De Ongrijpbare Redders
Hoofdstuk 2 : Het Noorden en het Zuiden in het mondiale
milieudebat
Een selectieve bewustwording
van de mondiale milieuproblematiek in het Noorden
Industriële rampen zoals bij Union Carbide in Bhopal,
bij Sandoz in Bazel en de kerncentrales van Chernobyl hebben in de rijke
landen van het Noorden een geweldige bewustwording veroorzaakt ten aanzien
van risico's van de moderne chemische technologie. De aandacht ging daarbij
uit naar de risico's voor de volksgezondheid van de chemische industrie.
Een industrie die vooral in het rijke Noorden midden in of dicht bij de
stedelijke gebieden tot grootscheepse ontwikkeling is gekomen. Dit verhoogde
bewustzijn ten aanzien van risico's voor de omwonenden is vertaald in voorschriften
en wetgeving op het gebied van rampenplannen, risico-analyses en veiligheidsmaatregelen.
De Post-Seveso-richtlijn in de Europese Gemeenschap is daar een voorbeeld
van.
-
De Seveso richtlijn - Voorbeeld van bindende regulering
In de EG is sinds 1984 de Seveso-richtlijn
van kracht, die de lidstaten verplicht er op toe te zien dat bedrijven
risico-berekeningen maken, een rampenplan opstellen en de omwonenden daarover
actief voorlichten. Door de Richtlijn zijn in Nederland 74 chemische bedrijven
vanaf juli 1990 verplicht omwonenden over externe risico's van hun activiteiten
te informeren. De bedrijven moeten een Extern Veiligheidsrapport opstellen
met daarin een procesbeschrijving en risico-analyse.
Niet alleen het risico van industriële rampen
vroeg de aandacht van de publieke opinie, maar ook de onheilbrengende zure
regen, het broeikas-effect en de gevolgen van het gat in de ozon laag kwamen
in de loop van de jaren tachtig steeds meer in de publieke belangstelling.
Plotseling kreeg het uitsterven van dieren- en plantensoorten - onder de
nieuwe term
biodiversiteit - hernieuwde aandacht.
Het betrof nu niet meer uitsluitend bedreigingen
uit de eigen omgeving, maar een grensoverschrijdende problematiek. Men
keek voor het eerst serieus over die grenzen en ontdekte dat de tropische
regenwouden - de longen van de wereld - dreigden te verdwijnen.
Men ontdekte dat de CO2- uitstoot een omvang heeft
gekregen die de aarde omtovert in een broeikas. Men besefte dat de CFK's
een steeds groter gat in de ozonlaag maken. Het besef brak door dat niet
alleen onze grondstoffen eindig zijn - zoals Meadows en de club van Rome
al hadden aangetoond - maar ook de andere hulpbronnen van de natuur, zoals
bodem, lucht, water, flora en fauna.
De optimistische theorie van
de duurzame ontwikkeling
De bevolking en de politici van het Noorden zijn zich
in de loop van de jaren tachtig bewust geworden van de omvang en de ernst
van de milieuproblemen in de wereld. Ze zijn overtuigd geraakt van de noodzaak
van een mondiale aanpak en benadrukken daarbij dat de mensheid leeft in
één wereld met wereldomvattende milieuproblemen. De oplossingen
die het Noorden voor de mondiale milieuproblemen naar voren schuift zijn
samen te vatten onder de kreet duurzame ontwikkeling.
Sinds het verschijnen van het eindrapport van de
Brundtland-
commissie is het begrip duurzame ontwikkeling ingeburgerd geraakt
in het Noordelijke denken over de verhouding tussen milieu en economie.
Dit begrip gaat er nadrukkelijk van uit dat behoud van het milieu is te
combineren met economische groei, zij het dat dan wel ecologische afwegingen
standaard moeten zijn bij politieke en economische beslissingen. De omgeving
als natuurlijk kapitaal, inclusief kosten van gebruik, herstel en
onderhoud, hoeft in deze visie niet te conflicteren met de doelstellingen
van economische ontwikkeling. Deze groei-optimistische visie acht men wereldwijd
van toepassing.
-
Duurzame ontwikkeling?
Het begrip duurzame ontwikkeling werd
voor het eerst geïntroduceerd in 1980 in het kader van de World
Conservation Strategy, een strategie-plan van het IUCN en het Wereld
Natuur Fonds. Het kreeg echter pas echt bekendheid in het zogenaamde
Brundtland-rapport
en werd daarna snel gemeengoed.
In dat rapport werd het aangegeven als:
"een ontwikkeling die voorziet in de behoefte
van de huidige generatie zonder daarmee de mogelijkheid voor komende generaties
om ook in hun behoeften te voorzien in gevaar te brengen"
Duurzaam betekent dat het milieukapitaal niet afneemt:
-
dat de hulpbronnenbasis (bijvoorbeeld de hoeveelheid
landbouwgrond) niet kleiner wordt;
-
dat het regeneratie-systeem intact blijft (bijvoorbeeld
dat de landbouwgrond voldoende tijd krijgt om braak te blijven liggen);
-
en de biologische diversiteit en veerkracht van ecosystemen
gerespecteerd wordt.
