|
|
Inhoud
- HOOFDSTUK 1
DEFINITIES EN TOEPASSINGSGEBIED
- Art.
1 Definities
- Art.
2 Uitbreiding Toepassingsgebied
- HOOFDSTUK 2
ARBEIDSOMSTANDIGHEDENBELEID
- Art.
3 Arbobeleid
- Art.
4 Aspecten van arbobeleid
- Art.
5 Inventarisatie en evaluatie van risico's
- Art.
6 Voorkoming en beperking van zware ongevallen
waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken
- Art.
7 Informatie aan het publiek
- Art.
8 Voorlichting en onderricht
- Art.
9 Melding ongevallen en beroepsziekten
- Art.
10 Voorkomen van gevaar voor derden
- Art.
11 Algemene verplichtingen van de werknemers
- HOOFDSTUK 3
SAMENWERKING, OVERLEG, BIJZONDERE RECHTEN VAN DE
ONDERNEMINGSRAAD, DE PERSONEELSVERTEGENWOORDIGING
EN DE BELANGHEBBENDE WERKNEMERS EN DE REGELING
VAN DE DESKUNDIGE BIJSTAND
- Art.
12 Samenwerking en bijzondere rechten van de
ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging
en de belanghebbende werknemers
- Art.
13 Werkoverleg
- Art.
14 Deskundige bijstand op het gebied van
preventie en bescherming
- Art.
15 Deskundige bijstand op het gebied van
bedrijfshulpverlening
- HOOFDSTUK 4
BIJZONDERE VERPLICHTINGEN
- Art.
16 Nadere regels met betrekking tot
arbeidsomstandigheden alsmede uitzonderingen op
en uitbreidingen van toepassingsgebied
- Art.
17 Maatwerk door werkgevers en werknemers
- Art.
18 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
- Art.
19 Verschillende werkgevers
- Art.
20 Certificatie
- Art.
21 Informatievoorziening
- Art.
22 Aanwijzingen
- Art.
23 Taakverwaarlozing
- HOOFDSTUK 5
TOEZICHT EN AMBTELIJKE BEVELEN
- Art.
24 Ambtenaren belast met het toezicht
- Art.
25 Toezicht op instellingen
- Art.
26 Geheimhouding
- Art.
27 Eis tot naleving
- Art.
28 Stillegging van het werk
- Art.
29 Werkonderbreking
- HOOFDSTUK 6
VRIJSTELLINGEN, ONTHEFFINGEN EN BERROEP
- Art.
30 Vrijstelling en ontheffing
- Art.
31 Beroep
- HOOFDSTUK 7
SANCTIES
- Art.
32 Strafbepaling
- Art.
33 Beboetbare feiten
- Art.
34 Hoogte boete en recidive
- Art.
35 Informatie, zwijgrecht en cautie
- Art.
36 Boeterapport
- Art.
37 Boetebeschikking
- Art.
38 Betaling
- Art.
39 Aanmaning
- Art.
40 Invordering
- Art.
41 Verjaring
- Art.
42 Wijziging boetebedrag
- Art.
43 Terugbetaling
- HOOFDSTUK 8
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
- Art.
44 Kosten
- Art.
45 Gemeente
- Art.
46 Wet op de economische delicten
- Art.
47 Evaluatie
- Art.
48 Intrekking
- Art.
49 Overgang
- Art.
50
- Art.
51
- Art.
52
- Art.
53
- Art.
54
- Art.
55 Overgang verzoeken en beroepen
- Art.
56 Arbeidstijdenwet
- Art.
57 Invoeringswet Arbeidsvoorzieningswet
- Art.
58 Wet medezeggenschap onderwijs 1992
- Art.
59 Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten
- Art.
60 Wet op de ondernemingsraden
- Art.
61 Wet privatisering RBB
- Art.
62 Organisatiewet sociale verzekeringen
- Art.
63 Ziektewet
- Art.
64 Burgerlijk Wetboek
- Art.
65 Inwerkingtreding
- Art.
66 Citeertitel
Wet van 18 maart 1999, houdende bepalingen ter
verbetering van de arbeidsomstandigheden
(Arbeidsomstandighedenwet 1998)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der
Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen
te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het
wenselijk is de kwaliteit van het
arbeidsomstandighedenbeleid te verbeteren, meer ruimte
voor maatwerk te creëren en de bestuurlijke boete in te
voeren alsmede enige andere wijzigingen aan te brengen en
daartoe een nieuwe Arbeidsomstandighedenwet vast te
stellen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met
gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK 1. DEFINITIES EN TOEPASSINGSGEBIED
Definities
Artikel 1
- 1. In deze wet en de daarop berustende
bepalingen wordt verstaan onder:
- a. werkgever:
- 1°. degene jegens wie een ander
krachtens arbeidsovereenkomst of
publiekrechtelijke aanstelling gehouden
is tot het verrichten van arbeid, behalve
indien die ander aan een derde ter
beschikking wordt gesteld voor het
verrichten van arbeid, welke die derde
gewoonlijk doet verrichten;
- 2°. degene aan wie een ander ter
beschikking wordt gesteld voor het
verrichten van arbeid als bedoeld onder
1°.;
- b. werknemer: de ander bedoeld onder a.
- 2. In deze wet en de daarop berustende
bepalingen wordt mede verstaan onder:
- a. werkgever:
- 1°. degene die zonder werkgever
of werknemer in de zin van het eerste lid
te zijn, een ander onder zijn gezag
arbeid doet verrichten;
- 2°. degene die zonder werkgever
of werknemer in de zin van het eerste lid
te zijn, een ander niet onder zijn gezag
arbeid in een woning doet verrichten, in
bij algemene maatregel van bestuur aan te
wijzen gevallen;
- b. werknemer: de ander bedoeld onder a.
- 3. In deze wet en de daarop berustende
bepalingen wordt verstaan onder:
- a. Onze Minister: Onze Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
- b. ondernemingsraad: de ondernemingsraad
bedoeld in de Wet op ondernemingsraden;
- c. personeelsvertegenwoordiging: de
personeelsvertegenwoordiging bedoeld in de Wet op
de ondernemingsraden;
- d. toezichthouder: de toezichthouder
bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht;
- e. seksuele intimidatie: ongewenste
seksuele toenadering, verzoeken om seksuele
gunsten of ander verbaal, non-verbaal of fysiek
gedrag waarbij tevens sprake is van een van de
volgende punten:
- 1°. onderwerping aan dergelijk
gedrag wordt hetzij expliciet hetzij
impliciet gehanteerd als voorwaarde voor
de tewerkstelling van een persoon;
- 2°. onderwerping aan of afwijzing
van dergelijk gedrag door een persoon
wordt gebruikt als basis voor
beslissingen die het werk van deze
persoon raken;
- 3°. dergelijk gedrag heeft het
doel de werkprestaties van een persoon
aan te tasten en/of een intimiderende,
vijandige of onaangename werkomgeving te
creëren, dan wel heeft tot gevolg dat de
werkprestaties van een persoon worden
aangetast en/of een intimiderende,
vijandige of onaangename werkomgeving
wordt gecreëerd;
- f. agressie en geweld: voorvallen waarbij
een werknemer psychisch of fysiek wordt lastig
gevallen, bedreigd of aangevallen onder
omstandigheden die rechtstreeks verband houden
met het verrichten van arbeid;
- g. arbeidsplaats: iedere plaats die in
verband met het verrichten van arbeid wordt of
pleegt te worden gebruikt;
- h. arbeidsmiddelen: alle op de
arbeidsplaats gebruikte machines, installaties,
apparaten, transportmiddelen en gereedschappen;
- i. ongeval: een aan een werknemer in
verband met het verrichten van arbeid overkomen
ongewilde, plotselinge gebeurtenis, die schade
aan de gezondheid of de dood tot vrijwel
onmiddellijk gevolg heeft gehad en ertoe heeft
geleid, dat de werknemer tijdens de werktijd de
arbeid heeft gestaakt en niet meer heeft hervat
dan wel met de arbeid geen aanvang heeft gemaakt.
- 4. In deze wet en de daarop berustende
bepalingen wordt verstaan onder beboetbaar feit:
een handeling die of een nalaten dat in strijd is
met deze wet of de daarop berustende bepalingen,
en ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan
worden opgelegd en welke handeling of nalaten
niet als overtreding of misdrijf is aangemerkt op
grond van de Wet op de economische delicten.
Uitbreiding Toepassingsgebied
Artikel 2
- Het bij of krachtens deze wet bepaalde is mede
van toepassing op:
- a. arbeid verricht bij een verkennings- of
opsporingsonderzoek of het winnen van delfstoffen
als bedoeld in de Mijnwet continentaal plat;
- b. verrichtingen van leerlingen en
studenten in onderwijsinrichtingen of gedeelten
daarvan, open ruimten daaronder begrepen;
- c. arbeid die geheel of ten dele buiten
Nederland wordt verricht door personen, werkzaam
aan boord van zeeschepen die op grond van
Nederlandse rechtsregels gerechtigd zijn de
Nederlandse vlag te voeren;
- d. arbeid die voor een in Nederland
gevestigde werkgever geheel of ten dele buiten
Nederland wordt verricht door personen, werkzaam
aan boord van luchtvaartuigen.
