Het Korhoen (Tetrao tetrix) op de Sallandse Heuvelrug: twintig jaar strijd om het behoud van de laatste Laaglandkorhoenders

 

Onno de Bruijn, Paul Dirks, Paul ten Den, Ton Klomphaar & Herman Veerbeek

 

Sinds circa 1985 staat het Korhoen centraal in het beheer van de Sallandse Heuvelrug. Zowel Staatsbosbeheer als Vereniging Natuurmonumenten stellen alles in het werk om de soort voor het Nationaal Park en daarmee voor Nederland, te behouden. Met name de laatste tien jaar is het heideareaal aanzienlijk vergroot en zijn daarnaast diverse flankerende maatregelen uitgevoerd. Tot dusver is hiermee het Korhoen als broedvogel behouden. Andere kwetsbare soorten hebben mede geprofiteerd van het intensieve heidebeheer. In zijn gehele West-Europese areaal is het zogenaamde “Laaglandkorhoen” bedreigd. In dit artikel wordt de aantalsontwikkeling van de laatste Nederlandse populatie geëvalueerd in relatie tot het uitgevoerde beheer op de Sallandse Heuvelrug.

 

Kader 1:  Het Korhoen

Het Korhoen (Tetrao tetrix) is in West-Europa een bewoner van heiden en hoogvenen met een lichte begroeiing van berken en dennen. Daarnaast heeft deze vogel voorkeur voor jonge successiestadia van bosontwikkeling: zowel aanplant als jonge bosopslag ontstaan na brand, windworp of insectenvraat. Eertijds waren ook aangrenzende, extensief beheerde cultuurgronden geliefd als foerageergebied.

Korhoenders leven veelal in groepen. De hanen zijn polygaam en dragen vanaf het tweede of derde jaar bij aan de voortplanting. Kenmerkend voor deze hoenderachtige is de balts, het “bolderen”, op een gemeenschappelijke bolderplaats. Op deze arena’s leveren de hanen strijd om de gunst van de hennen. De hennen maken een nest op de grond in de beschutting van dichte kruiden- en dwergstruikvegetaties. De donzige kuikens zijn nestvlieders en zijn aangewezen op dierlijk voedsel in de vorm van insecten en andere ongewervelden. Volwassen hoenders daarentegen eten allerlei kruiden, bessen, zaden en boomknoppen. Het is vooral de combinatie van heidegebieden (voedsel, beschutting en broedgebied), halfopen bossen en extensief beheerde cultuurgronden (foerageergebieden) die van levensbelang is voor het voortbestaan van het Korhoen. Het behoud en herstel van deze gevarieerde cultuurlandschappen in onderlinge samenhang is een complexe opgave voor de beheerders.

 

Kader 2:  De Sallandse Heuvelrug (fig. 1)

De Sallandse Heuvelrug ligt centraal in Overijssel op de grens van Salland en Twente. Het is een noord-zuid gerichte stuwwal met een lengte van ca. 14 km en een breedte die varieert van 1,5 tot 6 km; de totale oppervlakte bedraagt ca. 5200 ha. Het betreft een geaccidenteerd landschap met een afwisseling van heuvels en tussenliggende laagten. Aan het begin van de vorige eeuw bestond vrijwel de gehele heuvelrug uit uitgestrekte heidevelden. Thans is het gebied grotendeels bebost (voornamelijk met naaldbos), maar in het centrale deel ligt een groot open heidegebied: het complex Haarlerberg-Sprengenberg. Op grote schaal betreft het “bosbesheiden” met veel Vossebes (Vaccinium vitis-idaea) en Blauwe bosbes (V. myrtillus), een ideaal Korhoenbiotoop.

Ongeveer 60% van de totale oppervlakte van de Sallandse Heuvelrug is tegenwoordig in eigendom en beheer bij natuurbeschermingsinstanties, te weten Staatsbosbeheer (ca. 2400 ha) en Vereniging Natuurmonumenten (ca. 900 ha). Staatsbosbeheer beheert onder meer het noordelijk deel van de grote centrale heide (Haarlerberg) en de geïsoleerde heidevelden in het zuiden (Holterheide en Numendal). Natuurmonumenten beheert het andere deel van de centrale heide, de Sprengenberg; Stichting Huis Bergh is hier voor 25% mede-eigenaar. Het overige deel van de Sallandse Heuvelrug (ca. 1900 ha) is in eigendom en beheer bij particulieren, waaronder enkele grotere landgoederen met “De Noetselenberg” en “De Holterberg” als grootste (beide ca. 500 ha). Over de heuvelrug loopt een druk bereden route met een veelzeggende naam: de Toeristenweg. De Sallandse Heuvelrug, en dan met name de grote centrale heide, is sinds de jaren negentig van de vorige eeuw het laatste korhoenderbol(der)werk van Nederland.