Theoretisch wordt hiermee een einde gemaakt aan de tegenstelling
tussen economische groei en een schoon (of schoner) milieu. Negatieve milieu-effecten
kunnen niet langer worden beschouwd als niet ter zake doende. Iets wat
niet duurzaam/schoon is, is geen acceptabele groei.
Duurzame ontwikkeling is in de loop der jaren een
container-begrip geworden. Een Wereldbank-rapport
wist 60 definities te noteren. Ecologen omschrijven het als de: "harmonieuze
relatie tussen de mensheid en de natuur, het behoud van de integriteit
van de ecologie en een menswaardig bestaan".
Anderen bezien duurzaam in het licht van
de huidige productie en consumptie, hoe er voor te zorgen dat dit in stand
kan blijven en/of kan blijven doorgroeien? Critici uit m.n. het Zuiden
stellen dat de huidige activiteiten die onder de noemer duurzame ontwikkeling
plaatsvinden vooral dit laatste doel hebben of in elk geval dienen - en
dat zolang armoede en ongelijke verdeling niet daadwerkelijk worden aangepakt
dit ook zo zal blijven.
Hoewel de definities dus uiteenlopen bestaat er
toch een redelijke overeenstemming over wat de noodzakelijke condities
zijn om aan
duurzame ontwikkeling te kunnen beginnen:
-
ontwikkeling en introductie van productie-technieken
en beleidsinstrumenten die de vervuiling verminderen;
-
ontwikkeling en introductie van technieken die afval
en niet hernieuwbare producten recyclen (kringlopen sluiten);
-
minimaliseren van het totale gebruik van niet-hernieuwbare
bronnen door hernieuwbare bronnen te gebruiken (onder voorwaarde dat hun
regeneratie gehandhaafd blijft);
-
afname van vervuilende en natural resource-intensive
consumptiepatronen.
Een wereldwijde invoering of zelfs begin met deze voorwaarden
(en zeker 3 en 4) op korte termijn lijkt onwaarschijnlijk.
Mondiale milieuproblemen en
consumptiepatronen
Het is niet moeilijk te begrijpen waarom de theorie
van de duurzame ontwikkeling in het Noorden zo'n opgang heeft gemaakt.
Hoewel het aan de ene kant een omwenteling teweeg bracht in het denken
over patronen van economische vooruitgang, vormt het namelijk aan de andere
kant de bevestiging van de groeidwang en de consumptiepatronen van de hoog-
geïndustrialiseerde wereld. Het erkent dat milieumaatregelen nodig
zijn om de economie duurzaam te maken, maar spiegelt tegelijk een perspectief
voor waarin dit mogelijk is met behoud van rijkdom en welvaart. Het klinkt
te mooi om waar te zijn.
En het is dan ook een vals perspectief. Het voorbeeld
van de wereld- energiehuishouding toont dat overduidelijk aan. Een nadere
bestudering van onze energievoorziening - dè motor van economische
groei en welvaart bij uitstek - leert namelijk dat het onmogelijk is om
het niveau van CO2-uitstoot bij energieproductie in
de wereld constant te houden of te laten afnemen, en tegelijk ernaar te
streven dat iedereen in de wereld dezelfde energieconsumptie per hoofd
van de bevolking bereikt als de gemiddelde Amerikaanse staatsburger.
-
De ongelijke verantwoordelijkheid voor het broeikaseffect
De driehonderd wetenschappers uit veertig landen
die tezamen het
Intergovernmental
Panel on Climate Change (IPCC) vormen, schrijven in hun rapport "Climate
Change: The IPCC Scientific Assesment" dat de enige hoop om de ecologisch
desastreuze opwarming van de aarde te voorkomen, een vergaande (60% ten
opzichte van het niveau van 1990) vermindering van de uitstoot van kooldioxide
is. In september 1994 bevestigde het IPCC
in Maastricht nog eens deze visie.
<1>
Het broeikasprobleem is een direct gevolg van de
uitstoot van een aantal gassen, waaronder CO2. Deze
uitstoot is ongelijk over de wereld verdeeld. Het probleem wordt vooral
veroorzaakt in de industrielanden, die het overgrote deel de lucht in blazen.
Belangrijk bij de CO2-uitstoot is het zogenaamde voorraad-effect.
Dat wil zeggen dat de aarde slechts een bepaalde hoeveelheid kan verdragen.
Als eenmaal een drempel is overschreden dan treedt het negatieve milieueffect
in werking. Alles wat hier bovenop komt versterkt dit negatieve milieueffect.
Inmiddels is de drempel reeds ver overschreden.
Dat heeft tot gevolg dat vermindering van de CO2-uitstoot,
niet onmiddellijk tot minder milieuvervuiling en de oplossing van
het broeikaseffect leidt. Hetzelfde is van toepassing bij SO2.
In de regel kan daarom worden gesteld dat milieuproblemen
veroorzaakt door een te grote voorraad vervuilende stoffen drastische reducties
in de uitstoot vragen, in de meeste gevallen tussen de 70 en 95 procent.
<2>
De schaal waarop veranderingen nodig zijn betekent dat hele sectoren om
moeten wil er echt iets veranderen.