HOOFDSTUK 2. ARBEIDSOMSTANDIGHEDENBELEID
Arbobeleid
Artikel 3
- 1. De werkgever voert een zo goed mogelijk
arbeidsomstandighedenbeleid en neemt daarbij,
gelet op de stand van de wetenschap en
professionele dienstverlening, het volgende in
acht:
- a. tenzij dit redelijkerwijs niet kan
worden gevergd moet de werkgever de arbeid
zodanig organiseren dat daarvan geen nadelige
invloed uitgaat op de veiligheid en de gezondheid
van de werknemer;
- b. tenzij dit redelijkerwijs niet kan
worden gevergd moeten de gevaren en risico's voor
de veiligheid of de gezondheid van de werknemer
zoveel mogelijk in eerste aanleg bij de bron
daarvan worden voorkomen of beperkt; naar de mate
waarin dergelijke gevaren en risico's niet bij de
bron kunnen worden voorkomen of beperkt, moeten
daartoe andere doeltreffende maatregelen worden
getroffen waarbij maatregelen gericht op
collectieve bescherming de voorrang dienen te
hebben boven maatregelen gericht op individuele
bescherming; slechts indien redelijkerwijs niet
kan worden gevergd dat maatregelen worden
getroffen die zijn gericht op individuele
bescherming, dienen doeltreffende en passende
persoonlijke beschermingsmiddelen aan de
werknemer ter beschikking te worden gesteld;
- c. de inrichting van de arbeidsplaatsen,
de werkmethoden en de bij de arbeid gebruikte
arbeidsmiddelen alsmede de arbeidsinhoud moeten
zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd aan
de persoonlijke eigenschappen van werknemers zijn
aangepast;
- d. ongevarieerde zich in een kort
tijdsbestek herhalende arbeid en arbeid waarbij
het tempo op een zodanige wijze wordt beheerst
dat de werknemer zelf verhinderd wordt het tempo
van de arbeid te beïnvloeden, moeten, zoveel als
redelijkerwijs kan worden gevergd, worden
vermeden; indien dergelijke arbeid niet of
onvoldoende kan worden vermeden, moet de
werkgever deze door andersoortige arbeid of
pauzes regelmatig afwisselen;
- e. doeltreffende maatregelen moeten zijn
genomen teneinde het mogelijk te maken dat de
werknemer, indien een toestand ontstaat, waarin
direct gevaar voor de veiligheid of gezondheid
aanwezig is, zich snel in veiligheid kan stellen
dan wel andere passende maatregelen kan nemen en
ten einde te verzekeren dat de schade aan de
gezondheid zoveel mogelijk beperkt wordt.
- 2. Ter uitvoering van het eerste lid
draagt de werkgever zorg voor een goede verdeling
van bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen
de bij de werkgever werkzame personen, waarbij
hij rekening houdt met de bekwaamheden van de
werknemers.
- 3. De werkgever toetst het beleid
regelmatig aan de ervaringen die daarmee zijn
opgedaan en past de maatregelen aan zo dikwijls
als de daarmee opgedane ervaring daartoe
aanleiding geeft.
- 4. Onder arbeidsomstandighedenbeleid als
bedoeld in het eerste lid wordt tevens verstaan
het bevorderen van het welzijn bij de arbeid voor
zover tot bevordering daarvan in het eerste lid,
onder c en d, verplichtingen zijn gesteld.
Aspecten van arbobeleid
Artikel 4
- 1. De werkgever voert, binnen het algemene
arbeidsomstandighedenbeleid, een beleid met
betrekking tot het ziekteverzuim van de
werknemers.
- Onderdeel van dit beleid is in ieder geval:
- a. het zoveel mogelijk voorkomen of
beperken van ziekte van werknemers;
- b. het begeleiden van werknemers die door
ziekte niet in staat zijn hun werk te verrichten.
- 2. De werkgever voert, binnen het algemene
arbeidsomstandigheden- beleid, een beleid met
betrekking tot het beschermen van werknemers
tegen seksuele intimidatie en tegen agressie en
geweld.
Inventarisatie en evaluatie van risico's
Artikel 5
- 1. Bij het voeren van het
arbeidsomstandighedenbeleid legt de werkgever in
een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast
welke risico's de arbeid voor de werknemers met
zich brengt. Deze inventarisatie en evaluatie
bevat tevens een beschrijving van de gevaren en
de risicobeperkende maatregelen en de risico's
voor bijzondere categorieën van werknemers. De
werkgever is tevens verplicht om als onderdeel
van de inventarisatie en evaluatie een
registratie bij te houden van arbeidsongevallen
die voor de werknemers hebben geleid tot een
ziekteverzuim.
- 2. Een plan van aanpak, waarin is
aangegeven welke maatregelen zullen worden
genomen in verband met de bedoelde risico's en de
samenhang daartussen een en ander overeenkomstig
artikel 3, maakt deel uit van de inventarisatie
en evaluatie. In het plan van aanpak, over de
uitvoering waarvan jaarlijks schriftelijk wordt
gerapporteerd, wordt tevens aangegeven binnen
welke termijn deze maatregelen zullen worden
genomen. De werkgever voert over de jaarlijkse
rapportage vooraf overleg met de
ondernemingsraad, de
personeelsvertegenwoordiging, of, bij het
ontbreken daarvan, met de belanghebbende
werknemers. Bij dit overleg komt in ieder geval
aan de orde het al dan niet meer actueel zijn van
de risico-inventarisatie en -evaluatie.
- 3. De inventarisatie en evaluatie wordt
aangepast zo dikwijls als de daarmee opgedane
ervaring, gewijzigde werkmethoden of
werkomstandigheden of de stand van de wetenschap
en professionele dienstverlening daartoe
aanleiding geven.
- 4. De werkgever zorgt ervoor dat iedere
werknemer kennis kan nemen van de inventarisatie
en evaluatie.
- 5. Indien de werkgever arbeid doet
verrichten door een werknemer die hem ter
beschikking wordt gesteld, verstrekt hij de
inventarisatie en evaluatie tijdig voor de
aanvang van de werkzaamheden aan degene die de
werknemer ter beschikking stelt, ter
doorgeleiding van dat document naar die
werknemer.
Voorkoming en beperking van zware ongevallen
waarbijgevaarlijke stoffen zijn betrokken
Artikel 6
- 1. De werkgever neemt bij het voeren van
het arbeidsomstandighedenbeleid de maatregelen
die nodig zijn ter voorkoming en beperking van
zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn
betrokken en de gevolgen daarvan voor de
veiligheid en de gezondheid van de in het
bedrijf, inrichting of deel daarvan werkzame
werknemers. Bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur worden regels gesteld met betrekking
tot:
- a. de categorieën van bedrijven of
inrichtingen ten aanzien waarvan de werkgever die
maatregelen neemt;
- b. de gegevens die de werkgever met
betrekking tot de bedrijven of inrichtingen,
bedoeld onder a, op schrift stelt of verstrekt
aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld
in artikel 24 of aan werknemers, andere personen
en diensten als bedoeld in artikel 14;
- c. de maatregelen die de werkgever neemt
ten aanzien van de bedrijven of inrichtingen,
bedoeld onder a;
- d. het tijdstip waarop en de frequentie
waarmee wordt voldaan aan de verplichtingen,
bedoeld onder b en c;
- e. een verbod op de exploitatie van het
bedrijf, de inrichting of een gedeelte ervan,
indien niet of niet voldoende is voldaan aan een
of meer verplichtingen krachtens dit artikel;
- f. het toezicht op de naleving van het bij
of krachtens dit artikel bepaalde.
- 2. Onze Minister kan een bedrijf of een
inrichting of een deel daarvan afzonderlijk
aanwijzen ten aanzien waarvan op de werkgever een
of meer van de verplichtingen bedoeld in of
krachtens het eerste lid rusten indien zich in
verband met de aanwezigheid van gevaarlijke
stoffen bijzondere gevaren kunnen voordoen voor
de veiligheid en de gezondheid van de daarin
werkzame werknemers. Bij de aanwijzing wordt
bepaald op welk tijdstip aan de betreffende
verplichtingen moet zijn voldaan. De werking van
de aanwijzing wordt opgeschort totdat de
beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is
ingesteld, op het beroep is beslist.
- 3. Het niet naleven van het bij of
krachtens dit artikel bepaalde is een
overtreding.
Informatie aan het publiek
Artikel 7
- 1. De daartoe aangewezen ambtenaar bedoeld
in artikel 24 stelt krachtens artikel 6, eerste
lid, onder b, verschafte en bij algemene
maatregel van bestuur aangewezen gegevens uit
eigen beweging ter beschikking van het publiek.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
kunnen ter zake regels worden gesteld.
- 2. Onverminderd artikel 10, eerste lid,
van de Wet openbaarheid van bestuur en in
afwijking van artikel 10, tweede lid, van die wet
blijft het verstrekken van gegevens als bedoeld
in het eerste lid achterwege voor zover het
belang daarvan niet opweegt tegen de volgende
belangen:
- a. de eerbiediging van de persoonlijke
levenssfeer;
- b. het voorkomen van sabotage.
- 3. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder
f, van de Wet openbaarheid van bestuur is niet
van toepassing op het op verzoek verstrekken van
gegevens die door de daartoe aangewezen ambtenaar
bedoeld in artikel 24 zijn verkregen in verband
met de toepassing van het bepaalde bij of
krachtens artikel 6 ter uitvoering van richtlijn
nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van
9 december 1996 betreffende de beheersing van de
gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke
stoffen zijn betrokken (PBEG L 10).
- 4. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder
b, van de Wet openbaarheid van bestuur is op het
op verzoek verstrekken van informatie over
gegevens als bedoeld in het derde lid uitsluitend
van toepassing, voorzover die gegevens een
vertrouwelijk karakter hebben.
- 5. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder
g, van de Wet openbaarheid van bestuur is op het
op verzoek verstrekken van gegevens als bedoeld
in het derde lid uitsluitend van toepassing voor
zover het gegevens betreft die afbreuk kunnen
doen aan de mogelijkheid van het voorkomen van
sabotage.
Voorlichting en onderricht
Artikel 8
- 1. De werkgever zorgt ervoor dat de
werknemers doeltreffend worden ingelicht over de
te verrichten werkzaamheden en de daaraan
verbonden risico's, alsmede over de maatregelen
die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen
of te beperken. Tevens zorgt de werkgever ervoor
dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht
over de wijze waarop de deskundige bijstand,
bedoeld in artikel 14, in zijn bedrijf of
inrichting is georganiseerd.
- 2. De werkgever zorgt ervoor dat aan de
werknemers doeltreffend en aan hun onderscheiden
taken aangepast onderricht wordt verstrekt met
betrekking tot de arbeidsomstandigheden.
- 3. Indien persoonlijke
beschermingsmiddelen ter beschikking van de
werknemers worden gesteld en indien op
arbeidsmiddelen of anderszins beveiligingen zijn
aangebracht, zorgt de werkgever ervoor dat de
werknemers op de hoogte zijn van hun doel en
werking en de wijze waarop zij deze dienen te
gebruiken.
- 4. De werkgever ziet toe op de naleving
van de instructies en voorschriften gericht op
het voorkomen of beperken van de in het eerste
lid genoemde risico's alsmede op het juiste
gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.