Het West-Europese Heidekorhoen of Laaglandkorhoen

Sinds de tweede helft van de 20e eeuw zijn de Korhoenpopulaties van West- en Centraal-Europa sterk achteruitgegaan. Op het vasteland van West-Europa zijn nog slechts enkele kleine restpopulaties overgebleven. Dit is des te betreurenswaardiger, omdat het hier een speciaal ecotype betreft: het Heide- of Laaglandkorhoen (Tetrao tetrix britannicus). Deze vorm leefde oorspronkelijk op en rond heiden en hoogvenen van West-Europa, inclusief de Britse eilanden (Niewold, 1996; Storch, 2000). Korhoenders van dit type zijn groter en zwaarder en hebben een langer loopbeen dan vogels van de nominaatvorm (Tetrao tetrix tetrix). De hennen leggen grotere eieren en hebben een rossiger verenkleed zonder opvallende witte vlekken op de bovendelen zoals bijvoorbeeld vogels uit Scandinavië en de Alpen (zie schetsen in Niewold & Nijland, 1988). Buiten de Britse eilanden kwam het Laaglandkorhoen als standvogel voor in Nederland, België, Denemarken en in de Noordduits-Poolse laagvlakte. In Nederland komt het Korhoen thans alleen nog maar voor op de Sallandse Heuvelrug in Overijssel. De dichtstbijzijnde, eveneens geïsoleerde en relatief kleine populaties zijn hemelsbreed pas op 200 kilometer afstand te vinden: in België in de Hautes Fagnes (Hoge Venen) en in Duitsland op de Lüneburgerheide. Uitwisseling tussen deze restpopulaties is uitgesloten, omdat Korhoenders alleen gebieden binnen 30-35 km van hun geboorteplaats kunnen koloniseren.

 

De opkomst en de achteruitgang van het Korhoen in Nederland

Van oorsprong was het Korhoen vermoedelijk een bewoner van de randen van hoogvenen en beekdalen. Op de eens onafzienbare, boomloze heidevelden en hoogvenen zelf leefden nauwelijks of geen Korhoenders (van Seggelen, 1999). Rond 1930 moet de Korhoenderstand in Nederland een top hebben bereikt met een geschatte populatie van 6000-8000 hanen. Dit was mogelijk geworden door de verspreide ontginning van de uitgestrekte heide- en veengebieden. De ontgonnen stukken werden extensief landbouwkundig gebruikt voor de kleinschalige teelt van diverse akkergewassen zoals granen, Spurrie (Spergula arvensis) en Boekweit (Fagopyrum esculentum): deze akkertjes bleken ideale foerageergebieden voor het Korhoen. Tevens vond in die periode grootschalige aanplant plaats van Grove den ten behoeve van mijnhout. Deze dennenplantages werden massaal door groepen Korhoenders bezocht, die de jonge dennenknoppen afvraten en daardoor lokaal grote schade veroorzaakten. Een dergelijke “korhoenderplaag” werd rond 1950 in Nederland voor het laatst op de Sallandse Heuvelrug vastgesteld (Niewold, 1987). De combinatie van hoogveen- en heiderestanten, jonge bosaanplanten en extensief gebruikte landbouwgronden bood het Korhoen onovertroffen levenskansen. Waar deze landschappen in onderlinge verwevenheid en over grote oppervlakte aanwezig waren (Drente, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant), maakte de Korhoenpopulatie een enorme bloei door.

Aan deze bloeitijd kwam na de Tweede Wereldoorlog snel een einde. Omstreeks 1950 werd de stand nog op 3000 hanen geschat en rond 1960 op 1500. In die tijd werd het Korhoen door sommigen  nog steeds als “schadelijk wild” gezien (zie hierboven) en was de soort nog altijd bejaagbaar. In het voorjaar van 1974 werd in Nederland legaal de laatste Korhaan geschoten.

 De eerste volledige hanentelling in 1976 bevestigde de sterk neergaande trend: er werden toen nog 456 hanen geteld verspreid over 8 provincies. Daarna ging het pijlsnel bergafwaarts: in 1985 resteerden nog maar 71 hanen in 4 provincies. In Drente werd de laatste Korhaan gezien in 1986, in Gelderland in 1988 en in Noord-Brabant in 1996. In 1997 was de Sallandse Heuvelrug het allerlaatste Korhoenbolwerk in Nederland met 32 hanen (LNV, 1991; SOVON, 2002).

Een complex van factoren lag aan deze dramatische teruggang ten grondslag. Heiden en venen werden tot in de jaren zestig van de vorige eeuw verder ontgonnen. De overgebleven heidevelden kregen een recreatief doel en werden stelselmatig geheel vrijgehouden van opslag, of werden juist helemaal aan hun lot overgelaten en groeiden daardoor volledig dicht. Het traditionele kleinschalige heidebeheer (plaggen, maaien, branden), dat ideale terreincondities voor het Korhoen schiep, raakte volledig in onbruik. De landbouw maakte, veelal in ruilverkavelingsverband, een sterke schaalvergroting en intensivering door, waardoor de cultuurgronden de Korhoenders steeds minder te bieden hadden. De nieuw aangelegde bossen werden ouder en raakten daarmee ongeschikt als leefgebied; door gewijzigde bosbouwmethoden vanaf de jaren zeventig (“natuurtechnisch bosbeheer”) verdwenen de door korren geliefde grote kapvlakten en grootschalige bosaanplanten. Bovendien staken milieuproblemen de kop op: onder invloed van verdroging, verzuring en vermesting takelden de resterende hoogveengebieden af en veranderden heidegebieden langzaam maar zeker in eenvormige grasvlaktes, arm aan kruiden en insecten. De structuurrijkdom en de geleidelijke overgangen tussen de verschillende landschapstypen, waar de Korhoenders eens zo van profiteerden, gingen verloren. Uiteindelijk zijn de resterende, op zichzelf vaak niet meer levensvatbare Korhoenpopulaties, geïsoleerd komen te liggen waardoor van uitwisseling of herbevolking geen sprake meer kon zijn en uitsterven meestal slechts een kwestie van tijd was.

