De Ongrijpbare Redders


Hoofdstuk 2 : Het Noorden en het Zuiden in het mondiale milieudebat


Een selectieve bewustwording van de mondiale milieuproblematiek in het Noorden

Industriële rampen zoals bij Union Carbide in Bhopal, bij Sandoz in Bazel en de kerncentrales van Chernobyl hebben in de rijke landen van het Noorden een geweldige bewustwording veroorzaakt ten aanzien van risico's van de moderne chemische technologie. De aandacht ging daarbij uit naar de risico's voor de volksgezondheid van de chemische industrie. Een industrie die vooral in het rijke Noorden midden in of dicht bij de stedelijke gebieden tot grootscheepse ontwikkeling is gekomen. Dit verhoogde bewustzijn ten aanzien van risico's voor de omwonenden is vertaald in voorschriften en wetgeving op het gebied van rampenplannen, risico-analyses en veiligheidsmaatregelen. De Post-Seveso-richtlijn in de Europese Gemeenschap is daar een voorbeeld van.


De Seveso richtlijn - Voorbeeld van bindende regulering

 

 

 In de EG is sinds 1984 de Seveso-richtlijn van kracht, die de lidstaten verplicht er op toe te zien dat bedrijven risico-berekeningen maken, een rampenplan opstellen en de omwonenden daarover actief voorlichten. Door de Richtlijn zijn in Nederland 74 chemische bedrijven vanaf juli 1990 verplicht omwonenden over externe risico's van hun activiteiten te informeren. De bedrijven moeten een Extern Veiligheidsrapport opstellen met daarin een procesbeschrijving en risico-analyse.

Niet alleen het risico van industriële rampen vroeg de aandacht van de publieke opinie, maar ook de onheilbrengende zure regen, het broeikas-effect en de gevolgen van het gat in de ozon laag kwamen in de loop van de jaren tachtig steeds meer in de publieke belangstelling. Plotseling kreeg het uitsterven van dieren- en plantensoorten - onder de nieuwe term biodiversiteit - hernieuwde aandacht.
Het betrof nu niet meer uitsluitend bedreigingen uit de eigen omgeving, maar een grensoverschrijdende problematiek. Men keek voor het eerst serieus over die grenzen en ontdekte dat de tropische regenwouden - de longen van de wereld - dreigden te verdwijnen. Men ontdekte dat de CO2- uitstoot een omvang heeft gekregen die de aarde omtovert in een broeikas. Men besefte dat de CFK's een steeds groter gat in de ozonlaag maken. Het besef brak door dat niet alleen onze grondstoffen eindig zijn - zoals Meadows en de club van Rome al hadden aangetoond - maar ook de andere hulpbronnen van de natuur, zoals bodem, lucht, water, flora en fauna.


De optimistische theorie van de duurzame ontwikkeling

De bevolking en de politici van het Noorden zijn zich in de loop van de jaren tachtig bewust geworden van de omvang en de ernst van de milieuproblemen in de wereld. Ze zijn overtuigd geraakt van de noodzaak van een mondiale aanpak en benadrukken daarbij dat de mensheid leeft in één wereld met wereldomvattende milieuproblemen. De oplossingen die het Noorden voor de mondiale milieuproblemen naar voren schuift zijn samen te vatten onder de kreet duurzame ontwikkeling.

Sinds het verschijnen van het eindrapport van de Brundtland- commissie is het begrip duurzame ontwikkeling ingeburgerd geraakt in het Noordelijke denken over de verhouding tussen milieu en economie. Dit begrip gaat er nadrukkelijk van uit dat behoud van het milieu is te combineren met economische groei, zij het dat dan wel ecologische afwegingen standaard moeten zijn bij politieke en economische beslissingen. De omgeving als natuurlijk kapitaal, inclusief kosten van gebruik, herstel en onderhoud, hoeft in deze visie niet te conflicteren met de doelstellingen van economische ontwikkeling. Deze groei-optimistische visie acht men wereldwijd van toepassing.


Duurzame ontwikkeling?

