Uit de Hoorn des Overvloeds


LEO VROMAN:

EEN PSALM VOOR ALLES

Een psalm voor alles waar geen psalmen voor bestaan:
voor dode dingen, die toch ook vergaan:
voor een stukje touw, vertreden tot los vlas
zowel als voor het plantje dat het was,

een psalm voor bijna doorgeroeste bommen,
een psalm voor doorgekraste optelsommen,
een psalm voor blijkbaar veel te lieve
en daarom doorgescheurde brieven,

een psalm voor het eeuwig ongebeurde,
een psalm voor onbestaanbaar gras,
een voor de slachter en de laatste plas
die uit het lammetje te voorschijn spuit,

een psalm voor de oude verfspat op die ruit,
een psalm voor het geweten en vergeten
verkoolde huis en dan daarvan het kind
en dan daarvan die druppel zweet en
daarvan die koelte voor de dood begint.

 

DIANE DI PRIMA (1934)

TWEEENTWINTIGSTE REVOLUTIONAIRE BRIEF

wat wil je
dat je kinderen leren, kan het je schelen
of ze van fabrieken weten, chemische formules, theorie
van getallen, vergelijkingen, filosofie, semantiek
symbolische logica, latijn, geschiedenis, zogenaamd, die alleen
maar geschiedenis van de geest van de westerling is,
minst interessante van talloze manifestaties op deze planeet?

kan het je schelen
of hij leert in het bos te leven, een
gebroken arm te spalken, zijn eigen
kleren verstellen, eenvoudig eten koken, helpen
een kalf of baby ter wereld te brengen? als er auto's zijn
moet hij dan niet weten hoe hij de zijne aan de gang houdt?
hoe kan hij deze dingen leren, kan hij ze leren
afgesloten in een gipsen doos, verpakt
in een grotere betonnen doos die 'school' heet bezig met papier
van 's morgens tot 's avonds, geen klei of mortel, geen
pigment vermalend, geen zaaigoed in zwarte aarde potend
komt voorjaar, hoe zal hij weten
een konijn te strikken, een vlot te bouwen,
te koersen op de sterren, of veilige grond vinden
om op te slapen? wat doet hij al zijn leerjaren
binnenshuis, alsof de planeet niets meer was dan een voertuig
om onze plastic bouwsels rond de zon te dragen

Uit Diane di Prima: Revolutionaire brieven, uit het Amerikaans vertaald door Simon Vinkenoog,
Uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem, 1979
Voorgelezen op de dertiende Groninger Onderwijsdag, met als thema 'Nieuw leren - Nieuwe kleren?', RUG Onderwijskunde, 13 oktober 2004.
Hier mede geplaatst naar aanleiding van de pagina's 193/196, eindigende met de woorden: 'Maar ja, we leven in Nederland. Er luistert weer eens niemand naar mij.' in het boek van Hans Sibbel: W2P (Welcome to Paradise), Vassallucci, 2004.


 

 

MIES BOUHUYS (1927)

POINT OF NO RETURN

En ook als het zou kunnen
- de wind mee, een begaanbaar pad -,
loont het dan wel de moeite
uit de woestijn - want dat bezweer ik je,
dat was het - nieuwe woestijnen in te gaan?
O, ik geef toe, ik heb als iedereen
die tussen buitenlanders leeft...
Leeft? Het woord ontvalt me: verblijft. Verblijven moet.
Hoogstens gedoogd als onkruid tussen stenen -.
geloofd dat het zou kunnen,
dat er een overkant bestaat.
't Was goed er onder het werk - en wie erbij was
weet wat voor werk - over te dromen:
wat of je mee zou nemen,
wie er nog meer zou gaan.
hoe je zou zingen in je eigen taal
en of het zijn zou zoals je het voor ogen had.
Het maakte de wereld van dwangarbeid
en koppelbazen, van steen op steen
en toch nooit grond onder de voeten,
die meer woestijn is dan woestijn kan zijn,
bij ogenblikken leefbaar.
Maar nu, op het moment dat ik zou moeten zingen,
dronken van vrijheid zijn,
ben ik een niemand. Voel ik niets,
vraag ik me af of ik niet beter
naamloos, zoals ik naamloos heb gezwoegd,
verduurd heb, uitgebuit ben en ben weggetrokken,
een naamloos graf had kunnen vinden
in vreemde grond.
Er hebben teveel voeten over mij gelopen
en teveel ogen mij niet gezien.
De harde woorden die gezegd zijn
blijven mij achtervolgen: ruiters te paard.
Horden. Hoog boven ons. Wij onder. Altijd.
Zolang dat voortduurt zullen wij, waar ook
woestijn temidden van woestijnen zijn,
wachtend op brood dat uit de lucht komt vallen,
wachtend op water. Oerwater
dat alle horden toe zou dekken
en in de diepte dalen doet als steen.
Zolang, zeg ik je
is er geen omkeer.
Geen overkant.