Populatiedynamisch gezien bleek de beschikbaarheid van voedsel voor jonge kuikens, die van insecten leven, de sleutelfactor van de achteruitgang te zijn. In eenvormige heidevelden (en dan vooral in natte voorjaren) sterven de jonge kuikens door voedselgebrek. Door onvoldoende aanwas konden daarom de meeste Korhoenpopulaties de afgelopen decennia niet overleven (Niewold, 1987; ten Den & Niewold, 2000). Klimaatsfactoren spelen vermoedelijk een belangrijke rol bij de wintersterfte onder volwassen Korhoenders en vooral bij de cruciale kuikenoverleving, getuige de parallelle aantalfluctuaties binnen alle West-Europese Korhoenpopulaties. De klimatologische opwarming met zachte winters en natte voorzomers pakken ongunstig uit voor deze “noordelijke” soort. Het zijn juist koude, sneeuwrijke winters en warme, droge lentes waar het Korhoen op is aangepast (Loneux, 2003).

Alle bovengenoemde problemen bleken in meer of mindere mate ook aan de orde te zijn bij de laatste Nederlandse populatie op de Sallandse Heuvelrug (Niewold & Nijland, 1988; ten Den & Niewold, 2000). Dat het Korhoen zich hier zo lang heeft weten te handhaven is vermoedelijk te danken aan de structuurrijkdom van de stuwwalheiden. Veelzeggend is het grote aantal kritische, insectenetende (!) heidevogels hier zoals Nachtzwaluw (Caprimulgus europaeus), Boomleeuwerik (Lulula arborea) en Roodborsttapuit (Saxicola rubicola). Voor de Heuvelrug is kenmerkend, dat naast Struikhei ook Vossebessen en Blauwe bosbessen veelvuldig voorkomen op de heidevelden en in de aangrenzende bossen. De Korhoenders blijken bij voorkeur te foerageren in deze bosbesrijke vegetaties. De Blauwe bosbes is een belangrijke voedselbron, zowel in het voorjaar (jonge blaadjes) als in de zomer (bessen). Zelfs jonge kuikens blijken al bosbessen te eten blijkens fecesonderzoek. In de winter is juist de Vossebes met zijn wintergroene blaadjes en overblijvende bessen voor de heidehoenders van belang.

 

De Korhoenders op de Sallandse Heuvelrug

In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw was het aantal Korhoenders op de Sallandse Heuvelrug veel hoger dan de afgelopen decennia. Er zouden meer dan 100 hanen aanwezig geweest zijn, die in grote vluchten de toenmalige jonge bosaanplanten en ook de aanliggende cultuurgronden bezochten. Er vond geregeld uitwisseling plaats met het Wierdense Veld en de Borkeld, waar toen nog tientallen Korhoenders huisden. In de tussengelegen Zunasche Heide en Middelveen zaten ’s winters soms tientallen (20-40) exemplaren in de ontginningsgraslanden en in Ruwe berken en Zwarte elzen te foerageren (B.G. Nijenboer en L. Webbink, pers. med.). De Korhoenders van de Sallandse Heuvelrug, het Wierdense Veld en De Borkeld vormden dus een metapopulatie (fig. 1). De deelpopulatie van De Borkeld ging spoedig ten onder na de aanleg van de vierbaans autoweg A-1 (omstreeks 1977), die het kerngebied afsneed van de foerageergronden; de hoenders sneuvelden in hoog tempo op de snelweg.  In het Wierdense Veld baltste de laatste Korhaan rond 1990. Een complex van factoren (waaronder intensieve schapenbegrazing van heide en veen alsmede grootschalige ruilverkaveling van de aangrenzende cultuurgronden) leidde hier tot de ondergang van het Korhoen (Niewold, 1993).

Zover is het op de Sallandse Heuvelrug gelukkig nog altijd niet gekomen. Vanaf 1976 zijn er jaarlijkse tellingen van het aantal hanen in de baltstijd beschikbaar (fig. 2). Hiernaast wordt sinds 1995 ook jaarlijks een territoriumtelling uitgevoerd. Beide tellingen geven tezamen een indruk van het jaarlijkse voortplantingssucces en de sterfte onder de hanen. Bij de totaaltelling worden ook de  waargenomen hennen genoteerd, maar deze tellingen zijn niet representatief voor het werkelijke hennenbestand: door hun schutkleuren en onopvallende leefwijze worden de hennen onderteld. De geslachtsverhouding ligt vermoedelijk rond de 1:1 of iets ten gunste van de hennen. Verder zijn er in verschillende jaren nesten gezocht en gegevens verzameld over grootgebrachte tomen Korhoenkuikens.

