NIEUW ZEELAND
RAILS, februari 2000

'Maar als je me bijvoorbeeld twee weken naar Nieuw Zeeland zou sturen,' zei ik, 'dan zou ik dat natuurlijk meteen doen' - en daar sta ik in Auckland, waar de lucht lekkerder is om te inhaleren dan ik me van de lekkerste sigaret kan herinneren. Het is een heerlijke septemberse lentedag met een strakblauwe hemel, en Auckland is een aangename, rustige stad, golvend uitgespreid over het smalste deel van het Noorder Eiland met af en toe uitzichten op wouden van zeilbootmastjes in de prachtige baai.
    Maar, als spijbelden we van onze tocht die van noord naar zuid is uitgestippeld, rijden Frits en ik ook nog even het Northland in. Puhoi, veertig kilometer boven Auckland, heeft een beroemde kroeg die dit jaar honderd jaar open is. De oude eigenaar, die we al kennen van een foto in een gidsje, zit met ontstoken voeten bij de haard, samen met een paar ongeschoren figuren in vieze truien die ik, als ik het Nieuwzeelands Bureau voor Toerisme was, hier ook zou hebben neergezet. Het Andere Eind van de Wereld.
    Omdat de gelagkamer volhangt met foto's van een eeuw rugbyteams, lokale en de zielsgeliefde All Blacks, het nationale team, begin ik met de barman over rugby. Over een paar dagen speelt Nieuw Zeeland in Wales zijn eerste wedstrijd in de World Cup. Ze hebben die al eens gewonnen en staan ook deze keer bij de bookmakers als grote favoriet genoteerd. En bij mij.
    'In Nederland stelt rugby niets voor,' zeg ik gul, maar de barman schudt zijn hoofd: hij heeft vijf jaar in Naarden Vesting gewoond, en zijn kinderen hebben er naar hartelust gerugby'd.

We rijden naar een willekeurig Pacifisch strand, dat van Mangawhai Heads. De tranen springen me in de ogen: een strook zacht wit zand voert onder sprookjesachtig geheimzinnige rotsen naar het noorden en lost daar op in wazigheid. In zee zijn nevelige eilanden, vóór mij steekt een landtong uit, met kale rotsen erop als vreemde kastelen. Oh, hier altijd te kunnen blijven, alle geheimen te leren kennen. Er is niemand, maar op het terras van het clubhuis van de Mangawhai Surf Club hangt een puber over de balustrade. Hij kijkt mismoedig uit over zee; waardeloze surf vandaag.
    'Dit hier is zeker wel het allermooiste strand van heel Nieuw Zeeland?' vraag ik hem.
    Hij kent zijn tekst. 'Oh, nee, er zijn in Nieuw Zeeland zoveel van zulke strandjes, overal.'

Het land is zeven keer zo groot als Nederland, en heeft vijf keer zo weinig inwoners. Het is stil op de weg. Eindeloos golvende graasgronden ontrollen zich, bossen, boomgaarden in bloesem, en er verschijnen sneeuwbetopte bergen die tenslotte ook uitsteken boven het vulkaanmeer Lake Taupo, het grootste meer van Nieuw Zeeland. Het plaatsje Taupo ligt midden in een geothermisch gebied. Een week na thuiskomst lees ik dat het het epicentrum van een aardbeving is geweest, een redelijk zware, maar zonder echte schade. Ik vraag me af hoe de geysers, de zwavelbronnen en modderbubbelpoelen zich die dag hebben gedragen. Want toen we even naar Rotorua gingen, het Maori-Volendam van Nieuw Zeeland, vertelde een gids ons dat de stoom daar die ochtend heftiger uit de grond had gesist dan normaal. Later had ze gehoord dat er in Mexico een aardbeving was geweest. Zo gaat het vaak; de breukvlakken staan over de hele wereld met elkaar in verbinding; er kan daaronder niets gebeuren zonder dat het overal te merken is.
    Bij ondergaande zon komen we bij een betoverende riviermonding in Lake Taupo twee vissers tegen uit, of all places, Mangawhai Heads. 'Er zijn zeker wel duizenden visplekjes in Nieuw Zeeland zoals dit hier?' probeer ik. Mis, dit is het zalmforellenparadijs van de wereld.