- 5. Indien binnen de onderneming jeugdige
werknemers werkzaam zijn, houdt de werkgever bij
de uitvoering van de in de voorgaande leden
genoemde verplichtingen in het bijzonder rekening
met de aan de jeugdige leeftijd inherente
beperkte werkervaring en onvoltooide lichamelijke
en geestelijke ontwikkeling van deze werknemers.
Tevens bevordert de werkgever zoveel als
redelijkerwijs kan worden gevergd het leer- en
vormingsproces van jeugdige werknemers.
Melding ongevallen en beroepsziekten
Artikel 9
- 1. Indien aan een werknemer in verband met
het verrichten van arbeid een ongeval overkomt
dat ernstig lichamelijk dan wel geestelijk letsel
of de dood ten gevolge heeft, doet de werkgever
hiervan onverwijld en schriftelijk mededeling aan
een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in
artikel 24. Voor de toepassing van dit artikel
wordt onder ernstig lichamelijk dan wel
geestelijk letsel verstaan: schade aan de
gezondheid, die binnen 24 uur na het tijdstip van
de gebeurtenis leidt tot opname in een ziekenhuis
ter observatie of behandeling, dan wel naar
redelijk oordeel blijvend zal zijn.
- 2. Indien is aangetoond dat een werknemer
aan een beroepsziekte lijdt, doet de arbodienst
hiervan mededeling aan een door Onze Minister
hiertoe aangewezen instelling.
Voorkomen van gevaar voor derden
Artikel 10
- 1. Indien bij of in rechtstreeks verband
met de arbeid die de werkgever door zijn
werknemers doet verrichten in een bedrijf of een
inrichting of in de onmiddellijke omgeving
daarvan gevaar kan ontstaan voor de veiligheid of
de gezondheid van andere personen dan die
werknemers, neemt de werkgever doeltreffende
maatregelen ter voorkoming van dat gevaar.
- 2. Het niet naleven van het eerste lid is
een overtreding.
Algemene verplichtingen van de werknemers
Artikel 11
- De werknemer is verplicht om in verband met de
arbeid de nodige voorzichtigheid en
zorgvuldigheid in acht te nemen en naar vermogen
zorg te dragen voor de eigen veiligheid en
gezondheid en die van andere personen. Met name
is hij verplicht om:
- a. arbeidsmiddelen en gevaarlijke stoffen
op de juiste wijze te gebruiken;
- b. de hem ter beschikking gestelde
persoonlijke beschermingsmiddelen op de juiste
wijze te gebruiken en na gebruik op de daartoe
bestemde plaats op te bergen, een en ander voor
zover niet krachtens deze wet is bepaald dat
werknemers niet verplicht zijn
beschermingsmiddelen als vorenbedoeld te
gebruiken;
- c. de op arbeidsmiddelen of anderszins
aangebrachte beveiligingen niet te veranderen of
buiten noodzaak weg te halen en deze op de juiste
wijze te gebruiken;
- d. mede te werken aan het voor hem
georganiseerde onderricht bedoeld in artikel 8;
- e. de door hem opgemerkte gevaren voor de
veiligheid of de gezondheid terstond ter kennis
te brengen aan de werkgever of degene die namens
deze ter plaatse met de leiding is belast;
- f. de werkgever en de werknemers, andere
personen en diensten, bedoeld in artikel 14,
indien nodig bij te staan bij de uitvoering van
hun verplichtingen en taken op grond van deze
wet.
HOOFDSTUK 3. SAMENWERKING, OVERLEG, BIJZONDERE
RECHTEN VAN DE ONDERNEMINGSRAAD, DE
PERSONEELSVERTEGENWOORDIGING EN DE BELANGHEBBENDE
WERKNEMERS EN DE REGELING VAN DE DESKUNDIGE BIJSTAND
Samenwerking en bijzondere rechten van de
ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging en de
belanghebbende werknemers
Artikel 12
- 1. Bij de uitvoering van het
arbeidsomstandighedenbeleid werken de werkgever
en werknemers samen. De werkgever voert, bij het
ontbreken van de ondernemingsraad of de
personeelsvertegenwoordiging, vooraf overleg met
de belanghebbende werknemers over de uitvoering
van het arbeidsomstandighedenbeleid. Bij dit
overleg komt in ieder geval aan de orde de
risico-inventarisatie en -evaluatie en de
inschakeling van arbodienst en
bedrijfshulpverleners.
- 2. De werkgever zendt aan de
ondernemingsraad of de
personeelsvertegenwoordiging, of bij het
ontbreken daarvan, aan de belanghebbende
werknemers afschrift van de inventarisatie en
evaluatie als bedoeld in artikel S.
- 3. Aan de leden van de ondernemingsraad of
de personeelsvertegenwoordiging wordt in verband
met hun taak in het kader van de
arbeidsomstandigheden van de werknemers:
- a. de mogelijkheid geboden zich met de
ambtenaren, bedoeld in artikel 24, tijdens hun
bezoek aan het bedrijf of de inrichting buiten
tegenwoordigheid van anderen te onderhouden;
- b. de mogelijkheid geboden de ambtenaren,
bedoeld in artikel 24, tijdens hun bezoek aan het
bedrijf of de inrichting te vergezellen,
behoudens voor zover deze te kennen geven dat
daartegen vanwege een goede uitoefening van hun
taak bezwaren bestaan.
- 4. Voor het bij of krachtens deze wet
bepaalde treedt voor de toepassing van de
afdelingen 3.6 en 4.1.2. van de Algemene wet
bestuursrecht een ondernemingsraad of
personeelsvertegenwoordiging in de plaats van de
belanghebbende werknemers.
- 5. Bij het ontbreken van de
ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging
wordt, in afwijking van artikel 3.41 van de
Algemene wet bestuursrecht, van een beschikking
zo spoedig mogelijk door de werkgever mededeling
gedaan aan de belanghebbende werknemers. Die
beschikking treedt, in afwijking van artikel 3.40
van de Algemene wet bestuursrecht, voor hen niet
eerder in werking dan nadat de werkgever aan de
mededelingsplicht, als bedoeld in de vorige zin,
heeft voldaan.
Werkoverleg
Artikel 13
Indien een bedrijf of een inrichting uit afdelingen
bestaat die als een werkeenheid kunnen worden beschouwd,
moet in eik van die afdelingen, voor zover de
arbeidsomstandigheden dat vereisen, regelmatig overleg
worden gepleegd tussen degene die met de leiding van die
afdeling is belast en de in die afdeling werkzame
personen. Het overleg mag ook plaatsvinden met personen
die daartoe door de betrokken werknemers uit hun midden
worden gekozen.
Deskundige bijstand op het gebied van preventie en
bescherming
Artikel 14
- 1. De werkgever laat zich ten aanzien van
zijn verplichtingen op grond van deze wet
bijstaan door een of meer deskundige werknemers
al dan niet georganiseerd in een dienst dan wel
door een of meer diensten bestaande uit andere
deskundigen dan wel door een combinatie van
deskundige werknemers en andere deskundige
personen of diensten.
- 2. De in het eerste lid bedoelde
werknemers, andere personen en diensten verlenen
hun bijstand met behoud van hun zelfstandigheid
en van hun onafhankelijkheid ten opzichte van de
werkgever. De in het eerste lid bedoelde
werknemers mogen uit hoofde van een juiste
taakuitoefening niet worden benadeeld in hun
positie in het bedrijf of de inrichting. Artikel
21, vierde volzin, van de Wet op de
ondernemingsraden is van overeenkomstige
toepassing.
- 3. Het verlenen van bijstand bij de
uitvoering van verplichtingen op grond van deze
wet houdt in eik geval in:
- a. het verlenen van medewerking aan het
verrichten en opstellen van een inventarisatie en
evaluatie als bedoeld in artikel 5, waaronder
mede begrepen het toetsen ervan en het adviseren
daaromtrent;
- b. de bijstand bij de begeleiding van
werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun
arbeid te verrichten;
- c. het uitvoeren van:
- 1°. het arbeidsgezondheidskundig
onderzoek bedoeld in artikel 18;
- 2°. de aanstellingskeuring,
indien de werkgever deze laat verrichten;
- d. het houden van een
arbeidsomstandighedenspreekuur;
- e. het adviseren aan onderscheidenlijk
nauw samenwerken met de ondernemingsraad of de
personeelsvertegenwoordiging, of, bij het
ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers,
inzake de genomen en de te nemen maatregelen,
gericht op het arbeidsomstandighedenbeleid;
- f. de uitvoering van de in onderdeel e
bedoelde maatregelen dan wel de medewerking
daaraan. De werkgever laat zich met betrekking
tot onder a tot en met d bedoelde taken bijstaan
door een arbodienst, ten behoeve waarvan,
overeenkomstig artikel 20, een certificaat is
afgegeven.
- 4. De wijze waarop de bijstandsverlening
plaatsvindt met betrekking tot de in het derde
lid in onderdeel b, genoemde taak, wordt
schriftelijk vastgelegd.
- 5. De werknemers van de arbodienst
beschikken over een zodanige deskundigheid,
ervaring en uitrusting, zijn zodanig in aantal,
gedurende zoveel tijd beschikbaar en zodanig
georganiseerd, dat zij de in het derde lid
genoemde bijstand naar behoren kunnen verlenen.
- 6. De werknemers, andere personen en
diensten, bedoeld in het eerste lid, werken bij
het verlenen van bijstand aan een werkgever
samen.
- 7. Een afschrift van een advies als
bedoeld in het derde lid, wordt gezonden aan de
ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging.
Bij het ontbreken van een ondernemingsraad of
personeelsvertegenwoordiging wordt een afschrift
van een advies zo spoedig mogelijk door de
werkgever gezonden aan de belanghebbende
werknemers.
Deskundige bijstand op het gebied van
bedrijfshulpverlening
Artikel 15
- 1. De werkgever laat zich ten aanzien van
verplichtingen op grond van artikel 3, eerste
lid, onder e, van deze wet bijstaan door een of
meer werknemers die door hem zijn aangewezen als
bedrijfshulpverleners.
- 2. Het verlenen van de bijstand houdt in
eik geval in:
- a. het verlenen van eerste hulp bij
ongevallen;
- b. het beperken en het bestrijden van
brand en het voorkomen en beperken van
ongevallen;
- c. het in noodsituaties alarmeren en
evacueren van alle werknemers en andere personen
in het bedrijf of de inrichting;
- d. het alarmeren van en samenwerken met
hulpverleningsorganisaties in verband met de in
de onderdelen a tot en met c bedoelde bijstand.
