Abu Melle
journalistieke producties

Achtergrond

 

Uit Talent, tijdschrift voor hoogbegaafdheid en toptalent

 

 

sep 2004 

De Kameleon; deel 3 uit serie succesvol

sep 2004 

Hoe slimmer, hoe trouwer; over correlatie echtscheiding en iq

juli 2004 

Het gewicht van een rapport; hb'ers hebben het makkelijker op school

jun 2004 

Een redelijk normaal kind;  deel 2 uit serie succesvol

jun 2004 

Geen Nerds maar Geeks; uit de bol op Outerbrains

mrt 2004

Het voordeel van een goed verstand; serie over succesvolle hoogbegaafden

dec 2003 

Leiden start Pre-University; vooruniversiteit voor 5 en 6 vwo'ers

nov 2003 

De wandelende database; het denken van Ton Sijbrands

nov 2003 

Liever spelen dan eten; zomerkamp voor Tsjechische hoogbegaafden

aug 2003 

Samen sterker ;  ouderverenigingen bundelen krachten

mei 2003 

Gestopt met Willen; de gebroken motivatie van de hoogbegaafde volwassene

mei 2003 

Om twaalf uur weg; sportverlof voor beloftetjes

mrt 2003 

De Kick van Vierkant; vrijwillige wiskunde

feb 2003 

Op naar Den Haag; ouders trekken ten strijde

okt 2002 

Tussen geloof en rede; een kerkelijk plusklasje

aug 2002 

Wel hausse, geen hausse; hb in de mode?

apr 2002 

Politiek over HB; op weg naar 15 mei

nov 2001 

Plato besteed subsidie uit; 

nov 2001   

Subsidie hb naar twee miljoen; ook een miljoen voor CPS/SLO

aug 2001  

Plato krijgt miljoen subsidie; verbazing alom

juli 2001  

De Weekendschool; leren op zondag

april 2001 

In het belang van het Kind; strijden voor erkenning

jan  2001 

Indikken en verrijken; beleid krijgt gestalte

april 2000 

Nooit meer in je Uppie; leren op afstand

 

 

 

 

 


 

Talent 4, jun 2004

 

Een redelijk normaal kind

 

In een serie van vier laat Talent hoogbegaafden aan het woord die tevreden zijn met wat ze hebben bereikt. In dit tweede deel: jobhopper Natalie Schoon (36) uit Weesp.

 

Ik groeide op als een redelijk normaal kind. Het enige was dat wij thuis netjes Nederlands moesten praten, mijn ouders kwamen uit het Gooi. Dat vonden ze daar in Brabant wel raar. Op school ging het allemaal prima. De basisschool wilde me op het VWO, ik ging naar de Havo. Ik dacht dat ik het VWO niet kon. Ik weet niet meer waarom ik dat dacht. Mijn ouders respecteerden mijn keus, deden ze altijd. Stimuleren, maar nooit forceren. Op de Havo ging het redelijk, op de gangbare puberzaken na. Precies die cijfers halen die nodig zijn, anders vond ik het verspilde moeite. Dus ik ging telkens op het randje over. Voor het schoolonderzoek haalde ik belabberde cijfers. Die heb ik met het centraal schriftelijk opgehaald, zodat ik uiteindelijk met redelijke cijfers slaagde.

 

De school stuurde me naar de MEAO. De overstap naar HEAO zou te groot zijn. Mis, het was veel te makkelijk, ik hoefde niets te doen. Daar had ik geen zin in, dus ging ik het jaar daarop alsnog naar de HEAO. Dat was even pittig, maar wende snel. Na een tijdje kreeg ik in de gaten dat het leren me vrij gemakkelijk afging, dat ik minder hoefde te doen dan anderen. Een buitenbeentje was ik niet, nog steeds redelijk normaal. Ik deed bedrijfsinformatica, toen een vrij nieuwe richting. Het laatste halfjaar liep ik stage bij de Nederlandse Bank, voor een onderzoek naar de beveiliging rond het pc-gebruik binnen de bank. Dat rapport is kort daarop gebruikt door de BIS, een koepel van Centrale Banken. Dat vond ik wel stoer toen. Nog steeds eigenlijk.

 

Kort daarna kwam ik terecht in het talentenklasje van Volmac in Utrecht. We moesten programmeren, maar daar was ik niet voor geschapen. Ze wilden me toch graag houden, voor organisatieanalyse, en kort daarop voor het helpen opzetten van een nieuwe afdeling. Ik werd steeds uitgezonden voor korte stukjes werk, bij verschillende klanten. Veel collega's bleven hangen bij de eerste de beste klant. Ik niet, zodra een klus af was wilde ik weg, op zoek naar een nieuwe klus bij een andere klant.  Zo belandde ik in de bancaire software. Niet het programmeren zelf, maar de programmeurs adviseren over gebruik en inrichting van de software. Puzzeltjes oplossen. Dat doe ik graag.

 

Na een tijdje bleef ik toch hangen, bij de ING-bank. Voor hen ging ik regelmatig naar het buitenland, vooral naar Engeland, Londen, de City. Ik had een huis in Nederland maar woonde bijna net zo vaak in hotels. Na twee jaar ING stapte ik over naar Pierson, Heldring en Pierson. Op mijn eerste dag bleken we te gaan fuseren met Bank Mees en Hope. Dat was nogal hectisch: nieuwe baan, die fusie. Voor hen was ik ook regelmatig in het buitenland, kijken hoe het zit met de controles rond de beveiliging van de diverse sotfwaresystemen. Vooruit kijken, wat kan er gebeuren, waar moet je rekening mee houden. Leuk werk. Vervolgens ben ik naar ABN AMRO gegaan, als projectmanager implementatie van –alweer - hun nieuwe internationale bancaire systeem.  Daarvoor moest ik vaak naar het filiaal in Dubai, daar liep het allemaal niet zo. Het werd een exercitie in opruimen en onderhandelen. Ik leerde dat je met Indiërs en Arabieren niet zo direct kan communiceren als met Nederlanders. Na die klus bleek ik Midden-Oostenexpert en kon ik zo door naar de vestiging in Bahrein, voor de implementatie van het nieuwe bancaire systeem. Daar bleef ik zes maanden, tot volle tevredenheid van mezelf, de bank en het filiaal.

 

Terug in Amsterdam kwam ik tot de conclusie dat ik eigenlijk nergens woonde. Ik was inmiddels 29 en voortdurend aan het reizen. Het nooit thuis zijn, telkens weer die hotelkamers, dat was ik beu. Eigenlijk wilde ik wel eens voor langere tijd in het buitenland wonen en werken. In Bahrein had ik het naar mijn zin gehad. Ik vond een baan bij de GWK-bank, die hadden net een kantoor geopend in Bahrein. Geld wisselen, op grote schaal. Daar kreeg ik 15 mensen met verschillende nationaliteiten onder mijn hoede. Helaas hield de bank het na een jaar alweer voor gezien en moest ik de zaak opdoeken en afhandelen. Maar weg uit Bahrein wilde ik niet. Ik was er net, had net mijn hele inboedel verhuisd, was lekker aan het zeilen,  integreerde gemakkelijk met de locals en expats. Toen ben ik begonnen als zelfstandig consultant. Bankzaken. Beetje headhunten ook. En natuurlijk zeilen. Dat was heerlijk, van september tot juni kan je daar zeilen. Daarna stopt de wind. Bahrein is een vrij liberaal land. Geen sluiers, gewoon autorijden. Ik kon naar de kerk zou ik dat gewild zou hebben. En ik woonde naast de slijterij. Maar na een tijdje begon het toch weer te kriebelen, moest ik op zoek naar iets nieuws.

 

Als consultant ben ik in dienst gekomen van een Engels adviesbureau. Bancaire zaken, outsourcing. Doe ik nog steeds. Veel weg ja, nog altijd. Maar ik heb een echt thuis in Weesp en roei lekker op de Vecht. Ik heb veel cursussen gedaan. Vooral in de lijn van het werk, maar ook bijvoorbeeld een cursus fotografie. Zes jaar geleden -op mijn dertigste- ben ik weer begonnen met studeren. Eerst heb ik mijn MBA gehaald, via de University of Hull. Het studeren gaat me makkelijk af. Ik denk wel eens: dat kan niet goed zijn dat ik zo snel ga terwijl de anderen niet lijken op te schieten. Dan ga je toch twijfelen. Komend jaar hoop ik te promoveren op islamic banking, via de University of Surrey, Guildford. Het gaat me er met name om te bewijzen dat je islamitische banken heel goed met 'gewone' banken kan vergelijken, ondanks de verschillen. Daar schrijf ik al papers over, heb er laatst een gepresenteerd, op een conferentie in Florence. Alles overziend heb ik op jonge leeftijd al een mooie positie bereikt. Dat komt denk ik omdat ik graag de uitdaging aan ga en snel kan schakelen.