We zouden graag een Nieuwzeelandse sport zien, maar de sheep-and-dog trials (het aanbiddelijke 'Babe' is een Nieuwzeelandse film!) zijn in de herfst. Maar op een zonnige zaterdagmiddag komen we in Masterton, in de zuidpunt van het Noordereiland, bij zo'n lieve bowlingwedstrijd terecht. Jongens van zeventig in het wit rollen zwarte edammertjes over het kunstgras. Er spelen twee Nederlandse immigranten mee, Henk uit Limburg en Henk uit Apeldoorn. Ze zitten hier al meer dan veertig jaar, en ze hebben het hier goed, zij het de laatste tien jaar wat minder. Henk is ieder jaar teruggeweest tot het vliegen hem te vermoeiend werd, Henk nooit. Ze nodigen me allebei uit om te komen logeren.
    Ik leg Henk een vraag voor die me de hele reis al bezighoudt: wat betekent toch dat Maori-woord 'Te' in persoonsnamen als Kiri te Kanawa, plaatsnamen als Te Anau, of de naam van het Te Papa museum in Wellington? Henk weet het niet, en hij tikt een lid op de schouder van het enige Maori-koppel dat meespeelt (ook het enige jeugdkoppel; ze zijn zeker onder de veertig): 'Hey George, wat betekent Te.' George weet het niet. Later, bij Te Papa, lost een persmeisje het voor me op: Te betekent 'the'.

Hoe is het met de Maori's? Rassenhaat of uitroeiing zijn hier nooit geweest; politieke correctheid doorvademt het land. Tachtig procent van de plaats- en straatnamen is in het Maori, wat misschien weinig houvast biedt voor wie alleen Engels kent. Hele generaties Maori's spreken de Maori-taal niet, omdat die zo'n halve eeuw lang niet op scholen is onderwezen - nu weer wel, en aan alle kinderen.
    Maar de twee keer dat ik een crimewatch-programma binnenval zijn alle verdachten 'of Maori or Polynesian descent'. In een nieuwsflits over de toename van misdaad zie je even een Maori die wordt gefouilleerd, en alle geïnterviewden zijn Europeanen. Als ik een onverdachte gesprekspartner vraag of je in Nieuw Zeeland nou eigenlijk georganiseerde misdaad hebt zegt ze nee - maar er zijn wel Maori-jeugdbendes. De Maori's vormen, zoals we al vermoedden door die geweldige film 'Once were warriors' van Lee Tamahori, een sociale onderklasse.

Het spreekt vanzelf dat aan een reportage als deze een zekere sponsoring door het Nieuwzeelandse toerisme ten grondslag ligt. Op ongekend gulle wijze; nooit heb ik in zo korte tijd zoveel sterren bijeen geslapen, in hotels en lodges waar je kamer drie keer per dag wordt gedaan, handgeschreven welkomstbrieven voor je klaarliggen, een warme kruik in je bed, en waar in de badkamer behalve de tegels ook de spiegel verwarmd is. Jammer dat alles gratis was; ik had wel eens willen weten wat het kostte.
    Over de Wharekauhau Lodge aan Palliser Bay, aan de zuidkust van het Noorder Eiland, ging de mare dat de Spice Girls er zouden hebben gelogeerd. Geen Spice Girl te zien, wel de Franse Ambassadeur die een weekendje uit Wellington weg wilde, en die helaas zijn vrouw het zwijgen oplegt als ze uit hun Irakese jaren wil ophalen hoe Saddam Hoessein was, vlak voor hij aan de macht kwam.
    Aan de voet van het Wharekauhau landgoed is een somber zwart strand waar zwemmen onmogelijk is; de beukende branding zou je meteen naar het Zuidereiland sleuren. Schitterend wrakhout. Een man rent heen en weer door de uitlopers van de golven, trachtend een vlotje met een rode vlag erop over de branding heen te krijgen. Lukt het, dan zal hij de lijn laten vieren tot het vlotje nog net zichtbaar is, en dan zal hij er, als een telegram naar een vliegerstaart, aas heensturen. Als het vlotje dan omkiepert (de vlag is er om dat te kunnen zien) heeft hij beet. Hij heeft zo een keer een haai gevangen, maar vanavond weigert het vlotje. Hindert niet, het is heerlijk om hier te zijn, de zestig kilometer rijden heeft hij er graag voor over, bijna ieder dag; hij, zijn vrouw en hun kleine dochtertje lachen vertederd om het eigenwijze vlotje.