 

 

 Het begrip duurzame ontwikkeling werd voor het eerst geïntroduceerd in 1980 in het kader van de World Conservation Strategy, een strategie-plan van het IUCN en het Wereld Natuur Fonds. Het kreeg echter pas echt bekendheid in het zogenaamde Brundtland-rapport en werd daarna snel gemeengoed.
In dat rapport werd het aangegeven als:

"een ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee de mogelijkheid voor komende generaties om ook in hun behoeften te voorzien in gevaar te brengen"

Duurzaam betekent dat het milieukapitaal niet afneemt:

Theoretisch wordt hiermee een einde gemaakt aan de tegenstelling tussen economische groei en een schoon (of schoner) milieu. Negatieve milieu-effecten kunnen niet langer worden beschouwd als niet ter zake doende. Iets wat niet duurzaam/schoon is, is geen acceptabele groei.
Duurzame ontwikkeling is in de loop der jaren een container-begrip geworden. Een Wereldbank-rapport wist 60 definities te noteren. Ecologen omschrijven het als de: "harmonieuze relatie tussen de mensheid en de natuur, het behoud van de integriteit van de ecologie en een menswaardig bestaan".
Anderen bezien duurzaam in het licht van de huidige productie en consumptie, hoe er voor te zorgen dat dit in stand kan blijven en/of kan blijven doorgroeien? Critici uit m.n. het Zuiden stellen dat de huidige activiteiten die onder de noemer duurzame ontwikkeling plaatsvinden vooral dit laatste doel hebben of in elk geval dienen - en dat zolang armoede en ongelijke verdeling niet daadwerkelijk worden aangepakt dit ook zo zal blijven.
Hoewel de definities dus uiteenlopen bestaat er toch een redelijke overeenstemming over wat de noodzakelijke condities zijn om aan duurzame ontwikkeling te kunnen beginnen: Een wereldwijde invoering of zelfs begin met deze voorwaarden (en zeker 3 en 4) op korte termijn lijkt onwaarschijnlijk.

Mondiale milieuproblemen en consumptiepatronen

Het is niet moeilijk te begrijpen waarom de theorie van de duurzame ontwikkeling in het Noorden zo'n opgang heeft gemaakt. Hoewel het aan de ene kant een omwenteling teweeg bracht in het denken over patronen van economische vooruitgang, vormt het namelijk aan de andere kant de bevestiging van de groeidwang en de consumptiepatronen van de hoog- geïndustrialiseerde wereld. Het erkent dat milieumaatregelen nodig zijn om de economie duurzaam te maken, maar spiegelt tegelijk een perspectief voor waarin dit mogelijk is met behoud van rijkdom en welvaart. Het klinkt te mooi om waar te zijn.
En het is dan ook een vals perspectief. Het voorbeeld van de wereld- energiehuishouding toont dat overduidelijk aan. Een nadere bestudering van onze energievoorziening - dè motor van economische groei en welvaart bij uitstek - leert namelijk dat het onmogelijk is om het niveau van CO2-uitstoot bij energieproductie in de wereld constant te houden of te laten afnemen, en tegelijk ernaar te streven dat iedereen in de wereld dezelfde energieconsumptie per hoofd van de bevolking bereikt als de gemiddelde Amerikaanse staatsburger.


De ongelijke verantwoordelijkheid voor het broeikaseffect

 

 