            In de zeventiger jaren schommelde de stand rond 15-20 hanen. Vanaf 1982 maakte de populatie een flinke groei door tot 30 hanen in 1986. Deze toename volgde op een verruiming van het heideareaal van 500 tot 700 ha door boskap en vooral windworp (stormvlakten). De sprongsgewijze groei van de Korhoenderpopulatie was mogelijk door een hoge kuikenoverleving in enkele goede insectenjaren (Niewold & Nijland, 1988). Na een inzinking (14 hanen in 1989) herstelde de populatie zich in 1995-1997 tot het hoge niveau van tien jaar daarvoor. Maar daarna liepen de aantallen weer terug tot een historisch dieptepunt van 9 hanen in het voorjaar van 2002. Gelukkig liepen in 2003-2004 de aantallen weer op tot 14-15 hanen (zie fig. 2).

Uit gegevens van de landelijke inventarisaties tot 1990 kon worden vastgesteld, dat de aantalsfluctuaties een landelijke trend vertoonden (Niewold, 1996). Jaren met een goede populatiegroei waren het gevolg van een grote kuikenoverleving. Hieraan lag een gemeenschappelijk factor ten grondslag: het weer. Een duidelijke invloed van weersfactoren werd aangetoond voor de Sallandse Heuvelrug. Hier kon statistisch 68% van de aantalfluctuaties met weersfactoren gecorreleerd worden (Loneux, 2003). Maar er spelen hier dus ook nog andere factoren mee, in tegenstelling tot de Hoge Venen (België) en de Lüneburgerheide (Duitsland) waar 93-95% van de variabiliteit in de Korhoenderaantallen verklaard kon worden uit klimatologische factoren. Loneux wijst er op, dat voor de overleving van het Korhoen op korte termijn andere factoren van cruciale betekenis kunnen zijn. Voor de Sallandse Heuvelrug kan daarbij gedacht worden aan van verstoring door mensen (al dan niet met honden), verkeersslachtoffers op de Toeristenweg en verhoogde predatie door Vos (Vulpes vulpes) en Havik (Accipiter gentilis). Maar met name de verbetering van de biotoopkwaliteit is cruciaal voor een goede aantalontwikkeling. Het gaat daarbij onder meer om geschikte dekking bij ongunstige weersomstandigheden en bescherming tegen predatoren (zoals vliegdennen met afhangende takken en kleine groepen berken, lijsterbes en dennenopslag op de hei) alsmede de aanwezigheid van stukken hoge oude hei als nestgelegenheid en foerageergebied voor hennen met kuikens (Niewold & Nijland, 1988; Niewold, 1996). Aan de recente toename in 2003 en 2004 lagen waarschijnlijk gunstige weersomstandigheden ten grondslag, want ook de populaties van de Hoge Venen en Lüneburgerheide groeiden in deze jaren (R. Heringa en J. Prüter, pers. med). Wellicht geldt voor de Sallandse Heuvelrug ook, dat de vergroting van het heideareaal (bewerkstelligd door SBB en NM in de jaren negentig) langzamerhand positief begint door te werken op de Korhoenderstand. Uit recent onderzoek komt naar voren, dat de korhoenders veel gebruik maken van de ontstane kapvlakten. De bosbesrijke pioniervegetaties hier zijn erg in trek, ook bij hennen in de broedfase. Veel nesten liggen dan ook in hoge heide in de directe omgeving van deze kapvlakten.

 

Werken aan de doelstelling: kiezen voor het Korhoen

Omstreeks 1985 was het door onderzoek duidelijk geworden, dat diverse omgevingsfactoren op de Sallandse Heuvelrug ongunstig waren voor het Korhoen. Het laatste korhoenbolwerk van Nederland groeide dicht met bomen, de hei vergraste en de toenemende stroom recreanten zorgde voor veel onrust in het gebied. Om het tij te keren gingen de terreinbeheerders gericht en met verhoogde inspanning werken aan de ontwikkeling van een structuurrijke heide met veel Vossebes, plaatselijk Jeneverbesstruweel en halfopen bosranden (boomheiden) met veel Blauwe bosbes. Daarmee gaven Natuurmonumenten (NM) en Staatsbosbeheer (SBB) invulling aan het Soortbeschermingsplan Korhoen (LNV, 1991). Overigens gingen beide organisaties er vanaf het begin van uit dat de uitbreiding van het Korhoenbiotoop ook gunstig zou zijn voor andere soorten broedvogels en voor de herpetofauna (reptielen) en entomofauna (dagvlinders en andere insecten), waarvan op de Heuvelrug diverse Rode Lijstsoorten voorkomen. Om de doelstelling te realiseren hebben zowel NM als SBB de afgelopen jaren veel beheer- en inrichtingsmaatregelen uitgevoerd:  

·        Het kappen van ongeveer 300 ha bos. Daarmee nam het oppervlak open heide op de gehele Heuvelrug toe tot ruim 1000 ha.