Schatting cumulatieve industriële CO2
output naar werelddeel <3> |
In gigatons koolstof en percentages |
|
A |
B |
C |
D |
|
1960/1989 |
% |
1980/1989 |
% C van A |
Verre Oosten |
6,903 |
3 |
3,077 |
45 |
Centraal-geleide economieën in Azië |
12,114 |
6 |
5,385 |
44 |
Midden Oosten |
3,586 |
2 |
1,538 |
43 |
Afrika |
4,520 |
2 |
1,538 |
34 |
Oost Europa |
47,184 |
23 |
15,385 |
33 |
Oceanië en Japan |
9,932 |
5 |
3,077 |
31 |
Zuid- en Midden-Amerika |
7,697 |
4 |
2,308 |
30 |
West Europa |
41,926 |
20 |
7,692 |
18 |
Verenigde Staten |
67,671 |
33 |
12,308 |
18 |
Noord Amerika minus USA |
4,877 |
2 |
769 |
16 |
Totaal |
206,410 |
100 |
53,077 |
26 |
De Noordelijke en de Zuidelijke
agenda voor de 21e eeuw
Gewapend met de theorie van de duurzame ontwikkeling
toog de wereldgemeenschap aan het eind van de jaren tachtig aan de slag
om een politieke agenda samen te stellen. De agenda van de 21e eeuw, met
daarop een reeks maatregelen op velerlei terrein met als doel de niet-duurzame
ontwikkeling te beëindigen. Op de United
Nations Conference on Environment and Development (UNCED), gehouden
in juni 1992 in Rio de Janeiro, moest die agenda door alle regeringen van
de wereld worden vastgesteld.
Maar al tijdens de voorbereidingen van de UNCED
werd op pijnlijke wijze duidelijk dat de agenda van het Noorden er anders
uitzag dan die van het Zuiden en dat herverdeling en gelijkheid niet de
uitgangspunten zijn van de wereldpolitiek, ook niet op milieugebied. De
prioriteiten van de internationale agenda reflecteren de geringe internationale
aandacht voor de dagelijkse milieuproblematiek in de Derde Wereld. Veel
van de achterliggende oorzaken hiervan komen niet aan bod. In de woorden
van Anil Agarwal, directeur van het Centre for Science and Environment,
New Delhi:
"Er wordt - in Brazilië - niet gediscussieerd
over milieu en hulp, milieu en handel, milieu en armoede, milieu en rijkdom
en milieu en consumptiepatronen." <4>
De UNCED,
georganiseerd door de Verenigde Naties,
was de grote internationale conferentie over het milieu die in 1992 in
Rio de Janeiro, Brazilië, werd gehouden. Bij de voorbereiding van
UNCED
zijn Non Gouvernementele Organisaties (NGO's) uitdrukkelijk betrokken geweest
maar uiteindelijk was de UNCED
een bijeenkomst van staten. Binnen de verdrags-afspraken zal het aan de
staten zijn om te bepalen hoe zij dit vorm gaan geven.
Het mandaat voor UNCED,
oftewel de onderwerpen voor de conferentie, zijn vastgelegd in resolutie
44/228 van de Verenigde Naties.
Genoemd zijn:
-
Bescherming van de atmosfeer door het tegengaan van
klimaatsverandering, aantasting van de ozonlaag en grensoverschrijdende
luchtvervuiling;
-
Bescherming van de kwaliteit en voorraad van freshwater
resources;
-
Bescherming van de oceanen en alle soorten zeeën;
-
Bescherming en management van land voorraden door onder
meer het tegengaan van ontbossing en verwoestijning;
-
Behoud van biologische diversiteit;
-
Milieuvriendelijk management van biotechnologie;
-
Milieuvriendelijk management van afval, specifiek gevaarlijk
afval;
Op de voorbereidende vergaderingen zijn hier de volgende
zogenaamde
cross-sectoral issues, oftewel thema's die bij alle bovengenoemde
onderwerpen terugkomen, aan toegevoegd. Vooral veel landen uit het Zuiden
legden er de nadruk op dat deze thema's moeten worden besproken in al deze
verbanden om tot een integrale aanpak, zoals die nodig is, te komen:
-
Patronen van productie en consumptie;
-
Toegang tot en overdracht van milieuvriendelijke technologie;
-
Mechanismen van financiering;
-
Juridische aspecten;
-
Human resources development, waarmee doorgaans
zaken als scholing en training worden bedoeld;
-
Economische instrumenten;
-
Gegarandeerde duurzame voedselvoorziening;
-
Institutionele voorzieningen, en nieuwe structuren om
milieu, en economische ontwikkeling te integreren bij besluitvorming;
-
Het verbeteren van de levens- en werkomstandigheden
van de armen in stedelijke en rurale omgevingen door het uitbannen van
armoede en het verbeteren van de kwaliteit van het bestaan;
UNCED
had als doel een Earth Charter vast te stellen, een soort verklaring
van de rechten van het milieu. Een tweede doel was de vaststelling van
een Actieplan voor de Toekomst,
Agenda
21 geheten. Ten derde moesten er een tweetal conventies worden vastgesteld.