 De driehonderd wetenschappers uit veertig landen die tezamen het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) vormen, schrijven in hun rapport "Climate Change: The IPCC Scientific Assesment" dat de enige hoop om de ecologisch desastreuze opwarming van de aarde te voorkomen, een vergaande (60% ten opzichte van het niveau van 1990) vermindering van de uitstoot van kooldioxide is. In september 1994 bevestigde het IPCC in Maastricht nog eens deze visie. <1>
Het broeikasprobleem is een direct gevolg van de uitstoot van een aantal gassen, waaronder CO2. Deze uitstoot is ongelijk over de wereld verdeeld. Het probleem wordt vooral veroorzaakt in de industrielanden, die het overgrote deel de lucht in blazen. Belangrijk bij de CO2-uitstoot is het zogenaamde voorraad-effect. Dat wil zeggen dat de aarde slechts een bepaalde hoeveelheid kan verdragen. Als eenmaal een drempel is overschreden dan treedt het negatieve milieueffect in werking. Alles wat hier bovenop komt versterkt dit negatieve milieueffect.
Inmiddels is de drempel reeds ver overschreden. Dat heeft tot gevolg dat vermindering van de CO2-uitstoot, niet onmiddellijk tot minder milieuvervuiling en de oplossing van het broeikaseffect leidt. Hetzelfde is van toepassing bij SO2.
In de regel kan daarom worden gesteld dat milieuproblemen veroorzaakt door een te grote voorraad vervuilende stoffen drastische reducties in de uitstoot vragen, in de meeste gevallen tussen de 70 en 95 procent. <2> De schaal waarop veranderingen nodig zijn betekent dat hele sectoren om moeten wil er echt iets veranderen.
Schatting cumulatieve industriële CO2 output naar werelddeel <3>
In gigatons koolstof en percentages
A B C D
1960/1989 % 1980/1989 % C van A
Verre Oosten 6,903 3 3,077 45
Centraal-geleide economieën in Azië 12,114 6 5,385 44
Midden Oosten 3,586 2 1,538 43
Afrika 4,520 2 1,538 34
Oost Europa 47,184 23 15,385 33
Oceanië en Japan 9,932 5 3,077 31
Zuid- en Midden-Amerika 7,697 4 2,308 30
West Europa 41,926 20 7,692 18
Verenigde Staten 67,671 33 12,308 18
Noord Amerika minus USA 4,877 2 769 16
Totaal 206,410 100 53,077 26


De Noordelijke en de Zuidelijke agenda voor de 21e eeuw

Gewapend met de theorie van de duurzame ontwikkeling toog de wereldgemeenschap aan het eind van de jaren tachtig aan de slag om een politieke agenda samen te stellen. De agenda van de 21e eeuw, met daarop een reeks maatregelen op velerlei terrein met als doel de niet-duurzame ontwikkeling te beëindigen. Op de United Nations Conference on Environment and Development (UNCED), gehouden in juni 1992 in Rio de Janeiro, moest die agenda door alle regeringen van de wereld worden vastgesteld.

Maar al tijdens de voorbereidingen van de UNCED werd op pijnlijke wijze duidelijk dat de agenda van het Noorden er anders uitzag dan die van het Zuiden en dat herverdeling en gelijkheid niet de uitgangspunten zijn van de wereldpolitiek, ook niet op milieugebied. De prioriteiten van de internationale agenda reflecteren de geringe internationale aandacht voor de dagelijkse milieuproblematiek in de Derde Wereld. Veel van de achterliggende oorzaken hiervan komen niet aan bod. In de woorden van Anil Agarwal, directeur van het Centre for Science and Environment, New Delhi:

"Er wordt - in Brazilië - niet gediscussieerd over milieu en hulp, milieu en handel, milieu en armoede, milieu en rijkdom en milieu en consumptiepatronen." <4>

De UNCED, georganiseerd door de Verenigde Naties, was de grote internationale conferentie over het milieu die in 1992 in Rio de Janeiro, Brazilië, werd gehouden. Bij de voorbereiding van UNCED zijn Non Gouvernementele Organisaties (NGO's) uitdrukkelijk betrokken geweest maar uiteindelijk was de UNCED een bijeenkomst van staten. Binnen de verdrags-afspraken zal het aan de staten zijn om te bepalen hoe zij dit vorm gaan geven.
Het mandaat voor UNCED, oftewel de onderwerpen voor de conferentie, zijn vastgelegd in resolutie 44/228 van de Verenigde Naties. Genoemd zijn:

Op de voorbereidende vergaderingen zijn hier de volgende zogenaamde cross-sectoral issues, oftewel thema's die bij alle bovengenoemde onderwerpen terugkomen, aan toegevoegd. Vooral veel landen uit het Zuiden legden er de nadruk op dat deze thema's moeten worden besproken in al deze verbanden om tot een integrale aanpak, zoals die nodig is, te komen: UNCED had als doel een Earth Charter vast te stellen, een soort verklaring van de rechten van het milieu. Een tweede doel was de vaststelling van een Actieplan voor de Toekomst, Agenda 21 geheten. Ten derde moesten er een tweetal conventies worden vastgesteld. Een framework-conventie over wereldwijde klimaatsverandering (het broeikaseffect) en een conventie over biodiversiteit.

