Hoofdstuk 2
Vriendschap


"Wakker? Ik ben toch wakker," protesteerde Martijn, toen hij van zijn eerste verbazing was bekomen. "Ik ben om negen uur begonnen!"
"Dat zegt niks, want ik loop overdag vaak behoorlijk te slapen. En als ik dan opeens wakker word, voel ik een sterke tinteling door mijn ruggegraat lopen."
Ze zag dat haar woorden en haar warme blik hem in verwarring brachten. Ze voelde zijn verliefdheid groeien, maar wilde geen verkeerde verwachtingen wekken. "Noem het maar een tinteling van onafhankelijkheid."
Maar tegelijkertijd wist ze dat ze steeds meer behoefte kreeg aan een klankbord. Misschien was deze jongen daar wel geschikt voor.
"Wat bedoel je daar precies mee?" doorbrak Martijn haar gedachtengang.
"Mensen maken zich heel vaak afhankelijk van elkaar, ook al beweren ze misschien van niet. Wij kennen elkaar nauwelijks, maar volgens heb je nu al bedacht dat je een mooie aanleiding hebt voor een praatje als je me weer eens in het café ziet."
"En wat dan nog?" verweerde hij zich zonder veel overtuiging.
"Het maakt ook niet zoveel uit. Ik vind je best aardig."
Martijn bloosde opnieuw. Hij wist niet hoe hij het had, zijn gedachten tolden door elkaar. Hij besefte nauwelijks wat hij zei: "Als ik twee mensen zie die als magneten aan elkaar kleven, vraag ik me af: is dat nu geluk?"
Ze moest inwendig lachen, maar probeerde serieus op zijn vraag in te gaan. "Mensen die klitten, kunnen niet meer zonder elkaar. Maar let eens op hoe magneten zich gedragen als je de tegenpolen bij elkaar brengt. Dan glijden ze soepel langs elkaar heen en reageren op elkaars beweging. Ook kunnen ze uitstekend alleen zijn. Maar of dit iets met geluk te maken heeft, weet ik niet. Je kunt geluk alleen per moment ervaren."
Hij keek haar vragend aan, waarop ze hem bemoedigend toeknikte: "Geluk is meer dan liefde voor een persoon. Ik kijk naar jou en tegelijkertijd naar mezelf. En ik voel me best gelukkig."
"Ik... ik kan je niet helemaal volgen...." hakkelde Martijn nu. "Ik heb het rare gevoel of je door me heen kijkt. En ik weet niet eens hoe je heet."
De vrouw glimlachte. Als ze hem vertelde wat ze op dit moment voelde, zou hij haar verkeerd begrijpen.
"Als ik kijk, kijk ik," sprak ze eenvoudig. "Meer niet. We zien elkaar nog wel." En ze liep al naar de uitgang. "O ja, en ik heet Mayanda."


Naar: hoofdstuk 3

Terug naar: begin van dit hoofdstuk