Home | Beeckman | < Vertalingen > | Brontekst | Index

Wolken , koude , studeren


Isack Beeckman - 1619 v d



[ 3 ]   8 - 17 december 1619  [Utrecht]

Wolken    

Nubium altiorum et inferiorum ratio.

Reden van hogere en lagere wolken.

  Visuntur interdum nubes infra nubes inferioresque longe celerius volitant. Hujus phaenomeni hanc ego rationem esse arbitror:

  Soms worden wolken onder wolken gezien en de laagste vliegen veel sneller. Van dit verschijnsel meen ik dit de reden te zijn:

  Volitant quidem supremae nubes in summâ aeris superficie, sed non raro accidit ut non ascendant vapores usque ad aeris summitatem, cum videlicet interjectus quidem tractus aeris calidior tenuiorque existit infimo aere; tum enim vapor ascendit quidem usque ad summitatem aeris infimi sed gravior existens medio aere; tum enim vapor ibidem haeret nec altius ascendit.

  De hoogste wolken vliegen wel in het bovenste oppervlak van de lucht, maar niet zelden komt het voor dat dampen niet opstijgen tot aan de top van de lucht, namelijk wanneer juist een tussenliggende luchtstreek warmer en dunner is dan de onderste lucht; want dan stijgt de damp wel tot aan de top van de onderste lucht maar hij is zwaarder dan de middelste lucht; want dan blijft de damp daar ook hangen en stijgt niet hoger.*)

Aer superior interdum tenuior.

Hogere lucht is soms dunner.

Is vero vapor, qui medio hoc aere tenuior est, eum perrumpit facile; etiam supremum aerem penetrat ob hujus densitatem [<], ibique in superficie supremas nubes constituit.

  At dicet aliquis: Cum infimus aer ob reflectionem caloris sit calidissimus, quî fieri potest esse aliquem medium tractum aere infimo calidiorem?

  Respondeo eo modo, quo infimus aer primus persentiscit et afficitur calore, sic etiam primum affici frigore. Affecto igitur infimo aere, necdum afficitur medius; densatur igitur infimus frigore, medio necdum densato. Sic quibusdam in plagis regionis ob exhalationum diversitatem aer densior fit et tenuior: alia enim terra alio atque alio tempore alias exhalationes edit. Ubi igitur locus quidam e coeli constitutione propriâque loci naturâ calorem concepit aerque eius loci subito densatur frigore, tum ascendit vapor fitque ros, pruina, caligo, nubes etc.

Die damp echter, die dunner is dan deze middelste lucht, doorbreekt deze makkelijk; ook dringt hij door in de bovenste lucht wegens de dichtheid hiervan, en daar brengt hij in het oppervlak de hoogste wolken tot stand.

  Maar iemand zal zeggen: Terwijl de onderste lucht wegens de terugkaatsing van warmte het warmst is, hoe kan dan een streek in het midden warmer zijn dan de onderste lucht?

  Ik antwoord dat de onderlucht, zoals hij als eerste alles voelt en door warmte beïnvloed wordt, zo ook als eerste door koude beïnvloed wordt. Als dus de onderlucht beïnvloed wordt, dan nog niet die in het midden; de onderste wordt dus verdicht door koude, en de middelste nog niet. Zo wordt de lucht in sommige zones van een gebied wegens verschil van uitwasemingen dichter en dunner: andere grond geeft immers op andere tijden andere uitwasemingen af. Zodra dus een plaats door de toestand van de hemel en door de plaatselijke gesteldheid warmte opgenomen heeft en de lucht er ineens verdicht wordt door koude, dan stijgt damp op en ontstaat dauw, rijp, nevel, een wolk enz.


[ *)  Drie luchtlagen rond de aarde:
drie luchtlagen
Suprema Aeris regio - hoogste luchtstreek,
Media - middelste (met wolken),
Infima - onderste.

Ignis - vuur (erbuiten).
  De middelste laag zou de koudste zijn. Daarom moest Beeckman beredeneren waarom er in het midden een warmere luchtlaag kon zijn.

  Afbeelding uit:
Oronce Finé, Prothomathesis (1532), Vol. 3, Fo. 103.
Vergelijk de figuur in een manuscript van Le sphere de monde (1549).


Vuur boven lucht ook in een andere figuur.]

[ Ned. ]


[ 4 ]
Koude    

Frigus an sit quid reale.

  Ut scias an frigus sit quid reale, extruito tibi locum crassissimo muro, undique cinctum. Videtur enim hoc locus fore frigidissimus, quia omnis calor arcetur, neque inferne videbitur ab ipsa terra calor hunc ingredi si et pavimentum denso lapide struatur. Sed an non calor aestate ipsos lapides penetrat, quî frigore, aere poros lapidum occludente, intus coercetur?
Of koude iets bestaands is.

  Om te weten of koude iets bestaands is, moet je je een ruimte bouwen met een heel dikke muur, overal omsloten. Want het blijkt dat deze ruimte heel koud zal zijn, omdat alle warmte geweerd wordt, en ook zal blijken dat de warmte van de aarde zelf niet ondergronds erin gaat als ook de vloer van dichte steen gemaakt wordt. Maar of niet 's zomers de warmte door die stenen dringt, hoe hij door de kou, als de lucht de poriën van de stenen sluit, binnen gehouden wordt?

[ 5 ]

Gelu remittente cur in aedibus magis frigeat.