Geld in ruil voor een schoon milieu

De voorbereidende conferenties van de UNCED toonden nog eens duidelijk aan dat het oude probleem van de verhouding tussen armoede en rijkdom alles te maken heeft met milieuproblemen in de Derde Wereld: namelijk dat een belangrijk deel van de armoede in de het Zuiden en daaruit volgende lokale milieuproblematiek verklaard moeten worden uit de ongelijke werking van het, door de geïndustrialiseerde landen van het Noorden geleide, economische systeem.

"As recent reports from the World Bank, the United Nations Development Programme and others show, the poor in developing countries now actually measurably subsidise the rich countries through structural adjustment and regimes of export-led growth, inequitable barriers to trade, low commodity prices and the now seemingly endless regime of debt repayments. All this adds up to a considerable net resources transfer from South to North."<5>

De milieuproblematiek bezien vanuit de onderontwikkelde en arme landen in het Zuiden bestaat in de eerste plaats uit de omvangrijke dagelijkse ecologische problemen, die het gevolg zijn van onderontwikkeling en armoede, zoals: gebrek aan schoon drinkwater; onvruchtbare grond door erosie; verzilting; daling van de (grond)waterstand; gigantische luchtvervuiling in de steden; en afvalhopen met gif naast de deur.
Ecologische afwegingen bij politiek-economische beslissingen zijn in dit deel van de wereld een luxe. Voor mondiale problemen zoals de vervuiling van oceanen, en de afbraak van de ozonlaag houdt men eerst en vooral het Noorden verantwoordelijk. Niala Maharaj vatte dit standpunt als volgt uiterst scherp samen in de Volkskrant van 9 november 1991:

"Het is jullie huidkanker. Los het probleem zelf maar op. Wij zitten met mazelen, kinkhoest en zelfs builenpest."

De dagelijkse problemen in de Derde Wereld zijn bepaald geen onderdeel van de bewustwording in het Noorden van de mondiale milieuproblematiek. Deze worden nog altijd beschouwd als hun problemen. Sinds jaar en dag heeft het Noorden de natuur slechts behandeld als toe te eigenen hulpbron.
De aandacht van het Noorden voor deze gebieden in termen van gemeenschappelijke gebieden, de zogenaamde commons, is pas van recente datum. Vooral aandacht krijgen de vervuiling van de oceanen, de atmosfeer, de ruimte en de poolgebieden en de verwoesting van de tropische regenwouden en andere gebieden die rijk zijn aan biodiversiteit. Deze gebieden die essentieel zijn voor de natuurlijke regeneratie van het mondiale eco-systeem is men recentelijk in het Noorden gaan beschouwen als gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid. Lokale milieuproblemen krijgen veel minder aandacht. De politieke discussies over oplossingen richten zich dan ook op mogelijke vormen van mondiaal beheer van deze gebieden.

De Commons liggen echter voor een belangrijk deel op het nationale grondgebied van landen in het Zuiden. Het is daarom niet verwonderlijk dat de landen uit het Zuiden de bemoeienissen van het Noorden met deze gebieden zien als een ongeoorloofde inmenging in of op hun nationaal grondgebied. Een groep van 38 NGO's uit 25 landen stelde in een verklaring dat ze:

"bezorgd waren dat de invoering van concepten als 'global commons' en 'gemeenschappelijke erfgoed van de mensheid' zonder een bijbehorende bescherming van de rechten van rurale bevolkingsgroepen zou leiden tot een toenemende controle van het Noorden en vooral van de multinationale ondernemingen over de natuurlijke bronnen van het Zuiden."<6>

Tegen de achtergrond van economische ongelijkheid en armoede is het ook niet verwonderlijk dat regeringen in het Zuiden eisen dat het Noorden gaat betalen voor ingrijpende mondiale milieumaatregelen die zich richten op het behoud van de commons.
Regeringsvertegenwoordigers van Maleisië stelden tijdens de voorbereidende onderhandeling voor de UNCED onomwonden:

"Als jullie niet ingaan op onze ontwikkelingseisen, praten wij niet over het milieu. Als we dan toch ten gronde gaan, dan gaan we maar allemaal" <7>


Milieudegradatie komt het hardst aan in het Zuiden

 

 

 Milieudegradatie komt het hardst aan in het Zuiden. Hier zijn verschillende redenen voor:


Is er nog leven na de UNCED?