Een framework-conventie over wereldwijde klimaatsverandering (het broeikaseffect)
en een conventie over biodiversiteit.
Geld in ruil voor een schoon milieu
De voorbereidende conferenties van de UNCED
toonden nog eens duidelijk aan dat het oude probleem van de verhouding
tussen armoede en rijkdom alles te maken heeft met milieuproblemen in de
Derde Wereld: namelijk dat een belangrijk deel van de armoede in de het
Zuiden en daaruit volgende lokale milieuproblematiek verklaard moeten worden
uit de ongelijke werking van het, door de geïndustrialiseerde landen
van het Noorden geleide, economische systeem.
"As recent reports from the World
Bank, the United Nations Development
Programme and others show, the poor in developing countries now actually
measurably subsidise the rich countries through structural adjustment and
regimes of export-led growth, inequitable barriers to trade, low commodity
prices and the now seemingly endless regime of debt repayments. All this
adds up to a considerable net resources transfer from South to North."<5>
De milieuproblematiek bezien vanuit de onderontwikkelde
en arme landen in het Zuiden bestaat in de eerste plaats uit de omvangrijke
dagelijkse ecologische problemen, die het gevolg zijn van onderontwikkeling
en armoede, zoals: gebrek aan schoon drinkwater; onvruchtbare grond door
erosie; verzilting; daling van de (grond)waterstand; gigantische luchtvervuiling
in de steden; en afvalhopen met gif naast de deur.
Ecologische afwegingen bij politiek-economische
beslissingen zijn in dit deel van de wereld een luxe. Voor mondiale problemen
zoals de vervuiling van oceanen, en de afbraak van de ozonlaag houdt men
eerst en vooral het Noorden verantwoordelijk. Niala Maharaj vatte dit standpunt
als volgt uiterst scherp samen in de Volkskrant van 9 november 1991:
"Het is jullie huidkanker. Los het probleem zelf
maar op. Wij zitten met mazelen, kinkhoest en zelfs builenpest."
De dagelijkse problemen in de Derde Wereld zijn bepaald
geen onderdeel van de bewustwording in het Noorden van de mondiale milieuproblematiek.
Deze worden nog altijd beschouwd als hun problemen. Sinds jaar en
dag heeft het Noorden de natuur slechts behandeld als toe te eigenen
hulpbron.
De aandacht van het Noorden voor deze gebieden in
termen van
gemeenschappelijke gebieden, de zogenaamde
commons,
is pas van recente datum. Vooral aandacht krijgen de vervuiling van de
oceanen, de atmosfeer, de ruimte en de poolgebieden en de verwoesting van
de tropische regenwouden en andere gebieden die rijk zijn aan biodiversiteit.
Deze gebieden die essentieel zijn voor de natuurlijke regeneratie van het
mondiale eco-systeem is men recentelijk in het Noorden gaan beschouwen
als gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid. Lokale milieuproblemen
krijgen veel minder aandacht. De politieke discussies over oplossingen
richten zich dan ook op mogelijke vormen van mondiaal beheer van deze gebieden.
De Commons liggen echter voor een belangrijk
deel op het nationale grondgebied van landen in het Zuiden. Het is daarom
niet verwonderlijk dat de landen uit het Zuiden de bemoeienissen van het
Noorden met deze gebieden zien als een ongeoorloofde inmenging in of op
hun nationaal grondgebied. Een groep van 38 NGO's uit 25 landen stelde
in een verklaring dat ze:
"bezorgd waren dat de invoering van concepten
als 'global commons' en 'gemeenschappelijke erfgoed van de mensheid' zonder
een bijbehorende bescherming van de rechten van rurale bevolkingsgroepen
zou leiden tot een toenemende controle van het Noorden en vooral van de
multinationale ondernemingen over de natuurlijke bronnen van het Zuiden."<6>
Tegen de achtergrond van economische ongelijkheid
en armoede is het ook niet verwonderlijk dat regeringen in het Zuiden eisen
dat het Noorden gaat betalen voor ingrijpende mondiale milieumaatregelen
die zich richten op het behoud van de commons.
Regeringsvertegenwoordigers van Maleisië stelden
tijdens de voorbereidende onderhandeling voor de UNCED
onomwonden:
"Als jullie niet ingaan op onze ontwikkelingseisen,
praten wij niet over het milieu. Als we dan toch ten gronde gaan, dan gaan
we maar allemaal" <7>
-
Milieudegradatie komt het hardst aan in het Zuiden
Milieudegradatie komt het hardst aan in het
Zuiden. Hier zijn verschillende redenen voor:
-
Er is vaak op overheidsniveau minder aandacht voor de
milieuproblematiek, vooral voor de mogelijke milieuconsequenties op de
lange termijn door de grote problemen op de korte termijn. Dit werd hierboven
al aangegeven;
-
Milieuwetgeving is over het algemeen in een minder vergevorderd
stadium, maar mist vooral institutionele ondersteuning, dat wil zeggen
de instanties, diensten etc. om de wetgeving uit te voeren / te handhaven;
-
De armoede en de slechte verdeling van de welvaart die
het kenmerk zijn van veel Derde Wereld landen is een andere oorzaak waardoor
het ontbreken van doeltreffende milieuvoorzieningen desastreus kan uitpakken.