Uit de AIDA Actiekrant, bij de expositie 'Van Azerbeidjan tot Stadskanaal', kunstenaars in actie voor AIDA (Arti et Amicitiae, Amsterdam, 24/9 t/m 3/10; Muziekcentrum Vredenburg, Utrecht, 7/10 t/m 24/10; Koninklijke Schouwburg Den Haag 29/10 t/m 18/11-2004).
AIDA: Association Internationale de Défence des Artistes (Steun aan onderdrukte kunstenaars),
Van Ostadestraat 49a, 1072 SN Amsterdam, t. 020-6713786, f. 020-6732306, e. aida@xs4all.nl w. www.aidainederland.nl


 

In 1950 ging onder redactie van Ad den Besten bij Uitgeverij Holland De Windroos-reeks van start, mijn debuut Wondkoorts verscheen december dat jaar. Tussen 1950 en 1970 debuteerden in deze reeks onder meer Sybren Polet, Remco Campert, Jan Hanlo en Gerrit Kouwenaar.
Onder redactie van Chrétien Breukers wordt bij dezelfde uitgever de reeks opnieuw hervat.
'In beginsel zal halfjaarlijks een serie van vier bundels verschijnen om zo een nieuwe, kwalitatieve reeks op te bouwen voor een betaalbare prijs. De bundels worden als pakket verkocht voor slechts 20 euro, per stuk kosten ze 5.95 euro. De serie zal als abonnement worden aangeboden en te koop zijn bij de boekhandel.' Aldus het prospectus van Uitgeverij Holland, Spaarne 110, 2011 CM Haarlem, t.023-5323061, f.023-5242908, e.info@uitgeverijholland.nl en w. www.uitgeverijholland.nl
Uit elke bundel een gedicht: welkom debutanten!

Catharina Blaauwendraad, Verweesd, uit Niet ik beheers de taal

Verweesd

Ik zal je missen. Al je honderd ogen
en al je monden vragend achterna
zal ik verslagen volgen. En gebogen
waar ik vergeefs de oude gangen ga

zoek ik jouw geur in tijd die mij nog rest
zoals een teef haar weggegeven nest.


Eva Cox, uit Pritt.Stift.Lippe

.

Zoemzoem van stemmen.
Monden als kolken die haar aura verzwelgen.
Vingers gebankschroefd aan een koperen toog.

Een glas om te nippen, om niet te verstarren
in vastslibbend zitten.

Flipperkast-ogen: bots blik bots blik botssss

Vuurring van mannen.
Bromtol-ballerina-meisje
gejaagd gejaagd
door klauwkluwens armen.

In haar glas
een ijsschots om op weg te drijven.
Voetpunt vastgevroren.
Flamingo-beeld op sokkel.
IJsnaaldpruikje, Warhol-haartjes
in ballonstrakke lucht.

Ice Queen.

Zitten wil ze, zwijgen, denken.
Ruisen van stemmen, ruisen als bomen.
( piepkleine Pinky
hinkt op seven-mile-high-heels
door het kasseigrijze woud van de stad )
Ruisen als water, beken van woorden.
Oren toe, dichtgeflipflapt met knikjes.