·        Verjonging van de heide alsmede het tegengaan van vergrassing. Daartoe is sinds 1984 jaarlijks ruim 5 ha heide geplagd. Aanvankelijk geschiedde dit nogal grootschalig, maar het werd duidelijk dat dit door de lange periode van herstel van heide- en bosbesstruiken en door de barrièrewerking van plagstroken voor hennen met kuikens wel eens een negatief effect zou kunnen hebben op de Korhoenderstand (Niewold, 1996). Daarom zijn de plagstroken later relatief klein gehouden (10x50 meter) ten behoeve van een zo groot mogelijke structuurvariatie.

·        Het dichtgroeien van de heide is tegengegaan door aanvullend op de plagwerkzaamheden stroken van 0,5 ha te maaien en de jonge boomopslag regelmatig te verwijderen. Dankzij deze maatregelen ontwikkelde de heide zich weer goed. Het bleek dan ook niet nodig om, zoals aanvankelijk gedacht werd, de open heide te laten begrazen. Dit zou volgens ervaringen in binnen- en buitenland trouwens negatief voor het Korhoen uitwerken (Niewold, 1987; Niewold & Nijland, 1988). De schapenbegrazing op de Sallandse Heuvelrug is mede daarom rond 1990 door SBB stopgezet.

·        Sinds ongeveer 10 jaar wordt er gewerkt aan meer geleidelijke overgangen tussen heide en bos: tot 50 meter op de heide wordt opslag getolereerd en tot 50 meter in het aansluitende bos wordt flink ingegrepen door uitkap. Er ontstaan zo halfopen “boomheiden” met daaronder veel bosbessen, een favoriet Korhoenderhabitat.

·        De predatiedruk op het Korhoen wordt laag gehouden. Door de provincie wordt ontheffing verleend om de aantallen Vossen in dit gebied te beperken. De Havik, die zich nog wel eens aan een Korhoen ”vergrijpt”, blijft buiten schot. De Havikenstand op de Heuvelrug is echter laag (ten Den et al., 2002).

 

Omdat het Korhoen een verstoringgevoelige vogel is, is ook veel aandacht besteed aan rust in het gebied. Rond 1980 was het heidegebied doorsneden door tal van voetpaadjes, hetgeen continue verstoring voor de Korhoenders (tot in de kwetsbare balts- en broedtijd toe) met zich meebracht. Geleidelijk zijn deze paden afgesloten. De verstoring door mountainbikers op de heide is tot een minimum teruggebracht dankzij een afgebakende “crossroute”, die SBB en NM aangelegd hebben.

Regelmatig sneuvel(d)en Korhoenders onder auto’s op de Toeristenweg, die dwars over de Sallandse Heuvelrug loopt. Lang niet alle aangereden vogels zullen geregistreerd worden; een deel van de verkeersslachtoffers zal in de aangrenzende hoge hei belanden en/of door aaseters (waaronder hier de Raaf Corvus corax) opgeruimd worden. Ter bescherming van het Korhoen en andere dieren in het Nationale Park is daarom de Toeristenweg sinds tien jaar van 21.00 uur tot 09.00 uur gesloten voor gemotoriseerd verkeer. Verdergaande (ecologisch betere) oplossingen zijn vooralsnog politiek niet haalbaar gebleken. Inmiddels zijn er wel verschillende zandwegen afgesloten voor gemotoriseerd verkeer en zijn enkele parkeerplaatsen verplaatst. Staatsbosbeheer heeft zijn bezoekerscentrum (met meer dan 100.000 bezoekers per jaar!) vanaf de rand van de centrale heide verplaatst naar de dorpsrand van Nijverdal om de recreatieve druk op het centrale heidegebied te verlichten. Naast deze ruimtelijke zonering is ook een zonering in de tijd toegepast. Het centrale deel van de Sprengenberg (NM) en de Wolfsslenk (SBB) zijn van 15 maart tot 15 juli niet toegankelijk voor recreanten. In deze periode kunnen bezoekers de heide overzien met een aan de rand opgestelde verrekijkers. In het voorjaar worden tijdens het weekend vrijwilligers ingezet om bezoekers te informeren, die vanaf de Toeristenweg baltsende Korhoenders willen observeren.