 

Een tijdje geleden las ik over Mensa in de Telegraaf, met zo'n testje erbij. Die heb ik opgestuurd, met enige aarzeling. Ik kreeg een uitnodiging voor de echte test retour. In eerste instantie dacht ik: ik weet al genoeg, laat maar zitten, dat kost me weer een vrije zaterdag. Maar ik ben toch gegaan. Ik was niet verbaasd over de uitslag. Er vielen geen dingen op zijn plaats of zo. Ik heb eigenlijk geen problemen, dus ook niet ineens begrip. Behalve dat ik me soms snel verveel, op mijn werk ook. Nu weet ik dat dat normaal is. Ik heb uitdagingen nodig en die zoek ik dan op. Ik heb misschien wat minder vrienden dan anderen, oudere vrienden vooral. Wel hele goede vrienden trouwens. En alles wisselt sneller.

 

Ik ben lid geworden van Mensa. Ben ook wat naar hoogbegaafdheid gaan surfen op het net. Dan stuit je al snel op problemen, op lastige kinderen. Met de psycholoog van Mensa heb ik daarover gebeld, ik was verbaasd over dat negatieve. Ach, zei ze, het verschilt erg. Een paar keer ben ik naar de Mensa-borrel geweest in Amsterdam. Daar was het gezellig, die mensen staan toch wat positiever in het leven dan het beeld dat ik had van hoogbegaafden. Ik moet toegeven dat het soms makkelijker is om met snelle mensen aan tafel te zitten. Gewoonlijk ben ik drie stappen verder dan de anderen. Dan moet ik mijn adem inhouden en wachten, dat heb ik wel geleerd. Ik ken iemand met een verstandelijk gehandicapt kind. Dat kindje heeft zoveel plezier in kleine, simpele dingen. Soms lijkt het me wel lekker om zo direct en ongecompliceerd bezig te kunnen zijn. Maar aan de andere kant bevalt het me prima zo. Ik heb gewoon veel plezier in mijn leven.

 

____________ñ___________

 

 

Talent 4, jun 2004 

 

 

 

Geen Nerds maar Geeks

 

 

Op Outerbrains gaan hackers en coders verantwoord uit hun dak. Achtenveertig uur lang mogen ze zich vermaken met gelijkgestemden, hun bakken en kernel patches. Vraag: als hoogbegaafden nerds zijn, zijn nerds dan ook hoogbegaafd?

 

Een zestigtal jongens en drie meisjes zitten achter in eilandjes geschoven tafels in de donkere aula van de Informatica Communicatie Academie (ICA) in Arnhem. Op de tafels laptops en computers van alle jaargangen en makelij, zakjes boterhammen, chips, cola. Daaronder reservecomputers, stekkers, kabels, tassen en opgerolde slaapzakken. Vanonder het ene eilandje tafels brommen zware beats uit de speakers, vanuit een andere eilandje lukt het de Final Countdown niet de opgetogen liedjes van kinderen voor kinderen uit een derde hoek te overstemmen. De jongens turen strak naar hun beeld, wippen op hun stoel, tikken routineus op de toetsen. Een handvol vormt een rijtje voor de kantine, rookt buiten een sigaret of loopt een rondje langs de schermen voor een praatje.

 

Organisator Edward Moll (25) noemt zich ex-hacker, ''want,'' zegt hij, ''ik ben de scene een beetje ontgroeid.'' Edward werkt nu gewoon in de IT. In zijn vrije tijd is hij een van de drijvende krachten achter Outerbrains, een stichting die 'het bevorderen van de veiligheid rond computergegevens en verbindingen' als doelstelling heeft. Outerbrains organiseert evenementen en bijeenkomsten, en dit is er een van. Wat voor de gewone mens een ware uitputtingslag zou zijn, is voor de Outerbrainsganger het evenement van het jaar. Achtenveertig uur achter elkaar schermregels lezen, hun impact doorgronden en nieuwe schermregels intikken. Het nut van een bijt in een appel en een uurtje slaapzak zien de deelnemers wel degelijk in, zo volwassen zijn ze wel. Alleen is er bar weinig tijd voor.

 

De jongste deelnemer is veertien, de oudste ruim over de dertig, vertelt Moll. De meesten schommelen rond de twintig lentes. Allen hebben de eigen computer –hun 'bak'- meegenomen van huis. Van Outerbrains krijgen ze een tafeltje toegewezen en aansluiting op het local area network (LAN). Outerbrains is een LANparty, maar anders dan gangbare LANparty's voeren de games hier niet de boventoon, maar draait het om beveiliging. Centraal in het lange weekend staat een wedstrijd, een soort zevenkamp, met levels, highscores en een bescheiden prijzenpotje van sponsors. Dat zijn onder andere bedrijven die hier hun beveiligingssoftware laten testen.

 

Niet onbelangrijk vindt Outerbrains het opvoedende element van zo'n evenement: ''Als hacker kan je onbewust wel eens te ver gaan. We willen hen de gevaren en gevolgen van het hacken laten zien.'' Een vergelijking met stewards bij voetbalwedstrijden dringt zich op. Ook dat zijn meer dan eens branieschoppers in ruste, die de jongensdriften van hun opvolgers in goede banen proberen te leiden. ''Klopt wel een beetje,'' zegt Moll over de wat vergezochte vergelijking. Want anders dan bij voetbalwedstrijden lopen hier juist relatief veel hoogbegaafden rond, denkt Moll: ''Hacken is het aangaan van de uitdaging, het constant zoeken naar gaten, een kat-en-muis-spel. Typisch iets voor hoogbegaafden. Sommige van deze jongens beseffen niet hoe knap ze zijn.'' Moll wijst aan wie het zijn: ''Niet de jongens die games spelen. Degene die achter een zwart scherm met witte tekstregels zit, dat zijn ze. Die mensen weten waar ze mee bezig zijn.'' 

 

Outerbrains is niet alleen spel en wedstrijd, maar ook kennisverbreiding. In een lokaaltje verderop in het gebouw speelt zich een 'workshop' af. Een consultant van Adamantix zit naast een beeldscherm met tekstregels. Voor het scherm een half rondje stoelen met hologige deelnemers. Geboeid zien ze er niet uit, als de consultant hen in een mengeling van Engels en Nederlands vertelt over kernelpatches en hun zwakheden. ''It's not perfect, like in all security stuff. Even rebooten. Kijk, zo zie je dus dat apache er niet in komt na een pee ai dee randomization which prevents access to the root directory. Any questions?''

 

Terug in de grote hal grinnikt een viertal jonge jongens nog wat na om de 'saaie man'  van de workshop. Ze zullen de jongste deelnemers van outerbrains zijn, Ruud (16), Thomas (17), Gerben (16) en Daniël (14). Met zijn viertjes vormen ze sinds gisteravond een team, kort nadat hun ouders hen hebben afgezet in Arnhem. Kennen deden ze elkaar niet, behalve Daniël en Gerben dan. Die zagen elkaar al een keer eerder, toen hebben hun ouders ook kennis met elkaar gemaakt. Dat was nadat ze al een paar maanden hadden gechat op een forum van hackerssite astalavista. ''Dan groeit het vertrouwen,'' vertelt Gerben. Ze besloten met zijn tweeën naar Outerbrains te gaan, want de anderen van het chatclubje wonen in alle uithoeken van de wereld, iets te ver van Arnhem. Gerben is meer dan tevreden over de afgelopen vierentwintig uur en het vooruitzicht op nog zo'n periode: ''Echt kicken. Eindelijk vrijheid.''