Wellington presenteert zich als de 'vroegere gezapige regeringshoofdstad die nu een zinderend cultureel centrum is geworden, met méér cafés per inwoner dan New York City'. Dè trots is het Te Papa museum, dat opende in 1998, 'het grootste culturele projekt in de geschiedenis van Nieuw Zeeland'. Het wil een beeld geven van alles wat Nieuw Zeeland behelst, en doet dat, gratis nog wel, zo aanstekelijk met allerlei interactieve en ludieke dingen, dat ik me nu schuldig voel over mijn sterkste herinnering eraan: een gigantische, draaibare globe waarop Nieuw Zeeland, net als op alle andere wereldbollen op de wereld, helemaal onderaan staat. Hoe je met vereende krachten ook draait, je kan er geen goed zicht op krijgen.
    Wellington heeft een oude kabelbaan. Magnifiek uitzicht over de baai. De wandeling terug naar de stad voert door de Botanische Tuinen, en daar, in een stil hoekje, stuit ik op iets wat ik nog nooit heb gezien: een woordgolftrap. Op de onderste trede staat BODY, op de bovenste SOUL, en op de tussenliggende: BONY - BOND - BEND - SEND - SEED - SEER - SEAR - SOAR - SOUR - en dan SOUL.
    Woordgolf is een spelletje van Lewis Carroll, waarbij je van het ene woord naar het andere moet komen door telkens één letter te veranderen. Ik sta lang te kijken, hopend ter plekke een paar treden overbodig te maken. Maar er zal goed over nagedacht zijn; ik zie de vergadering voor me waarin het college van wethouders heeft geprobeerd een kortere oplossing te vinden.
    De afdaling voert verder dwars door een paar begraafplaatsen met verzakte, bijna onleesbaar geworden grafstenen, sommige meer dan een eeuw oud. Zeker bij de landverhuizers vraag je je af of er nog sporen van hen te vinden zouden zijn, en willekeurig noteer ik: Christian Julius Toxward, geboren in Kopenhagen op 26 november 1831, overleden in Wellington op 30 september 1891. Ik stop hem na thuiskomst in een zoekmachine op het internet, en de rillingen lopen me over de rug als hij nog tevoorschijn komt ook: hij was, in 1868, de architect van het eerste warenhuis in Wellington, en hij was er twee jaar Meester van de Vrijmetselaars Loge. Die zouden wel eens beter voor zijn graf mogen zorgen.