            Met bovengenoemde maatregelen zijn vrijwel alle aanbevelingen uit het Soortbeschermingsplan Korhoen uitgevoerd. Alleen het aankopen van aangrenzende landbouwgronden heeft nog onvoldoende  kunnen plaatsvinden. Om toch enigszins te kunnen voorzien in de voedselbehoefte van het Korhoen heeft Natuurmonumenten sinds kort drie oude wildakkertjes op de Heuvelrug met “ouderwetse” gewassen zoals Haver (Avena sativa) en Spurrie (Spergula arvensis) ingezaaid. Staatsbosbeheer heeft inmiddels enkele percelen cultuurgrond verworven in het kwelgebied “Zunasche Heide”, dat aan de voet van de Heuvelrug ligt (fig. 1); deze graslandpercelen zijn nu in beheer als onbemest hooiland. Het streven is om op termijn weer de component “extensief beheerde landbouwgronden” aan het Korhoenderbiotoop toe te voegen om zo de vroegere “drie-eenheid” (heide-bos-cultuurland) voor het Korhoen te herstellen. Daartoe is inmiddels ook een doorgang gekapt tussen de Heuvelrug (Wolfsslenk) en de Zunasche Heide.

 

Meeliften met het Korhoen

Helaas heeft het intensieve biotoopbeheer tot nog toe niet geleid tot een voldoende duurzame Korhoenpopulatie op de Sallandse Heuvelrug (fig. 2). Met 15 hanen in 2004 is de Korhoenderstand weer terug op hetzelfde lage niveau van 1989: destijds de aanleiding voor het uitbrengen van het Soortbeschermingsplan. Men kan de stand van zaken evenwel ook positief stellen: dankzij alle inspanningen existeert de laatste Nederlandse Korhoenpopulatie nog steeds. En wat meer zij: tal van zeldzame en bedreigde diersoorten hebben meegeprofiteerd van alle inzet en investeringen van de terreinbeheerders. Met name de (bedreigde) soorten van open heiden en overgangen naar bossen hebben duidelijk geprofiteerd van de boskap begin jaren negentig. De Nachtzwaluw is op kapvlakten en heidevelden van de Sallandse Heuvelrug in de periode 1991-2004 toegenomen van 15 naar meer dan 50 broedpaar en heeft hiermede veruit de sterkste populatie van Oost-Nederland (fig. 3). Hetzelfde geldt voor de Roodborsttapuit, die in dezelfde periode van 35-40 tot zo’n 150 paar toenam. Ook broeden er thans tientallen paren Boomleeuweriken en zo’n 100 paar Veldleeuweriken (Alauda arvensis) op de heidevelden van de Sallandse Heuvelrug! Vrijwel jaarlijks komen er enkele paren Tapuiten (Oenanthe oenanthe) tot broeden; deze soort is in Nederland de afgelopen kwart eeuw catastrofaal afgenomen. De glooiende stuwwalheiden oefenen een sterke aantrekkingskracht uit op vogels uit noordelijker streken. De Ruigpootbuizerd (Buteo lagopus) is hier soms te gast en elke herfst en winter pleisteren er Blauwe kiekendieven (Circus cyaneus) en Klapeksters (Lanius excubitor) op de heidevelden, die dan overstroomd worden door troepen Kramsvogels (Turdus pilaris). De rijkdom aan bessen lokt regelmatig zeldzamer gasten aan, zoals troepjes Beflijsters (Turdus torquatus) en Pestvogels (Bombycilla garrulus).

Ook voor andere diergroepen die afhankelijk zijn van structuurrijke heide en diversiteit in het terrein lijkt het intensieve beheer zijn vruchten af te werpen. De Sallandse Heuvelrug heeft zich ontwikkeld tot een waar reptielenparadijs. Voor de Zandhagedis (Lacerta agilis) is de Sallandse Heuvelrug het grootste bolwerk in Oost-Nederland. De Levendbarende hagedis (Lacerta vivipara) is algemeen en de Hazelworm (Anguis fragilis) is goed vertegenwoordigd. Zelfs de zeldzame Gladde slang (Coronella austriaca) is een aantal keren waargenomen. De landelijk afgenomen Heivlinder (Hipparchia semele) vliegt hier nog algemeen op de heidevelden en in een bijzonder hellinghoogveentje op de Sprengenberg handhaaft zich een tweetal bedreigde vlindersoorten van de Rode Lijst, te weten de Zilveren maan (Clossiana selene) en de Aardbeivlinder (Pyrgus malvae). Daarnaast is de Blauwvleugelsprinkhaan (Oedipoda caerulescens) in 2002 en 2003 weer gezien; deze bijzondere pionier was al enkele jaren niet meer waargenomen maar profiteert van nieuwe kleine plagstroken op de heide.

 

Is het Korhoen duurzaam te behouden?

Ondanks periodieke lage aantallen vond tot nog toe op de Sallandse Heuvelrug altijd herstel van de Korhoenderstand plaats. Maar is dat duurzaam? Daartoe zijn door het onderzoeksinstituut Alterra modelberekeningen gemaakt, die inzicht geven in de minimale populatieomvang en de minimale omvang van het leefgebied, noodzakelijk voor overleving op lange termijn (Niewold, 1993; Niewold et al., 2003). Een duurzame populatie zou in het voorjaar gemiddeld tussen de 40 en 55 Korhoenders (hanen plus hennen) moeten omvatten op een geschikt leefgebied van ruim 1000 ha. Bij een voorjaarsstand, die in de periode 1976-2004 schommelde tussen de 20 en 75 vogels (gemiddeld 40-50) en het huidige geschikte leefgebied van minder dan 1000 ha is de Korhoenpopulatie dus nog steeds kwetsbaar. Momenteel vindt er voortgezet onderzoek plaats naar het terreingebruik van de korren, het broedsucces en naar de rol van predatoren. Volgens de Korhoenonderzoekers zijn de belangrijke aandachtspunten om het heidebeheer te optimaliseren: 

