebruikte, ironisch genoeg om aan te tonen dat God zich niet bemoeit met dieren, maar (des te meer) met mensen. Of Paulus de oudtestamentische wet juist heeft geïnterpreteerd, valt buiten het bestek van deze tekstanalyse. Zijn 'gelijk', en dat van de gehele Bijbel, was hier het uitgangspunt. Zo konden we bijvoorbeeld laten zien hoe anderen de Bijbel interpretereerden.

Maar kunnen wij het onbepaalde standpunt van de Bijbel over het vegetarisme wel goed onder woorden brengen zolang er nog zoveel overblijft dat onbegrepen moet blijven? Wat te denken van het volgende citaat: "Nog vele dingen heb ik u te zeggen, maar gij kunt die nu nog niet bevatten" - Joh 16:12? Een uitspraak die door velen in verband gebracht wordt met het vegetarisme.

De letter doodt, maar de Geest maakt levend. De tekst is uiteraard geen vrijbrief om de Bijbel te misbruiken voor alle doeleinden. Er zijn grenzen aan de interpretatie. De bijbelse boodschap is niet zó onbegrijpelijk dat men er in het geheel niets meer over zou kunnen zeggen. De meeste teksten spreken duidelijk proza. Deuteronomium 33:11-14 laat over deze status geen misverstand bestaan. Hier volgt de komisch-nuchtere tekst die met bepaalde hoofdthesen uit de moderne filosofie en literatuurwetenschap als zouden alle teksten een moerasachtig karakter hebben en een ieder derhalve grote vrijheden genieten er het zijne maar van te maken, op gespannen voet staat:

Want dit gebod, dat ik u heden opleg, is niet te moeilijk voor u en het is niet ver weg. Het is niet in de hemel, zodat gij zoudt moeten zeggen: Wie zal opstijgen ten hemel, het voor ons halen, en het ons doen horen opdat wij het volbrengen? En het is niet aan de overkant der zee, zodat gij zoudt moeten zeggen: Wie zal oversteken naar de overkant der zee, het voor ons halen, en het ons doen horen opdat wij het volbrengen? Maar dit woord is zeer dicht bij u, in uw mond en in uw hart, om het te volbrengen.


Gij zult geen vijfde landingsbaan aanleggen

De Bijbel mag soms dan duidelijk zijn, aangaande het ethisch vegetarisme zwijgt de Bijbel. Daaruit kan men toch alleen maar concluderen dat de problematiek van het moderne vegetarisme nooit in het bewustzijn van de bijbelauteurs is doorgedrongen, laat staan als een reëel dilemma werd ervaren. Het hele vraagstuk bestond dus feitelijk niet, zoals, helaas, het woordje 'vee' en zijn implicaties in de analyse van Cox nu juist wél bestonden. Om het 'vee' zijn de Bijbel en het vegetarisme strijdig met elkaar, vindt Cox.

Maar deze conclusie delen wij niet. Het vegetarisme lijkt te veel op die ándere moderne vraagstukken waarover de Bijbel zich niet uitspreekt. Neem nu eens de milieuproblematiek. Wie zich verzet tegen de uitbreiding van Schiphol kan zich op zijn best door de Bijbel laten inspireren en hetzelfde geldt, uiteraard, voor de voorstanders van die uitbreiding. Iets definitiefs over het aanleggen van een vijfde baan valt uit de bijbelteksten eenvoudig niet op te maken.

De Bijbel doet over het ethisch vegetarisme dus geen duidelijke uitspraken. Er valt daarom opnieuw veel voor te zeggen dat de Bijbel de persoonlijke keuze voor het vegetarisme open laat. Voor deze keuze zal ieder persoonlijk rekenschap afleggen. Zolang men het vegetarisme niet als concurrerende heilsleer opwerpt is deze conclusie volledig in overeenstemming Paulus' woorden uit I Cor 8 dat wat wij eten (of niet eten) ons niet dichter bij God zal brengen (of verwijderen). En ook met Jezus's eigen woorden: "Niet wat de mond binnengaat, maakt de mens onrein, maar wat de mond uitkomt, dat maakt de mens onrein" (Mt. 15:11). Dit lijkt de meest bondige samenvatting van het Bijbels standpunt inzake het veget arisme. Om het laatste - wat de mond uitkomt, daarover gaat de Schrift. Om het eerste - wat de mond ingaat (of niet ingaat) - dat is een kwestie waar ieder voor zich over mag nadenken. De twee kunnen naast elkaar bestaan.

Dat het vegetarisme ons niet dichter bij God zal brengen, en ons ook niet van God zal verwijderen, is de realistisch-pessimistische bijdrage van de Bijbel aan het moderne vegetarische debat. Het is een boodschap van bescheidenheid aan het adres van elk heilsvegetarisme. Een leerzame boodschap aan alle vegetariërs, veganisten, dierenvrienden, dierenbeschermers en -bevrijders. Omgekeerd, nu wij dit eenmaal erkennen, kunnen wij nu aan degenen die de autoriteit van Schrift aanvaarden, eens voorzichtig gaan vragen of zij van het vegetarisch debat al iets hebben geleerd?


De innerlijke weg

De letter doodt, maar de Geest maakt levend. We hebben het Oude en Nieuwe Testament gelezen zoals een verzekeringsagent zijn contracten leest en daarbij vooral de kleine lettertjes niet overgeslagen. Ik zou niet weten hoe het anders kon. Maar leken wij daarom niet sprekend op de Farizeeën die de oude wetteksten citeerden om Jezus op een vormfoutje te betrappen?