De veerboot brengt ons door bizarre fjord-achtige zeearmen naar Picton op het Zuider Eiland. Daar pakken we de trein, de Tranz Scenic; Nieuwzeelanders houden van woordspelingen met nz. De kaartverkoop is in een soort huiskamer, en de goedlachse kaartjesknipper in het smalspoortreintje blijkt ook met de koffiekan rond te gaan. We rijden vaak pal langs zee. Het regent, wat de verlaten zwarte stranden alleen maar mooier maakt. Soms, hoor ik later, moet deze trein stoppen omdat er pelsrobben op de rails zitten.
    In Kaikoura zitten ze zo ongeveer voor de kroeg. Op een drooggevallen rotsbodem zit een hele kolonie. Ze laten je vlakbij komen, kijken je aan, en gaan rustig door zich te krabben met hun grote onhandige vinpoten.
    Op het mooie schiereilandje van Kaikoura gebeurde nooit iets tot een dikke tien jaar geleden iemand op het idee kwam dat het einde van de walvisjacht, al in de jaren '20, niet hoefde te betekenen dat er geen geld meer zat in de walvissen die hier het hele jaar door naar voedsel komen zoeken. Met een speciaal bootje gaan wij nu de zee op, en we hebben geluk: een school dolfijnen springt voor ons uit, en we zien maar liefst vijf walvissen. Fantastische dieren, soms vijftien meter lang, die een paar minuten aan de oppervlakte uitblazen van hun vorige duik, en dan weer naar beneden gaan. Het laatste wat je van ze ziet is hun machtige staart die als een grote zwarte vaan in de lucht steekt.
    In de rumoerige kroeg zijn de autochtonen noch wij bezienswaardigheden. Bijna iedereen is wel eens in Amsterdam geweest; ver weg bestaat niet meer. Al zal het je in Amsterdam niet gauw gebeuren dat een jongen je meeneemt naar buiten waar hij uit een zak een grote, net gevangen zeeëgel pakt en die op de trekhaak van zijn pickup kapot slaat. Je moet er twee kleine, bleek-oranje orgaantjes uit slurpen, van de rest kan je ziek worden. Lijkt op oesters, maar geef mij maar oesters.
    Kaikoura vindt het zo mooi genoeg. Er is net een nieuwe wijnmakerij geopend, de Kaikoura Wine Company met een onwaarschijnlijk uitzicht, maar plannen om er een groot hotel neer te zetten zijn door de gemeenteraad afgestemd. Er is een schitterende marae, een Maori-gemeenschapshuis, maar dat houden ze buiten de folders. Ze willen niet Rotorua en Queenstown achterna.

Nieuw Zeeland is niet alleen een erg mooi, maar ook een lief land. Na anderhalve week begint het je op te vallen dat je nog steeds geen politie hebt gezien. Zeker op het Zuider Eiland, vier keer zo groot als Nederland met nog geen miljoen mensen, krijg je het gevoel dat je je fiets of helikopter rustig zonder slot zou kunnen laten staan. Dat kan ook, hoor ik. De landschappen zijn samengesteld uit het fraaiste van Schotland, Zwitserland, IJsland en Polynesië, en het meest gezapige van Engeland. Ik vraag me af of je ergens ter wereld zoveel verschillende spectaculaire landschappen zo dicht bij elkaar kunt vinden: palmenstranden, skigebieden, fjorden, geysers, meren, een woestijn, regenwouden, wijngaarden, graasland, steppes, vulkanen.
    De sfeer is die van de provincie in de jaren '60. Op de televisie protesteren dominees tegen een nieuw casino, het zesde alweer van Nieuw Zeeland. Casi NO staat er op een spandoek. Tieners praten over hun leven en hun problemen. Wat blijkt, ze blowen, drinken en worden zwanger. Aan het begin wordt nadrukkelijk gewaarschuwd dat er ruwe taal te horen zal zijn. Bij de eerste stonede scholier val ik in slaap, tot ik weer wakker word van piepjes - weggepiepte woorden in het gedeelte over sex.
    Een krant meldt opgelucht in een lang en serieus stuk dat de Nieuwzeelandse Raad voor de Journalistiek een klacht ongegrond heeft verklaard tegen het afdrukken van een repetitie-vraag die op een middelbare school voor opschudding had gezorgd. 'Een man die zelfmoord wil plegen heeft de keus tussen een pistool en een touw. Een van de zes kamers van het pistool is leeg, en hij kan maar één keer schieten. De kans dat hij te zwaar is voor het touw en dat het breekt voor hij zichzelf heeft kunnen ophangen is 0.2 Als de kans dat hij het pistool kiest 0.6 is, bereken dat de kans dat de zelfmoord lukt.'
    Ik zou graag willen kennismaken met de leraar die die vraag heeft bedacht, als hij nog leeft.