·        meer dan tot dusver boomgroepen en solitaire bomen op de hei sparen (den/eik/berk/lijsterbes);

·        actief bosrandbeheer voortzetten (grillig en met grote randlengte);

·        plagactiviteiten reduceren en beperken tot kleinschalige stukken (20-100 m2);

·        experimenteren met kleinschalig afbranden van de hei (buiten het broedseizoen);

·        open plekjes op de hei en zandige steilrandjes creëren (warm microklimaat voor insecten);

·        rommelhoekjes op de hei tolereren (braamstruweel, prunusopslag, plagseldepots etc.).

Juist dit soort maatregelen en kleinschalige activiteiten blijkt het faunaherstel op de heide te bevorderen (van Turnhout et. al., 2001). Het is essentieel dat telkens weer nieuwe pioniersituaties ontstaan. Het liefst niet door plaggen omdat daardoor juist de bosbessen verdwijnen, maar door branden en kappen. Na calamiteiten als vorst- en insectenschade is het beter om niets te doen, omdat na verloop van tijd er dan vaak een bosbessen- en kruidenrijkere vegetatie ontstaat (Groot Bruinderink et al., 2002).

Via twee sporen kan de positie van het Korhoen verder versterkt worden. Allereerst door voortgezette uitbreiding van het leefgebied: in eerste instantie op de Sallandse Heuvelrug zelf, maar ook daarbuiten. Bij het laatste moet dan vooral gedacht worden aan het oostelijk aan de Heuvelrug grenzende landbouwontginningsgebied: de Zunasche Heide en het Middelveen (fig. 1). Hier is binnen de Landinrichting Rijssen 375 ha nieuwe natuur aangewezen. Aan Staatsbosbeheer de opgave om hier kwelgevoede graslanden en heischraallanden te ontwikkelen, bij voorkeur in combinatie met kleinschalige akkerbouw op de stuwwalflank of op dekzandruggen in de vlakte. Essentieel is dat de waterhuishouding van de Zunasche Heide en het Middelveen hersteld wordt. De Provincie Overijssel heeft het plan om de natuurontwikkeling hier mede via het spoor van particulier beheer te laten verlopen: dit zal echter het benodigde integrale herstel van de hydrologische basiscondities bemoeilijken. Verder is Landschap Overijssel bezig met plannen voor herstel van het Wierdense Veld. Er moet hier wel het nodige gebeuren (conform het Soortbeschermingsplan Korhoen) om het terrein en zijn omgeving weer “korhoendergeschikt” te maken (Ecoplan, 2001). Op termijn zou hier dan een satellietpopulatie van het Korhoen vanuit de Heuvelrug kunnen ontstaan, hetgeen de kwetsbaarheid voor toevalsprocessen (catastrofes) zou verminderen. Dat de trek naar de voormalige broed- en foerageergebieden buiten de Heuvelrug er nog steeds in zit bewees een jonge Korhaan, die zich op 21 december 1999 doodvloog tegen een flatgebouw in Rijssen, hemelsbreed 7 à 8 km van de Sprengenberg/Haarlerberg.

            Het tweede spoor zou het uitzetten van gefokte Korhoenders kunnen zijn of van vogels afkomstig uit het buitenland (Schotland?). Zo’n herpopulatie is echter pas toelaatbaar, wanneer de oorzaken van de achteruitgang zijn weggenomen en het gebied optimaal is ingericht voor Korhoenders. Hiervoor kan alleen het juiste ecotype (“Laaglandkorhoen”) gebruikt worden en juist dit type laat zich slecht fokken. Ook zijn tot nog toe ervaringen met uitgezette Korhoenders niet bemoedigend en moet met grote aanloopverliezen gerekend worden (Niewold 1987; Diverse Auteurs, 1988; Storch, 2000; Ecoplan, 2001). Toch moet dit spoor serieus verder verkend worden, ook al om de genetische variatie van de laatste in Nederland het wild levende Korhoenderpopulatie te vergroten (Niewold et al., 2003). In ons land zou hiervoor allereerst de Sallandse Heuvelrug in aanmerking komen, inclusief de Zunasche Heide en het Wierdense Veld na herinrichting. Bij succesvolle herpopulatie van dit gebied komen vervolgens het Kroondomein, de Hoge Veluwe, het Dwingelerveld en het Fochteloërveen als meest kansrijke locaties aan de orde (o.a. LNV, 1991). Herpopulatie heeft het onafwendbaar lijkende uitsterven van de -ecologisch aan het Korhoen verwante- Grote trap (Otis tarda) in het oosten van Duitsland tot dusver weten te voorkomen (bron: www.grosstrappe.de/trappe). Mede gesterkt door dit resultaat mogen wij ons niet neerleggen bij het uitsterven van de ruimte-eisende, karakteristieke soorten van het “oude landschap” van de Midden-Europese laagvlakte, waartoe naast Korhoen en Grote trap ook de zuidelijke vorm van de Goudplevier (Pluvialis apricaria apricaria), de Velduil (Asio flammeus), de Grauwe- en de Blauwe kiekendief (Circus pygargus en C. cyaneus) behoren.

