DE VERDWENEN VERDWIJNING 
(Esquire, maart 1993.)

Toen ik op 11 november 1983 een nieuw verhaal wilde bedenken en door mijn verzameling kranteknipsels bladerde, vond ik dit berichtje dat ik uit de Belgische krant Het Laatste Nieuws had geknipt:

JONGE VROUW UIT LUIK VERDWIJNT OP BUSREIS NAAR SPANJE
Een jonge Belgische vrouw die met een vijftigtal andere toeristen een busreis maakte naar Spanje, is op geheimzinnige wijze verdwenen toen de bus even halt hield in het noordoosten van Frankrijk. De 18-jarige Pascale Lefebvre uit Luik ging in een winkel een pakje chewing-gum kopen. De bus, die zaterdagavond in Assevillers, nabij Péronne, stopte, moest na één uur wachten zonder de jonge vrouw verder rijden. Rijkswacht en brandweer hebben in de nacht van zaterdag en ook zondag naar enig spoor van Pascale Lefebvre gezocht, maar dat leverde geen resultaat op. De bus was zaterdagmorgen vanuit Luik vertrokken met als bestemming Valencia in Spanje.

Dat berichtje leidde, in combinatie met een paar andere ingrediënten, tot mijn korte roman Het Gouden Ei die in 1984 uitkwam. Ik verzon een gruwelijk einde voor het verdwenen meisje, maar tijdens het schrijven en in de jaren daarna vroeg ik me wel eens af wat er in werkelijkheid met die Pascale Lefebvre was gebeurd. Ik had geen enkel idee; ik had nooit meer iets over die verdwijning gelezen.

Pas acht jaar later, in 1991, toen Het Gouden Ei na 'Spoorloos' (1988) voor de tweede keer verfilmd ging worden, nu in Amerika als 'The Vanishing', besloot ik te gaan uitzoeken wat het lot van Pascale Lefebvre was geweest.
    Om te beginnen vroeg ik me af wat er gebeurd zou kunnen zijn. Ze kon zijn ontvoerd en voorgoed verdwenen. Ze kon ook zijn ontvoerd en later teruggevonden, al dan niet vermoord. Ze kon er vandoor zijn gegaan met een vriend, maar het kon ook een grap of een misverstand zijn geweest waarna ze de volgende dag gewoon weer was opgedoken. Het was heel goed mogelijk dat Pascale 'Spoorloos' op de Belgische televisie had gezien zonder ook maar terug te denken aan die autobusvakantie.
    Het meest waarschijnlijk leek het mij, en de kennissen aan wie ik het verhaal soms vertelde, dat het iets met de liefde te maken had. Pascale was achttien jaar. Er was in het berichtje geen sprake van een metgezel. Misschien had ze dan een verboden vriend, een getrouwde man misschien wel, en was die busreis alleen maar een afleidingsmanoeuvre geweest; die vriend kon haar in dat benzinestation hebben opgewacht om er met z'n tweeën vandoor te gaan. Daartegen pleitte dat hij moeilijk kon weten in welk benzinestation Pascale's bus zou stoppen, maar daar weer tegen dat hij er vanuit Luik achteraan kon zijn gereden. Toch wel erg omslachtig als je er over nadacht, en ook vreemd dat Pascale dan iedereen zo in ongerustheid zou hebben gelaten dat het zelfs in de krant was gekomen. Ze was immers zaterdag verdwenen, en de hele zondag verdwenen gebleven. Aan de andere kant: bij een verboden liefde passen gemeenheden tegen de ouders. Maar als ze echt verdwenen was, en het me lukte haar ouders op te sporen die acht jaar lang niets meer van haar hadden gehoord - zou ik die mensen dan durven vertellen wat er in mijn verhaal gebeurt met het meisje dat uit hun dochter was voortgekomen?
    Mijn droom was natuurlijk dat ik de zaak zou oplossen, en dat ik Pascale na al die jaren bij haar dierbaren zou terugbrengen.