Met onze tramtrein, nu Tranz Alpine geheten, rijden we de centrale bergketen over, door valleien, langs kloven, bergtoppen en weidse beddingen waar de rivier in parallelle slierten doorheen stroomt. Alles van adembenemende schoonheid. Zo verdroomd is alles, zo rustig, dat als de trein even stilstaat één van ons, die naar het observatiewagonnetje was gegaan, niet in de gaten heeft dat dit het station is waar we moeten uitstappen. Er is dan ook geen bordje, geen perron, niets. De eigenaar van onze lodge die ons komt afhalen rijdt dan maar zelf naar het volgende station; een hartelijke zestiger die in Auckland een keten reisbureau's had, en die nu samen met zijn vrouw, een dertigster, hier de andere kant van het toerisme beoefent. Hij heeft een fantastische naam waarvan je je afvraagt of iemand er premier van Israel mee zou kunnen worden: Ollie Newbegin.
    Zijn Grasmere Lodge, vlak bij de skigebieden, is gelegen op een hoogvlakte in een kraakhelder landschap met bergtoppen, stille meertjes, grote zwarte koeien en fokherten, en waar je je al een vervuiler voelt door te ademen.
    Bij de andere gasten is een wittebroodsstel uit New York. Die markt heeft Nieuw Zeeland goed aangepakt; we zijn al meer welgestelde pasgetrouwden tegengekomen. Deze jonge echtgenoot wil van ons weten wat de overeenkomst zou kunnen zijn tussen spruitjes en schaamhaar, en haalt zodra het woord bungy valt de foto's waarop zíjn sprong te zien is. Zijn lieve vrouw heeft, al op het platform staand, met de handdoeken en touwen al om haar enkels, er op het allerlaatst van afgezien. Ik prijs haar uitbundig om haar moed. 'Zie je nou wel,' zegt ze.

Langs de Westkust rijden we verder zuidwaarts, nu weer met de auto. Het wordt steeds stiller, het is steeds op nieuwe manieren mooi. Als uit het raam van de bus die voor ons rijdt af en toe iets wordt gegooid voel je meteen dat zoiets in Nieuw Zeeland niet kan kloppen. En inderdaad, het blijken opgerolde kranten in plastic te zijn; de streekbus is ook krantenjongen.
    We landen met een helikopter op de Franz Josef gletscher, vlakbij Mount Cook, de hoogste berg van Nieuw Zeeland (3753). Erg mooi. Aan zee bij Okarito vinden we een idyllische strook gras met een bordje: 'Niet kamperen, dit is een vliegveld.' We tanken in een plaatsje dat Haast Village heet. Ik vraag de vrouw die ons helpt of ze weet wat haast in het Nederlands betekent. Nee, maar het is wel een gekke naam; voor de grap hebben ze het hier altijd over: 'Life in the Haast lane.' Want zo leven ze hier, heel langzaam. 'Maar dat is precies het omgekeerde van de Nederlandse betekenis! Daar betekent het haast!'
    Maar zij denkt dat die Haast waar hier alles naar is genoemd; Haast Split, Haast Beach, Haast River en Haast Pass, een Duitser was die hier in de vorige eeuw rondzwierf. 'Dat zoeken we op,' zeg ik. Ik pak mijn Lonely Planet gidsje erbij, en terwijl ik hardop voorlees, leest zij over mijn schouder mee.
    'Het plaatsje stelt weinig voor...' lees ik. 'Bent u het daarmee eens?'
    'Oh, helemaal,' zegt ze uit de grond van haar hart. 'En dat willen we graag zo houden.'