  Dicitur frigus aedes ingredi, gelu remittente. Quod si ita sit, quomodo frigus privatio caloris dicatur? Non enim id, quod non est, pellitur; unde sequitur, adventante calore, frigus in aedibus nequaquam posse augeri.

Waarom meer kou in huis als de vorst minder wordt.

  Men zegt dat kou het huis inkomt als de vorst minder wordt. Als dat zo is, hoe kan kou dan een ontbreken van warmte genoemd worden? Want dat, wat niet bestaat, wordt niet geduwd; waaruit volgt dat, als de warmte opkomt, de kou in de huizen geenszins kan toenemen.

  At sciendum aerem nunquam esse adeo calore privatum apud nos quin adhuc multae particulae ignis ei insint. Quamdiu igitur aer extra domos aeque constringitur frigore ac interior retinetur in aedibus, est calor exiguus, sed ubi exterior aer remittit porosque majores acquirit, interiore adhuc sese comprimente, exprimitur calor aedium in poros aeris interni fitque aer intra domos frigidior, gelatque in aedibus, cum ante non gelasset, cum adhuc in macrocosmo gelaret.

  Den 29en.

  Maar men moet weten dat de lucht bij ons nooit zozeer beroofd is van warmte dat er niet nog veel vuurdeeltjes in zijn. Zolang dus èn de lucht buiten de huizen door koude samengetrokken wordt èn de binnenlucht in huis blijft, is er een geringe warmte, maar zodra de buitenlucht ontspant en grotere poriën krijgt, terwijl de binnenlucht zich nog ineendrukt, wordt huiswarmte uitgeperst in poriën van de binnenlucht en wordt de lucht binnen in de huizen kouder, en dan vriest het in huis, hoewel het er eerder niet gevroren had, toen in de buitenwereld nog vroor.

  De 29e [december].


[ Ned. ]


[ 9 ]
Studeren    

Studendum duntaxat cum lubet.

  Vixi quinque aut sex annos, praecipue cum essem Zirizeae, quibus me nunquam paenitivit neglectarum horarum, nec dolebam si non studuissem cum poteram studere. Ratio erat quia tum existimabam me mea studia absolvisse neque aspirabam ad ulteriorem quandam doctrinam.
Studeren alleen als je er zin in hebt.

  Vijf of zes jaar van mijn leven, in het bijzonder toen ik in Zierikzee was [<], had ik nooit spijt van verloren uren, en vond ik het niet erg als ik niet gestudeerd had hoewel ik had kunnen studeren. De reden was omdat ik toen meende dat ik klaar was met mijn studie, en ik dacht niet aan enige verdere wetenschappelijke vorming.
Hoc genus vitae hîc in Terrâ longe beatissimum, ad quod deberent se Philosophi praeparare. Id me recepturum spero ubi ex animi sententiâ in medicinâ fuero versatus. Laborandum enim ne semper laboremus; tandem studebimus ubi lubet studere ac otiabimur absque animi dolore ubi lubet otiari. Deze manier van leven is hier op Aarde verreweg de gelukkigste, waarop de filosofen zich zouden moeten voorbereiden. Ik hoop die terug te krijgen zodra ik voor mijn gevoel bedreven ben in de geneeskunde. We moeten immers moeite doen om niet altijd moeite te hebben; ten slotte moeten we studeren wanneer we er zin in hebben, en nietsdoen zonder spijt wanneer we zin hebben in nietsdoen.   [>]

[ Ned. ]

Schouwen

Schouwen worden bij nevelig weer door rook aangetast.

  "Men seght, dat alle schouwen, hoe goet dat se oock zyn, in dompigh weder rooken ende dat men een veynster open doen moet om dat te helpen."

  En geen wonder: er is dan immers maar weinig lucht, zoals we even eerder hebben gezegd [<]. Er wordt namelijk veel ruimte ingenomen door die dampen en de luchtdeeltjes zijn verder van elkaar verwijderd. Dampen dus, zoals we in het hoofdstuk over snuitsels van kaarsen gehoord hebben, dragen niets, waardoor het komt dat rook meer vuurdeeltjes nodig heeft waarmee hij vermengd moet zijn om op te stijgen. En deze damp kan niet meer dan vacuüm zelf, zodat lucht met damp gemengd een minder dicht lichaam wordt dan hij op zichzelf zou zijn. En dichtere lichamen dragen wat erin zweeft het best, zoals zeewater en kwikzilver.
Aangezien dus deze rook bij nevelig weer niet met meer vuur is gemengd dan wat dan ook, kan hij in de dunnere lucht niet makkelijk genoeg opstijgen zoals eerst; en het openen van een venster helpt, omdat deze weinige lucht in de haard en rondom de haard zonder moeite wordt verbruikt (terwijl de warmte misschien wat vermeerderd wordt door warmte van de damp, die hij wegens zijn dichtheid ontvangt, meer dan lucht) en verdund. Doch verbruikt en verdund moet de lucht hersteld en verdicht worden door het binnenkomen van nieuwe en koude lucht.
Hiermee zal beredeneerd kunnen worden, wanneer niet duidelijk vaststaat dat lucht met dampen gevuld wordt: zodra we zien dat er rook optreedt, als alles verder goed gaat, is de lucht werkelijk gevuld met damoen.

[ Ned. ]




Home | Isack Beeckman | 1619 v d (top) | vervolg