Waar de hooiberg te zoeken waar de speld misschien in verborgen was?
    De eerste moeilijkheid was dat het me niet lukte het oorspronkelijke knipsel over Pascale's verdwijning in mijn archief terug te vinden. Ik vond alleen een fotokopie, maar daar stond geen datum op, en er was dus ook geen achterkant die kon helpen die datum nader te bepalen. Voor mijn gevoel was het berichtje, toen ik het ik 1983 had terugvonden, al een jaar of zes, zeven oud geweest. Dat betekende dat de verdwijning ondertussen zo'n vijftien jaar geleden moest zijn gebeurd en dat Pascale, als ze nog leefde, een jaar of drieëndertig was.
    Ik begon bij Het Laatste Nieuws zelf. De documentaliste die ik daar aan de lijn kreeg was heel behulpzaam, maar van een beroemde verdwijningszaak-Pascale Lefebvre had zij nooit gehoord, en ze kon er ook niets over in het archief vinden. En zonder datum kon zij niet voor mij nazoeken of er in de dagen direct na Pascale's verdwijning nog nieuws was geweest.
    Ik belde de politie van Luik, het Commissariat Générale Police Judiciaire te Brussel, Interpol, kranten in Luik en in Charleroi, maar geen van alle kenden deze instanties een affaire-Pascale Lefebvre, en overal gingen de wenkbrauwen hoorbaar omhoog als bleek dat ik geen precieze datum van de verdwijning wist en dat het ging om een zaak van al ongeveer vijftien jaar oud.
    Ik probeerde het ook in Frankrijk, maar ook daar ving ik bot. De gendarmerieën van Assevillers waar Pascale verdwenen was, en van de dichtbijgelegen grotere plaats Péronne konden niet meer voor mij doen dan steeds weer nieuwe telefoonnummers verstrekken, van andere gendarmerieën, van de Gendarmerie Nationale, de Sécurité de l'Autoroute, het Parket van het Gerechtshof te Péronne. En als ik na het draaien van zo'n nummer al niet doorverbonden werd met een doodstil niemandsland, dan had men een datum nodig, dan werden zulke zaken geïndexeerd op naam van de dader, niet die van het slachtoffer, dan was iedereen die ervan geweten zou kunnen hebben al jaren overgeplaatst of met pensioen, dan waren de dossiers allang opgeruimd, of dan was juist de automatisering die me misschien had kunnen helpen pas veel later begonnen.
    Vijftien jaar was eenvoudigweg te lang geleden - de verdwijning van Pascale Lefebvre leek een verdwenen verdwijning. Maar bij ieder telefoontje was ik erop verdacht dat een telefoniste zou zeggen: 'Pascale Lefebvre? Mais c'est moi!'

Ik ondernam al deze stappen niet meteen achter elkaar, maar over een periode van weken, maanden. Misschien moest ik naar Luik gaan, naar het Bevolkingsregister daar. Dan kon ik meteen de vermoedelijke busrit van Pascale naar Noordfrankrijk narijden, en gaan kijken in dat benzinestation waar ze verdwenen was. Maar dat zou dicht bij het moedwillig nutteloze komen, en een vorm van ijver zijn die eigenlijk luiheid was.
    Ik kreeg een beter idee: misschien werd op het Persinstituut in Amsterdam een Belgische krant bewaard die ver genoeg terugging. Als het dan me lukte daarin het bericht van Pascale's verdwijning te vinden, dan moest ik door verder te bladeren ooit op iets naders over die zaak stuiten. Het Persinstituut hàd een Belgische krant die langer dan vijftien jaar terugging en wel - mijn eerste geluk bij mijn speurtocht - Het Laatste Nieuws zelf.
    Nog eens zocht ik in de papiermassa die Het Gouden Ei had afgeworpen een uur naar het oorspronkelijke knipsel, in de hoop me met de achterkant veel werk te besparen - tevergeefs.