- 3. De bedrijfshulpverleners beschikken
over een zodanige deskundigheid, ervaring en
uitrusting, zijn zodanig in aantal en zodanig
georganiseerd dat zij de in het tweede lid
genoemde taken naar behoren kunnen vervullen.
- 4. Het eerste lid geldt niet ten aanzien
van de werkgever die een natuurlijke persoon is
met niet meer dan 15 werknemers, mits hij
beschikt over voldoende deskundigheid, ervaring
en uitrusting om deze taken naar behoren te
vervullen en zorg draagt voor een goede
vervangingsregeling.
HOOFDSTUK 4. BIJZONDERE VERPLICHTINGEN
Nadere regels met betrekking tot
arbeidsomstandigheden alsmede uitzonderingen op en
uitbreidingen van toepassingsgebied
Artikel 16
- 1. Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur worden regels gesteld in verband met
arbeidsomstandigheden van de werknemers.
- 2. De in het eerste lid bedoelde regels
- a. hebben betrekking op de arbozorg en de
organisatie van de arbeid, de inrichting van de
arbeidsplaatsen, het werken met gevaarlijke
stoffen en biologische agentia, de mate van
fysieke belasting waaraan werknemers blootstaan,
de fysische factoren die zich op de arbeidsplaats
voordoen, de bij de arbeid gebruikte
arbeidsmiddelen en persoonlijke
beschermingsmiddelen en de op de arbeidsplaats te
gebruiken veiligheids- en gezondheidssignalering
en
- b. kunnen mede strekken ter uitvoering van
de artikelen 3, 4, 5, 8, 9, 14, 15 en 18.
- 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde
regels kunnen inhouden:
- a. een verbod om bepaalde bij die
maatregel omschreven arbeid te verrichten of te
doen verrichten waaraan bijzondere gevaren voor
de veiligheid of de gezondheid zijn verbonden;
- b. een verbod om bepaalde bij die
maatregel omschreven arbeid te verrichten of te
doen verrichten, indien met betrekking tot die
arbeid niet aan de bij of krachtens die maatregel
vastgestelde voorwaarden of voorschriften is
voldaan;
- c. een verbod om bepaalde bij die
maatregel omschreven gevaarlijke stoffen of
voorwerpen voorhanden te hebben, waaraan
bijzondere gevaren voor de veiligheid of de
gezondheid zijn verbonden;
- d. een verbod om bepaalde bij die
maatregel omschreven gevaarlijke stoffen of
voorwerpen voorhanden te hebben, indien met
betrekking tot die stoffen of voorwerpen niet aan
de bij of krachtens die maatregel vastgestelde
voorwaarden of voorschriften is voldaan.
- 4. Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur kan worden bepaald dat het bij of
krachtens deze wet bepaalde geheel of
gedeeltelijk niet van toepassing is op arbeid:
- a. verricht in of op een luchtvaartuig,
dan wel een zeeschip of binnenvaartuig, dan wel
een voertuig op een openbare weg of een spoor- of
tramweg;
- b. verricht in militaire dienst;
- c. verricht door werknemers, leerlingen en
studenten in onderwijsinrichtingen;
- d. verricht in de ondergrondse werken van
mijnen benevens in de bij een mijn behorende
bovengronds gelegen werken en inrichtingen, die
zijn aangewezen krachtens artikel 9, eerste lid,
onderdeel a, van de Mijnwet 1903, of verricht bij
mijnbouwkundige onderzoekingen als bedoeld in dat
onderdeel;
- e. verricht bij een verkennings- of
opsporingsonderzoek of het winnen van delfstoffen
als bedoeld in de Mijnwet continentaal plat.
- 5. Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur kunnen met betrekking tot de arbeid,
bedoeld in het vierde lid, of arbeid verricht in
de burgerlijke openbare dienst of arbeid verricht
in de gestichten bedoeld in de Beginselenwet
Gevangeniswezen, de inrichtingen, bedoeld in
artikel 1, onder d, van de Beginselenwet
verpleging ter beschikking gestelden en de
rijksinrichtingen voor de kinderbescherming,
regels worden gesteld die afwijken van het bij of
krachtens deze wet bepaalde of strekken ter
aanvulling daarvan.
- 6. Bij algemene maatregel van bestuur kan
worden bepaald dat de verplichting tot naleving
van daarbij aangewezen voorschriften voor zover
zij betrekking hebben op arbeid waaraan
bijzondere gevaren voor de veiligheid of de
gezondheid zijn verbonden zich mede richt tot
zelfstandig werkenden.
- 7. Bij algemene maatregel van bestuur kan
worden bepaald dat de verplichting tot naleving
van daarbij aangegeven voorschriften in de
gevallen bij die maatregel omschreven rust op een
ander dan de werkgever. Aangewezen kunnen worden
de eigenaar of beheerder dan wel degene die
anderszins bevoegd is te beslissen over het
ontwerp, de vervaardiging dan wel het onderhoud
van arbeidsplaatsen en arbeidsmiddelen, zoals
zonodig nader bij die maatregel is bepaald.
- 8. De in het eerste lid bedoelde regelen
kunnen betrekking hebben op andere onderwerpen
dan die genoemd in het tweede lid of zich richten
tot andere personen dan de werkgever of de in het
zesde en zevende lid bedoelde personen, indien
dat noodzakelijk is ter uitvoering van krachtens
het Verdrag tot oprichting van de Europese
Economische Gemeenschap vastgestelde
verplichtingen met betrekking tot de bevordering
van de verbetering van het arbeidsmilieu.
- 9. De werkgever, dan wel een ander dan de
werkgever bedoeld in het zesde, zevende of
achtste lid en de werknemers zijn verplicht tot
naleving van de voorschriften en verboden als
bedoeld in de op grond van dit artikel
vastgestelde algemene maatregel van bestuur
voorzover en op de wijze als bij deze maatregel
is bepaald.
- 10. Voorzover de niet naleving van de in
het negende lid bedoelde voorschriften en
verboden is aangemerkt als een strafbaar feit, is
dat feit een overtreding.
Maatwerk door werkgevers en werknemers
Artikel 17
Bij algemene maatregel van bestuur kan, met
inachtneming van in die maatregel gegeven voorschriften,
worden bepaald dat aan een of meer van de krachtens deze
wet vastgestelde bepalingen op een andere wijze kan
worden voldaan dan in die bepalingen is aangegeven,
echter uitsluitend bij collectieve regeling als bedoeld
in artikel 1:3, eerste lid van de Arbeidstijdenwet, dan
wel een regeling waaromtrent de werkgever schriftelijk
overeenstemming heeft bereikt met de ondernemingsraad of
de personeelsvertegenwoordiging. Daarbij wordt te allen
tijde in acht genomen dat geen afbreuk wordt gedaan aan
het beschermingsniveau van de in de eerste volzin
bedoelde bepalingen.
Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
Artikel 18
De werkgever stelt de werknemers periodiek in de
gelegenheid een onderzoek te ondergaan, dat erop is
gericht de risico's die de arbeid voor de gezondheid van
de werknemers met zich brengt zoveel mogelijk te
voorkomen of te beperken.
Verschillende werkgevers
Artikel 19
- 1. Indien in een bedrijf of een inrichting
verschillende werkgevers arbeid doen verrichten,
moeten zij onderling op doelmatige wijze
samenwerken teneinde de naleving van het bij of
krachtens deze wet bepaalde te verzekeren.
- 2. Alvorens werkzaamheden behorende tot
een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen
categorie aanvangen moeten de werkgevers ervoor
zorgen dat schriftelijk is vastgelegd op welke
wijze zal worden samengewerkt, welke
voorzieningen daarbij zullen worden getroffen en
op welke wijze op die voorzieningen toezicht zal
worden uitgeoefend.
Certificatie
Artikel 20
- 1. Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur worden regels gesteld op grond waarvan
werkgevers, werknemers, andere personen of
instellingen in het bezit moeten zijn van een of
meer certificaten waaruit blijkt dat zij voldoen
aan voorschriften, gesteld bij of krachtens deze
wet.
- 2. Onze Minister dan wel een door Onze
Minister op verzoek aangewezen instelling beslist
op aanvraag over de afgifte van het certificaat
en is tevens bevoegd een afgegeven certificaat in
te trekken.
- 3. Aan een aanwijzing krachtens het tweede
lid kunnen voorschriften worden verbonden.
- 4. Een certificaat wordt afgegeven voor
een beperkte tijdsduur. Aan een certificaat
kunnen voorschriften worden verbonden. De
bedoelde beperking en de voorschriften worden in
het certificaat vermeld.
- 5. Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur worden regels gesteld onder meer met
betrekking tot:
- a. de gronden waarop de in het tweede lid
bedoelde aanwijzing kan worden gegeven,
ingetrokken dan wel gewijzigd;
- b. de wijze waarop de aanvraag om een
certificaat moet worden gedaan en de gegevens die
daarbij van de aanvrager worden verlangd;
- c. de gronden waarop en de gevallen waarin
de afgifte van een certificaat kan worden
geweigerd dan wel een afgegeven certificaat kan
worden ingetrokken en d. de vergoeding die
verschuldigd is in verband met de afgifte van een
certificaat en de wijze van betaling daarvan.
lnformatievoorziening
Artikel 21
- 1. De krachtens artikel 20, tweede lid,
aangewezen instellingen verstrekken desgevraagd
kosteloos aan Onze Minister de voor de
uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen.
Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke
gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de
vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
- 2. Bij algemene maatregel van bestuur
kunnen de krachtens artikel 20, tweede lid,
aangewezen instellingen worden verplicht tot het
periodiek opstellen en toezenden aan Onze
Minister van een verslag van de krachtens het
tweede lid verrichte werkzaamheden en de
rechtmatigheid en doeltreffendheid van die
werkzaamheden en werkwijze in de afgelopen
periode.
Aanwijzingen
Artikel 22
- 1. Onze Minister kan de krachtens artikel
20, tweede lid, aangewezen instellingen
aanwijzingen geven met betrekking tot de
uitoefening van hun taak. Hij treedt daarbij niet
in individuele gevallen.
- 2. De krachtens artikel 20, tweede lid,
aangewezen instellingen zijn gehouden
overeenkomstig de aanwijzing, bedoeld in het
eerste lid, te handelen.
