aaien 406 aan zijn (van licht) 276 aandoen (van lamp/licht) 272 aandoen (van televisie) 274 aankleden 69 aantikken/tikken 835 aap 599 aardappels 223 aardbei 317 aardig 772 aardrijkskunde 728 acht 339 adelaar 614 afblijven 633 afdrogen (iemand afdrogen) 65 afdrogen (zichzelf afdrogen) 64 afpakken 632 aftrekken 753 al 773 alsjeblieft 84 alsjeblieft (verzoek) 133 ander(e) 441 anders 543 andersom (onderkant naar boven… 442 andersom draaien 443 antwoorden 734 apotheek 598 appel 251 appelmoes 240 appelsap 257 appelstroop 120 arm 478 auto 172 avond 568 baby 4 babyflesje 418 bakker 301 bal (tennisbal/hockeybal/honkb… 164 bal (voetbal/volleybal) 166 ballon 539 banaan 253 bang (zijn) 426 bank 833 basiselement 719 been 481 beer 602 beetje/weinig 761 beker 147 bel (deurbel) 554 bel (lichtbel) 702 bergen 669 betalen 294 beter 514 beter (zijn) 515 beweging 283 bijna 451 bikini 653 billen 490 binnen (gaan/zijn) 175 binnen (zijn) 176 blauw 192 blauwe plek 496 blij (zijn) 181 blijven 148 blik 330 bloed/bloeden 498 bloem 623 bloemkool 227 blok 159 boek 169 boerenkool 311 bolletje 303 boodschappen doen 287 boodschappenkar/winkelwagen 323 boom 622 boos 421 boos (zijn) 182 boot 454 bord 140 borst/borstkas 485 borsten 593 bos 621 boter 116 boterham 134 botsen 775 botsen (van mensen) 774 botsing 777 bouwen (met blokken) 162 brandweerauto 680 broek 72 broer 13 brood 302 brug 671 bruin 575 buggy 299 buik 487 buikpijn 595 buiten (gaan/zijn) 420 bult (op hoofd) 495 bus 457 caravan 663 cijfer 747 citroen 321 computer 730 dag 735 dan 264 dank je wel 83 dat klopt! 803 delen (door) 757 delen door/gedeeld door 756 delen/verdelen 762 denken 778 deur 197 dichtbij/vlakbij (zijn) 641 dichtbij/vlakbij (zijn) 642 dichtdoen (van mond) 533 dieren 383 dierentuin 588 dinsdag 738 doen 57 dokter 505 dol zijn op 300 dom (zijn) 787 donderdag 740 donker (zijn) 580 dood (zijn) 661 doof (zijn) 690 dorst hebben 125 drankje 520 draven 397 drie 334 drinken 124 dromen 783 droog (zijn) 788 druiven 318 Duits 709 duplo 160 durven 408 duwen (iemand) 375 duwen (van een kar) 376 eekhoorn 781 een (één) 332 eend 384 eerst 263 eet smakelijk 260 ei 327 eindelijk 789 emmer 370 Engels 707 eten 70 expres 790 feest 537 feestmuts 549 feliciteren 791 fiets 173 fietsen 412 foto's maken/fotograferen 551 fout 444 Frans 708 fruit 308 gaan (naar) 541 galopperen 398 gang 200 gebaar 720 gebarentaal 714 geel 191 geit 389 geld 297 gelukkig (zijn) 792 gemakkelijk/makkelijk 447 genoeg (hebben/zijn) 130 geschiedenis 729 gesproken taal 713 gevaarlijk 428 geven 82 gezellig (zijn) 381 gezicht 464 gezond (zijn) 793 giraffe 601 gisteren 559 glas 794 glijbaan 365 glijden 366 goed 108 goed zo! 795 gooien (van een bal) 438 grijs 578 groen 573 groente 307 groenteboer 306 groot (zijn) 768 groot-groter-grootst 414 gymnastiek 732 haan 386 haar 473 hagelslag 119 hals 475 handdoek 67 handvorm 282 hebben/bezitten 493 hechten 509 heet 123 hek 410 helpen 152 hemd 77 hert 392 het weer 620 hetzelfde/dezelfde 846 hij/zij 23 hijskraan 681 hoe? 674 hoesten 519 hoeveel? 