We weten hoe de UNCED is afgelopen. De Klimaat- overeenkomst bestaat slechts uit de wens om in het jaar 2000 de emissie van broeikas veroorzakende gassen terug te brengen tot op het niveau van 1990. Concrete reductie-doelen voor de zo noodzakelijke vermindering van de uitstoot van kooldioxide (CO2) en andere gassen ontbreken.
En dat is een stap achteruit ten opzichte van de klimaatconferentie van Toronto in 1988 die opriep voor een reductie van CO2-emissies met tenminste 20 procent ten opzichte van een basisjaar, te bereiken in 2005.
De ontwikkelde en onderontwikkelde landen kwamen bovendien niet tot overeenstemming over de definitie van Gemeenschappelijke uitvoering (Joint Implementation) van de biodiversiteit-conventie. Pas op 22 april 1993 besloot president Clinton om de biodiversiteit-conventie te ondertekenen en voor ratificatie voor te dragen aan het Huis van Afgevaardigden.
De regering-Bush weigerde tijdens de UNCED een akkoord over biodiversiteit te tekenen met als argument dat biotechnologische ontwikkeling erdoor werd geremd en het eigendom van ideeën (intellectual property rights) erdoor werd ondermijnd.

De Biodiversiteit Conventie

Eén van de belangrijkste vraagstukken in de discussies over de Biodiversiteit Conventie was de verdeling van de opbrengsten van biodiversiteit. De genetische informatie die zich in planten en dieren bevindt kan namelijk van zeer grote waarde zijn voor commercieel en niet-commercieel biotechnologisch onderzoek. Op het moment is er echter geen mechanisme waarmee de winsten die met behulp van deze informatie worden gemaakt terugvloeien naar de landen en bevolkingsgroepen die verantwoordelijk zijn voor het behoud van deze planten en dieren.
Helaas zijn de onderhandelaars er niet in geslaagd om met een effectieve, dwingende oplossing te komen. Het enige dat door het verdrag wordt geregeld, is dat de verdragspartijen het recht hebben een vergunning te eisen voor de export van genetisch materiaal en dat ze eventueel daarbij een deel van de opbrengst kunnen opeisen, hetzij in de vorm van een geldelijke vergoeding, hetzij in de vorm van (bio)technologische samenwerking.

De regering-Bush sprak openlijk over de bescherming van de belangen van het zakenleven. Voor Clinton speelde dit argument niet meer omdat inmiddels in het op 13 april 1994 ondertekende nieuwe GATT -akkoord de intellectual property rights naar tevredenheid van het internationale (Noordelijke) bedrijfsleven waren geregeld.
Belangrijk argument voor de regering-Bush was verder dat de voorgestelde maatregelen geld gingen kosten, geld dat men liever wilde besteden aan werkloosheidsbestrijding in eigen land.
Voor bescherming van het regenwoud kwamen weliswaar fondsen beschikbaar,maar de oorspronkelijk bedoelde Regenwoud Conventie kwam niet van de grond. Wat overbleef was een vrijblijvende Bossen Verklaring.
De ruim 600 pagina's tellende Agenda 21 bevat veel mooie woorden maar omdat ze, anders dan de conventies, niet bindend is voor de ondertekenende landen kan het document toch moeilijk zijn naam als Blauwdruk voor Actie waarmaken.