Taakverwaarlozing
Artikel 23
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, voor zoveel
nodig in afwijking van deze wet, voorzieningen worden
getroffen voor het geval de krachtens artikel 20, tweede
lid, aangewezen instellingen hun uit deze wet
voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomen.
HOOFDSTUK 5. TOEZICHT EN AMBTELIJKE BEVELEN
Ambtenaren belast met het toezicht
Artikel 24
- 1. Met het toezicht op de naleving van het
bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de
bij besluit van Onze Minister aangewezen onder
hem ressorterende ambtenaren.
- 2. Met betrekking tot door Onze Minister
aangewezen categorieën van arbeid zijn met het
toezicht op de naleving van het bepaalde bij of
krachtens deze wet belast of mede belast de door
hem aangewezen andere ambtenaren dan de in het
eerste lid bedoelde. Indien ambtenaren worden
aangewezen die ressorteren onder een andere
minister, wordt het besluit tot aanwijzing van
die ambtenaren genomen door Onze Minister en die
andere minister gezamenlijk. Van een besluit als
bedoeld in het eerste lid en in dit lid wordt
mededeling gedaan door plaatsing in de
Staatscourant.
- 3. De toezichthouder is bevoegd, met
medeneming van de benodigde apparatuur, een
woning binnen te treden zonder toestemming van de
bewoner.
- 4. De toezichthouder is voorts bevoegd te
allen tijde ter zake van een ongeval een
onderzoek in te stellen. Hij stelt naar
aanleiding van dat onderzoek een rapport op.
- 5. De toezichthouder stelt ter voldoening
aan artikel 5:18, zesde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht een rapport op; dit rapport en een
rapport als bedoeld in het vierde lid zendt hij
aan de werkgever, aan de ondernemingsraad of aan
de personeelsvertegenwoordiging.
- 6. De toezichthouder geeft zo spoedig
mogelijk gehoor aan het verzoek om een onderzoek
in te stellen, gedaan door de ondernemingsraad of
de personeelsvertegenwoordiging, dan wel door een
vereniging van werknemers, die krachtens haar
statuten ten doel heeft de belangen van haar
leden als werknemers te behartigen en als zodanig
in de betrokken onderneming of bedrijfstak
werkzaam is en in het bezit is van volledige
rechtsbevoegdheid.
- 7. Ten dienste van het onderzoek naar een
beboetbaar feit is de toezichthouder, voor zover
dat voor de vervulling van zijn taak
redelijkerwijs nodig is, bevoegd ieder staande te
houden en te vorderen dat hij zijn naam,
voornamen, geboortedatum en geboortejaar en adres
opgeeft.
Toezicht op instellingen
Artikel 25
Onze Minister ziet toe op de rechtmatige en
doeltreffende uitvoering van het bepaalde bij en
krachtens deze wet door krachtens artikel 20, tweede lid,
aangewezen instellingen.
Geheimhouding
Artikel 26
De in artikel 24 bedoelde ambtenaren zijn, behoudens
tegenover hen aan wier gezag zij uit kracht van hun ambt
zijn onderworpen, verplicht tot geheimhouding van de
namen der personen door wie een klacht is ingediend of
aangifte is gedaan van een overtreding van het bij of
krachtens deze wet bepaalde, behoudens wanneer deze
personen schriftelijk hebben verklaard tegen de
mededeling van hun namen geen bedenkingen te hebben.
Eis tot naleving
Artikel 27
- 1. Een daartoe aangewezen ambtenaar als
bedoeld in artikel 24 of een andere door Onze
Minister aangewezen ambtenaar kan aan een
werkgever een eis stellen betreffende de wijze
waarop een of meer bepalingen gesteld bij of
krachtens deze wet moeten worden nageleefd.
- 2. Een eis vermeldt van welke regelen hij
de wijze van naleving bepaalt en bevat de termijn
waarbinnen eraan moet zijn voldaan.
- 3. De werkgever is verplicht om aan de eis
te voldoen. De werknemers zijn verplicht aan de
eis te voldoen voor zover zulks bij de eis is
bepaald. De werkgever draagt zorg dat de
werknemers van de op hen rustende verplichting zo
spoedig mogelijk in kennis worden gesteld.
- 4. Voor de toepassing van de vorige leden
worden met een werkgever gelijkgesteld: de in
artikel 16 bedoelde personen voor zover het
betreft de krachtens dat artikel omschreven
verplichtingen.
- 5. Een eis kan worden gesteld tot naleving
van het bepaalde bij de artikelen 3, 4, 5, 6, 8,
11, 13, 14, eerste lid, derde lid, laatste
volzin, en zesde lid, 15, eerste en derde lid, 16
voor zover dat bij de krachtens dat artikel
gestelde regels is bepaald, 18 en 19.
- 6. De werkgever brengt de inhoud van de
eis zo spoedig mogelijk ter kennis van de
betrokken werknemers en andere personen en
diensten als bedoeld in artikel 14 alsmede van de
ondernemingsraad of de
personeelsvertegenwoordiging.
Stillegging van het werk
Artikel 28
- 1. Een daartoe aangewezen ambtenaar als
bedoeld in artikel 24 is bevoegd mondeling of bij
gedagtekend schrijven te bevelen, dat personen
niet mogen blijven in door hem aangewezen
plaatsen, of dat door hem aangewezen
werkzaamheden worden gestaakt dan wel niet mogen
worden aangevangen, indien naar zijn redelijk
oordeel dat verblijf of die werkzaamheden ernstig
gevaar opleveren voor personen.
- 2. Een mondeling bevel wordt zo spoedig
mogelijk schriftelijk aan de werkgever bevestigd.
- 3. De bevoegdheid, bedoeld in het eerste
lid, geldt mede in die gevallen, waarin op grond
van het bepaalde in artikel 27 aan een gestelde
eis nog geen uitvoering behoeft te worden
gegeven.
- 4. Zodra naar het oordeel van de ambtenaar
die een bevel als bedoeld in het eerste lid gaf,
geen ernstig gevaar meer aanwezig is, trekt hij
het bevel in.
- 5. Degene, die een bevel als bedoeld in
het eerste lid gegeven heeft, is bevoegd met
betrekking tot dit bevel de nodige maatregelen te
treffen, met inbegrip van toepassing van
bestuursdwang, de nodige aanwijzingen te geven en
de hulp van de sterke arm in te roepen. De
maatregelen en aanwijzingen kunnen onder meer
betrekking hebben op het verzegelen van
arbeidsmiddelen.
- 6. De werkgever brengt de inhoud van een
bevel als bedoeld in het eerste lid zo spoedig
mogelijk bij gedagtekend schrijven ter kennis van
de betrokken werknemers en diensten, bedoeld in
artikel 14 en van de ondernemingsraad, de
personeelsvertegenwoordiging of, bij het
ontbreken daarvan, van de belanghebbende
werknemers.
- 7. leder wie zulks aangaat is verplicht
zich te gedragen overeenkomstig een bevel, als
bedoeld in het eerste lid en een aanwijzing als
bedoeld in het vijfde lid.
- 8. Het niet naleven van het zevende lid is
een overtreding.
Werkonderbreking
Artikel 29
- 1. Een werknemer is bevoegd het werk te
onderbreken en de onderbreking voort te zetten,
indien en zolang naar zijn redelijk oordeel
ernstig gevaar voor personen als bedoeld in
artikel 28 aanwezig is en naar zijn redelijk
oordeel het gevaar zo onmiddellijk dreigt dat een
daar-toe aangewezen ambtenaar als bedoeld in
artikel 24 niet tijdig kan optreden. Voor de duur
van de onderbreking behoudt de werknemer zijn
aanspraak op het naar tijdruimte vastgesteld
loon. De werknemer mag als gevolg van de
werkonderbreking niet worden benadeeld in zijn
positie in het bedrijf of in de inrichting.
- 2. Degene die stelt dat de werknemer de
aanwezigheid van onmiddellijk dreigend gevaar als
bedoeld in het eerste lid op grond van de feiten
waarop hij zich beroept, niet naar zijn redelijk
oordeel mocht aannemen, moet dit bewijzen.
- 3. Indien de onderbreking van het werk
geschiedt buiten weten van de werkgever
onderscheidenlijk de bij de arbeid betrokken
leidinggevende persoon, moet de werknemer de
onderbreking terstond bij deze melden.
- 4. De onderbreking van het werk wordt zo
spoedig mogelijk ter kennis gebracht van de
ingevolge artikel 24 bevoegde ambtenaar, die een
bevel geeft krachtens artikel 28, eerste lid, of
verklaart, zo nodig onder het stellen van een eis
als bedoeld in artikel 27, dat de arbeid kan
worden verricht. Door de beschikking van de
ambtenaar eindigt de bevoegdheid van de werknemer
de werkonderbreking voort te zetten.
HOOFDSTUK 6. VRIJSTELLINGEN, ONTHEFFINGEN EN BEROEP
Vrijstelling en ontheffing
Artikel 30
- 1. Onze Minister kan met betrekking tot
categorieën van bedrijven, inrichtingen, of
arbeidsverhoudingen vrijstelling verlenen van de
voorschriften zoals die bij of krachtens artikel
5, en de artikelen 12 tot en met 18 zijn
vastgesteld.
- 2. Een daartoe aangewezen ambtenaar als
bedoeld in artikel 24 kan met betrekking tot een
individueel bedrijf of inrichting ontheffing
verlenen van de in het eerste lid bedoelde
voorschriften, tenzij met betrekking tot een
dergelijk voorschrift een eis is gesteld.
- 3. Bij algemene maatregel van bestuur
kunnen regelen worden gesteld inzake het verlenen
van vrijstellingen of ontheffingen als bedoeld in
het eerste onderscheidenlijk tweede lid.
- 4. Een vrijstelling of een ontheffing kan
onder beperkingen worden verleend.
- 5. Aan een vrijstelling of een ontheffing
kunnen voorschriften worden verbonden.
- 6. Een vrijstelling onderscheidenlijk
ontheffing kan worden ingetrokken wanneer:
- a. een of meer der redenen waarom zij is
verleend is of zijn vervallen;
- b. een of meer van de daaraan verbonden
voorschriften niet wordt of worden nageleefd;
- c. zich na de verlening zodanige feiten of
omstandigheden voordoen dat, indien deze ten
tijde van de verlening bekend waren geweest, de
vrijstelling of ontheffing niet of niet in die
vorm zou zijn verleend.