 

''Ik ga even de bak halen,'' zegt Daniël wanneer hij de roulerende computer gaat ophalen bij de spelleiding, voor een volgende competitie. Doel is deze computer zo te beveiligen dat de spelleiding die daarna niet kan kraken. Daaruit volgt dan weer een nieuwe score. Bij gebrek aan ruimte op de volle tafels speelt dit onderdeel zich af onder de tafels, op de vloer, in hurkzit. Een flesje cola gaat om als de jongens kabels uit tassen trekken om de computer in te pluggen. Daniël en Gerben hebben bij een vorig onderdeel al een hoge score gehaald, maar wuiven die prestatie weg, vanwege het geringe aantal deelnemers. Ruud en Thomas lieten dat onderdeel ook schieten: ''Die taal kennen we niet,'' legt Thomas uit. ''Ik ken maar vijf talen. Er zijn er wel meer dan twintig. Kennis hebben van een computertaal en daar creatief mee omgaan, dat is hacken.'' Thomas twijfelt of hij zich hoogbegaafd mag noemen. Hij is wel goed in logisch denken, maar taaltechnisch wat minder. Ruud wel, die is hoogbegaafd. ''Honderdvijftig,'' zegt hij veelbetekenend. Gerben en Daniël vinden het geen interessante vraag.

 

Als hoogbegaafden nerd zijn, zoals de volksmond vaak denkt, zijn nerds dan hoogbegaafd? Ruud: ''Nee. Kan wel, maar hoeft niet. Wij zijn trouwens geen nerds.'' ''Geeks, noem ons geeks,'' vult Thomas aan. ''Nerd heeft een negatieve bijklank. Een geek heeft nog contact met de buitenwereld.'' En als ze op maandagmorgen op school komen, is er dan iemand in de klas die begrijpt wat je hier gedaan hebt? ''Twee jongens wel,'' zegt Thomas,'' maar dat zijn gamers.'' Bij de anderen hetzelfde verhaal, er zullen weinig klasgenoten zijn die hun extase kunnen meevoelen. Vandaar misschien dat het hier zo leuk is. ''Heel veel computers en gelijkgestemden,'' zegt Ruud, al rilt hij van tegenzin bij het uitspreken van het laatste woord. Zijn er meer van dit soort evenementen? ''Nauwelijks. Er zijn veel  LANparty's, maar alleen met games. Dit is een hoger niveau. Daarvan zijn er veel te weinig.''

 

Daniël wil ook best antwoord geven op vragen, maar bedingt dat hij tegelijkertijd gewoon kan doorgaan met de voorbereidingen aan de wedstrijd, zegt hij zonder zijn blik van het scherm te halen. Hij is jong, veertien pas, van wie heeft hij dit allemaal geleerd? ''Van mezelf. Van internet. Een beetje uit boeken ook. Nee, niet van mijn ouders. Ach, wat is jong. Als je drie jaar meeloopt weet je alles. Aan oude kennis heb je niets in deze wereld.'' En vindt hij het hier ook zo leuk? ''Wel leuk.'' Alleen maar 'wel leuk'?: ''Nou, echt kicken ook wel. Slapen? ''Weet ik niet. Er is vannacht nog een lezing, over 'the evil side of kernel modules'. Daar wil ik in ieder geval bij zijn.''

 

Naast twee meisjes zijn er ook drie allochtonen op Outerbrains. Twee van hen zijn Albanezen die in Arnhem informatica studeren. Daaraan ging eerst een jaar werken en sparen vooraf, vertelt Enver (25), die zich hogelijk verbaast over het gemak en het comfort van de outerbrainsgangers. ''They sit, and drink, and play. Their parents pay. In envie them.''

www.outerbrains.nl

 

 

____________ñ____________

 

Talent 2, mrt 2004 

 

Het voordeel van een goed verstand

 

In een nieuwe serie laat Talent de komende vier nummers hoogbegaafden aan het woord die tevreden zijn met wat ze hebben bereikt. In dit eerste deel het verhaal van Bart Van Nies (49), ingenieur en manager.

 

Het was een echte Bredase volkswijk waar ik opgroeide. Veel kinderen op straat, maar ik speelde liever binnen, met bouwdozen. Andere jongetjes hadden van die hijskranen die op en neer konden. Zo simpel, daar ergerde ik me aan als driejarige, dat herinner ik me nog wel. Ik wilde veel gecompliceerder dingen doen. Maar ik moest naar buiten van mijn moeder, dat was gezond. Dus ik stond daar meestal wat wantrouwend langs de kant te kijken.  Ze keken raar naar me, ik gold toch als een buitenbeentje. De overbuurjongen was de pestkop. Op een gegeven moment -ik was acht, hij tien-  heeft mijn vader me een stuk hout in handen geduwd en me op die jongen af gestuurd. Toen was het snel over.

 

De school ging vanzelf. Ik zat mijn tijd uit. Als ik iets af had ging ik dromerig uit het raam staren. Ik denk dat ik de helft van de lagere school heb zitten dromen. Daarna mocht ik naar de Rijks-HBS, als een van de weinigen uit de buurt. Halverwege kreeg ik de gangbare puberteitsproblemen. Met minimale cijfers probeerde ik er doorheen te komen, had precies uitgerekend hoeveel vieren en vijven ik kon hebben. Daar staken de leraren een stokje voor. Mocht ik een jaartje overdoen. Dat was niet eerlijk. Maar ik vond het niet echt erg, want ik was een julikind.

 

Ik wilde fysiotherapie studeren maar kwam op een wachtlijst. Toen ben ik naar de HTS gegaan. In mijn vrije uren werkte ik bij een installatiebedrijf. Al snel maakte ik daar de tekeningen, de berekeningen, de offertes. Dat ging me makkelijk af. Na mijn afstuderen werd ik er bedrijfsleider. Het bedrijf groeide zo hard dat het over de kop ging. Nee, dat trok ik me niet aan, daar was de financiële man verantwoordelijk voor, ik niet. Daarna ben ik aangetrokken door een aannemer die stadsverwarming aanlegde. Dat was nieuw, dat was leuk. In een mum van tijd was ik de rechterhand van de eigenaar. Toen die een Duits bedrijf overnam, moest ik dat bedrijf maar even verder leiden. Dat is een beetje mijn noodlot, zeg ik wel eens gekscherend; ik kom daar terecht waar gepionierd moet worden.

 

Op een gegeven moment werd ik geheadhunt door een groot Rotterdams ingenieursbureau.  Moest ik in Breda een nieuwe vestiging opzetten. In twee jaar tijd had ik tachtig man in dienst. Ik was eind dertig, mijn zelfvertrouwen groeide en ik wilde voor mezelf beginnen. Toen heb ik een eigen ingenieursbureau opgezet. Niet vanaf een zolderkamertje, maar met een volwassen kantoor en volwassen aanloopverliezen. We ontwierpen besturingssystemen voor grote ketels en energiesystemen. We groeiden al snel naar twintig man, naar zeventig man. Elke dag kreeg ik cv's binnen van mensen die bij ons wilden werken. Gaandeweg ben ik me op werving en selectie gaan richten, want ik ontdekte mijn empathische vermogens en had plezier in dat werk. Kandidaten plaatste ik overal, ook bij andere bedrijven. Klopte altijd, die kwamen mooi op hun plek terecht. Met het ingenieursbureau bemoeide ik me niet meer zoveel, dat draaide ook zonder mij wel door. Niet zo als ik het deed, maar dat hoefde ook niet. Het hoeft niet altijd een negen te zijn, een zeven is vaak ook goed. Ik ben geen controlefreak.

 

Na tien jaar heb ik het bedrijf verkocht aan een grote bouwonderneming. Ik kreeg een goed bedrag en het personeel ging er ook op vooruit. Zelf werd ik een van de dertig directeuren van dat bouwbedrijf. Maar ik voelde me daar niet thuis. Het werk was ook meer van hetzelfde, geen uitdaging, geen nieuwe dingen. Na een jaar ben ik gestopt. Heel bewust heb ik een sabbatical genomen. Liet ik 's ochtends de honden uit om pas uren later thuis te komen, heerlijk. Na een tijdje was ik weer aan een nieuwe uitdaging toe. Iemand polste me voor een mooie vacature bij het ingenieursbureau van de gemeente Tilburg. De gedachte ambtenaar te worden was nogal wennen, maar ik heb het gedaan. De vooroordelen over ambtenaren ben ik nu kwijt, op mijn afdeling werken ze harder dan in menig bedrijf. Ik heb het er erg naar mijn zin. Wat hierna komt weet ik niet. Ik laat het me graag overkomen.