De trage implementatie van de UNCED- overeenkomsten

De uitvoering van de verwaterde UNCED-conventies komt uiterst langzaam op gang. In november 1992 richtte de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties de Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (CSD) op. In juni 1993 was de eerste inhoudelijke sessie van de CSD. 53 staten die lid zijn van de Commissie bogen zich toen over het voorstel van de Secretaris-Generaal ter verdeling van de hoofdtaak van de Commissie: het toezicht houden op de voortgang van de implementatie van de in Rio de Janeiro gemaakte afspraken, met name Agenda 21. Volgens het werkplan van de Secretaris-Generaal heeft de Commissie in 1996 Agenda 21 volledig behandeld.
Ook het financieringsmechanisme voor de uitvoering van de UNCED- conventies in ontwikkelingslanden kwam uiterst moeizaam tot stand. Na 16 maanden onderhandelen kwamen de vertegenwoordigers van meer dan 80 landen pas op 16 maart 1994 hiertoe in Genève tot een akkoord. Ze wezen de reeds bestaande Global Environmental Facility (GEF) aan als interim- financieringsmechanisme voor de UNCED-Conventies inzake de Biodiversiteit en de Klimaatsverandering.
In de periode 1994-1996 doneren diverse Noordelijke landen in totaal 2 miljard dollar. Hoewel dit bedrag uiterst minimaal is in verhouding tot de omvang van de mondiale milieuproblemen is nu al duidelijk dat het zeer moeilijk zal zijn ontwikkelingsprojecten te vinden die kunnen profiteren van de fondsen en dus beantwoorden aan het criterium duurzame ontwikkeling. Zie verder Bijlage 2 over deze en andere kritische kanttekeningen bij het Global Environmental Facility (GEF).

In januari 1994 hadden 166 landen de Klimaatconventie ondertekend, doch slechts 53 landen hadden hem geratificeerd (minimaal 50 zijn nodig voor de inwerkingtreding). Deze landen mogen meedoen aan de eerste bijeenkomt van de Conference of parties to the Climate Convention. Die vond door het langzame ratificatietempo pas plaats in 1995, in Berlijn.
Maar ratificeren (goedkeuring door het parlement of bevoegd gezag) is pas de eerste stap op weg naar uitvoering van de conventie. Inpassen in de nationale wet- en regelgeving moet daarna volgen. Wat dat moet inhouden is niet altijd even duidelijk want veel is vaag en nog meer is niet geregeld in de conventie.
Ondertussen is er wel een intergouvernementele onderhandelingscommissie gestart met onderhandelingen ten behoeve van de Berlijn-conferentie in 1995. Vertegenwoordigers van non-gouvernementele organisaties zullen daar in ieder geval pleiten voor aanvaarding van het CO2-emissie reductiedoel van 20 procent van de Toronto-conferentie uit 1988.
Voorts moet er duidelijkheid komen wat de Gemeenschappelijke Uitvoering gaat inhouden. Verder willen ze duidelijkheid krijgen in hoeverre de ontwikkelde landen en de onderontwikkelde landen moeten bijdragen aan de reductiedoelen, en wat de positie is van de Nieuwe Geïndustrialiseerde Landen. Voorts moet er een eigen financieringsmechanisme komen en een waarnemingssysteem.

De multinationale onderneming als reddende engel

Het is tegen de achtergrond van dit onvermogen van de mondiale politiek en het geschetste achterliggende verschil in posities tussen het Noorden en het Zuiden (die in de aanloop van de UNCED en tijdens de UNCED conferentie zelf zo duidelijk op de voorgrond traden) dat steeds meer overheden en politici hun blik richten op het internationale bedrijfsleven, in plaats van op overheden, als redder in de nood. Maar wat kan het multinationale bedrijfsleven doen als de politiek faalt? Is het de redder in de milieunood? Kan het deze rol waarmaken?
Het standpunt van het bedrijfsleven tijdens de UNCED was duidelijk en volledig in overeenstemming met de uitkomsten van de wereldconferentie, namelijk: afzien van dwingende mondiale milieumaatregelen voor het internationale bedrijfsleven. Met behulp van een enorme public relations campagne, deelden de topmanagers van de grote bedrijven de UNCED-deelnemers en het publiek mee dat ze vrijwillig de weg richting duurzaamheid hadden gekozen.
In hun visie zijn economische groei, vrije handel en open markten hiervan essentiële onderdelen. Winstgevendheid èn milieubescherming zijn te combineren, zo predikten ze, in een systeem waarin de schade aan natuurlijke hulpbronnen in de goederenprijzen wordt verdisconteerd en de natuur wordt gepatenteerd. Dat is duurzame ontwikkeling volgens hun invloedrijke lobby-orgaan de Business Council for Sustainable Development.