Pritt-stift-lippe los: nip nip




Paul Jannsen, Tipsy at one a.m., uit Instructies voor een ober

Tipsy at one a.m.

Hier bevind ik me, tussen lummel-leeuw en tijgerkat,
uitgestrekt, lichtjes aangeschoten op de vloer,
losjes van lijf
en leden.
Zacht zijn de kattenmatten,
helder is de nacht.

De ober treedt binnen, schenkt een glas rosé,
klopt de katten op,
alles naar wens?

En ik vermoed heel Nederland is een terras waar obers schenken:
een waterpark, een fontein
waaraan de vlaamse gaai zich laaft,
een sprankelende delta
waarboven nederstrijkend, vliegtuigen ontwijkend
een flamingo
in regen
rosé.


Han van der Vegt, Fragment uit Ratel, uit Ratel & Experimenten

Er is tenslotte niets veranderd
ze blijven binnenkomen met het grondwater
en met de regen dalen ze neer
vanaf hoelang nu al leggen zij hun voorvaderen
niet meer in waden in hun eigen aarde
maar brengen ze onder donker van verre
en schuiven ze in een rechthoekige kist in de barre
zompige velden buiten de stadsmuur
op hun buik, met hun kruin naar voren
in het vertrouwen dat zelfs de dood hun begeerte
om de stad binnen te dringen niet minder
zal kunnen maken, maar alleen taaier
zodat geen twijfel of ongeduld hen tergt
wanneer ze hun armen de knoesten door
de grond in steken, door de klei roeren
en langzaam hun kist naar voren punteren
en het verstrijken van de jaren hen niet stoort
voor ze eindelijk op hun plek arriveren
in de lijn die zich van de begraafplaats uitstrekt
tot onder de kathedraal, de crypte waar
een volgende generatie zal komen, via de slinger
kisten waarvan zij de plankjes voor en achter
alleen maar de grond in hoeven timmeren
om hem in een geschraagde schacht te veranderen
en de stad in te kruipen binnen een paar uur
langs de knoken, tijdelijk terzijde geschaard
vervolgens eerbiedig in bundels gesjord
en vooruit geschoven om onder de zerken
van heiligen, notabelen, geleerden en vorsten
voor eeuwig te rusten in een veilig graf
moeders vertrouwen hun kinderen liever
aan het riool toe dan ze te baren
liefdevol afgedreven zwemmen de embryo’s
stroomopwaarts onder de muren door
hun huid gebleekt door jullie afwaswater
waaruit hun placenta de vetten filtert
die nodig zijn voor hun tegendraadse groei
en als ze hun ogen openen is het eerste
dat ze te zien krijgen jullie drollen, wier vorm
voldragen, gedrongen, hen tot voorbeeld strekt
bij de slurpende opbouw van hun lichaamsstructuur
ze verrijzen uit pleepotten, putten in de straat
en dolen, de navelstreng over de schouder
in gevonden, gestolen of geleende kleren
de stad door die ze aannemen als moeder
en als het circus door de straten paradeert
met praalwagens getrokken door zwarte paarden
vol met beren, leeuwen en tijgers
en tweedehands huifkarren die jullie ginder
hadden achtergelaten omdat jullie iets beters
dachten te hebben, met op de bok danseressen
die een liedje zingen van, ‘waar is onze vader
zijn uitgerekt scrotum is tot huif opgericht
zijn voorhuid aan de nok zakt ons steeds nader
de wielen, gedreven in zijn heupgewricht
snikken en smakken zuigend door zijn snot
kinds van de pijn, zijn velgen verrot’
dan zitten zíj schrap in de kolk van de endeldarm
van veertig olifanten met wijdbeense tred
waar ze, tegen de bijtende zuren in zwart
plastic gewikkeld en voorzien van water
en een rietje naar buiten door de aars
wachten op de roffel van de grote trom
waarop ze tevoorschijn spatten met een koprol
naar de band van de piste, met een salto achterwaarts
die de vliezen om hen heen doet fladderen
met de voeten landen op elkaars schouders
en het applaus ontvangen voor een geslaagde entree
in een stad die hen zo weer naar buiten zal mieteren
wanneer ze tenminste hun afkomst raadt
want elke avond trekt de ratel naar de muur
met een stuk of drie ernstig kijkende rechters
achter de die dag gearresteerde overtreders
met vaderlijke hand geleid door de gendarmes
naar buiten de stad, door de grote poort
die achter hen dichtvalt, knerpend in zijn scharnieren
dan wordt de sluitbalk bevestigd door de wachters
en blijven jullie bedachtzaam nog even luisteren naar
hun bedeesde voetstappen die zich verwijderen