 

Een workaholic ben ik nooit geweest. Ik houd van veel ontspanning naast mijn werk en ben een echte familieman. Ik speelde in gitaarbandjes, zat op schermen, speelde trombone in een bigband, bemoeide met de school van de kinderen. Later werd ik voorzitter van die schermvereniging, voorzitter van die bigband en voorzitter van dat schoolbestuur. Ik heb een stuk grond gekocht, bouwde een eigen huis. Haalde een klassieke Triumph sportwagen uit elkaar om opnieuw in elkaar te zetten. Dat soort dingen hoeft maar één keer. De tweede sportwagen heb ik kant en klaar gekocht, de volgende huizen ook. Ik lees nu veel over psychologie. Eigenlijk is het zonde dat ik nooit psychologie heb gestudeerd. Ik zie de sterke punten van mensen, hun mogelijkheden, zet ze op de goede plek. Dat empatische hebben veel hoogbegaafden. Mezelf bedrijfspsycholoog noemen gaat te ver. Maar ik houd van een eerlijk gesprek met mijn mensen, met de voeten op tafel.

 

Ik stuitte op Mensa toen ik een keer op zoek was naar een test voor mijn werving- en selectiebureau. Uit nieuwsgierigheid heb ik het testje opgestuurd. Kort daarop kreeg ik een uitnodiging om naar Utrecht te komen, voor de IQ-test. Ik scoorde bij de hoogste 1%. Ik ben lid geworden, maar contact met andere leden heb ik niet. Het gevoel van 'thuiskomen' dat andere hb'ers schijnt te overkomen, dat had ik absoluut niet. Op mij kwam het meer over als een gezelligheidsvereniging, met leuke puzzeltjes. Eenmaal kwam ik zo'n clubje per ongeluk tegen in de kroeg, rond een tafeltje met zo'n vlaggetje er op. Daar wilde ik niet bij horen, ik ben geen outcast. Nooit heb ik gedacht van: wat is er toch met me? Ik zat gewoon sterker dan anderen in de logica; schema's,  flowcharts, ik heb ze in een oogwenk door. De handicaps zie ik ook. Routinematig werken gaat me slecht af. Aan massa's heb ik een grote hekel. Ik loop het liefst hard langs al die mensen die in de weg staan. Zelf sta ik nooit in de weg. En ik heb een eigenzinnige manier van reageren, met lange tenen. Dat hebben meer hb'ers volgens mij. Mijn eerste huwelijk is daardoor misschien wel op de klippen gelopen.

 

Mijn vrienden zijn niet hoogbegaafd, ik val ze daar ook niet lastig mee. Ik heb gewoon een goed en gezond verstand en heb daar maatschappelijk gezien mijn voordeel mee gedaan. Dat wilde ik graag vertellen. Mijn kinderen zijn niet hoogbegaafd. Hierachter woont wel een kindje dat hoogbegaafd is. Zijn ouders zitten soms met de handen in het haar. Volgens mij moet je er niet te zwaar aan tillen. Het is geen ziekte. Neem afstand, wees er niet zo mee bezig. En pas je aan, blijf niet hangen in dat kringetje. Een hoog IQ is net zoiets als rood haar. En roodharigen moeten ook hun plaatsje veroveren.  Het was een harde les, maar ik ben blij dat mijn moeder me naar buiten stuurde, blij dat mijn vader me dat stuk hout in de handen duwde. Als ik me had kunnen opsluiten was het anders gelopen.

____________ñ____________

 

Talent, dec 2003 

Tweejarige vooruniversiteit voor 5 en 6vwo'ers

Leiden start Pre-University College

 Het is niet louter kommer en kwel met het Nederlandse onderwijs. Zo werkt de Universiteit Leiden al tien jaar samen met middelbare scholen om de kloof  tussen het VWO en het WO te overbruggen. Sinds drie jaar biedt Leiden een selecte groep scholieren daarnaast extra studieruimte en uitdaging. Vanaf september 2004 mogen ze al vanaf 5 vwo naar het Pre-University College. ''We willen die scholieren nadrukkelijk aanspreken op hun talent. En dat talent vervolgens accommoderen.''

 

Tranen met tuiten huilen de krantenkolommen de laatste maanden over de armoedige toestand van het Nederlandse onderwijs. Door de middelmatigheid van de opleidingen gaat Nederland het verliezen in de concurrentieslag die wereldeconomie heet, zeggen opinieleiders. Talenten verdwijnen naar het buitenland of kwijnen onopgemerkt weg, roepen deskundigen. Intussen wint een Nederlands team wel de solar challenge en bereidt de Universiteit Leiden zich voor op een nieuw fenomeen; het pre-university college, waar gedreven talenten onder schooltijd alvast hun wetenschappelijk gang kunnen gaan. Gloort er hoop aan de Leidse horizon?

 

Een hele lange voorgeschiedenis, noemt Jacqueline Hoornweg de aanloop naar het pre-university college. Hoornweg, ooit werkzaam als lerares Geschiedenis, later studieadviseur en sinds 1981verbonden aan deLeidse universiteit, stond mede aan de wieg van het Leidse 'aansluitingsprogramma'. Ergens begin jaren negentig, vertelt Hoornweg, kwam het inzicht dat de aansluiting van het Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs op het Wetenschappelijk Onderwijs beter moest. De invoering van de vernieuwde tweede fase –het studiehuis- op het VWO, schiep daar de nodige ruimte voor. Hoornweg: ''Een belangrijk idee achter het studiehuis is dat scholieren gaan nadenken over vervolgstudies. Daar zijn diverse momenten voor ingebouwd in de tweede fase. Daar moesten wij als universiteit zien in te duiken.''

 

Leiden maakte geld en mensen vrij om zo'n aansluitingsprogramma op te zetten. Een eerste stap werd gezet via gastcolleges van Leidse docenten met een 'warm hart' voor het VWO. Die reisden het land af om leerlingen voor de wetenschap in het algemeen -en hun vak in het bijzonder- te enthousiasmeren. 'De universiteit in de klas' groeide met de jaren uit tot een universiteitsbreed programma, vertelt Hoornwegs collega Patty Berendse. Het cursusgidsje bevat inmiddels 85 verschillende gastcolleges. Middelbare scholen kunnen intekenen op onderwerpen als  'hoe groot is het heelal', verzorgd door een Leidse sterrenkundige of 'wwwhoezithetmetbeledigenophetinternet.nl', verzorgd door

een docent van de juridische faculteit.

 

Andersom komen middelbare scholieren op hun beurt al jaren voor een middagje proefstuderen -met huiswerk vooraf- naar Leiden. Achthonderd kwamen er vorig jaar februari af op de proefcolleges, bijvoorbeeld over het levensbelang van biologie voor de voedselvoorziening van nog meer miljarden wereldburgers. Een derde stap was het opzetten van bijspijkerklassen, om ook voor achterblijvers die brug te slaan naar de universiteit. Tussen examen en herexamen komen zij naar Leiden, waar docenten en studenten de gaten in hun kennis dichten. Ook hier succes, bijna zonder uitzondering slagen ze voor het herexamen. ''Ze worden uit hun lesomgeving gehaald, krijgen een andere leraar, met een andere benadering. Dat blijkt te werken,'' zegt Patty Berendse.

 

Gaande de jaren van het Leidse aansluitingsprogramma is een netwerk ontstaan, tussen de universiteit en de middelbare scholen. De contacten intensiveerden, de lijntjes werden korter, de relaties persoonlijker. Het bleek een vruchtbare voedingsbodem voor nieuwe gedachten, zoals het idee dat sommige scholieren misschien wat vaker dan een proeflesje naar de universiteit zouden kunnen. Drie jaar geleden mondde dat idee uit in het LAPP-Topprogramma (Leiden Advanced Pre-University Programme for Topstudents), waarbij de meest betrokken middelbare scholen een select aantal 5VWO'ers acht middagen naar de universiteit sturen om deel te nemen aan uitdagend onderwijs en onderzoek. De eerste keer omvatte LAPP-Top vijftien scholieren, van vijf verschillende scholen, voor drie disciplines. Vorig jaar waren dat er al vijfenzeventig, afkomstig van zeventien scholen en met zes studierichtingen. Voor komend jaar rekent Hoornweg op honderdvijftig scholieren van veertig scholen, voor programma's bij inmiddels elf faculteiten, van chinees tot sterrenkunde: ''Het enthousiasme is groot. De leerlingen komen van heinde en verre. De docenten zijn natuurlijk ook niet de minste.''