-
Allereerst zijn veel mensen analfabeet en kunnen dus
bijvoorbeeld productinstructies en veiligheidsvoorschriften niet lezen.
Ze missen de mogelijkheden om zich bewust te worden van mogelijke gevaren
en problemen, voorzover hier al voorlichting over wordt gegeven. Werknemers
zijn vaak onvoldoende opgeleid om werkzaamheden te verrichten die een gevaar
kunnen opleveren voor het milieu of voor hun eigen gezondheid.
-
Een ander gevolg van de armoede is dat in Derde Wereld
landen veel kinderen in de fabrieken of in de mijnen werken. Kinderen zijn
zich veel minder bewust van gevaarlijke situaties in hun arbeidsomstandigheden.
Zij kunnen de veiligheidsvoorschriften al helemaal niet lezen.
-
De gezondheidssituatie zowel als de -zorg, zeker voor
de armere delen van de bevolking, zijn slecht waardoor men vatbaarder is
voor gezondheidsbeïnvloedende milieuvervuiling en slachtoffers minder
snel of niet behandeld worden.
-
Een ander gevolg van de armoede is dat in veel landen
de financiële reserves ontbreken om daadwerkelijk iets aan milieubescherming
te doen: op veel plaatsen is de afwatering slecht aangelegd of ontbreekt
totaal waardoor verontreinigd water open en bloot weg spoelt door woonwijken
waar mensen voor hun drinkwater afhankelijk zijn van dit water. Wegen waarover
gevaarlijke transporten worden vervoerd zijn vaak slecht onderhouden waardoor
ernstige ongelukken niet uit kunnen blijven.
-
Onderzoek naar oplossingen voor de milieuproblematiek
wordt eveneens ernstig belemmerd door de slechte financiële situatie
van veel Derde Wereldlanden, waardoor makkelijker met bijvoorbeeld een
bepaalde productie-activiteit wordt begonnen dan in het Noorden.
-
Er zijn in Derde Wereld-landen over het algemeen minder
organisaties die zich met het milieu bezig houden en er de aandacht op
vestigen, hoewel er sprake is van een duidelijke groei. Bekend zijn in
India de Chipko
Redt de bomen beweging en grote bewegingen in Thailand
en Maleisië tegen fabrieken die radio-actief afval produceren. Ze
hebben het doorgaans een stuk moeilijker dan hun collega's in het Noorden.
Ze bevinden zich hoofdzakelijk op grassroots-niveau en hebben vaak
(nog) weinig politieke zeggenschap. Dit heeft veel te maken met het feit
dat een groot deel van de problemen alleen of hoofdzakelijk de armen treft,
tenminste op de korte termijn.
-
Een laatste reden waarom Derde Wereld-landen meer gevoelig
zijn voor milieuvervuiling dan Westerse landen, is het kwetsbare natuurlijke
evenwicht dat in veel Derde Wereld landen bestaat. Het ecologisch evenwicht
in tropische regenwouden bijvoorbeeld kan zeer snel verstoord worden. Kwiklozingen
van de goudzoekers in het Amazone-regenwoud hebben bijvoorbeeld een desastreuze
uitwerking. Een ander voorbeeld is het gebruik van insecticiden in de woestijn
waardoor grote delen van het land vergiftigd dreigen te worden.
Is er nog leven na de UNCED?
We weten hoe de UNCED
is afgelopen. De Klimaat- overeenkomst bestaat slechts uit de wens
om in het jaar 2000 de emissie van broeikas veroorzakende gassen terug
te brengen tot op het niveau van 1990. Concrete reductie-doelen voor de
zo noodzakelijke vermindering van de uitstoot van kooldioxide (CO2)
en andere gassen ontbreken.
En dat is een stap achteruit ten opzichte van de
klimaatconferentie van Toronto in 1988 die opriep voor een reductie van
CO2-emissies met tenminste 20 procent ten opzichte
van een basisjaar, te bereiken in 2005.
De ontwikkelde en onderontwikkelde landen kwamen
bovendien niet tot overeenstemming over de definitie van Gemeenschappelijke
uitvoering (Joint Implementation) van de biodiversiteit-conventie.
Pas op 22 april 1993 besloot president Clinton om de biodiversiteit-conventie
te ondertekenen en voor ratificatie voor te dragen aan het Huis van Afgevaardigden.
De regering-Bush weigerde tijdens de UNCED
een akkoord over biodiversiteit te tekenen met als argument dat biotechnologische
ontwikkeling erdoor werd geremd en het eigendom van ideeën (intellectual
property rights) erdoor werd ondermijnd.
De Biodiversiteit Conventie
Eén van de belangrijkste vraagstukken in de discussies
over de Biodiversiteit Conventie was
de verdeling van de opbrengsten van biodiversiteit. De genetische informatie
die zich in planten en dieren bevindt kan namelijk van zeer grote waarde
zijn voor commercieel en niet-commercieel biotechnologisch onderzoek. Op
het moment is er echter geen mechanisme waarmee de winsten die met behulp
van deze informatie worden gemaakt terugvloeien naar de landen en bevolkingsgroepen
die verantwoordelijk zijn voor het behoud van deze planten en dieren.