In een discussie over de rol van multinationals tijdens de UNCED verklaarde de Indiase ecoloog Vandana Shiva:

"Overheden hebben afstand gedaan van hun verantwoordelijkheden, vanaf nu gaat het gevecht direct tussen multinationals en burgers".

De succesvolle lobby van het internationale bedrijfsleven tijdens UNCED

De keuze voor Maurice Strong - een Canadese zakenman en multimiljonair - als Secretaris Generaal van de UNCED was reeds een vroeg teken voor de verwachte invloed van het internationale bedrijfsleven op deze conferentie. Al in de beginfase van de voorbereidingen benoemde Strong de Zwitserse captain-of-industry Stephan Schmidheiny als zijn belangrijkste adviseur op het gebied van zakenleven en industrie. Schmidheiny op zijn beurt benaderde 48 top-managers van vooral multinationale ondernemingen, zoals DuPont, Shell, Dow Chemical, Ciba-Geigy, Mitshubishi en andere, om de Business Council for Sustainable Development (BCSD) te vormen.
De BCSD publiceerde nog voor de UNCED een boek - "Changing Course" getiteld - waarin Schmidheiny en consorten de visie van de multinationale ondernemingen op de milieubescherming in de vrije markteconomie uiteenzetten.
Vlak voor de opening van de UNCED op een persconferentie van de BCSD wilde Strong graag aan de pers kwijt dat, "geen contributie dan de uwe (i.c. the BCSD) is belangrijker voor de UNCED geweest." <8> Ook voor de International Chamber of Commerce (ICC), al jarenlang lobby-orgaan van het internationale bedrijfsleven, had Maurice Strong een "diepe waardering."
Ongeveer de helft van de bedrijven die deel uitmaken van de BCSD zitten in het bestuur van de ICC. De ICC is koploper in het lobbyen tegen dwingende internationale milieumaatregelen. De organisatie was er mede voor verantwoordelijk dat de gedetailleerde voorstellen van Noorwegen en Zweden op dit vlak al sneuvelden in de voorbereidende bijeenkomst voor de UNCED in NewYork.

 Het uiteindelijke concept van Agenda 21 bevatte dan ook geen voorstellen om multinationals te controleren. In plaats daarvan benadrukte de concept-agenda de rol van het zakenleven en de industrie in milieubescherming en het belang van de vrijwillige maatregelen die de bedrijven al namen.
In een perfecte taakverdeling had de BCSD de opdracht om het milieuvriendelijke gezicht van het internationale bedrijfsleven aan het publiek te tonen, en zelfs te pleiten voor verdiscontering van alle milieukosten in de goederenprijzen, terwijl onzichtbaar op de achtergrond de ICC uit alle macht lobbyde tegen het opnemen in Agenda 21 van maatregelen die zoiets mogelijk zouden maken.
Ook op deelonderwerpen heeft het internationale bedrijfsleven lobby-organen in het leven geroepen om de vinger aan de UNCED-pols te houden. Een voorbeeld daarvan is de Global Climate Coalition (GCC). Dit lobby-orgaan van de industrie was gedurende de gehele tweejarige voorbereidingstijd van UNCED actief. Met name gericht op beïnvloeding van de politici die zich met de Climate Conventie en het terugdringen van de kooldioxide-emissie bezighielden. Tot een Klimaat Conventie die ondertekenende landen dwingt tot kooldioxide-reducties is het op de UNCED niet gekomen.
Internationale bedrijven zoals Asahi Glass, Atlantic Richfield, ICI, Swatch en 3M oefenden ook op meer indirecte en subtiele wijze invloed op UNCED uit. Genoemde ondernemingen waren de belangrijkste subsidiegevers van Ecofund. Dit is een non-profit organisatie uit Washington DC die was opgezet om de UNCED te helpen financieren. Ook Global Forum, de alternatieve milieuconferentie voor non-gouvernementele organisaties ontving gelden van het bedrijfsleven.

Tegen de tijd dat UNCED afliep konden de functionarissen van multinationale ondernemingen opgelucht constateren dat ze zonder inmenging van internationale overheden in hun bedrijfsaangelegenheid het tijdperk van de vrije-markt-internationale-milieubescherming konden binnenstappen. Zonder al te veel overlast uit de milieuhoek konden ze hun toch al volle agenda van de GATT onderhandelingen (over liberalisering van de wereldhandel) verder afwerken.