- 7. De werkgever zendt zo spoedig mogelijk
een afschrift van zijn verzoek om ontheffing aan
de betrokken werknemers en andere personen en
diensten als bedoeld in artikel 14 alsmede aan de
ondernemingsraad of aan de
personeelsvertegenwoordiging. Bij het ontbreken
van een ondernemingsraad of
personeelsvertegenwoordiging brengt de werkgever
de inhoud van zijn verzoek zo spoedig mogelijk
ter kennis van de belanghebbende werknemers.
- 8. De werking van een beschikking inzake
een ontheffing wordt opgeschort totdat de
beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is
ingesteld, op het beroep is beslist.
Beroep
Artikel 31
- 1. Tegen een beschikking op grond van deze
wet van een ambtenaar als bedoeld in artikel 24,
tweede lid, kan door een belanghebbende
administratief beroep worden ingesteld bij Onze
Minister.
- 2. Onze Minister kan een commissie
instellen, die is belast met het horen van
belanghebbenden.
- 3. Een beschikking op grond van deze wet
van een ambtenaar als bedoeld in artikel 24,
eerste lid, wordt gegeven namens Onze Minister.
HOOFDSTUK 7. SANCTIES
Strafbepaling
Artikel 32
- 1. Het is de werkgever verboden
handelingen te verrichten of na te laten in
strijd met deze wet of de daarop berustende
bepalingen indien daardoor, naar hij weet of
redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of
ernstige schade aan de gezondheid van een of meer
werknemers ontstaat of te verwachten is.
- 2. Het niet naleven van het eerste lid is
een misdrijf.
Beboetbare feiten
Artikel 33
- 1. Als beboetbaar feit worden aangemerkt
de handeling of het nalaten in strijd met de
artikelen 3, 4, 5, 8, 9, eerste lid, 11, 14,
eerste lid, derde lid, laatste volzin en zesde
lid, 15, eerste en derde lid, 18, 19. Terzake van
de feiten bedoeld in de vorige volzin, kan een
boete worden opgelegd van de eerste categorie.
- 2. Terzake van de op grond van artikel 16,
negende lid, bij algemene maatregel van bestuur
omschreven beboetbare feiten kan een boete worden
opgelegd van de eerste of tweede categorie. De
algemene maatregel van bestuur, bedoeld in de
vorige volzin, wordt vastgesteld op voordracht
van Onze Minister.
- 3. Een handeling of nalaten als bedoeld in
het eerste of tweede lid wordt aangemerkt als
strafbaar feit, indien twee maal binnen 48
maanden voorafgaand aan de handeling of het
nalaten terzake van eenzelfde handeling of
nalaten een bestuurlijke boete is opgelegd.
- 4. Geen boete kan worden opgelegd terzake
van bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde
feiten.
- 5. De handeling of het nalaten, bedoeld in
het derde lid, is een overtreding.
Hoogte boete en recidive
Artikel 34
- 1. Een daartoe aangewezen ambtenaar als
bedoeld in artikel 24 legt de bestuurlijke boete
op aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon,
die voor de naleving van deze wet en de daarop
berustende bepalingen verantwoordelijk is.
- 2. De hoogte van de bestuurlijke boete
wordt bepaald op de wijze als voorzien in de in
artikel 33, tweede lid, bedoelde algemene
maatregel van bestuur.
- 3. De hoogte van de bestuurlijke boete die
ten hoogste voor een beboetbaar feit kan worden
opgelegd is gelijk aan de geldsom van de
categorie die voor het beboetbaar feit is
bepaald.
- 4. Er zijn 2 categorieën:
- 1°. de eerste categorie: 10 000 gulden;
- 2°. de tweede categorie: 25 000 gulden.
- 5. De daartoe aangewezen ambtenaar als
bedoeld in artikel 24 kan de bestuurlijke boete
met ten hoogste 50% verhogen, indien terzake van
het plegen van een beboetbaar feit nog geen 24
maanden zijn verlopen sedert een vroegere boete
wegens het plegen van een zelfde beboetbaar feit
onherroepelijk is geworden.
- 6. Voor zover de bestuurlijke boete nog
niet is geïnd vervalt zij door het overlijden
van degene aan wie zij is opgelegd.
Informatie, zwijgrecht en cautie
Artikel 35
- 1. Indien de toezichthouder jegens de
belanghebbende een handeling verricht waaraan
deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan
verbinden dat aan hem wegens een bepaalde
gedraging een bestuurlijke boete zal worden
opgelegd, is die belanghebbende niet langer
verplicht terzake van die gedraging enige
verklaring af te leggen, voor zover het de
boeteoplegging betreft. De belanghebbende wordt
hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling
om informatie wordt gevraagd.
- 2. Indien de daartoe aangewezen ambtenaar,
bedoeld in artikel 24, voornemens is om aan de
belanghebbende een bestuurlijke boete op te
leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de
belanghebbende onder vermelding van de gronden
waarop het voornemen berust. De kennisgeving is
een handeling als bedoeld in het eerste lid.
- 3. Op verzoek van de belanghebbende die de
in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens
zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal
onvoldoende begrijpt, draagt de daartoe
aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24, er
zoveel mogelijk zorg voor dat de in die
kennisgeving vermelde gronden aan de
belanghebbende worden medegedeeld in een voor hem
begrijpelijke taal.
- 4. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de
Algemene wet bestuursrecht stelt de daartoe
aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24, de
belanghebbende in de gelegenheid om naar keuze
schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar
voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.
- 5. Indien de belanghebbende zijn
zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt de
daartoe aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel
24, er op verzoek van de belanghebbende die de
Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor
dat een tolk wordt benoemd die de belanghebbende
kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden
aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
Boeterapport
Artikel 36
- 1. Indien de toezichthouder vaststelt dat
een beboetbaar feit is gepleegd, maakt hij zo
spoedig mogelijk daarvan een rapport op.
- 2. In het rapport worden in ieder geval
vermeld:
- a. de aard van het beboetbaar feit onder
vermelding van het wettelijk voorschrift waarmee
in strijd is gehandeld;
- b. de aanduiding van de plaats waar het
beboetbaar feit is gepleegd;
- c. de bij het beboetbaar feit betrokken
persoon of personen.
- 3. Het rapport wordt toegezonden aan de
daartoe op grond van artikel 24 aangewezen
ambtenaar.
- 4. Een afschrift van het rapport wordt
toegezonden of uitgereikt aan de in het tweede
lid, onder c bedoelde persoon. Indien de in de
eerste volzin bedoelde persoon het rapport niet
begrijpt, draagt de toezichthouder er zo veel
mogelijk zorg voor dat de in het rapport vermelde
informatie aan hem wordt meegedeeld in een voor
hem begrijpelijke taal.
Boetebeschikking
Artikel 37
- 1. Een bestuurlijke boete wordt opgelegd
bij beschikking van een daartoe op grond van
artikel 24 aangewezen ambtenaar. Deze beschikking
wordt gegeven binnen acht weken na vaststelling
van het beboetbare feit.
- 2. In de beschikking wordt in ieder geval
vermeld:
- a. de hoogte van de bestuurlijke boete;
- b. het beboetbaar feit terzake waarvan de
boete verschuldigd is;
- c. de bij het beboetbaar feit betrokken
personen;
- d. de natuurlijke persoon of rechtspersoon
die voor de naleving van de wet en de daarop
berustende bepalingen aansprakelijk is;
- e. de termijn of de termijnen waarbinnen
de boete moet worden betaald.
- 3. Indien een persoon als bedoeld in het
tweede lid, onder c en d, de inhoud van de
beschikking niet begrijpt, draagt de daartoe op
grond van artikel 24 aangewezen ambtenaar er
zoveel mogelijk zorg voor dat de in de
beschikking vermelde informatie aan hem wordt
meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
Betaling
Artikel 38
- 1. De bestuurlijke boete wordt betaald aan
de Staat binnen 6 weken nadat de beschikking,
bedoeld in artikel 37, is bekendgemaakt.
- 2. Degene aan wie een bestuurlijke boete
is opgelegd is verplicht desgevraagd aan de
daartoe op grond van artikel 24 aangewezen
ambtenaar de inlichtingen te verstrekken die voor
de tenuitvoerlegging van de boete van belang
zijn. Bij ministeriële regeling worden nadere
regels gesteld.
Aanmaning
Artikel 39
- 1. Bij gebreke van betaling maant de
daartoe op grond van artikel 24 aangewezen
ambtenaar degene aan wie de bestuurlijke boete is
opgelegd, schriftelijk aan binnen 2 weken alsnog
aan zijn verplichtingen te voldoen. De
verschuldigde boete wordt verhoogd met de op de
aanmaning betrekking hebbende kosten.
- 2. De aanmaning bevat de aanzegging dat de
bestuurlijke boete, voorzover deze binnen de in
de aanmaning gestelde termijn niet wordt voldaan,
wordt ingevorderd overeenkomstig artikel 40.
lnvordering
Artikel 40
- 1. Bij gebreke van tijdige betaling
vordert de daar-toe op grond van artikel 24
aangewezen ambtenaar van degene aan wie de boete
is opgelegd, de verschuldigde bestuurlijke boete,
verhoogd met de op de aanmaning en invordering
betrekking hebbende kosten, bij dwangbevel in.
- 2. Het dwangbevel wordt op kosten van
degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd
bij deurwaardersexploot betekend en levert een
executoriale titel op in de zin van het Tweede
Boek van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering.
- 3. Gedurende 6 weken staat verzet tegen
het dwangbevel open door dagvaarding van de
Staat.
- 4. Het verzet kan niet worden gegrond op
de stelling dat de beschikking, bedoeld in
artikel 37, niet is ontvangen of dat de bij die
beschikking opgelegde bestuurlijke boete ten
onrechte of op een te hoge geldsom is
vastgesteld.
- 5. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging
niet, tenzij de president van de rechtbank in
kort geding anders beslist.
Verjaring
Artikel 41
- 1. De bevoegdheid om een bestuurlijke
boete op te leggen vervalt na verloop van 2 jaar
na de dag waarop het beboetbaar feit is
geconstateerd.
- 2. De beslissing om een bestuurlijke boete
op te leggen stuit de in het eerste lid bedoelde
termijn.
Wijziging boetebedrag
Artikel 42
In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet
bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep
het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld
ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.