 

KEES OUWENS (27 juni 1944 - 24 augustus 2004)

NIET ZO LEUK

Met bomen heb ik zeer slechte ervaringen opgedaan.
    Een keer
dat ik bijna sliep, mijn ledematen zich eindelijk van het
leven hadden afgewend, mijn hoofd dat vooreerst niet
    meer
hoefde liefhebben, mijn hart dat als een vers gelegd
    eendeëi
op de bodem van een droom lag;
dat ik zogezegd in diepe rust was, mij ongeboren waande
door eigen lichaamswarmte en ook buiten mij alles leek
mee te werken die gelukzalige toestand te bestendigen,
er weinig wind stond, geen gemotoriseerd verkeer de
    stilte
verbrak, het aardedonker was vanwege de nieuwe maan;
dat mijn ademhaling gelijkmatig en bijna onhoorbaar
    verliep,
mijn handen tegen de borst gekneld lagen en mijn
ellebogen tegen de opgetrokken knieën;
dat ik in deze pre-natale houding zachte en geurige room
door mij voelde stromen en rond mijn lippen vast en zeker
een glimlach speelde
die alles afrondde en gaaf maakte

toen gebeurde er iets,
niet in of buiten mij
maar overal,
over de gehele aarde en waarschijnlijk
nog een aanzienlijk deel van het heelal

dat mij wakker maakte,
op deed staan en naar buiten gaan
om daar,
onder een verschrikkelijke hemel
tegen een boom mijn
behoefte te doen.


 

BERT SCHIERBEEK (1918-1996)

maar we zouden niet vergeten dat
we hebben gelachen, gelachen hebben
we veel en dat zal ik niet vergeten
want we hebben gelachen en veel hè?
en dat zullen we nooit vergeten om-
dat we zoveel gelachen hebben en dat
niet vergeten gvd wat hebben we gelachen
en niet en nooit vergeten dat we zo
hebben gelachen omdat we samen waren
en zoveel gelachen hebben dat we
het nooit zullen vergeten

De deur, pagina 23, De Bezige bij, Amsterdam 1972)


 

E.E.CUMMINGS(1894-1962): GEDICHT

Ik dank u God voor meest deze wonderbaarlijke
dag: voor de springende groenige geesten van bomen
en een blauwe ware droom van hemel; en voor alles
dat natuurlijk is dat oneindig is dat ja is

[ik die gestorven ben leef weer vandaag,
en dit de verjaardag van de zon; dit is de geboorte
dag van leven en van liefde en vleugels: en van het vrolijk
groots gebeuren niet te begrenzen aarde]

hoe zou proevend voelend horend ziend
ademend welk - opgetild van het niet
van alles niets - alleen maar menselijk wezen
twijfelen onvoorstelbaar U?

[nu de oren van mijn oren wakker en
nu de ogen van mijn ogen zijn geopend]

 

E.E.Cummings: Complete Poems 1904-1962. Revised, corrected, and expanded edition of all the published poetry, edited by George J.Firmage, Liveright, New York, Centennial edition 1994.