Na een tocht door lange, duistere gangen, waarvan je je voor kon stellen dat er mensen nooit van waren teruggekeerd, werd ik alleen gelaten op een spookachtige zolder waar de planken kreunden onder miljoenen Laatste Nieuwsen, een bruisend, gistend, doodstil vergelend Belgisch verleden.
    Ik begon bij 1976. Uit het bericht zelf bleek dat het er direct na een weekend, op een maandag waarschijnlijk, had ingestaan, en bovendien was het in een zomer geweest; Pascale ging immers met vakantie, en ik kocht Het Laatste Nieuws ook alleen 's zomers, voor het wielrennen.
    Op de voorpagina van de allereerste krant die ik bekeek was in Fresno, in Californië, een hele schoolbus verdwenen; een chauffeur en 26 kinderen waren spoorloos. Na een uur had ik alle zomermaandagen van 1976 doorgebladerd: geen Pascale.
    Terug naar 1975. In de krant van 7 juli van dat jaar zag ik een bericht dat ik me herinnerde; dat ik toen ook moest hebben uitgeknipt, en waar ik trouwens nog wel eens aan denk. Cathérine Coopmans wordt 18 en krijgt voor haar verjaardag een auto. Ze gaat er meteen een eindje mee rijden, raakt vijfhonderd meter van het ouderlijk huis een boom, en is dood.
    In 1975: geen Pascale. In 1977: geen Pascale.
    1974 dan maar. Op 24 juni 1974 laat de 22-jarige Roland Weijtjens, alias Prof. Chibh Chandar, zich levend begraven. Hij blijft twintig minuten onder de grond. Op 1 juli 1974 wordt een 16-jarige serveerster doodgeschoten in een restaurant aan de Lippenslaan in Knokke, 'gekend om zijn voortreffelijke mosselgerechten.' Geen Pascale.
    Dat wil zeggen: geen Pascale op de maandagen. En weer droeg ik dezelfde pakken kranten naar mijn tafeltje, nu om van de maanden juni, juli en augustus van de jaren 1974, 1975, 1976 en 1977, ook alle dinsdagen te bekijken.
    Niets over Pascale Lefebvre.

Nu zocht ik een hele dag in mijn bewaarde oud papier. Wie wat bewaart die heeft wat - maar die raakt ook iets kwijt: de tijd die hij nodig heeft om het terug te vinden. En zowaar: uit de papierzee kwam ineens het vergeelde stukje krant tevoorschijn dat ik destijds had uitgeknipt, een kiem van Het Gouden Ei. Maar niet alleen was ik dus zo onverstandig geweest het niet te dateren, ik had het ook op een multovelletje geplakt. Heel voorzichtig, millimeter voor millimeter, peuterde ik het los, bang dat ik essentiële informatie op de achterkant onleesbaar zou maken, maar ook dat daar een nietszeggende advertentie zou staan, of de uitslagen van een paardenrace die weer een speurtocht in de wereld van de Belgische draf- en rensport nodig zouden maken. Maar goddank, er stond een echt nieuwsbericht, waarin sprake was van Yasser Arafat, de PLO, en van President Reagan. President Reagan? Reagan was pas in januari 1981 geïnstalleerd. Dat betekende dat ik me steeds ernstig had vergist: Pascale was niet in ongeveer 1976, maar pas in 1981 of 1982 verdwenen.

Langzamerhand was het gaan lijken alsof het terugzien van het berichtje in Het Laatste Nieuws de bekroning van mijn hele zoektocht zou zijn. Opgewonden, omdat dat moment nu dichtbij moest zijn, ging ik terug naar het Persinstituut. Ik begon met de zomermaandagen van 1981, kriskras door elkaar. 25 augustus: Violist struikelt over zijn Stradivarius: 10.000.000 francs schade. 7 juli: Onbekend lijk van meisje gevonden. Zou dat misschien 'lijk van onbekend meisje' moeten zijn? 16 juni: Lijken in koffer. 23 juni: Monokini's mogen nu in België. Maar: mogen ze ook lopen en zwemmen? 18 augustus: een foto van een ontsnapte boef. Onderschrift: Alain Debaeter twintig jaar geleden. Hij was toen 27 jaar. Nu is hij er 44.
    Maar geen Pascale. Niet in 1981, niet in 1982. Nog een keer 1981 en 1982, nu de dinsdagen. Geen Pascale. Wel was daar in 1982 alweer die Alain Debaeter die ondertussen gepakt, opnieuw ontsnapt, en weer gepakt was. Ik had hem opgemerkt om dat domme foto-onderschrift, maar nu las ik dat hij een soort Belgische roverslegende was, een 'volksvijand' voor wie, als hij weer eens vrij rondzwierf, overal in West-Vlaanderen de deuren extra vergrendeld werden. Erg lang hoefde die angst nooit te duren, want Debaeter was dan wel een koning in het ontsnappen, hij werd ook altijd na een paar dagen alweer gegrepen. In de vierentwintig jaar na zijn eerste arrestatie, wegens drie moorden die hij op zijn twintigste had gepleegd, was hij in totaal nog geen maand vrij geweest. Ditmaal had hij per gestolen fiets Nederland weten te bereiken. Vakantiegangers in Cadzand hadden 'een nogal onguur uitziend individu' in de duinen zien lopen, de politie was erop afgegaan, en Debaeter was, zonder zich te verzetten, weer eens ingerekend.