 

Het zijn niet alleen de bollebozen die in aanmerking komen voor het LAPP-Top, benadrukt Hoornweg: ''We kijken wat breder. Motivatie is minstens zo belangrijk.'' Berendse: ''Het kan ook best een onderpresteerder zijn, waarvan de school zegt: die moet geprikkeld worden, met een cursus wijsbegeerte bijvoorbeeld.''  Hoornweg: ''Dan voelen ze zich gevleid, en raken ze gestimuleerd.'' Leiden bemoeit zich overigens niet met de selectie van scholieren, dat doen de scholen in eerste instantie zelf. De schoolcontactpersoon bespreekt samen met de klassecoördinator welke kinderen in aanmerking komen. ''Dat kunnen de scholen het best zelf beoordelen,''vindt Berendse. De kandidaten moeten voor alle vakken minimaal voldoendes hebben en lessen kunnen missen. De geselecteerde scholieren moeten vervolgens een motivatiebrief schrijven. De school levert daarnaast een dossier met persoonlijke gegevens van hen aan. Geselecteerd is er door Leiden nog niet. ''De kans bestaat dat er dit jaar meer aanmeldingen komen dan er plaatsen zijn, dus dat we voor het eerst kandidaten moeten gaan afwijzen'', zegt Hoornweg. Die afgewezen scholieren –alle scholieren eigenlijk- kunnen dan altijd nog via het internet studeren. Leiden levert digitale aansluitingsmodulen van acht maal vier uur verdiepingsstof plus begeleiding. Daarmee kunnen gemotiveerde Vwo'ers zich alvast voorbereiden op,  of proeven aan de Leidse wetenschap.

 

LAPP-Top draagt ook die aansluitingsgedachte, maar gaat een stap verder. LAPP-Top is ook bedoeld om enthousiastelingen, voorlopers en talenten de ruimte te geven zich verder te ontwikkelen. Met gelijkgestemde scholieren wordt een bepaald onderwerp op niveau aangepakt. In het programma Duits bijvoorbeeld wierpen de scholieren via een 'MultiFunktionReise' naar Berlijn de schroom van het Duits spreken van zich af. Natuurkundigen bestudeerden de nanotechnologie en puzzelden een piëzomotortje in elkaar. Sterrenkundigen berekenden de temperatuur van de zon en bezochten de radiotelescopen van Westerbork. Het levert de scholieren niet alleen ervaring op, maar ook 25 studielasturen (SLU), waarmee ze de 'vrije ruimte' van het studiehuis mee vullen. Een aantal wijdt bovendien hun profielwerkstuk –belangrijk onderdeel (80 slu) van het studiehuis- aan het onderwerp van hun LAPP-Top.

 

Hun docenten –Leidse universiteitsdocenten dus- zijn van het begin af verbaasd geweest over de capaciteiten van de scholieren, zegt Berendse: ''Kunnen ze dit al? Dat horen we vaak.'' De reden voor het enthousiasme van zowel scholieren als docenten ligt volgens haar voor de hand: ''Het zijn tenslotte gemotiveerde en meestal ook getalenteerde jongeren. Dat is prettig werken.''  Het enthousiasme en de geconstateerde honger naar wetenschap van sommige scholieren rond LAPP-Top, heeft geleid tot een volgende stap: het pre-university college. Deze 'vooruniversiteit' bestaat voorlopig alleen nog op papier; een contract tussen de Leidse rector magnificus en zestien rectoren van middelbare scholieren tussen Amsterdam en Rotterdam. Zes verschillende werkgroepjes buigen zich dezer maanden onder leiding van Hoornweg en Berendse over de concrete plannen. Ze hebben nog tien maanden, september 2004 moet het pre-university college van start.

 

Heel veel kunnen –of willen- Hoornweg en Berendse er nog niet over zeggen. Zeker is dat het om een tweejarig programma zal gaan. Gerekruteerd zal daarom worden onder de 5 vwo'ers van de middelbare scholen. Net als bij LAPP-Top zal gezocht worden naar gemotiveerde scholieren met 'voldoende' capaciteiten. Twee jaar lang –tot hun vwo-eindexamen- zullen ze een dag in de week afreizen naar Leiden. Dat kan ook nog een halve dag, of anderhalve dag worden. Of misschien een week per maand. En excursies. Overwogen is even om de scholieren elke dag naar Leiden te laten komen en daar hun examen te laten doen. ''Uiteindelijk leek ons dat niet verstandig. Het is beter wanneer ze zich ontwikkelen tussen hun leeftijdgenoten,'' zegt Hoornweg. Rond de 35 scholieren zullen in de pilot zitten. Gemeenschappelijk zullen ze studielessen volgen, waarna ze in faculteitsgroepen uiteengaan. Net als bij LAPPTop zullen de faculteiten Letteren, Godgeleerheid, Wijsbegeerte en Wiskunde- en Natuurwetenschappen het voortouw nemen in de pilot. Gedacht wordt om ouderejaars studenten een rol te geven in de begeleiding. September2005 start een volgende groep. In 2006 vindt een eerste evaluatie plaats, met de eerste groep. In 2007 zal met de evaluatie van de tweede groep besloten worden of het pre-university college een feit wordt.

 

Over geld wil Hoornweg weinig kwijt. Duidelijk is dat het voortdurend uitbouwen van wat ooit begon met wat gastcolleges, zo langzamerhand in de papieren gaat lopen. Behalve voor de bijspijkercursussen zijn aan deelname van de verschillende aansluitingsprogramma's  -die allemaal gewoon zullen doorlopen- geen kosten verbonden. Dat zal zo blijven, ook voor de vooruniversiteit. Want waar het Leiden om gaat, zeggen Hoornweg en Berendse, is om scholieren bewust te maken dat wetenschappelijk onderwijs en onderzoek 'gewoon ontzettend leuk is'. Berendse: ''Je ziet het bij Duits. Bij ons leer je geen idiomen, is het geen rijtjes stampen, maar benader je het vak wetenschappelijker. Zo leer je bijvoorbeeld mensen in het Duits interviewen.'' Hoornweg: ''We moeten af van het beeld dat wetenschappers een witte jas aan hebben en in ieder hand een flesje. Dat is ons belang.'' Dat dat belang hand in hand gaat met de belangen van de Nederlandse economie –kennis is innovatie is concurrentie- en de belangen van de begaafde scholier, hoeft weinig betoog. Hoornweg: ''We willen die jongeren nadrukkelijk aanspreken op hun talent. En dat talent vervolgens accommoderen.'' Net als bij LAPP-Top levert de vooruniversiteit de scholieren de nodige studielasturen voor het studiehuis op. Anders dan bij LAPP-Top zal het misschien –daar wordt nog op gestudeerd- ook studiepunten voor het bachelor opleveren. Mogelijk zoveel, dat wanneer ze echt op de universiteit zitten, deze kinderen tijd en ruimte krijgen om in ook het honoursprogram  -het topklasje van de Leidse universiteit- in te stappen. Hoewel Hoornweg af wil van het beeld dat het Leiden alleen om de toppertjes gaat (''Leiden is heel sociaal''), weet ze het nog van vroeger, toen ze geschiedenis gaf aan de middelbare school: ''In die tijd was er erg veel aandacht voor de onderkant. Dat is goed. Maar gelukkig is er nu ook aandacht voor de bovenkant.''

 

 


naar boven

 

Talent, sept2003 

Sijbrands' denkt niet erg veel na over zijn denken

De lopende database

 

Dammer Ton Sijbrands vestigt telkens weer nieuwe records blindsimultaandammen. Dat vergt de nodige concentratie, maar het vereist geen slimme trucs, behelst nauwelijks strategie en vraagt slechts een enkel weekje voorbereiding, ''Ik zie gewoon tweeëntwintig damborden.''