Een uur lang rijden we langs een stil mooi meer, Lake Wanaka, waar helemaal niets is. Geen zomerhuisjes langs de oevers, geen vissersbootjes, geen watersporters. Zelfs geen golven. Zou er iets ecologisch met dat meer zijn, dat het met rust moet worden gelaten? Welnee, vijftig kilometer verder is alles er weer wel - er zijn hier gewoon te weinig mensen om alles te vullen.
    Wanaka zelf, aan de zuidpunt van het meer, is net als Taupo een van die betoverende plaatsjes waar al een begin met het toerisme gemaakt is, en die dus over tien jaar Queenstowns en Rotorua's zullen zijn. Nu is, naast de hikes die je hier kunt maken (maar dat kan overal in Nieuw Zeeland) de voornaamste attractie het doolhof van 'Stuart Landsborough's Puzzling World'. Het moeten nogal puzzelaars en doolhofwandelaars zijn, die Nieuwzeelanders, en dit is 'het grootste doolhof van de wereld, en het eerste driedimensionale.'
    Tussen niet zo goed onderhouden rode schuttinkjes en over een paar houten bruggen die het overzicht nog meer verwarren, probeer ik de rode, groene, gele en blauwe torens in de hoeken te bereiken. Ieder torentje heeft ook een fop-kant, waar staat: 'NO, this is not the entrance', en overal hangen borden die je waarschuwen om niets aan anderen te verklappen, want dan spoil je de fun. Anderhalf uur loop ik daar rond, in verleiding gebracht door de nooduitgangen, maar ook half en half verwachtend dat ik ineens zal merken bij de Bedriegertjes te zijn, en in 1955.

Frits en ik zijn allebei sportliefhebbers, en in Wanaka staan we midden in de nacht op om naar een 20 kilometer verder gelegen café te rijden waar om vier uur de wedstrijd Engeland - Nieuw Zeeland uit de voorgroep van de Rugby World Cup live zal worden uitgezonden.
    Op de parkeerplaats treffen we een groepje kinderen die precies de beginners-dronkenschap uitbeelden die goed in dat TV-programma over de jeugd zou hebben gepast. Wij krijgen meteen ook een flesje bier van ze. Als we met z'n allen naar binnen mogen, laten ze zich hun flesjes gedwee afpakken; in een café mag je nou eenmaal geen drank van buiten meenemen.
    Met een man of dertig kijken we naar het grote scherm. Wat een verademing. Rugby is de nationale sport en men kijkt ademloos, slaakt kreten van teleurstelling en vreugde, maar er is geen spoor van de Nederlandse café-WK-namaakhysterie met beschilderde gezichten, vlaggen en gekrijs. Op het veld trouwens ook niet. Rugby is een plezierige sport om naar te kijken. Tanks van 100 tot 130 kilo beuken op elkaar in, maar er zijn nauwelijks vuiligheden tussen de spelers, en na de punten neemt men schouderklopjes in ontvangst zonder elkaar, zoals bij ons voetbal, in een soort rugbyscrums te bedelven.
    Bij iedere Nieuwzeelandse try krijgt iedereen een glaasje port. We winnen met 30-16.

Als de mevrouw van het hotel in Wanaka hoort dat onze reis er bijna weer op zit zegt ze: 'Zo, terug naar de wereld dus.' Een defensief grapje dat je in allerlei vormen tegenkomt in Nieuw Zeeland. Men vindt zich maar klein, provinciaals en ouderwets, en weet tegelijk hoe wij hen daarom benijden.