Bezield door het eigen succes besloot de Business Council for Sustainable Development (BCSD), die was bedoeld als gelegenheidscoalitie van 48 captains of industry rond UNCED, te blijven bestaan en te gaan opereren als geweten van het internationale bedrijfsleven. Hugh Falkner, president directeur van de BCSD zegt hierover:

"We will be working with other groups and sectors to try and promote the change in policy, in corporate governance and various areas which are preconditions to sustainabele development." <9>

Hij verwijst daarbij met nadruk naar de GATT:

"We have to make clear to the world and the politicians that there is a higher order of public interest in this point."

Voor we echter ingaan op de betekenis van de GATT voor het milieu, en de belangen van multinationale ondernemingen hierin, analyseren we in de volgende hoofdstukken allereerst de betrokkenheid bij en de rol van de internationale bedrijven in de totstandkoming en de oplossing van mondiale milieuproblemen.

Samenvattende conclusies

Met hun optimistische theorie van de duurzame ontwikkeling menen de politici van het Noorden dat duurzame ontwikkeling mogelijk is met behoud van rijkdom en welvaart, dat wil zeggen, zonder fundamentele aanpassingen van consumptiepatronen.
De aandacht van het Noorden richt zich op de problematiek van de gemeenschappelijke gebieden, de zogenaamde commons zoals bijvoorbeeld de tropische regenwouden. Deze gebieden die essentieel zijn voor de natuurlijke regeneratie van het mondiale ecosysteem is men in het Noorden gaan beschouwen als gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid. De politieke discussies over oplossingen van mondiale milieuproblemen richten zich dan ook op mogelijke vormen van mondiaal beheer van deze gebieden.
Tijdens de UNCED werd nog eens duidelijk dat dit een vals perspectief is. De milieuproblematiek bezien vanuit de onderontwikkelde en arme landen in het Zuiden bestaat in de eerste plaats uit de omvangrijke dagelijkse ecologische problemen die het gevolg zijn van onderontwikkeling en armoede. Bijvoorbeeld: gebrek aan schoon drinkwater, onvruchtbare grond door erosie, verzilting, daling van de grondwaterstand, gigantische luchtvervuiling in de steden en afvalhopen met gif naast de deur. Ecologische afwegingen bij politiek-economische beslissingen zijn in dit deel van de wereld een luxe.

 Voor mondiale problemen zoals de vervuiling van oceanen, en de afbraak van de ozon laag houdt men eerst en vooral het Noorden verantwoordelijk. De Commons liggen voor een belangrijk deel op het grondgebied van de landen in het Zuiden. Het is daarom niet verwonderlijk dat de landen uit het Zuiden de bemoeienissen van het Noorden met deze gebieden zien als een ongeoorloofde inmenging in of op hun nationaal grondgebied.
Het is tegen de achtergrond van het verschil in posities tussen het Noorden en het Zuiden, die in de aanloop van de UNCED en tijdens de UNCED- conferentie zelf zo duidelijk op de voorgrond traden, dat steeds meer overheden en politici hun blik richten op het internationale bedrijfsleven - in plaats van op de overheden - als redder in de nood. De BCSD - een gelegenheidscoalitie van 48 captains of industry van grote multinationale ondernemingen - had intensief voor dit conferentieresultaat gelobbyed. Tegen de tijd dat UNCED afliep konden de functionarissen van multinationale ondernemingen opgelucht constateren dat ze, zonder inmenging van internationale overheden in hun bedrijfsaangelegenheid, het tijdperk van de vrije-markt-internationale-milieubescherming konden binnenstappen.


Vragen en opmerkingen zijn welkom:

CONTRAST Advies - Milieu
Sint Ansfridusstraat 39
3817 BE Amersfoort
Tel: 033-4652806
Fax: 033-4659711


Terug naar de inhoudsopgave van De Ongrijpbare Redders

Terug naar de thuispagina van CONTRAST Advies - Milieu


© CONTRAST Advies 1998 - Laatste wijziging van deze pagina: 15 maart 1998