Soms dacht ik: die verdwijning van Pascale Lefebvre was een zelfbedachte komkommer van Het Laatste Nieuws. Ze is nooit iets anders dan verdwenen geweest; ze heeft nooit bestaan.
    Mijn laatste kans was 1983, het jaar waarin ik het knipsel ook had teruggevonden. En in de allereerste krant van dat jaar die ik bekeek, van maandag 5 juli, stond het op de voorpagina: JONGE VROUW UIT LUIK VERDWIJNT OP BUSREIS NAAR SPANJE. Het was alsof ik plotseling oog in oog met een beroemdheid stond. Direct eronder herkende ik een ander bericht dat ik bij het zoeken was tegengekomen, en dat ik dus tegelijk met dat over Pascale moest hebben uitgeknipt: Flipperkast doodt jongeman. Er stond op die voorpagina ook iets over de PLO, en over President Reagan. Dat bericht had een overloop naar pagina 2.
    Mijn hart klopte als dat van de bergbeklimmer die eindelijk te weten is gekomen dat de Mount Everest in Nepal ligt, en die nu aan de voet ervan staat. Als er ooit nog iets over Pascale Lefebvre in de krant had gestaan, dan zou ik dat vinden in de bladzijden die nu gingen komen. En zoals het die bergbeklimmer zou teleurstellen wanneer een arend hem oppakte en meteen op de top zette, zo was ik teleurgesteld dat niet alleen op de voorpagina van Het Laatste Nieuws van de volgende dag, dinsdag 6 juli 1983, het volgende bericht al stond, maar dat dat bericht ook de oplossing van het hele mysterie was.
    Nog voor ik het helemaal had gelezen barstte ik uit in lachen. Ik was de enige ter wereld voor wie het mysterie van Pascale Lefebvre acht jaar lang had bestaan.

VERDWENEN MEISJE UIT LUIK VERGISTE ZICH VAN BUS
Pascale Lefevre, het 18-jarig meisje uit Luik dat zaterdagavond op weg met een bus naar Spanje op geheimzinnige wijze in Frankrijk verdween, is terecht. De jongedame kwam zondag met vijf uur vertraging aan in Spanje. Zij had zich gewoon van bus vergist. De bus waarmee zij naar Valencia reisde, had zaterdagavond even halt gehouden aan een stopplaats nabij Péronne in het noordoosten van Frankrijk. Pascale Lefevre begaf zich naar een wegrestaurant maar daagde niet meer op. Na één uur wachten zette de bus zijn tocht naar Spanje voort. Rijkswacht en brandweer zochten tevergeefs de omgeving af. Het meisje was even later uit het wegrestaurant gekomen en was een bus ingestapt die volgens haar hetzelfde uitzicht had. Pas veel later heeft zij haar vergissing ingezien.
Geen ontvoering, geen blanke slavinnenhandel, geen moord, zelfs geen liefdesgeschiedenis. Pascale had een beetje lopen dromen, en pas bij de Spaanse grens gemerkt dat al die mensen waar ze mee op vakantie was er toch eigenlijk heel anders uitzagen dan de mensen waarmee ze mee op vakantie was gegáán. Het is vreemd voor mij om te bedenken dat ik zonder de toevallige verstrooidheid van dat meisje nooit Het Gouden Ei zou hebben geschreven dat, zeker voor de weinigschrijver die ik ben, een onmisbaar element is in mijn bestaan als schrijver.