Terugbetaling
Artikel 43
Indien een bestuurlijke boete ten onrechte is
opgelegd, wordt de betaalde geldsom, vermeerderd met de
wettelijke rente, binnen 6 weken nadat is vastgesteld dat
de boete ten onrechte is vastgesteld, aan de
rechthebbende terugbetaald.
HOOFDSTUK 8. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Kosten
Artikel 44
De kosten die zijn verbonden aan de naleving van de
regels die bij of krachtens deze wet zijn gesteld, worden
niet ten laste van de werknemers gebracht.
Gemeente
Artikel 45
Indien bijzondere omstandigheden van plaatselijke aard
in een gemeente voorschriften betreffende onderwerpen,
waarop deze wet betrekking heeft, nodig maken, die niet
bij algemene maatregel van bestuur zijn gegeven, kunnen
deze voorschriften door de gemeenteraad worden
vastgesteld. Deze voorschriften behoeven Onze
goedkeuring. De goedkeuring kan slechts worden onthouden
wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Wet op de economische delicten
Artikel 46
- 1. In artikel 1, 3° van de Wet op de
economische delicten 1 wordt aan de
opsomming toegevoegd: de Arbeidsomstandighedenwet
1998 artikel 6, artikel 10, artikel 16, negende
lid, voorzover de in dit artikellid bedoelde
voorschriften en verboden zijn aangemerkt als
strafbaar feit, artikel 28, zevende lid, artikel
32 en de handeling of het nalaten bedoeld in
artikel 33, derde lid;
- 2. In artikel 1, 4° van de Wet op de
economische delicten, vervalt de zinsnede «De
Arbeidsomstandighedenwet.......... ;» en vervalt
de zinsnede «De Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten, artikel 9, eerste en tweede
lid, voor zover daarin artikel 36, tweede en
zesde lid, en 40 van de Arbeidsomstandighedenwet
van overeenkomstige toepassing zijn verklaard;».
Evaluatie
Artikel 47
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de
inwerkingtreding van artikel 20 en vervolgens telkens na
vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de
doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren
van de krachtens artikel 20, tweede lid, aangewezen
instellingen.
Intrekking
Artikel 48
De Arbeidsomstandighedenwet wordt ingetrokken.
Overgang
Artikel 49
De straffen gesteld op de bij de
Arbeidsomstandighedenwet juncto artikel 1, onderdeel 4,
van de Wet op de economische delicten strafbaar gestelde
feiten waarvoor ingevolge deze wet slechts een
bestuurlijke boete kan worden opgelegd en die begaan zijn
voor de dag van inwerkingtreding van deze wet of de
desbetreffende onderdelen of artikelen daarvan, blijven
van toepassing.
Artikel 50
Voor de toepassing van deze wet worden het
Arbeidsomstandighedenbesluit en de
Arbeidsomstandighedenregeling geacht te zijn vastgesteld
krachtens deze wet.
Artikel 51
Voor de toepassing van deze wet worden vrijstellingen
en ontheffingen alsmede andere besluiten die door Onze
Minister genomen zijn op grond van het bij of krachtens
de in artikel 49 genoemde wet bepaalde en die op het
tijdstip van het in werking treden van deze wet nog van
kracht zijn, geacht te zijn verleend onderscheidenlijk
genomen krachtens deze wet.
Artikel 52
Tot het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2
luidt dit artikel als volgt:
Toepassingsgebied
Artikel 2
- 1. Het bij of krachtens deze wet bepaalde
is niet van toepassing ten aanzien van arbeid:
- a. verricht in de ondergrondse werken van
mijnen benevens in de bij een mijn behorende
bovengronds gelegen werken en inrichtingen, die
zijn aangewezen krachtens artikel 9, eerste lid,
onder a, van de Mijnwet 1903;
- b. verricht door personen als bedoeld in
artikel 26, eerste lid, onder b, van de Mijnwet
continentaal plat.
- 2. Het bij of krachtens deze wet bepaalde
is mede van toepassing op:
- a. verrichtingen van leerlingen en
studenten in onderwijsinrichtingen of gedeelten
daarvan, open ruimten daaronder begrepen;
- b. arbeid die geheel of ten dele buiten
Nederland wordt verricht door personen, werkzaam
aan boord van zeeschepen die op grond van
Nederlandse rechtsregels gerechtigd zijn de
Nederlandse vlag te voeren;
- c. arbeid die voor een in Nederland
gevestigde werkgever geheel of ten dele buiten
Nederland wordt verricht door personen, werkzaam
aan boord van luchtvaartuigen.
Artikel 53
Tot het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 16,
vierde lid, luidt dit artikellid als volgt:
- 4. Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur kan worden bepaald dat het bij of
krachtens deze wet bepaalde geheel of
gedeeltelijk niet van toepassing is op arbeid:
- a. verricht in of op een luchtvaartuig,
dan wel een zeeschip of binnenvaartuig, dan wel
een voertuig op een openbare weg of een spoor- of
tramweg;
- b. verricht in militaire dienst;
- c. verricht door werknemers, leerlingen en
studenten in onderwijsinrichtingen.
Artikel 54
Indien deze wet in werking treedt voordat het bij
koninklijke boodschap van 7 april 1998 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer,
de Wet rampen en zware ongevallen en de
Arbeidsomstandighedenwet ter uitvoering van de
EG-richtlijn betreffende de beheersing van de gevaren van
zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn
betrokken (Seveso-II; 25 972) tot wet wordt verheven en
in werking treedt worden de artikelen 6 en 7 van deze wet
vervangen door:
Artikel 6
- 1. De werkgever zorgt ervoor dat in een
bedrijf, een inrichting of een deel daarvan,
behorende tot een bij algemene maatregel van
bestuur aangewezen categorie, met betrekking tot
dat bedrijf, die inrichting of dat deel daarvan
een arbeidsveiligheidsrapport aanwezig is,
bevattende:
- a. een beschrijving van het bedrijf, de
inrichting of het deel daarvan, van de daarin
voorkomende stoffen en de eigenschappen van deze
stoffen;
- b. een beschrijving van het proces dat in
het bedrijf, de inrichting of het deel daarvan
plaatsvindt, alsmede van de werking daarvan;
- c. een beschrijving van de redelijkerwijs
voorzienbare gevaren die door storingen in het
onder b bedoelde proces of door foutieve
handelingen kunnen optreden tijdens alle fasen
van het proces met inbegrip van het in werking
stellen en het tot stilstand brengen daarvan;
- d. een beschrijving van hetgeen verder
nodig is voor de beoordeling van de
redelijkerwijs voorzienbare gevaren voor de
veiligheid en de gezondheid van de in dat bedrijf
of die inrichting werkzame werknemers;
- e. een beschrijving van de technische en
organisatorische voorzieningen die getroffen zijn
om storingen en foutieve handelingen zoveel
mogelijk te voorkomen en de ernst van de gevolgen
daarvan zoveel mogelijk te beperken.
- 2. Het eerste lid is van overeenkomstige
toepassing op de werkgever van een bedrijf of een
inrichting of een deel daarvan, dat daartoe door
Onze Minister afzonderlijk is aangewezen.
- 3. Krachtens het eerste en het tweede lid
kunnen slechts worden aangewezen een bedrijf, een
inrichting of een deel daarvan, waarin zich
bijzondere gevaren kunnen voordoen voor de
veiligheid of de gezondheid van de daarin
werkzame werknemers.
- 4. Indien in het bedrijf, de inrichting of
het deel daarvan, een zodanige verandering wordt
aangebracht of optreedt, dat het rapport niet
meer voldoet aan het eerste lid, wordt het
rapport dienovereenkomstig gewijzigd. Een
zodanige wijziging wordt tevens aangebracht
indien een verandering in het veiligheidsinzicht
daartoe aanleiding geeft.
- 5. Van het rapport en de wijziging daarvan
worden zeven afschriften aan een daartoe
aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 en
een afschrift aan de ondernemingsraad of de
personeelsvertegenwoordiging, of bij het
ontbreken daarvan, aan de belanghebbende
werknemers gezonden. De werkgever zorgt ervoor
dat iedere werknemer kennis kan nemen van het
rapport.
- 6. Het bedrijf, de inrichting of het deel
daarvan, aangewezen krachtens het eerste of
tweede lid, wordt niet in werking gebracht en de
in het vierde lid bedoelde verandering wordt niet
doorgevoerd, alvorens aan de verplichtingen,
bedoeld in het eerste, tweede, vierde en vijfde
lid, is voldaan.
- 7. Bij een aanwijzing krachtens het eerste
of tweede lid wordt bepaald met ingang van welk
tijdstip aan de daar bedoelde verplichting, voor
zover deze betrekking heeft op vóór de
aanwijzing reeds in werking gebrachte bedrijven,
inrichtingen of delen daarvan, moet zijn voldaan.
- 8. De daartoe aangewezen ambtenaar,
bedoeld in artikel 24, zendt een afschrift van
het rapport of van een wijziging daarvan ter
kennisneming aan:
- a. de regionale inspecteur van de
volksgezondheid, belast met het toezicht op de
hygiëne van het milieu, in wiens ambtsgebied het
bedrijf, de inrichting of het deel daarvan,
waarop het rapport betrekking heeft, is gelegen;
- b. het gezag dat ten aanzien van de
inrichting, waarop of op het deel waarvan het
rapport betrekking heeft, bevoegd is tot het
verlenen van een vergunning krachtens de Wet
milieubeheer;
- c. het bestuur van de gemeente, van de
provincie en van de regionale brandweer waarin
het bedrijf, de inrichting of het deel daarvan,
waarop het rapport betrekking heeft, is gelegen,
behalve indien dit bestuur het gezag is, bedoeld
onder b.
- 9. Een daartoe aangewezen ambtenaar als
bedoeld in artikel 24 kan met betrekking tot de
in het eerste en vierde lid bedoelde gegevens en
voorzieningen aan de werkgever een eis stellen
ais bedoeld in artikel 27, dat hem aanvullende
gegevens worden verschaft dan wel dat andere of
aanvullende voorzieningen worden getroffen. De in
de eerste volzin bedoelde gegevens en
voorzieningen worden vermeld in een aanvulling
van het rapport. Op een zodanige aanvulling zijn
het vijfde en het achtste lid van overeenkomstige
toepassing. Een eis tot het treffen van een
voorziening, die met een voorschrift dat is
verbonden aan een op grond van een der wetten tot
bescherming van het milieu verleende vergunning
tot het oprichten, in werking brengen of houden,
uitbreiden of wijzigen van een bedrijf of
inrichting dan wel tot het veranderen van een
daarin gebezigde werkwijze één of meer zodanige
raakpunten heeft dat hij met dat voorschrift in
strijd kan komen, stelt de ambtenaar niet dan na
overleg met het gezag dat de vergunning heeft
verleend. In verband met dit overleg hoort het
gezag de inspecteur, bedoeld in het achtste lid,
onder a.
