INDIANA JONES EN HET PRUISISCH

In moderne openingsboeken zie je zelden een verwijzing naar een partij van vóór 1980, laat staan van meer dan een halve eeuw geleden. Maar in wat oudere boeken, zeker bij openingen als het Vierpaardenspel of het Koningsgambiet, vind je soms heel oude zetten. Zo noemde Keres in 1968 in zijn 'Dreispringerspiel bis Königsgambit' nog tal van partijen uit de 19e eeuw, met als recordhouder een Steinitz - Anderssen uit 1862.
    Je zou je kunnen afvragen wat het record is. Ik stel voor: een partij uit 1600 die serieus aangehaald wordt in het meest recente nummer van het Duitse blad Kaissiber. Dat is een erg leuk blad over ongewone openingen en achtergronden daarvan; de naam van de hoofdredakteur, Stefan Bücker staat garant voor boeiende zijpaden. Bücker geniet al jarenlang faam als bedenker, propagandist en speler van bizarre en ongezonde openingen. Een vaste medewerker is dan ook Bent Larsen; in zijn toptijd een groot openings-vernieuwer.
    In een prachtig, Duits-doorwrocht artikel behandelt Bücker de geschiedenis van een klassieke openingsfout: 1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lc4 Pf6 4.Pg5 (Tarrasch: 'Een knoeizet.' Tartakower: 'Een uitstekende knoeizet.') 4...d5 5.exd5 Hier zijn b5 en Pa5 goede zetten, maar 5...Pxd5? staat al eeuwen bekend als verliezend; Wit zou daarna zowel met 6.Pxf7 als met 6.d4 winnend voordeel krijgen.
    In 1839 schreef Rudolph von Bilguer een boek over het 'Zweispringerspiel im Nachzuge' (later naar hem Pruisisch genoemd) waarin hij 6.Pxf7 tot winst analyseerde. Het hele Pruisisch verdween daardoor uit de praktijk, tot anderen lieten zien dat 5...Pa5 zeer speelbaar was.
    Von Bilguer (1815-1840) was een tragische figuur. Hij werd door zijn familie verstoten toen hij de militaire carrière waartoe men hem had verplicht afbrak. Zijn armoe dwong hem daarna zijn luitenantsuniform te blijven dragen. Zijn monumentale Handbuch des Schachspiels (1843) heeft hij niet in druk gezien. Maar dat Handbuch, dat altijd 'de Bilguer' is genoemd, en dat een kleine eeuw lang, met vele toevoegingen en herschrijvingen de schaakbijbel van de Duitssprekende wereld is geweest, heeft hem wel onsterfelijk gemaakt.
    Bücker nu, laat in zijn compilatie zien dat Bilguers 6.Pxf7 niet alleen niet wint, maar zelfs zo goed als verliezend is. Na 6...Kxf7 7.Df3+ Ke6 8.Pc3 zijn er twee mogelijkheden:
    8...Pe7 9.d4 c6 10.Lg5 h6 Lxe7 Lxe7 12.0-0-0 Tf8 13.De4 Txf2 14.dxe5 Lg5+ 15.Kb1 Td2 (Ke7 16.Lxd5 cxd5 17.Dd4 en wint) 16.h4 Txd1+ 17.Txd1 Lxh4 18.Pxd5 cxd5 19.Txd5 Dg5 20.Td6+ Ke7 21.Tg6 (Polerio - Domenico, Rome 1600) en Zwart gaf het op.
    Beter is 8...Pb4 De hoofdvariant is dan: 9.a3 Pxc2+ 10.Kd1 Pxa1 Sterker dan het oude Pd4 dat Zwart ook al minstens gelijk spel geeft. 11.Pxd5 c6 (Een vondst uit 1949 van Palau) 12.Pc7++ Kd6 13.Pxa8 Dh4 14.Dd3+ Dd4 15.Dxd4+ exd4 en Zwart staat beter. Bücker geeft nog: 16.Te1 b5 17.La2 d3 18.Te3 Lf5 19.Te8 g6 20.b4 Lg7 21.Pc7 Pc2 22.Txh8 Lxh8 met zeer onaangename (zo niet verloren) stelling voor Wit.
    Al in de 18e eeuw had de Italiaanse theoreticus Lolli een andere weerlegging van 5...Pxd5 voorgesteld; 6.d4 En toen Steinitz deze zet in 1889 in zijn 'The Modern Chess Instructor' winnend noemde, was Bilguers Pxf7 definitief verdrongen.
    Het duurde meer dan een halve eeuw, tot 1943, voor de Amerikaanse theoreticus Albert Pinkus liet zien dat de hele schaakwereld een sterk antwoord over het hoofd had gezien: 6...Lb4+; volgens hemzelf de weerlegging van 300 jaar analyse.
    Pinkus (1903-1984) was een Amerikaans topspeler, maar toch een figuur van wie men geen zorgvuldige verhandelingen over openingsontdekkingen zou verwachten. Tien jaar lang was hij een soort Indiana Jones geweest in de binnenlanden van Zuid Amerika; een gevaarzoeker, leider van een expeditie naar het onherbergzame Roraima-gebied bij de Amazone, handelaar in groot en klein wild, fourageur van natuurhistorische instituten en dierentuinen. Een vis en een boom werden naar hem genoemd. Onder de titel 'A Lost World Beckons' schreef hij een autobiografie.
    Ook 6...Lb4+ zou naar Pinkus moeten worden genoemd. De pointe is dat na het gedwongen 7.c3 Le7 het veld c3 niet meer beschikbaar is voor het witte paard. Pinkus dacht dat Pxd5 daarmee gerehabiliteerd was, maar de laatste inzichten maken dat toch weer dubieus. Wits enige kans op voordeel is 8.Pxf7 Kxf7 9.Df3+ Ke6 (zie diagram)Na 10.0-0 Pa5 kan Zwart zich dan waarschijnlijk redden, maar 10.De4, wat tot voor kort gold als weerlegging van het Pinkus-schaak, kreeg in 1990 in een correspondentiepartij Kalvach-Drtina een klap waar Pinkus van zou hebben genoten: 10...b5! 11.Lxb5 Lb7 12.f4 g6 13.fxe5 Tf8 14.Dg4+ Tf5 15.Ld3 Pxd4! 16.Tf1? (beter 16.cxd4 Pb4 17.Lxf5+ gxf5 met onduidelijke stelling) Pe3! 17.Lxe3 Pf3+ 18.gxf3 Dxd3 19.Dd4 Lh4+ 20.Dxh4 Dxe3+ en Wit gaf het op.
    Met 10.a4 in het diagram doet Bücker een interessante poging de witte aanval nieuw leven in te blazen. Hij geeft 10...b6 11.0-0 Lb7 12.Te1 Lf6 13.La2 en de penningen zijn inderdaad erg vervelend voor Zwart. Wit heeft dreigingen als Pa3 gevolgd door Pc4; dxe5 gevolgd door Lf4, terwijl ook c4 er steeds inzit.
    Dus ondanks Indiana Jones wint 6.d4 toch? Bücker schrijft: 'De arbeid van de theoretici is als een uiterst langzame correspondentiepartij. Het is altijd pas de tweede generatie die een zet kan doen, omdat daarvóór het verse dogma nog geloofd wordt.'

© Tim Krabbé, 2000


Index AD Magazine schaakrubrieken
Bovenkant pagina | Hoofdpagina schaken | Hoofdpagina algemene site |