Op diezelfde voorpagina, die voor mij eindelijk het raadsel van Pascale Lefevre oploste, slechts van haar gescheiden door een vrachtwagenongeluk te Hoei, kwam ik ook Alain Debaeter weer tegen. Na zijn arrestatie in Cadzand, het jaar daarvoor, was hij door de Nederlandse justitie voorlopig vrijgelaten, maar nu wilde staatssecretaris Korte-Van Hemel hem aan België uitleveren, en daartegen was hij een kort geding begonnen.
    Dit is het moment voor een onthulling. Al toen ik zijn naam voor het eerst in Het Laatste Nieuws zag, bij dat foto-onderschrift, had ik gedacht: Alain Debaeter, is dat niet die Alain van wie ik die buitengewoon ontroerende brief heb gelezen? Het was hem inderdaad - en daarom heb ik zijn naam veranderd. Die brief was gericht aan een kennis van mij die gevangenen bezoekt die anders geen bezoek zouden krijgen, en zij had hem mij laten lezen omdat zij het ook zo'n prachtige brief vond. Na Cadzand en het kort geding had Alain weer zeven jaren cel aan zijn leven toegevoegd, nu in Nederlandse gevangenissen, en in juli 1990 was hij voor de vijfde maal in zijn carrière ontsnapt, ditmaal uit Sittard. Een week later, gehandicapt door een voet die hij bij zijn ontsnapping had gebroken, was hij aan de Nederlands-Belgische grens gearresteerd bij een routinecontrole in een bus. De Belgische douanebeambte die hem pakte kwam overigens pas op het idee dat de strompelende, verzwakte figuur in zijn kantoortje de beruchte volksvijand kon zijn toen die hem als bewijs van een verzonnen identiteit een agenda liet zien van een type dat gevangenen in Nederland als nieuwjaarsgeschenk krijgen - en waar overal de naam 'Debaeter' instond.
    Is er iets droevigers, iets mislukters denkbaar dan na een leven waarvan je dertig jaar achter de tralies hebt doorgebracht, je duurbevochten vrijheid te verliezen aan de Nederlands-Belgische grens, anno 1990, in een bus van de Zeeuwse Openbare Vervoersmaatschappij? Maar Alain schreef over zijn korte ontsnapping en arrestatie een brief aan mijn kennis die vrij was van zelfmedelijden, van snoeverij, en zelfs van haat - en die je pijn doet om zijn ongebroken levensdrang. Laconiek vertelt hij over die paar dagen in de wereld, zijn kruipen door de velden, want lopen kon hij met zijn gebroken poot niet meer, de heerlijke wortel die hij in een tuintje uit de grond trok, de haring die hij op een terrasje in Terneuzen at, de politie-agenten bij een kermis waar hij lekker naast ging staan omdat ze hem toch nooit zouden herkennen. En zonder verandering in toon, ritme of handschrift heeft hij dan die pech met die bus - en nou maar weer het beste ervan hopen, de voet geneest voorspoedig, de koning heeft alle gevangenen in België een jaar strafvermindering gegeven, en hoe gaat het eigenlijk met jou.
    Het ergste wat Alain in de laatste jaren was overkomen was volgens mijn kennis dan ook heel iets anders geweest. In een van zijn gevangenissen had hij een vogeltje in zijn cel gehad. Hij verzorgde het, nam het in een kooitje mee naar de luchtplaats, praatte ermee, het was zijn leven. Op een dag, toen hij het diertje zoals hij wel vaker deed door de tralies van zijn cel naar buiten hield om het op die manier wat extra te luchten, kwam er uit de hemel een grote meeuw neergedoken die er het kopje van afrukte.

Ik wilde Pascale Lefevre ontmoeten; als 'The Vanishing' uitkwam en de theaters in haar stad bereikte moest ze toch weten dat die film er zonder haar niet zou zijn geweest. Ik zou haar vragen hoe het was om even nationaal nieuws te zijn, of ze er nog wel eens mee werd geplaagd, of het toen nog een leuke vakantie was geworden, of ze met mij naar die film wilde gaan. Maar vooral wilde ik haar vragen waar ze aan had lopen denken toen ze haar vergissing maakte; of ze misschien toch een gevoel had gehad door iets hogers te worden gestuurd - wat ze er van vond op dat vreemde moment in ons beider levens de Muze van een haar totaal onbekende schrijver te zijn geweest.