Helaas zijn de onderhandelaars er niet in geslaagd
om met een effectieve, dwingende oplossing te komen. Het enige dat door
het verdrag wordt geregeld, is dat de verdragspartijen het recht hebben
een vergunning te eisen voor de export van genetisch materiaal en dat ze
eventueel daarbij een deel van de opbrengst kunnen opeisen, hetzij in de
vorm van een geldelijke vergoeding, hetzij in de vorm van (bio)technologische
samenwerking.
De regering-Bush sprak openlijk over de bescherming
van de belangen van het zakenleven. Voor Clinton speelde dit argument niet
meer omdat inmiddels in het op 13 april 1994 ondertekende nieuwe GATT
-akkoord de intellectual property rights naar tevredenheid van het
internationale (Noordelijke) bedrijfsleven waren geregeld.
Belangrijk argument voor de regering-Bush was verder
dat de voorgestelde maatregelen geld gingen kosten, geld dat men liever
wilde besteden aan werkloosheidsbestrijding in eigen land.
Voor bescherming van het regenwoud kwamen weliswaar
fondsen beschikbaar,maar de oorspronkelijk bedoelde Regenwoud Conventie
kwam niet van de grond. Wat overbleef was een vrijblijvende Bossen
Verklaring.
De ruim 600 pagina's tellende Agenda
21 bevat veel mooie woorden maar omdat ze, anders dan de conventies,
niet bindend is voor de ondertekenende landen kan het document toch moeilijk
zijn naam als
Blauwdruk voor Actie waarmaken.
De trage implementatie van de UNCED-
overeenkomsten
De uitvoering van de verwaterde UNCED-conventies
komt uiterst langzaam op gang. In november 1992 richtte de Algemene Vergadering
van de Verenigde Naties de
Commissie
voor Duurzame Ontwikkeling (CSD) op. In juni 1993 was de eerste inhoudelijke
sessie van de CSD. 53 staten die lid zijn van de Commissie bogen zich toen
over het voorstel van de Secretaris-Generaal ter verdeling van de hoofdtaak
van de Commissie: het toezicht houden op de voortgang van de implementatie
van de in Rio de Janeiro gemaakte afspraken, met name Agenda 21. Volgens
het werkplan van de Secretaris-Generaal heeft de Commissie in 1996 Agenda
21 volledig behandeld.
Ook het financieringsmechanisme voor de uitvoering
van de UNCED-
conventies in ontwikkelingslanden kwam uiterst moeizaam tot stand. Na 16
maanden onderhandelen kwamen de vertegenwoordigers van meer dan 80 landen
pas op 16 maart 1994 hiertoe in Genève tot een akkoord. Ze wezen
de reeds bestaande Global
Environmental Facility (GEF) aan als interim- financieringsmechanisme
voor de UNCED-Conventies
inzake de Biodiversiteit en de Klimaatsverandering.
In de periode 1994-1996 doneren diverse Noordelijke
landen in totaal 2 miljard dollar. Hoewel dit bedrag uiterst minimaal is
in verhouding tot de omvang van de mondiale milieuproblemen is nu al duidelijk
dat het zeer moeilijk zal zijn ontwikkelingsprojecten te vinden die kunnen
profiteren van de fondsen en dus beantwoorden aan het criterium duurzame
ontwikkeling. Zie verder Bijlage 2
over deze en andere kritische kanttekeningen bij het Global
Environmental Facility (GEF).
In januari 1994 hadden 166 landen de Klimaatconventie
ondertekend, doch slechts 53 landen hadden hem geratificeerd (minimaal
50 zijn nodig voor de inwerkingtreding). Deze landen mogen meedoen aan
de eerste bijeenkomt van de Conference
of parties to the Climate Convention. Die vond door het langzame ratificatietempo
pas plaats in 1995, in Berlijn.
Maar ratificeren (goedkeuring door het parlement
of bevoegd gezag) is pas de eerste stap op weg naar uitvoering van de conventie.
Inpassen in de nationale wet- en regelgeving moet daarna volgen. Wat dat
moet inhouden is niet altijd even duidelijk want veel is vaag en nog meer
is niet geregeld in de conventie.
Ondertussen is er wel een intergouvernementele onderhandelingscommissie
gestart met onderhandelingen ten behoeve van de Berlijn-conferentie in
1995. Vertegenwoordigers van non-gouvernementele organisaties zullen daar
in ieder geval pleiten voor aanvaarding van het CO2-emissie
reductiedoel van 20 procent van de Toronto-conferentie uit 1988.
Voorts moet er duidelijkheid komen wat de Gemeenschappelijke
Uitvoering gaat inhouden. Verder willen ze duidelijkheid krijgen in
hoeverre de ontwikkelde landen en de onderontwikkelde landen moeten bijdragen
aan de reductiedoelen, en wat de positie is van de Nieuwe Geïndustrialiseerde
Landen. Voorts moet er een eigen financieringsmechanisme komen en een waarnemingssysteem.