K     Een keer
dat ik bijna sliep, mijn ledematen zich eindelijk van het
leven hadden afgewend, mijn hoofd dat vooreerst niet
    meer
hoefde liefhebben, mijn hart dat als een vers gelegd
    eendeëi
op de bodem van een droom lag;
dat ik zogezegd in diepe rust was, mij ongeboren waande
door eigen lichaamswarmte en ook buiten mij alles leek
mee te werken die gelukzalige toestand te bestendigen,
er weinig wind stond, geen gemotoriseerd verkeer de
    stilte
verbrak, het aardedonker was vanwege de nieuwe maan;
dat mijn ademhaling gelijkmatig en bijna onhoorbaar
    verliep,
mijn handen tegen de borst gekneld lagen en mijn
ellebogen tegen de opgetrokken knieën; at ik in deze pre-natale houding zachte en geurige room
door mij voelde stromen en rond mijn lippen vast en zeker
een glimlach speelde
die alles afrondde en gaaf maakte

toen gebeurde er iets,
niet in of buiten mij
maar overal,
over de gehele aarde en waarschijnlijk
nog een aanzienlijk deel van het heelal

dat mij wakker maakte,
op deed staan en naar buiten gaan
om daar,
onder een verschrikkelijke hemel
tegen een boom mijn
behoefte te doen.


 

PIETER BOSKMA (1956)

LETHARGIA

Lethargia Lethargia, gij ademt niet gij ademt niet.
Onder gewenste symfonieën zwijgt het binnenlied.

Omroepers van regressie flessen po- en media
maar het felste zoeklicht dooft zodra het u doorklieft.

Was ik de charmante, van mij verweesde opperhuid
ik bezat nu drie kastelen en de volle oorlogsbuit,

ik bad ten westen of ten oosten, of ten waar dan ook
om vervolgens één voor één uw vrouwen plat te spuiten.

Ik was zoiets als uw inflatiespook.

Lethargia Lethargia, gij gaat teniet teniet.
Onder de geveinsde bodem rest er geen failliet.

Lager dan de lusten werd er nooit gezongen.
Behalve op de planken, door de papegaaien,

en op het papier - waar gaten in sprongen sinds gij
arriveerde - een cobra een made een lammergier.

O de talloze beesten der bossen die hun lippen
en hun klauwen aan uw boezem willen drukken!

Lethargia Lethargia, gij antwoordt niet gij antwoordt niet.
Onder de gewenste doden nog geen sterveling u ziet.

Uit de bundel Puur (Prometheus, Amsterdam 2004)
door het dichterspanel van Komrijs poezieclub
verkozen tot beste dichtbundel van zomer 2004.

(11 juli 2004)


 

KATHLEEN RAINE:

INTROSPECTION

If you go deep
Into the heart
What do you find there?
Fear, fear,
Fear of the jaw of the rock,
Fear of the teeth and splinters of iron that tear
Flesh from the bone, and the moist
Blood, running unfelt
From the wound, and the hand
Suddenly moist and red.

If you go deep
Into the heart
What do you find?
Grief, grief
Grief for the life unlived,
For the loves unloved,
For the child never now to be born,
The unbidden anguish, when the fair moon
Rises over still summer seas, and the pain
Of sunlight scattered in vain on spring grass.

If you go deeper
Into the heart
What do you find there?
Death, death,
Death that lets all go by,
Lets the blood flow from the wound,
Lets the night pass,
Endures the day with indifference, knowing that all must
end.

Sorrow is not for ever, and sense
Endures no extremities,
Death is the last
Secret implicit within you, the hidden, the deepest
Knowledge of all you will ever unfold
In this body of earth.

Collected Poems of Kathleen Raine, Hamish Hamilton London, Eighth Impression November 1972. Uit de bundel The Year One, waarover zij schrijft: 'It was David Gascoyne who said to me that nature remains always in the Year One - the phrase that I used as the title for my last book of poems.
The ever-recurring forms of nature mirror eternal reality; the never-recurring productions of human history reflect only fallen man, and are therefore not suitable to become a symbolic vocabulary for the kind of poetry I have attempted to write.
(...) I cannot but realize that what I have written amounts to very little.'