 

''Niets speciaals,'' antwoordt topdammer Ton Sijbrands (53) op de vraag hoe hij zijn omgeving ingericht wil zien wanneer hij een blindsimultaan speelt. Dat hij in een afgesloten ruimte zit is vanzelfsprekend, het is immers een blindsimultaan. Bepaalde eisen van comfort zijn er ook, maar veel verder dan een lekkere stoel komt de opsomming niet. Er staat een 'soort intercom' voor de communicatie met de speelzaal, vanwaar de arbiter de zetten doorgeeft. Af en toe komt er eens iemand binnen om een glas melk, een glas water, een schaal broodjes (''ik krijg ze er maar met moeite in'') of de zoveelste kop koffie te brengen.  Soms komt zijn vrouw even kijken of er wat nodig is. ''Ik probeer me af te sluiten. Ik zie die mensen wel binnenkomen, maar het stoort me niet.'' Helemaal niet? ''Ik kan me wel ergeren, aan geluiden bijvoorbeeld. Wat dat betreft ben ik een beetje van de oude stempel, ik zal nooit ergens doorheen praten.''

 

Sijbrands stelt vanwege die gevoeligheid wel bepaalde eisen van 'isolement': ''De eerste keer dat ik een blindsimultaan speelde moest ik door de publiekszaal als ik naar het toilet wilde. Dat was vrij lastig. Stond er een man uit het publiek op om een praatje te maken. Sindsdien wil ik liever een eigen toilet meteen om de hoek.'' Nog een aanvulling: ''Ik hoor natuurlijk het geroezemoes op de achtergrond wanneer de arbiter de zetten via de intercom doorgeeft. De laatste keer hoorde ik ze iets te hard fluisteren op de achtergrond ''hij ziet het niet!''. Datzelfde moment zag ik mijn fout. Nou ja, fout, ik moest iets langer op de winst wachten.'' Winnen deed Sijbrands toch wel. Van de tweeëntwintig borden met hoofdklassespelers won hij er zeventien, vijf eindigden in remise. Dat was ruim boven de limiet van 70%, boven de 80% zelfs. Daarmee behaalde hij opnieuw een wereldrecord. Het zevende op rij, in twintig jaar tijd. In damkringen en daarbuiten wordt Sijbrands prestatie als iets bovenmenselijks gezien. Binnenin zijn rossige hoofd zouden meer dan een miljoen damschijven heen en weer moeten schuiven, gedurende de simultaan, had iemand berekend.

 

Bovenmenselijk of niet, hij had ditmaal een bar slechte voorbereiding, vertelt Sijbrands in een havencafe in woonplaats Muiden. ''Mijn dochter was net over uit Frankrijk. We hadden de nodige moeite gehad met het vinden van een huurauto voor haar. Enfin, het werd erg laat voordat we in het hotel arriveerden. Ik ging pas om één uur naar bed.'' Het werd een korte nacht, om vijf uur klom Sijbrands er al weer uit, om op zijn gemak te ontwaken. Beetje douchen, ontbijten, nog even extra wachten op het praatje met de cameraploeg van het journaal. Daarna mocht hij nog vijf minuten in het simultaankamertje tot rust komen. Om half negen belde hij de eerste zet door. Om vier uur 's nachts, negentieneneenhalf uur later, belde hij de laatste zet door.''

 

Wat hij aan voorbereiding doet voor een blindsimultaan is weinig indrukwekkend, doet Sijbrands het voorkomen. De tegenspelers –aangedragen door de organisatie- plaatst hij in de volgorde van zijn voorkeur. Hij zoekt de week voorafgaande aan de simultaan hun partijen op in de database, analyseert ze. Dan plaatst hij –in zijn hoofd- de tegenspelers in drie groepjes. Het eerste groepje van acht is het sterkst, het tweede groepje iets minder en over het derde groepje maakt hij de minste studie. Binnen de groep krijgt elke tegenspeler een andere opening toegewezen. Zo maximaliseert hij de variatie tussen de borden en blijft het totale slagveld overzichtelijk. Elke opening krijgt bovendien een nummer dat wordt gekoppeld aan het bordnummer, zodat een serie codes ontstaat die hem verder helpen bij het onderscheid maken tussen de verschillende partijen. Het is het enige foefje dat hij hanteert. ''Het spijt me. Misschien saai, maar ik kan echt niets anders zeggen.'' Maar hoe ziet zijn hoofd er dan van binnen uit wanneer hij een blindsimultaan speelt? Ziet hij een soort thumbview met alle partijen, vanwaar hij dan inzoomt op de te spelen partij? Hoe moeten we ons dat voorstellen? Sijbrands: ''Nou, niet eigenlijk. Ik zie gewoon 22 damborden. Eén voor één. Eigenlijk zie ik alleen maar stellingen. Ik kan niet zeggen of het bord van karton is, of van hout. Ik zie geen man achter dat bord zitten. Zelfs mijn vooraf bepaalde strategie zie ik niet meer. Die is bepaald door de beginzet en daarna losgelaten.''

 

Op de vraag of in al die jaren dat hij blindsimultaans speelt zijn techniek en

simultaanstrategie niet ergens zijn aangepast of geëvolueerd, moet Sijbrands ook al het hoofd schudden. Hij deed het de laatste keer hetzelfde als de eerste keer, zegt hij, nu ruim twintig jaar geleden, met tien tegenspelers. Waar het op aankomt, toen en nu, is concentratie. Die mag niet verslappen. Als hij iets geleerd heeft in die zeven blindsimultaans, is dat het wel. ''De enige keer dat ik een partij verloren heb, was de derde simultaan, in IJmuiden. Een ernstig geval van concentratieverlies. Ik had de limiet van 70% gehaald en verslapte prompt. Het is moeilijk niet te verslappen, het duurt allemaal erg lang. De meeste tegenstanders verdedigen zich taai, zetten hun beste beentje voor. Zij hebben meer denktijd dan gewoonlijk. Dan gaat het tot de 40e, 50e zet gelijk op, in materieel opzicht. Pas daarna weet ik mijn strategisch voordeel ook in materieel voordeel om te zetten en begint er tekening in de strijd te komen. De laatste keer duurde het tot middernacht voordat dat moment aanbrak. Toen had ik al vijftien uur gespeeld en nog maar drie partijen gewonnen. Ik dacht: dat red ik niet meer, ik ga het niet halen. Uitgerekend op het eerste bord, waar ik me het best op had voorbereid, speelde de tegenstander een onverwachte partij. Ik heb me nog nooit zo lang moeten verdedigen.'' Sowieso lijkt de moeilijkheidsgraad met de toename van het aantal tegenspelers exponentieel toe te nemen. ''Het verschil tussen de voorlaatste keer, tegen twintig borden en nu tegen twee meer, dat was enorm. Ik deed er vier uur langer over.''

 

Een mogelijke strategie, oppert Sijbrands, is het eerder aanbieden van remise. ''Je kan de tijd drukken door sneller remise aan te bieden. Maar dat is riskant. Je weet niet wat er nog komt aan moeilijke partijen en dan moet je mogelijke winstpartijen niet alvast in remise omzetten.'' Erger nog, de laatste keer sloeg hij finaal de plank mis bij de berekening van het aantal te winnen partijen om de limiet te halen, toch een vrij eenvoudig rekensommetje. ''Ik dacht dat ik er minstens twaalf moest winnen. Dat klopte niet. Op een gegeven moment kwam de arbiter mijn kamertje binnen, om te bevestigen dat ik er al was. Ik begreep er niets van.'' Het was een moment van opluchting, niet van verslapping. Het duurde nog vier uur voordat hij ook de resterende partijen had uitgespeeld, die moesten nog minstens remise worden. Die laatste uren had hij wel zin in een borrel met sigaar, ja. ''Maar ik doe het niet. Pas na de laatste zet neem ik die borrel. Euforisch ben ik dan, heel druk. Dan ben ik zo ingespannen bezig geweest met het uitwerken van varianten, dat wil ik kwijt. Eerst in de demonstratiezaal, later deel ik dat ik met een vriend die altijd mee gaat. Onze vrouwen zijn die laatste keer meteen na de champagne naar bed gegaan, het was al bijna ochtend. Wij gaan dan nog wat dammen.'' Maar daarna volgt een week moe zijn, zegt Sijbrands:''Heel erg moe''.