De multinationale onderneming als
reddende engel
Het is tegen de achtergrond van dit onvermogen van de
mondiale politiek en het geschetste achterliggende verschil in posities
tussen het Noorden en het Zuiden (die in de aanloop van de UNCED
en tijdens de UNCED
conferentie zelf zo duidelijk op de voorgrond traden) dat steeds meer overheden
en politici hun blik richten op het internationale bedrijfsleven, in plaats
van op overheden, als redder in de nood. Maar wat kan het multinationale
bedrijfsleven doen als de politiek faalt? Is het de redder in de milieunood?
Kan het deze rol waarmaken?
Het standpunt van het bedrijfsleven tijdens de UNCED
was duidelijk en volledig in overeenstemming met de uitkomsten van de wereldconferentie,
namelijk: afzien van dwingende mondiale milieumaatregelen voor het internationale
bedrijfsleven. Met behulp van een enorme public relations campagne, deelden
de topmanagers van de grote bedrijven de
UNCED-deelnemers
en het publiek mee dat ze vrijwillig de weg richting
duurzaamheid
hadden gekozen.
In hun visie zijn economische groei, vrije handel
en open markten hiervan essentiële onderdelen. Winstgevendheid èn
milieubescherming zijn te combineren, zo predikten ze, in een systeem waarin
de schade aan natuurlijke hulpbronnen in de goederenprijzen wordt verdisconteerd
en de natuur wordt gepatenteerd. Dat is duurzame ontwikkeling volgens
hun invloedrijke lobby-orgaan de Business Council for Sustainable Development.
In een discussie over de rol van multinationals tijdens
de UNCED
verklaarde de Indiase ecoloog Vandana Shiva:
"Overheden hebben afstand gedaan van hun verantwoordelijkheden,
vanaf nu gaat het gevecht direct tussen multinationals en burgers".
De succesvolle lobby van het internationale
bedrijfsleven tijdens UNCED
De keuze voor Maurice Strong - een Canadese zakenman
en multimiljonair - als Secretaris Generaal van de UNCED
was reeds een vroeg teken voor de verwachte invloed van het internationale
bedrijfsleven op deze conferentie. Al in de beginfase van de voorbereidingen
benoemde Strong de Zwitserse
captain-of-industry Stephan Schmidheiny
als zijn belangrijkste adviseur op het gebied van zakenleven en industrie.
Schmidheiny op zijn beurt benaderde 48 top-managers van vooral multinationale
ondernemingen, zoals DuPont, Shell,
Dow
Chemical,
Ciba-Geigy, Mitshubishi
en andere, om de Business Council for Sustainable Development (BCSD) te
vormen.
De BCSD publiceerde nog voor de UNCED
een boek - "Changing Course" getiteld - waarin Schmidheiny en consorten
de visie van de multinationale ondernemingen op de milieubescherming in
de vrije markteconomie uiteenzetten.
Vlak voor de opening van de UNCED
op een persconferentie van de BCSD wilde Strong graag aan de pers kwijt
dat, "geen contributie dan de uwe (i.c. the BCSD) is belangrijker voor
de UNCED
geweest." <8> Ook voor de International
Chamber of Commerce (ICC), al jarenlang lobby-orgaan van het internationale
bedrijfsleven, had Maurice Strong een "diepe waardering."
Ongeveer de helft van de bedrijven die deel uitmaken
van de BCSD zitten in het bestuur van de ICC. De ICC is koploper in het
lobbyen tegen dwingende internationale milieumaatregelen. De organisatie
was er mede voor verantwoordelijk dat de gedetailleerde voorstellen van
Noorwegen en Zweden op dit vlak al sneuvelden in de voorbereidende bijeenkomst
voor de
UNCED
in NewYork.
Het uiteindelijke concept van Agenda
21 bevatte dan ook geen voorstellen om multinationals te controleren.
In plaats daarvan benadrukte de concept-agenda de rol van het zakenleven
en de industrie in milieubescherming en het belang van de vrijwillige maatregelen
die de bedrijven al namen.
In een perfecte taakverdeling had de BCSD de opdracht
om het milieuvriendelijke gezicht van het internationale bedrijfsleven
aan het publiek te tonen, en zelfs te pleiten voor verdiscontering van
alle milieukosten in de goederenprijzen, terwijl onzichtbaar op de achtergrond
de ICC uit alle macht lobbyde tegen het opnemen in Agenda
21 van maatregelen die zoiets mogelijk zouden maken.
Ook op deelonderwerpen heeft het internationale
bedrijfsleven lobby-organen in het leven geroepen om de vinger aan de UNCED-pols
te houden. Een voorbeeld daarvan is de Global Climate Coalition (GCC).
Dit lobby-orgaan van de industrie was gedurende de gehele tweejarige voorbereidingstijd
van
UNCED
actief. Met name gericht op beïnvloeding van de politici die zich
met de Climate Conventie en het terugdringen van de kooldioxide-emissie
bezighielden. Tot een Klimaat Conventie
die ondertekenende landen dwingt tot kooldioxide-reducties is het op de
UNCED
niet gekomen.