- 10. Indien een daartoe aangewezen
ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van oordeel
is dat bij falen van de getroffen voorzieningen
als bedoeld in het eerste lid, onder e, dan wel
in andere omstandigheden een bedrijfsramp kan
ontstaan, kan hij een eis stellen als bedoeld in
artikel 27, dat met betrekking tot het bedrijf,
de inrichting of het deel daarvan een stelsel van
technische en organisatorische voorzieningen,
dienende om de gevolgen van zulk een ramp zoveel
mogelijk te beperken, tot stand wordt gebracht of
een zodanig reeds tot stand gebracht stelsel
wordt aangevuld of gewijzigd. De eis kan onder
meer betrekking hebben op:
- a. de wijze van interne alarmering en de
organisatie daarvan;
- b. de door de werknemer individueel of in
groepsverband te verrichten handelingen;
- c. het alarmeren van betrokken
overheidsinstanties en hulporganisaties;
- d. oefeningen, te houden volgens een
vooraf vastgesteld schem
- Een eis tot het tot stand brengen, aanvullen of
wijzigen van een stelsel van voorzieningen dat
met een gemeentelijk of regionaal rampenplan,
opgesteld ten behoeve van de bevolking, een of
meer raakpunten heeft, stelt de ambtenaar niet
dan na overleg met het gezag dat het rampenplan
heeft opgesteld.
- 11. Een aanwijzing als bedoeld in het
tweede lid bevat de termijn waarbinnen eraan moet
worden voldaan.
- 12. De werking van een aanwijzing als
bedoeld in het tweede lid, wordt opgeschort
totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien
beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
- 13. Het niet naleven van het bij of
krachtens dit artikel bepaalde is een
overtreding.
Overgang verzoeken en beroepen
Artikel 55
De behandeling van verzoeken en beroepen, welke voor
de inwerkingtreding van deze wet zijn gedaan
onderscheidenlijk ingesteld op grond van hetgeen bepaald
is bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet wordt
voortgezet op de voet van deze wet.
Arbeidstijdenwet
Artikel 56
- Artikel 4:1 van de Arbeidstijdenwet2
wordt gewijzigd als volgt:
- A. Het eerste lid komt te luiden:
- 1. De werkgever voert een zo goed mogelijk
beleid ter zake van arbeids- en rusttijden van de
werknemers, en houdt daarbij, voor zover dat
redelijkerwijs van hem gevergd kan worden,
rekening met de persoonlijke omstandigheden van
die werknemers. Het beleid ter zake van arbeids-
en rusttijden wordt gevoerd in samenhang met het
arbeidsomstandighedenbeleid, bedoeld in de
Arbeidsomstandighedenwet 1998.
- B. Het vierde lid komt te luiden:
- 4. Artikel 5 van de
Arbeidsomstandighedenwet 1998 is van
overeenkomstige toepassing.
lnvoeringswet Arbeidsvoorzieningswet
Artikel 57
In artikel 21 van de lnvoeringswet
Arbeidsvoorzieningswet3 wordt de zinsnede
«bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de
Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: bedoeld in
artikel 5, vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet
1998.
Wet medezeggenschap onderwijs 1992
Artikel 58
- Artikel 15 van de Wet medezeggenschap onderwijs
19924 wordt gewijzigd als volgt:
- A. In het derde lid, onderdeel c wordt de
zinsnede «inzake de veiligheid, de gezondheid en
het welzijn» vervangen door: inzake de
arbeidsomstandigheden.
- B. In het zesde lid wordt de zinsnede «,
bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet en de
algemene maatregel van bestuur op grond van
artikel 2, eerste lid, van die wet,» vervangen
door: , bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet
1998 en de algemene maatregel van bestuur op
grond van artikel 16 van die wet.
Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten
Artikel 59
- Artikel 9 van de Wet op de (re)integratie
arbeidsgehandicapten5 wordt gewijzigd
als volgt:
- A. In het eerste lid wordt de zinsnede
«Artikel 36, tweede tot en met zesde lid, van de
Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door:
Artikel 27, tweede, derde en zevende lid, van de
Arbeidsomstandighedenwet 1998.
- B. Het tweede lid vervalt.
- C. Het derde lid wordt vernummerd tot
tweede lid.
Wet op de ondernemingsraden
Artikel 60
- De Wet op de ondernemingsraden6 wordt
gewijzigd als volgt:
- A. In artikel 27, eerste lid, onderdeel d,
wordt de zinsnede «op het gebied van de
veiligheid, de gezondheid of het welzijn in
verband met de arbeid;» vervangen door: op het
gebied van de arbeidsomstandigheden.
- B. In artikel 35d, tweede lid, wordt na
«27, eerste lid, onderdeel b, voor zover het
betreft een werktijdregeling,» ingevoegd:
onderdeel d,.
Wet privatisering RBB
Artikel 61
In artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering RBB7
wordt de zinsnede: «een dienst, als bedoeld in artikel
17 van de Arbeidsomstandighedenwet, uitoefenen van de
taken, bedoeld in artikel 18 van genoemde wet.»
vervangen door: een dienst als bedoeld in artikel 14 van
de Arbeidsomstandighedenwet 1998, uitoefenen van de
taken, bedoeld in artikel 14, derde lid, van genoemde
wet.
Organisatiewet sociale verzekeringen
Artikel 62
- De Organisatiewet sociale verzekeringen 19978
wordt gewijzigd als volgt:
- A. Artikel 95 wordt gewijzigd als volgt:
- 1. In onderdeel a wordt de zinsnede «,
alsmede degene aan wie op grond van artikel 31a
van de Arbeidsomstandighedenwet een certificaat
als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van die
wet is verleend,» vervangen door: alsmede degene
aan wie op grond van artikel 20 van de
Arbeidsomstandighedenwet 1998 een certificaat als
bedoeld in artikel 14, derde lid van die wet is
verleend.
- 2. In onderdeel b wordt de zinsnede
«artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet»
vervangen door: artikel 24 van de
Arbeidsomstandighedenwet 1998.
- B. Artikel 101, tweede lid, komt te luiden
als volgt:
- 2. Het College van toezicht sociale
verzekeringen, de Sociale Verzeke- ringsbank, het
Landelijk instituut sociale verzekeringen en de
uitvoeringsinstellingen verstrekken op verzoek
aan degene aan wie op grond van artikel 20 van de
Arbeidsomstandighedenwet 1998 een certificaat als
bedoeld in artikel 14, derde lid, van die wet is
verleend, de gegevens die noodzakelijk zijn voor
de uitvoering van de Arbeidsomstandighedenwet
1998, indien degene op wie de gegevens betrekking
hebben daartoe schriftelijk toestemming heeft
verleend.
Ziektewet
Artikel 63
In artikel 39a, eerste lid, van de Ziektewet9
wordt de zinsnede «artikel 18, tweede lid, van de
Arbeidsomstandighedenwet in acht neemt en een afschrift
van de schriftelijke vastiegging als bedoeld in artikel
18, derde lid, onder a, van de Arbeidsomstandighedenwet
of een afschrift van de schriftelijke overeenkomst, als
bedoeld in artikel 18, derde lid, onder b, van de
Arbeidsomstandighedenwet,» vervangen door: artikel 14,
derde lid van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 in acht
neemt en een afschrift van de schriftelijke vastiegging
als bedoeld in artikel 14, vierde lid van de
Arbeidsomstandighedenwet 1998.
Burgerlijk Wetboek
Artikel 64
- Het Burgerlijk Wetboek10 wordt als
volgt gewijzigd:
- A. In artikel 670, vierde lid, vervalt «,
van een arbocommissie».
- B. Artikel 670a wordt als volgt gewijzigd:
- a. Het eerste lid, onderdeel c vervalt.
- b. Het eerste lid, onderdeel d wordt
geletterd onderdeel c.
- c. In het nieuw geletterde onderdeel c
vervalt «als mentor of» en wordt «als bedoeld
in artikel 8, vijfde lid, onderscheidenlijk 17,
eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet»
vervangen door: als bedoeld in artikel 14, eerste
lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
Inwerkingtreding
Artikel 65
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende
artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden
vastgesteld.
Citeertitel
Artikel 66
Deze wet wordt aangehaald als:
Arbeidsomstandighedenwet 1998.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal
worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten,
colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de
nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 18 maart 1999
Beatrix
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid,
J.F. Hoogervorst
Uitgegeven de negenentwintigste april 1999 De Minister
van Justitie,
A.H. Korthals
Zie voor de behandeling in de StatenGeneraal:
Kamerstukken II 1997/98, 1998/99, 25 879.
Handelingen II 1998/99, blz. 501-520; 962-994; 1140-1143.
Kamerstukken I 1998/99, 25 879 (71, 71a, 71b, 71c, 71d).
Handelingen I 1998/99, blz. 963-968.
1 Stb. 1950, K 258, laatstelijk gewijzigd
bij de wet van 25 februari 1999, Stb. 122.
2 Stb. 1995, 598, laatstelijk gewijzigd bij de
wet van 28 januari 1999, Stb. 30.
3 Stb. 1996, 619, laatstelijk gewijzigd bij de
wet van 14 mei 1998, Stb. 306.
4 Stb. 1992, 663, laatstelijk gewijzigd bij de
wet van 28 januari 1999, Stb. 30.
5 Stb. 1998, 290, laatstelijk gewijzigd bij de
wet van 24 december 1998, Stb. 742.
6 Stb. 1990, 93, laatstelijk gewijzigd bij de
wet van 24 december 1998, Stb. 742.
7 Stb. 1996, 269, gewijzigd bij de wet van 10
april 1997, Stb. 162.
8 Stb. 1997, 95, laatstelijk gewijzigd bij de
wet van 24 december 1998, Stb. 742.
9 Stb. 1999, 22.
10 Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28
januari 1999, Stb. 30.
|