Onderweg naar Queenstown komen we langs de Kawarau Suspension Bridge, waar A.J. Hackett in 1988 is begonnen met de moderne commerciële bungy-jump. Wat een schat ben ik toch - ik heb me, beter wetend, maar toch, steeds voorgesteld hoe ik hier met Hackett, die wel niet zelf de elastiekjes vastmaakt, maar die er toch wel steeds bij is, zou praten over het Wezen van de Bungy-jump, en hoe ik hem half zou overtuigen van het misplaatste machismo daarvan.
    Maar Hackett, samen met Hillary, Jane Campion, Kiri te Kanawa en Babe een van de beroemdste Nieuw Zeelanders, is allang multimiljonair, en woont in Parijs. Door heel Nieuw Zeeland zijn nu bungy-jumps, de meeste van hem, en ook bijna allemaal hoger dan deze 43 meter; van bruggen, gebouwen en oliepijpleidingen af; uit skilifts en uit helikopters.
    Maar dit is de originele, de eerste. Beneden in de rivier in een rubberbootje ligt een jongen te slapen. Hij wordt wakker geroepen, er is weer een klant. Een meisje, één en al espenblad, wordt aan haar enkels vastgebonden en op het platform gezet. De verplichte dappere glimlach voor de foto lukt niet. Ze duikt toch, zwiept op en neer, wordt met een stok het bootje binnengetrokken, en valt even later haar vriend in de armen. Die kan ze weer onder ogen komen.
    Aan mij was, ter promoting van Nieuw Zeeland, de allernieuwste sprong toebedacht, driemaal zo diep als deze, met acht seconden vrije val, ook ergens in de buurt van Queenstown. Maar iets doen louter omdat je het niet durft is niets voor mij. Ik hou er ook niet van om ondersteboven te zijn, en ik zei nee. Nieuw Zeeland was daar erg teleurgesteld over, en bestookte me nog tijdens de reis tot in de kleinste plaatsjes met smekende emails, 'want bungy-jumpen is wat Nieuw Zeeland IS!' Welnee, lief Nieuw Zeeland, maar het is wel de invalshoek voor mijn verhaal: 'Nieuw Zeeland, het land dat bungy-jumpen niet nodig heeft om van te houden.'

Queenstown, het 'adrenaline-centrum van Nieuw Zeeland', is één grote bungy-jump. Een bloemlezing uit het stapeltje flyers dat ik heb meegenomen: heli-skiing, canyoning, zorbing (stuiter in een plastic bal van een heuvel af), white-water sledging, blackwater rafting, jetboating, fly-by-wire (slinger met 200 km/u rond aan een kabel), gletscher walking, parapenting, boom netting (laat je in een net achter een snelle boot aanslepen), tandem skydiving, cable riding (vlieg aan een kabel over een ravijn), bungy-swinging, riverboarding, skiing (suis op twee dunne latten een besneeuwde heuvel af), kayaking, rapjumping - zoveel dat het je verbaast dat je je niet ook gewoon in een ton van een waterval kunt laten gooien.
    Ik heb het bij een prachtige boottocht in de Milford fjord gehouden, en bij een tocht met een jetboat over de Dart River. De jetboats van de promotiefilmpjes suizen rakelings langs rotswanden, maar deze is wat rustiger. Met 75 km/u wordt de prachtige natuur door ons gerept; een ijzige dampige rivierdelta tussen mistige bergtoppen, een oerlandschap. Af en toe steekt bestuurder Simon zijn vuist omhoog, en dan moeten we ons goed vasthouden, want dan maakt de jetboat vanuit volle snelheid een dubbele Rietberger, en liggen we ineens stil bovenop onze eigen hekgolf.

Twee weken na mijn thuiskomst moet ik er de nodige moeite voor doen om de All Blacks in de halve finale van het rugbytoernooi tegen Frankrijk te zien spelen. Ze staan met rust dik voor, en worden dan in een waanzinnig kwartiertje weggevaagd.
    Lang niet zo'n sportverdriet gehad.

© Tim Krabbé, 2000


Bovenkant pagina | Hoofdpagina algemene site |