Internationale bedrijven zoals Asahi Glass, Atlantic
Richfield, ICI, Swatch en 3M oefenden
ook op meer indirecte en subtiele wijze invloed op UNCED
uit. Genoemde ondernemingen waren de belangrijkste subsidiegevers van
Ecofund.
Dit is een non-profit organisatie uit Washington DC die was opgezet om
de UNCED
te helpen financieren. Ook
Global Forum, de alternatieve milieuconferentie
voor non-gouvernementele organisaties ontving gelden van het bedrijfsleven.
Tegen de tijd dat UNCED
afliep konden de functionarissen van multinationale ondernemingen opgelucht
constateren dat ze zonder inmenging van internationale overheden in hun
bedrijfsaangelegenheid het tijdperk van de
vrije-markt-internationale-milieubescherming
konden binnenstappen. Zonder al te veel overlast uit de milieuhoek konden
ze hun toch al volle agenda van de GATT
onderhandelingen (over liberalisering van de wereldhandel) verder afwerken.
Bezield door het eigen succes besloot de Business
Council for Sustainable Development (BCSD), die was bedoeld als gelegenheidscoalitie
van 48
captains of industry rond UNCED,
te blijven bestaan en te gaan opereren als geweten van het internationale
bedrijfsleven. Hugh Falkner, president directeur van de BCSD zegt hierover:
"We will be working with other groups and sectors
to try and promote the change in policy, in corporate governance and various
areas which are preconditions to sustainabele development." <9>
Hij verwijst daarbij met nadruk naar de GATT:
"We have to make clear to the world and the politicians
that there is a higher order of public interest in this point."
Voor we echter ingaan op de betekenis van de GATT
voor het milieu, en de belangen van multinationale ondernemingen hierin,
analyseren we in de volgende hoofdstukken allereerst de betrokkenheid bij
en de rol van de internationale bedrijven in de totstandkoming en de oplossing
van mondiale milieuproblemen.
Samenvattende conclusies
Met hun optimistische theorie van de duurzame ontwikkeling
menen de politici van het Noorden dat duurzame ontwikkeling mogelijk is
met behoud van rijkdom en welvaart, dat wil zeggen, zonder fundamentele
aanpassingen van consumptiepatronen.
De aandacht van het Noorden richt zich op de problematiek
van de gemeenschappelijke gebieden, de zogenaamde commons zoals
bijvoorbeeld de tropische regenwouden. Deze gebieden die essentieel zijn
voor de natuurlijke regeneratie van het mondiale ecosysteem is men in het
Noorden gaan beschouwen als gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid.
De politieke discussies over oplossingen van mondiale milieuproblemen richten
zich dan ook op mogelijke vormen van mondiaal beheer van deze gebieden.
Tijdens de UNCED
werd nog eens duidelijk dat dit een vals perspectief is. De milieuproblematiek
bezien vanuit de onderontwikkelde en arme landen in het Zuiden bestaat
in de eerste plaats uit de omvangrijke dagelijkse ecologische problemen
die het gevolg zijn van onderontwikkeling en armoede. Bijvoorbeeld: gebrek
aan schoon drinkwater, onvruchtbare grond door erosie, verzilting, daling
van de grondwaterstand, gigantische luchtvervuiling in de steden en afvalhopen
met gif naast de deur. Ecologische afwegingen bij politiek-economische
beslissingen zijn in dit deel van de wereld een luxe.
Voor mondiale problemen zoals de vervuiling
van oceanen, en de afbraak van de ozon laag houdt men eerst en vooral het
Noorden verantwoordelijk. De
Commons liggen voor een belangrijk
deel op het grondgebied van de landen in het Zuiden. Het is daarom niet
verwonderlijk dat de landen uit het Zuiden de bemoeienissen van het Noorden
met deze gebieden zien als een ongeoorloofde inmenging in of op hun nationaal
grondgebied.
Het is tegen de achtergrond van het verschil in
posities tussen het Noorden en het Zuiden, die in de aanloop van de UNCED
en tijdens de UNCED-
conferentie zelf zo duidelijk op de voorgrond traden, dat steeds meer overheden
en politici hun blik richten op het internationale bedrijfsleven - in plaats
van op de overheden - als redder in de nood. De BCSD - een gelegenheidscoalitie
van 48 captains of industry van grote multinationale ondernemingen
- had intensief voor dit conferentieresultaat gelobbyed. Tegen de tijd
dat UNCED
afliep konden de functionarissen van multinationale ondernemingen opgelucht
constateren dat ze, zonder inmenging van internationale overheden in hun
bedrijfsaangelegenheid, het tijdperk van de vrije-markt-internationale-milieubescherming
konden binnenstappen.
Vragen en opmerkingen zijn welkom:
CONTRAST Advies - Milieu
Sint Ansfridusstraat 39
3817 BE Amersfoort
Tel: 033-4652806
Fax: 033-4659711
Terug naar de inhoudsopgave
van De Ongrijpbare Redders
Terug naar de thuispagina
van CONTRAST Advies - Milieu
©
CONTRAST Advies 1998 - Laatste wijziging van deze pagina: 15 maart
1998