 


WILLIAM SHAKESPEARE (1564-1616)

The poet's eye, in a fine frenzy rolling,
Doth glance from heaven to earth, from earth to heaven;
And, as imagination bodies forth
The forms of things unknown, the poet's pen
Turns them to shapes, and gives to airy nothing
A local habitation, and a name.

(Midsummer Night's Dream)


WALT WHITMAN (1819-1892)

RESPONDEZ !

Let the worst men beget children out of the worst women!
Let the priests still play at immortality!
Let death be inaugurated!
Let nothing remain but the ashes of teachers, artists,
moralists, lawyers, and learn'd and polite persons!
Let him who is without my poems be assassinated!


PAUL VAN OSTAIJEN (1896-1928)

Dit is het sienjaal naar de heiligmakende Jordaan van ons geweten te gaan,
de andere begrijpen. Dit is de deemoed die wij vinden moeten.
Als mijn broeder mij ontmoeten zal, wij zullen elkaar zeggen:
'Mijn zonnebroer, mijn zonnekind.'
Om dit te begrijpen zal mijn moeder gelukkig zijn.
De Moeder: fontein van vruchtbaarheid.
Wij hebben de Aarde lief. De ronde, vruchtbare aarde.

Laatste regels van het gedicht 'Het Sienjaal', gedateerd l5 maart tot 15 mei 1918, pagina's l53-l63 van Paul van Ostaijen's Verzamelde Gedichten, Prometheus/Bert Bakker, Amsterdam, elfde druk 1996.


EDDY VAN VLIET (l942-2002)

HET WORDT TIJD

Het wordt tijd dat wij orde op zaken stellen.
De woede verzamelen. Een republiek voorspellen.
Een vlag ontwerpen naar Jackson Pollocks model.

Het wordt tijd dat wij de vette gans
van de zakelijkheid villen en samen met haar
de boswachters die hout en wild ruilen voor goud.

Het wordt tijd dat wij verloochenen wat aangeslibd is
en kiezen ons niet langer verlamt. Dat een vuist
de littekens in de handpalm vervangt.

Het wordt tijd dat wij prikkeldraad om ons heen zetten en
met rode letters op een groen vlak verkondigen: Ontoegankelijk.
Herstel van landschap .Een decennium is voorbij.

Eddy van Vliet, Gigantische dagen, een keuze uit de gedichten 1978-2001, De Bezige Bij, 2002, Amsterdam. Oorspronkelijk verschenen in De Morgen, 30 december 1989.


D.H.LAWRENCE (1885-1930)

A SANE REVOLUTION

If you make a revolution, make it for fun,
don't make it in ghastly seriousness,
don't do it in deadly earnest,
do it for fun.

Don't do it because you hate people,
do it just to spit in their eye.

Don't do it for the money,
do it and be damned to the money

Don't do it for equality,
do it because we've got too much equality
and it would be fun to upset the apple-cart

and see which way the apples would go a-rolling.

Don't do it for the working-classes.
Do it so that we can all of us be little aristocracies on our own
and kick our heels like jolly escaped asses.

Don't do it, anyhow, for international Labour,
Labour is the one thing a man has had too much of.

Let's abolish labour, let's have done with labouring !
Work can be fun, and man can enjoy it: then it's not labour.
Let's have it so! Let's make a revolution for fun !


SYBREN POLET (1924)

RUISVENSTER

Wij, we lopen allemaal door elkaar heen
dat het een lieve lust is,
een statistisch gebeuren
dat onmerkbare sporen nalaat:
zo ben je er en zo ben je er
wel en niet:


eeuwige schimmen
die een oog, een spookhand, een gedachte missen:
je ziet elkaar wel en niet
tegelijk, denkt een ander te niet
of tot leven -
en dan begint pas je te leven -
of niet.

Er rinkelt een schel in je hoofd,
ver weg en nabij - een tijdtikkende microbe,
een blaffend neuroon, een neurend hormoon?
Er opent zich iets, oneindig vooraf
in de tijd of voorbij - een leegte
vervuld van begin, een zich rondende echo
van wat zich nog vormen moest.