 

Geen trucjes, een schamele voorbereiding, nauwelijks strategie. En ook al geen fotografisch geheugen, zegt Sijbrands. ''Naar de winkel moet ik gewoon een briefje meenemen, zeg ik altijd in interviews. Ik heb een redelijk goed geheugen, vooral voor dingen die me aan het hart gaan.Voor muziek, voor Ajax, voor films. De dag dat Barry Hulshof debuteerde in de betaalde jeugd, dat weet ik nog. Veel aria's kan ik zo reproduceren.'' En, voorzichtig: ''Sommigen zeggen dat ik een absoluut gehoor heb.'' Aan de andere kant, met computers heeft Sijbrands niets. Een e-mailadres heeft hij niet: ''Dat moet ik nog regelen. Ik ben ongelooflijk onhandig met computers.'' Hoogbegaafd wil Sijbrands zich zeker niet noemen. ''Ik heb daar weinig over te melden. Ik ben wel zo slim geweest mijn IQ nooit te laten meten. Stel je voor dat het tegenvalt!'' Hoe dan, zonder trucs, zonder strategie, zonder fotografisch geheugen, weet hij zoiets fenomenaals als een blindsimultaan tegen tweeëntwintig tegenstanders klaar te spelen? Komt het allemaal vanzelf, hebben degenen die hem de Cruijff onder de dammers noemen gelijk? ''Ik denk dat het heel eenvoudig is: hoe beter de dammer, hoe beter de simultaan. Ik ben zo ontzettend verweven met het dammen. In het gewone wedstrijddammen ga ik achteruit. De hoop ooit de wereldtitel te heroveren heb ik tien jaar geleden al opgegeven. Maar vanwege die verwevenheid, kan ik me bij blindsimultaandammen nog wel verbeteren, denk ik."

 

Een wandelende encyclopedie noemen veel collega's hem. Een lopende database is misschien een beter beeld. Daar schuiven die tweeëntwintig onzichtbare damborden gemakkelijk in en uit. De volgende recordpoging staat al op stapel. Tegen 24 tegenstanders. ''Nee. Geen trucjes, geen strategieën. Wel wat meer rust. '' Dammen doet Sijbrands al vanaf zijn negende. Op zijn zeventiende was hij alles en iedereen in de vaderlandse damwereld ontstegen. Daarom hing hij ook zijn schooltas –voortijdig- aan de wilgen: ''Ik was niet erg enthousiast voor school. Voor de exacte vakken nog het minst. Alleen voor Frans, vanwege een aardige leraar. Heel raar rapport had ik dat laatste jaar, allemaal vijven en zessen en een negen voor Frans.'' Toch vertrok hij niet van school uit tegenzin. Hij vertrok omdat hij van dammen zijn beroep wilde maken, daar paste geen school naast. ''Ik had zoveel plezier in dammen, ik was zo gedreven. En ik had erg veel succes.'' Sijbrands werd de eerste profdammer, de sovjetdammers daargelaten. Sinds zijn zeventiende al leeft hij voor en van het dammen, over verwevenheid gesproken. Hoewel hij de laatste tijd meer tijd besteedt aan zijn andere passies: muziek, film, literatuur, kunst. Want: ''Waar ik benauwd voor ben is dat ik straks dood ben en niets anders heb gedaan dan dammen.''

 

Levensgezellin Hetty Hilberts laat zich bij het telefonisch corrigeren van deze tekst ontvallen dat ze Sijbrands bescheidenheid op het belachelijke af vindt: ''Hij zwakt alles altijd maar af. Hij heeft geen redelijk geheugen, hij heeft een fantastisch geheugen. Hij weet van zoveel zaken zoveel af. De man is zo ontzettend bijzonder. En natuurlijk is hij hoogbegaafd. Ik zat met hem op de lagere school, de leraar liet hem maar begaan, hij mocht doen wat hij wilde.'' Misschien weet Hilberts hoe hij het doet, zo'n blindsimultaan? ''Hij ziet alles gewoon voor zich. En dan maar heel diep doorrekenen.''

 

 

 

 


naar boven

 

Talent, sept 2003 

Zomerkamp voor Tsjechische hoogbegaafden

Liever spelen dan eten

In het Zuidboheemse Cheznovice u Rokycan gingen tientallen 'gifted' Tsjechische kinderen afgelopen zomer voor het eerst eens lekker uit hun bol. Niks discipline en op tijd aan tafel, maar doorspelen tot je er bij neervalt. ''We willen er graag een internationaal familiekamp van maken.''

 

Een gesprek voeren met kampleiders Vašek Fořtík (33) en Jitka Sejvalova (26) valt niet mee. Om de haverklap stormt een van de kinderen het gesprek binnen, met een korte (onder embargo tot publicatie……..) vraag, een voltooide opdracht of een verzoek om weer een nieuwe opdracht. Vašek geeft antwoord, Jitka tekent af op een speciaal aftekenpapiertje en de kinderen rennen weer weg, naar de volgende opdracht, of naar de speeltafel waar het Tsjechische equivalent van het bordspel kolonisten (settlers) wacht uitgespeeld te worden. Jitka geniet zichtbaar van het genieten van de tachtig tieners die deze week te gast zijn op de vakantiekolonie Svatý Štěpán: twee witte hoofdgebouwen met daaromheen tientallen houten blokhutjes met stapelbedden. Zacht heuvellandschap en bos omgeeft de vakantiekolonie, aan de voet ligt een meer waarin volop wordt gezwommen door de tweehonderd kinderen die hier te gast zijn, want de hitte heeft ook Tsjechië niet overgeslagen.

 

Het merendeel van de kinderen hier op de kolonie zit op een van de vele traditionele Tsjechische zomerkampen, vertelt Jitka. In tegenstelling tot Nederland wemelt het in Tsjechië van de zomerkampen, van oudsher en meestal met thema's als natuur of sport. De kinderen van het natuurkamp maken vandaag pijl-en-boogjes en katapulten van bosmateriaal, het sportkamp speelt onophoudelijk voet- en handvolley op het middenterrein. De discipline in die kampen is groot, net als op de Tsjechische scholen, zegt Jitka. Om zeven uur 's ochtends staat het ontbijt klaar, om half een de lunch en om zeven uur 's avonds moeten de kinderen weer in de rij voor de gaarkeuken, waar vandaag zoetige spaghetti op de voorgehouden bordjes valt. Die strakke regie maakt het soms wel moeilijk, zegt Jitka, want het Mensa-kamp wil de teugels juist laten vieren: ''We don't fit in. We hechten eraan juist niet teveel discipline op te leggen. De kinderen moeten dóór kunnen spelen, ook als het eten klaar is. Als ze niet komen is het hun probleem, dan pakken ze later maar een broodje van de schaal. En we sturen ze niet naar bed als ze hun spel niet afhebben. Dan gaan we er naast zitten en laten ze doorspelen.''

 

Achter Jitka zit de zestienjarige Thomas -lang, bril en puberend- met een zakwoordenboekje achter de tafel. Voor hem ligt de tekst van The Wall, van Pink Floyd. Er doorheen krast hij de vertaling in het Tsjechisch. Een tafel verder tonen andere kinderen hun zojuist voltooide valentijnskaarten aan juf Jarka Podskubkova, waarna weer een aftekening volgt. Afgetekend wordt in runentekens, want de wereld van Tolkien overheerst het Mensakamp. Gescoord wordt er in goldpoints, die met zijn vijven samen de waarde van een mithrill vertegenwoordigen. In ruil voor mithrills krijgen de kinderen een boek, een spel, een brainteaser of gewoon een zakje snoep. Engels is de voertaal –voorzover de kinderen het beheersen- want deze week is het english language camp. Geen woordjes in het hoofd stampen of ingewikkelde grammatica, maar met veel middeleeuwse literatuur. Othello wordt zojuist uitgelegd verderop in het bos. Vanmiddag gaan Jitka en een collega de overeenkomsten en verschillen tussen Hamlet en King Arthur uit de doeken doen en juf Engels Jarka Podskubkova geeft een groep oudere kinderen vanochtend de opdracht het sprookje van Little Red Ridinghood aan te passen en op te voeren. De jongeren gaan de uitdaging gretig aan en verspreiden zich in groepjes. Na enig repeteren volgen hilarische uitvoeringen van een stokoud Roodkapje, een dronken wolf en een jager die de hand aan zichzelf slaat. Mensa-voorzitter Vašek overziet het kampterrein intussen als een generaal. Hij oogt moe, maar tevreden. Jitka: ''Het is een controlefreak. Hij gaat al twee weken niet naar bed voor twee uur 's nachts.''