Weer gingen er vele maanden voorbij. Ook nu ik wist wat er was gebeurd liepen alle wegen naar Pascale Lefevre dood. La Meuse, de belangrijkste Luikse krant, kon in haar edities van 5 en 6 juli 1983 niets over haar vinden. Op het Belgisch Verkeersbureau in Amsterdam kopieerde ik de bladzijde met de Lefevres uit het telefoonboek van Luik. Het waren er zevenenzestig, in uiteenlopende spellingen. En die zou ik allemaal moeten checken, want in die twee berichtjes in Het Laatste Nieuws was de naam telkens anders gespeld geweest, de eerste keer als Lefebvre, de tweede keer als Lefevre, wat betekende dat iedere spelling juist kon zijn. Een paar middagen draaide ik nummers van die lijst en vroeg dan of men een Pascale Lefevre van ongeveer 27 jaar kende. Dat deed niemand. Er kwamen dingen tussen, ik geloofde ook niet meer dat het zo zou lukken, en nadat ik achttien Lefebvres, Le Fèvres en Lefevres had geëlimineerd beschouwde ik ook deze poging als verzand.

Toen kwam Chris, aan wie de redactie van Esquire had gevraagd mij te helpen. Ik faxte hem mijn telefoonlijst, en de volgende dag belde hij terug: hij had een mevrouw Lefèvre gevonden met een nichtje Pascale van rond de 27 jaar. Thuis had die Pascale Lefèvre geen telefoon, maar Chris had het nummer van haar werk te pakken gekregen.
    Dat belde ik, rillend van de zenuwen. Een meisje nam op. 'Is Pascale Lefèvre aanwezig?' vroeg ik.
    'Dat ben ik.'
    'Bent u de Pascale Lefèvre die acht jaar geleden even verdwenen is geweest?'
    'Ja, inderdaad.' Maar wat was er van mijn dienst? Ze verstond geen Nederlands, en in Frans dat door de plechtigheid van het moment, maar ook door het uitblijven van reacties aan haar kant aan vloeiendheid verloor, vertelde ik wat haar korte verdwijning teweeg had gebracht. Een boek, een film, nog een film, nu in Hollywood voor twintig miljoen dollar en met echte sterren, onder andere Jeff Bridges, en nu wilde ik naar Luik komen om voor het Nederlandse blad Esquire een klein interview met haar te maken.
    Aha. Maar nu moest ze ophangen, er was een klant.
    Er gingen een weekend, een vrije dag en nog veel meer klanten overheen voor ik de kans kreeg Pascale opnieuw uit te leggen dat de fantasie die zij in mij had opgewekt het witte doek had gehaald, en dat ik er een dagreis voor over had als zij een uurtje van haar tijd op wilde offeren om met mij te praten - maar langzamerhand bekroop mij het gevoel dat ik voor de kier van een deur stond en veters probeerde te verkopen. Je hóórde het haar denken: wat was dit nu weer voor een stomme versiertruc - iemand die je leven in Hollywood verfilmt in de hoop dat er dan wel een afspraakje af zal kunnen.
    'Wat heb ik daaraan meneer,' zei ze. Dat met die bus, dat was ook al zolang geleden, dat wist ze toch niet precies meer. Maar ze moest ophangen, er was een klant.
    'Het idee is,' zei ik in een laatste telefoontje, 'dat het u interesseert dat uw vergissing de inspiratie is geweest voor een boek, en een grote Amerikaanse film die zeker ook in België zal komen, en in Luik...'
    'Of mij dat interesseert?' zei Pascale Lefèvre. Het bleef even stil. 'Eh..., nee.'
 
Als ze haar bus niet eens herkent, hoe zal ze dan de zucht van de inspiratie herkennen wanneer die haar één keer in haar leven aanraakt. Dit is de mooist denkbare, de gedroomde ontknoping van mijn speurtocht. Wat Pascale me uiteindelijk heeft geleerd is dat ik haar niet nodig heb gehad. Ook zonder haar zou ik Het Gouden Ei hebben geschreven. Het was er eerder dan zij, ik had het alleen nog niet bedacht. Maar: het stond vast dat ik het zou bedenken, en dat ik het zou schrijven - daarom liet ik haar verdwijning mijn inspiratie zijn.

(c) Tim Krabbé 1993

Bovenkant  |  Voorpagina