331 hond 32 honger hebben 114 hoofd 463 hoofdpijn 597 hoog 422 hoorapparaat 693 horend (zijn) 691 hotel 644 houden van 660 huilen 50 huis 194 ijsje 250 ik 21 in 128 in bad (gaan) 93 internaat 695 is gelijk/= 758 jaar 560 jaar 798 jaloers (zijn) 799 jam 117 jammer 270 jarig (zijn) 536 jas 213 jeuken/jeuk hebben 525 jij 22 jongen 7 juf 686 jullie allemaal 27 jullie tweeën 28 jurk 74 jus 243 kaars (je) 547 kaart 800 kaas 118 kado 540 kam 801 kameel 605 kamer 201 kapot (zijn) 630 kar (om te duwen) 373 kar (om te trekken) 372 kassa 324 kasteel 670 kauwen (van grotere dieren) 403 kauwen (van middelgrote dieren… 404 keelpijn 596 keuken 206 kiezen 767 kijken 89 kikker 391 kind 3 kinderboerderij 382 kip 385 klaar 110 klaar (als ... dan) 111 klas/groep 685 klei 802 klein-kleiner-kleinst 415 kleur 610 kleurboek 432 kleuren 433 kleurpotlood 431 klimmen in een boom of paal 364 klimmen in een klimrek 363 klimrek 362 knap 109 knie 482 knippen 502 knuffelbeer 29 knuffelen 56 koe 38 koekje 258 koffer 675 koffie 136 koken 220 komkommer 316 konijn 31 kooi 589 kool 309 koorts (hebben) 512 kopen 293 kopje 804 koud 101 krab 656 krentenbol 304 krijt 701 kruipen 616 kunnen 445 kusje (geven) 189 kwaad (zijn) 805 kwast 806 laag 424 lachen 188 lamp/licht 212 lang (duren) 584 lang geleden 561 leeuw 590 lego 161 lekker (van eten) 153 lelijk (zijn) 807 lepel (eetlepel) 143 leren 718 les 717 lesgeven 715 letter 710 leuk (zijn/vinden) 180 leven 585 lezen 170 lichaam/lijf 465 licht (zijn) 579 liedje 550 lief (zijn) 42 lijm 808 likken 402 limonade 256 liniaal 809 logopedie 731 lolly 810 lopen 47 luchtbed 664 luier 79 maal/keer 754 maan 570 maandag 737 macaroni 225 maken 631 mama 1 man 292 mandarijn 255 markt 289 meegaan/meekomen 217 meenemen 295 meester 687 meisje 6 melk 126 mes 141 middag 567 min 752 misschien 811 moe (zijn) 267 moeder 698 moeilijk 448 moeten 530 mogen 98 mond 468 mooi (zijn) 40 morgen 280 morgen 812 motor 461 mug 395 muts 214 naam 683 naar bed gaan 269 nacht 563 nadenken 779 nat (zijn) 107 Nederlands 706 Nederlands met gebaren (NmG) 721 neerzetten/neerleggen 350 negen 340 nek 476 neus 467 neushoorn 603 nieuw 813 nieuwsgierig 814 nijlpaard 604 nog (nog meer) 129 nog één keer 429 nog niet 815 nu 112 ochtend 566 of 816 of...of 817 olifant 592 om de beurt 818 oma 20 onderbroek 78 onthouden 677 onweer 673 oog 466 ook 218 oor 472 oorhanger 694 oorpijn 594 op 115 op (van eten/drinken) 154 op bezoek gaan/bezoeken 555 opa 19 opblazen 659 opendoen (van mond) 532 openmaken/uitpakken 544 ophouden 634 oppompen 665 opruimen 819 opschieten 820 optellen 751 oranje 577 over een (lange) tijd 562 overgeven 518 paard 36 paars 574 pakken 343 palmoriëntatie 286 pannekoeken 246 pap 122 papa 2 papegaai 615 papier 436 passen 449 patat 245 pauze 821 peer 319 pen 725 penis/piemel 488 per ongeluk 822 perzik 320 pijn (hebben/doen) 184 pil/tablet 527 pindakaas 135 pinguin 780 pizza 326 plaats 281 plakken 823 plas/plassen 85 pleister 499 plezier (hebben) 556 plukken (appels) 625 plukken (bloemen) 624 plus 750 po/potje 87 poep/poepen 86 poes 33 pop 30 poppewagen 437 portemonnee 296 prei 315 prettig (zijn/vinden) 586 proberen 450 puzzel/puzzelen 430 pyjama 71 raam 198 regen 216 regenen 413 rekenen 746 restaurant 645 rijden van auto 643 rijst 224 roepen 684 rok 75 rollen (van een bal) 167 rood 190 roze 576 rug (bovenrug) 491 rug (onderrug) 492 rugzak 672 ruiken 88 ruilen 824 ruzie (maken/hebben) 627 schaap 388 