En jij, waar huis je toch, jij. Alles
zo bevreemdend, verstrooid. Je komt
zelfs jezelf niet meer tegen - geen
contour, geen gedachte, geen nakomeling -
enkel een oneindige opening, iets
dat zich opent en sluit, opent en sluit
als een oog, een pupil van niemand
weet wie, niemand weet wie en wie -
.

Eerste gedicht van Sybren Polet's Gedichten 1998-1948, 200l, De Bezige Bij, Amsterdam, 624 pagina's. ''Een verzamelbundel kun je bij het verleden laten beginnen, maar ook bij het heden en dan terugkeren. Ik heb voor het laatste gekozen, mede omdat Ruisvenster niet eerder gepubliceerd werd. S.P."

24 juni 2004 - wordt voortdurend vervolgd, DV.


ETHEL PORTNOY (8 maart 1927 - 25 mei 2004) 

Holland is (fragment) 

Holland is six kinds of weather per day
             Holland is enkele plaatselijke buien
Holland is rain.

Holland is narrow staircases
             Holland is zegels plakken
             Holland is gratis aanbieding met de fles - een plastic eierdopje.
Holland is grey plastic garbage sacks
             Holland is bouwvakkersvakantie
Holland is shops where
             ze hebben het wel, maar niet in voorraad.
Holland is greeting-cards
              Met de mond geschilderd
Holland is somebody’s
              verjaardag
              every other day
Holland is buried under flowers like a corpse.


herman de vries (geb. 1931)
 

this is perfect. that is perfect.
perfect comes from perfect.
take perfect from perfect,
perfect remains.


ANTONIN ARTAUD (1896-1948)
 

Doe het kwade
doe  kwaad
      en
bega
vele zonden
maar doe mij geen kwaad
raak mij niet aan
       mij
laat
mij het kwade niet doen
       mij
ik
zal me er wreedaardig over wreken
bevuilt en besmet
        god
hem
blijft niets te verliezen over
hij heeft alle vuiligheid al uitgehaald
           geen kwaad aan mij
           geen kwaad rondom mij
           geen kwaad waar ik ben mij
opdat ik leve
     in een wereld
          zuiver
opdat ik rondom
          mij
                    zuiveren zag
          zuivere helden.
 

POST-SCRIPTUM 

Wie ben ik?
Waar kom ik vandaan?
Ik ben Antonin Artaud
En dat ik het zegge
zoals ik het kan zeggen
ogenblikkelijk
u zult mijn huidig lichaam
in
stukken zien springen
en hun krachten verzamelen
onder
tienduizend beruchte gestaltes
een nieuw lichaam
waarin u mij
nooit meer
kunt vergeten.



Annabel Lee

by Edgar Allan Poe (1809-1849)

It was many and many a year ago,
In a kingdom by the sea,
That a maiden there lived whom you may know
By the name of Annabel Lee;--
And this maiden she lived with no other thought
Than to love and be loved by me. I was a child and she was a child,
In this kingdom by the sea;
But we loved with a love that was more than love--
I and my Annabel Lee--
With a love that the wingéd seraphs in Heaven
Coveted her and me. And this was the reason that, long ago,
In this kingdom by the sea,
A wind blew out of a cloud, chilling
My beautiful Annabel Lee;
So that her high-born kinsmen came
And bore her away from me,
To shut her up in a sepulchre,
In this kingdom by the sea.The angels, not half so happy in Heaven,
Went envying her and me--
Yes!--that was the reason (as all men know,
In this kingdom by the sea)
That the wind came out of the cloud by night,
Chilling and killing my Annabel Lee. But our love it was stronger by far than the love
Of those who were older than we--
Of many far wiser than we--
And neither the angels in Heaven above,
Nor the demons down under the sea,
Can ever dissever my soul from the soul
Of the beautiful Annabel Lee:-- For the moon never beams, without bringing me dreams
Of the beautiful Annabel Lee;
And the stars never rise, but I feel the bright eyes
Of the beautiful Annabel Lee:--
And so, all the night-tide, I lie down by the side
Of my darling--my darling--my life and my bride,
In her sepulchre there by the sea--
In her tomb by the sounding sea.