Een bezwaar van deze 'letterlijke' analyse van de Bijbel op microniveau is dat men er maar niet mee doordringt tot de grote boodschap. Al degenen die de Bijbel als leidraad voor het leven aanvaarden zijn het tenminste over eens dat die boodschap een boodschap van liefde is. Hoe vrij citeerde Jezus zelf niet uit het Oude Testament! Hij legde de overgeleverde teksten op unieke wijze uit, tot grote ontsteltenis van de schriftgeleerden en Farizeeën. Hij kon dit doen - zo zegt de Bijbel - omdat hij sprak met gezag en inzicht. En zelfs zijn tegenstanders moesten dit erkennen, diep in hun hart. Ons is het vooralsnog niet gelukt de Geest met eenzelfde gezag in inzicht te verstaan en door te geven. Misschien kan men door middel van stilte en gebed, door persoonlijke toewijding of meditatie tot betere, juistere inzichten komen. Paulus, aanvankelijk een christenvervolger, trof een engel op zijn weg. God gaf hem een opdracht. Voortaan zou Paulus spreken vanuit de Geest, namens God. Maar zelfs Paulus heeft van de Geest niet altijd voorspraak ontvangen. In dat geval gaf hij slechts zijn mening. Zelfs Cox erkent dat het Nieuwe Testament daarom niet feilloos is. Ligt hier dan een opening naar een iets minder angstvallig vasthouden aan de letterijke tekst ten gunste van ... ja van wat eigenlijk? Bevrijding? Verlossing? Verlossing van mens én dier? Waarom kiest Jezus de beeldspraak van een dier in de parabel van de herder die zijn kudde in de steek liet om het verloren schaap terug te vinden? Het Oude en het Nieuwe Testament geven ons hoop op een wereld van vrede en gerechtigheid. Niemand die ook maar enige fantasie heeft, en serieus wil nadenken over wat de Bijbel en Jezus ons over het vegetarisme te vertellen hebben, kan zich onttrekken aan het hypothetisch vervolg van het verhaal over het verloren schaap: dat het, eenmaal teruggevonden en gered uit de klauwen van de wilde roofdieren, niet zal worden teruggebracht naar zijn schaapskooi, maar geslacht zal worden en feestelijk opgediend uit pure vreugde dat men het terugvond! Dit kan niet juist zijn. Wie vandaag de dag aan God wil offeren kan dit doen met zijn hart en lippen, en door een daad te stellen. Het doden van dieren is ondoordacht, wreed en onnodig. Barmhartigheid vraagt Hij, geen offerande. Kan een oprechte waarheidszoeker die zichzelf en de wereld onderzoekt, en daarbij God liefheeft "met geheel zijn hart, met geheel zijn verstand en met geheel zijn ziel" tot het vegetarisme overgaan? Ja. Het vegetarisme is met de hooggestemde heilsverwachting én met een nuchter godsdienstig leven volledig in overeenstemming. Sterker nog: het vegetarisme kan er een vervulling van zijn.

Een innerlijke of 'spirituele' benadering van de Bijbel zou allang niet meer analytisch controleerbaar zijn, maar daarom is zo'n benadering niet a priori minder juist. Want het controlemechanisme, dat zich tegen een dergelijk 'mysticisme' verzet, is zelf een onbeduidende uiterlijkheid. Hoe het zij, het vegetarisme heeft in de geschiedenis altijd deze individueel-mystieke kern behouden. Pythagoras, Franciscus en Leonardo, maar ook bijvoorbeeld John Robbins en Rupert Sheldrake gingen allen, ieder op eigen wijze, hun innerlijke weg. Deze vegetariërs waren zonderlingen, gedreven door krachtige innerlijke impulsen. Zij legden de conventies van hun tijd met ogenschijnlijke minachting naast zich neer omdat iets anders hen riep. Jezus was misschien wel de grootste 'zonderling' van allemaal. Het boek dat van hem getuigt deelt met het vegetarisme eenzelfde krachtige hoop op een rechtvaardiger wereld waarin mens èn dier eens zullen worden verlost en met elkaar in harmonie samenleven.

inhoud



Bronnen

-Altar (zja)
-The ARRS Mega-List of Quotations on Judaism and Christianity. Compiled by John Davis. (#)
-Ashley [?] (#)
-Barkas (1979)
-The Bible and Vegetarianism: a Jewish View
[Rec.food.veg. 28 Nov 1995](#)
-Bibel und Vegetarismus (zj)
-Bijbel (1973)
-Calvin, John. Commentaries [zj?] (#)
-Christian Vegetarianism (zj)
-Cox (1996)
-Cox (1995-1997)
-Crudens (1979)
-Dierenbevrijding (zj)
-Erasmus (1989)
-Geneva Notes [zj?]
-Giehl (1979)
-Grant (1984)
-Groot Nieuws Bijbel (1969)
-Hardick (1993)
-Hoffman (1998)
-Jamieson e.a. [zj?]
-James & Reites (1997)
-Kirst (zj) (#)
-Lane Fox (1991)
-Het levende woord (1976)
-Hansen (zj)
-Louter (1997)
-Milne (1994)
-Neill (1968).
-Parker (zja)
-Parker (zjb)
-Rather (1990)
-Russel (1997)
-Sax (zjb)
-Schwartz (zjb)
-Smitha (1998)
-Spencer (1993)
-Sperling 1997 (#)
-Spirituality (zj)
-Verster (1999)
-Viatoris Ministries (1996- 1998)
-Wechter 1997 (#)
-Wesley Notes [zj?]

Voor de volledige titels zie de bibliografie. Titels met een (#) of [...] zijn onvolledig.

inhoud



menukaart
woestijnvaders
porphyrius