schaar 501 schelp 655 schepje 368 scheppen 369 schoen 81 schommel 357 schommelen 358 school 696 schoolbord 700 schoon 90 schoppen 628 schouder 477 schrift 727 schrijven 724 schrikken 409 Sesamstraat 265 sinaasappel 254 sjaal/das 215 sla 234 slaan 629 slaapkamer 196 slab 261 slager 290 slapen 49 slechthorend (zijn) 692 slikken 521 slingeren 619 slingers 538 sluipen 617 smeerkaas 328 snee 497 snoepje 259 snuiten 524 soep 221 sok 80 som 748 spaghetti 325 spannend (zijn) 557 speelplaats 825 speeltuin 356 speen 266 spelen 55 sperziebonen 226 spetteren 96 spetteren/spatten 97 spin 396 spinazie 232 springen (van een kikker) 399 spuitje/injectie 508 stampen 618 stamppot 310 step/steppen 826 stethoscoop 507 stoel 139 stokbrood 305 stoplicht 462 stout (zijn) 179 straat 827 straat 828 straks 268 strand 646 suiker 127 supermarkt 322 T-shirt 76 taal 704 taart 546 tafel 138 tand 471 tandarts 531 tandenpoetsen 68 tandpasta 329 tas 298 taxi 697 teen 484 tekenen 434 tekening 435 telefoon 553 teleurgesteld 829 televisie/t.v 210 tent 662 tevreden 830 thee 137 theelepel 831 thermometer 511 thuis 834 tien 341 tijger 591 tikkertje (spelen) 836 tomaat 239 tong 470 toren 163 tot morgen 279 tractor 682 trakteren 837 tram 458 trap 204 trein 455 trek hebben in/zin hebben in 838 trekken 377 trui 73 tuin 199 twee 333 ui 314 uil 613 uit zijn (van licht) 277 uitblazen 548 uitdoen (kleding) 839 uitdoen (van lamp/licht) 273 uitdoen (van televisie) 275 uitkleden 92 uitpakken 545 vader 699 vagina 489 vak 722 vakantie 637 vallen 185 vandaag 558 vangen (van een bal) 439 varken 387 veel 342 ver weg (zijn/gaan) 639 verband 500 verf 840 vergeten 676 vergissen (zich) 760 verjaardag 535 verkouden (zijn) 522 verliezen 841 vermenigvuldigen 755 verschil/verschillend (zijn) 582 verschillende 581 verstoppen (zich) 379 verstoppertje spelen 378 verven 842 videofilmen 552 vier 335 vies 91 vijf 336 vinden 452 vinger 480 vingeroriëntatie 284 vis 390 vla 249 vlees 242 vlieg 393 vliegtuig 456 voelen (zich voelen) 513 voet 483 vogel 37 voorbij 843 voorlezen 723 voorzichtig (doen/zijn) 427 vork 142 vrachtwagen 459 vragen 733 vriend 688 vriendin 689 vrij (zijn) 638 vrijdag 741 vrouw 291 waar? 45 waarom? 534 wachten 113 wakker zijn/worden 59 walrus 612 wandelen 211 wang 474 wanneer? 583 warm 105 warm (hartelijk) 157 wassen (haren wassen) 63 wassen (iemand wassen) 62 wassen (zichzelf wassen) 61 wat? 44 water 94 water (uit de kraan) 95 WC 703 wedstrijd 845 week 736 weekend 745 weg (gaan/zijn) 52 weg/kwijt zijn 53 weinig 766 werken 54 weten 678 wie? 43 wij allemaal 25 wij tweeën/wij samen 26 willen/graag (willen) 178 winkel 288 winnen 844 wip 360 wippen 361 wit 571 woensdag 739 woord 711 worst 121 wortel 313 yoghurt 247 zakdoek 523 zalf 526 zandbak 367 zaterdag 742 zebra 611 zee 647 zeehond 832 zeep 66 zeggen 679 zeilboot 649 zelf doen 419 zes 337 zeven 338 ziek (zijn) 510 ziekenhuis 503 zielig 494 zij allemaal 34 zij tweeën 35 zin 712 zingen 765 zitten 48 zoeken 453 zomer 635 zomerhuis 668 zon 569 zondag 743 zonnebaden 648 zus 10 zuster/verpleegster 506 zuurkool 312 zwart 572 zwembad 650 zwemband om je arm/vleugeltje 658 zwemband om je middel 657 zwembroek 652 zwemmen (van een eend) 400 zwemmen (van een vis) 401 zwempak 651