She Walks In Beauty

by George Gordon, Lord Byron (1788-1824)Composed June, 1814

She walks in beauty, like the night
Of cloudless climes and starry skies;
And all that's best of dark and bright
Meet in her aspect and her eyes:
Thus mellow'd to that tender light
Which heaven to gaudy day denies.One shade the more, one ray the less,
Had half impair'd the nameless grace
Which waves in every raven tress,
Or softly lightens o'er her face;
Where thoughts serenely sweet express
How pure, how dear their dwelling-place.And on that cheek, and o'er that brow,
So soft, so calm, yet eloquent,
The smiles that win, the tints that glow,
But tell of days in goodness spent,
A mind at peace with all below,
A heart whose love is innocent!"She" is reportedly Byron's cousin, Mrs. Wilmot, whom he met at a party in a mourning dress of spangled black.



Sonnets from the Portuguese 43:
How Do I Love Thee?

by Elizabeth Barrett Browning

How do I love thee? Let me count the ways.
I love thee to the depth and breadth and height
My soul can reach, when feeling out of sight
For the ends of Being and ideal Grace.
I love thee to the level of everyday's
Most quiet need, by sun and candlelight.
I love thee freely, as men strive for Right;
I love thee purely, as they turn from Praise.
I love thee with the passion put to use
In my old griefs, and with my childhood's faith.
I love thee with a love I seemed to lose
With my lost saints,--I love thee with the breath,
Smiles, tears, of all my life!--and, if God choose,
I shall but love thee better after death.



When, In Disgrace With Fortune and Men's Eyes

by William Shakespeare (1564-1616)

When, in disgrace with fortune and men's eyes,
I all alone beweep my outcast state
And trouble deaf heaven with my bootless cries
And look upon myself and curse my fate,
Wishing me like to one more rich in hope,
Featur'd like him, like him with friends possess'd,
Desiring this man's art and that man's scope,
With what I most enjoy contented least;
Yet in these thoughts myself almost despising,
Haply I think on thee, and then my state,
Like to the lark at break of day arising
From sullen earth, sings hymns at heaven's gate;
For thy sweet love remember'd such wealth brings
That then I scorn to change my state with kings.


The Passionate Shepherd To His Love

by Christopher Marlowe (1564-1593)

Come live with me and be my love,
And we will all the pleasures prove,
That valleys, groves, hills, and fields,
Woods, or steepy mountain yields.And we will sit upon the rocks,
Seeing the shepherds feed their flocks,
By shallow rivers, to whose falls
Melodious birds sing madrigals.And I will make thee beds of roses,
And a thousand fragrant posies,
A cap of flowers and a kirtle
Embroider'd all with leaves of myrtle:A gown made of the finest wool,
Which from our pretty lambs we pull;
Fair lined slippers for the cold,
With buckles of the purest gold:A belt of straw and ivy buds,
With coral clasps and amber studs;
And if these pleasures may thee move,
Come live with me and be my love.The shepherd swains shall dance and sing
For thy delight each May morning;
If these delights thy mind may move,
Then live with me and be my love.


Invictus

also known as... I. M. R. T. HAMILTON BRUCE (1846-1899)

by William Ernest Henley (1849-1903)Composed circa 1875.

Out of the night that covers me,
Black as the Pit from pole to pole,
I thank whatever gods may be
For my unconquerable soul. In the fell clutch of circumstance
I have not winced nor cried aloud.
Under the bludgeonings of chance
My head is bloody, but unbowed. Beyond this place of wrath and tears
Looms but the Horror of the shade,
And yet the menace of the years
Finds, and shall find, me unafraid. It matters not how strait the gate,
How charged with punishments the scroll,
I am the master of my fate:
I am the captain of my soul.

 


 

Ik draag deze bloemlezing tot op heden met hart en ziel op aan Johnny van Doorn (l944-l991). Niet zonder reden kruisten onze levenspaden elkaar.
23 juni 2004, wordt voorgoed vervolgd.