 

 

Literatuur

 

Den, P.G.A. ten & F.J.J. Niewold, 2000. The Black Grouse in The Netherlands: monitoring the last surviving population. In: Ruwet, J.C. & P. Poncin (eds.), 2000. Actes du Colloque Tétras lyre. The fate of Black Grouse in European Moors and Heathlands. Cahiers d’Ethologie 2000 (20): 299-310.

Den, P.G.A. ten, P. Bremer, M.A. Heinen & M.A.P. Horsthuis, 2002. De Sallandse Heuvelrug: actuele natuurwaarden in beeld. Basisrapport Milieu-inventarisatie. Provincie Overijssel, Zwolle.

Diverse Auteurs, 1988. Möglichkeiten, Probleme und Aussichten der Auswilderung von Birkwild. Schutz und Status der Rauhfusshühner in Niedersachsen. In: NNA-Berichte 1 (2), Sonderheft. Norddeutsche Naturschutzakademie, Schneverdingen.

Ecoplan, 2001. Evaluatie Soortbeschermingsplan Korhoen. Ecoplan Natuurontwikkeling, Rhee.

Groot Bruinderink, G.W.T., G.J. Brandjes, R. van Eekelen, F.J.J. Niewold, P.G.A. ten Den & H.W. Waardenburg, 2002. Faunabeheerplan Nationaal Park Sallandse Heuvelrug i.o. Alterra, Wageningen.

LNV, 1991. Soortbeschermingsplan Korhoen. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, ’s-Gravenhage.

Loneux, M., 2003. De teruggang van de Korhoen, een slachtoffer van de klimatologische opwarming? De Levende Natuur 104 (3): 103-107.

Niewold, F.J.J., 1987. De Korhoenders van onze heideterreinen: verleden, heden en toekomst. RIN-rapport 87/3. Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Arnhem.

Niewold, F.J.J., 1993. Inrichting en beheer van de Sallandse Heuvelrug en het Wierdense Veld ten behoeve van een duurzame korhoenpopulatie. Instituut voor Bos- en Natuurbeheer, Arnhem.

Niewold, F.J.J., 1996. Das Birkhuhn in den Niederlanden und die Problematik des Wiederaufbaus der Population. NNA Berichte 9 (1): 11-20. Alfred Töpfer Akademie für Naturschutz, Schneverdingen.

Niewold, F.J.J. & H. Nijland, 1988. De Sallandse Heuvelrug als reservaat voor het Westeuropese heidekorhoen. RIN-rapport 88/59. Rijksinstituut voor Natuurbeheer, Arnhem.

Niewold, F.J.J., P.G. ten Den & H.A.H. Jansman, 2003. Het Korhoen in de knel. Monitoring van de populatie op de Sallandse Heuvelrug in 2003. Alterra, Wageningen.

SOVON, 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998-2000. Korhoen Tetrao tetrix: 174-175.  Naturalis, KNNV & EIS, Leiden.

Seggelen, C. van, 1999. Vogels van de Groote Peel. Een eeuw avifauna in een veranderend hoogveenlandschap. Natuurhistorisch Genootschap van Limburg, Maastricht.

Storch, I., 2000. Grouse status survey and conservation action plan 2000-2004. WPA/Birdlife/SSC Grouse Specialist Group. IUCN, Gland, Switserland & The World Pheasant Association, Reading, UK.

Turnhout, C.A.M. van, S.C. Stuijfzand & H. Esselink, 2001. Is het huidige herstelbeheer toereikend voor de heidefauna? De Levende Natuur 102 (4): 183-188.

 

 

Drs. O. de Bruijn

Vereniging Natuurmonumenten (ecoloog)

Morshoekweg 39

7552 PE Hengelo (Ov.)

E-mail: o.debruijn@natuurmonumenten.nl

 

ir. P.H.A.M. Dirks (ecoloog)

Vereniging Natuurmonumenten

Postbus 9955

1243 ZS ’s-Graveland

E-mail: P.Dirks@Natuurmonumenten.nl

 

Drs. P.G.A. ten Den (korhoenonderzoeker)

Pimpernel 29

8101 HL Raalte

E-mail: ptenden@planet.nl

 

T. Klomphaar

Staatsbosbeheer (boswachter monitoring)

Borkeldweg 6

7475 RV Markelo

E-mail: T.Klomphaar@Staatsbosbeheer.nl

 

H.G. Veerbeek

Vereniging Natuurmonumenten (beheerder)

Sprengenbergerweg 2

7448 PB Haarle

E-mail: H. Veerbeek@Natuurmonumenten.nl

 

Terug naar Excursie naar de Sallandse heuvelrug