 

Vašek is sinds vorige maand opnieuw voorzitter van de Tsjechische afdeling van Mensa, in de jaren negentig was hij dat ook een aantal jaar. Vašek, pedagoog, vertelt dat het voor de val van het communistische regime in 1988 moeilijk was activiteiten voor hoogbegaafden te organiseren, omdat boven het maaiveld uitsteken nu eenmaal moeilijk lag in de egalitaire samenleving die het bewind voor ogen had. ''Dat werd niet met zoveel woorden gezegd, maar het was wel duidelijk. De bureaucratie zorgde er vervolgens voor dat er niets van de grond kwam. Alles moest met goedkeuring en onder de koepel van het National Front.'' Na de val van het bewind zijn de activiteiten van Mensa schoorvoetend op gang gekomen, met de oprichting van een Tsjechoslowaakse Mensa in 1991, waarna de Tsjechische afdeling na de deling met Slowakije in 1993 alleen verder ging. Voor hoogbegaafde kinderen –Mensalid of niet- organiseert Vašek al enige jaren weekenden met activiteiten, meestal gericht op logisch denken en sciencefiction. Een zomerkamp was er nog niet. Na de ontmoeting met Jitka –toevallig tijdens een college hoogbegaafdheid op de faculteit pedagogiek vorig jaar- is de bal gaan rollen, met als uitkomst dit eerste zomerkamp.

 

De tachtig jongens en meisjes, vertelt Jitka, komen uit heel Tsjechië, zijn tussen de 10 en 19 jaar oud en van verschillend niveau. Een intelligentietestje hebben ze wel moeten doen als een soort toelatingsexamen, toch zijn de verschillen soms nog erg groot. ''Sommige kinderen spreken vloeiend Engels, anderen, -de kleintjes vooral- begrijpen er niets van.'' Dat is moeilijk werken, vindt Jitka, dat moet volgend jaar iets beter geregeld worden. Moeilijk is het soms ook voor de docenten: ''Het vraagt erg veel van ons om de ingewikkelde regels van sommige spelletjes in het Engels uit te leggen.'' De kinderen zijn ingedeeld in negen gemengde groepen, onder namen als York en Westminster. Vier volwassenen leiden het kamp, met vier professionele leerkrachten voor de onderwijsblokken en vier prefecten voor verdere begeleiding. ''De grotere kinderen helpen ook goed mee'', voegt Jitka toe. De dagen zijn opgedeeld in twee ochtendlessen, twee middaglessen en veel gespeel eromheen. Die vrije tijd gaat vooral op aan bordspellen en roleplayinggames. 'Grabbed', zegt Jitka, gegrepen zijn veel kinderen door die spellen, ze leven zich helemaal in. ''Dan zeg je niet snel: en nu naar bed!''

 

Naast de Tsjechische kinderen doet ook een groepje Bulgaarse kinderen mee. Hoewel het Bulgaars verwant is aan het Tsjechisch –beide zijn Slavische talen- geschiedt de communicatie in het engels. De Bulgaarse kinderen beheersen dat uitstekend, ze zitten immers op de english languauge school in de Bulgaarse hoofdstad Sofia. Begeleidster Roumyana Shalamanova vertelt dat de Tsjechische organisatie via Mensa-international uitnodigingen voor het zoemerkamp heeft doen uitgaan en ook Bulgarije heeft bereikt. ''Zomerkampen in Bulgarije worden gevuld met spelen, spelen en spelen. Daar zit geen uitdaging in voor deze kinderen, die willen ingewikkelde dingen leren.'' Daarom heeft Shalamanova negen kinderen van haar school –ze is daar lerares Engels- naar Tsjechië meegenomen. Het bevalt haar uitstekend, ondanks haar eigen heimwee (''Ik mis de Bulgaarse warmte.''). Veel verder, zegt ze, zijn ze in Tsjechië met het onderwijs aan hoogbegaafden. ''In Bulgarije is de kennis over hoogbegaafdheid te verwaarlozen. Problemen worden niet herkend.  Hoogbegaafde kinderen hebben andere interesses dan de klasgenoten en raken geïsoleerd in de klas. Andere kinderen vinden hen maar gek. Ouders weten vaak ook niet hoe ze hun eigen kinderen moeten behandelen. Gevolg is vaak dat zulke kinderen juist als achterlijk gezien worden.'' Als illustratie vertelt Shalamanova het verhaal van een vierjarig jongetje dat met opvallend gemak achterstevoren kon lezen, en dat ook geregeld deed. Omdat niemand daar iets mee kon, niemand daar iets van begreep, werd het jongentje verwezen naar een speciale school, voor laagbegaafden. ''Het is belangrijk dat er een programma komt voor hoogbegaafden in Bulgarije. Al was het al om de braindrain tegen te gaan, nu gaan alle knappe mensen naar het westen, of de Verenigde Staten.''

 

Toch staat ook het hoogbegaafdenbeleid in Tsjechië vergeleken met Nederland pas in de kinderschoenen, zegt Jitka, die afgelopen voorjaar nog een trimester meeliep in Nijmegen, op het centrum voor hoogbegaafdheid. ''Er is hier nog veel te weinig kennis, te weinig deskundigheid, te weinig beleid.'' Hoewel, nuanceert Jitka, de bewustwording groeit en de specialisten beginnen zich aan te dienen. Het Tsjechische parlement nam onlangs nog een wet aan die het hoogbegaafden toestaat kortere schooldagen te lopen, aangevuld met individuele leerprogramma's en thuisonderwijs. Bovendien staat in Praag een school voor hoogbegaafden, deels gefinancierd door de staat. Jitka: ''Toch kost dat de ouders nog 25.000 Tsjechische kronen (ca. 850 euro) per kind, dus dat is niet voor iedereen weggelegd. En daarmee komt de school maar met moeite rond, die vecht elk jaar weer voor zijn bestaan.'' Dat is in Slowakije –in de meeste zaken toch het arme kleine broertje van Tsjechië- wel andere koek. Daar staan welgeteld vijftien scholen 'for exceptionally gifted children'.  Geheel gefinancierd door de overheid: ''Dat komt door een Slowaakse deskundige in hoogbegaafdheid, Jolana Laznibotova. Zij heeft veel onderzoek gedaan, veel deskundigheid aangetrokken. Kennelijk is daardoor ook een sterke lobby ontstaan, die dit heeft kunnen realiseren'', zegt Jitka met enige jaloezie. Wat in Tsjechië wel weer goed is, vindt ze, is dat er veel wedstrijden zijn in allerlei moeilijke dingen, landelijk en georganiseerd door de staat. ''Dat is nog een overblijfsel uit de communistische tijd. Daar kunnen deze kinderen ook goed terecht.''

 

Goed terecht zijn de kinderen op dit zomerkamp in ieder geval wel gekomen. Leiding en leerlingen lijken af en toe wel een wedstrijdje in enthousiasme te doen, zo straalt het er van af. Heen en weer wordt er gelopen tussen bos, meer, gebouw en eetzaal, schriftjes onder de arm, stoelen boven de hoofden. Op onverwachte plekken, tussen de lessen en spellen door, worden ineens codes onderwezen aan groepjes kinderen. Gaande de dag  en dagen kunnen de kinderen daar verder aan puzzelen, om essentiële stukjes informatie te verzamelen zodat vrijdag eindelijk het grote geheim ontcijferd wordt en het slotfeest kan losbarsten. Dan zit het er weer op voor Jitka, Vašek, hun collega's en de kinderen. Moe maar voldaan zullen ze afreizen naar Praag, Olomouc, Liberec en al die andere plaatsen waar ze vandaan komen. Een ding weet Jitka zeker: ''Volgend jaar weer.''

 

Internationaal familiekamp

Voor dit eerste zomerkamp ontving de organisatie een kleine subsidie van de overheid, het leeuwendeel komt van de inschrijfgelden. Drieduizend kronen kost het kamp, per week en per kind, dat is ongeveer honderd euro. Voor West-Europese begrippen een schijntje, de gemiddelde Tsjech moet daar tien dagen voor werken. Het kamp wordt geleid door betaalde professionele leerkrachten en betaalde professionele begeleiders. Elke kampweek heeft een ander onderwerp (taal, logica, literatuur) terwijl de weken onderling worden verbonden door een speciaal thema (dit jaar Tolkien). Voor volgend jaar zoekt de organisatie een andere locatie, waar ze meer haar eigen gang kan gaan. Volgend jaar moeten er ook meer mensen van over de grens komen, vindt Jitka: ''We willen er een internationaal familiekamp van maken. Dat de families hier neerstrijken, de kinderen vinden wat ze zoeken en de ouders hun eigen gang kunnen gaan.''

Geïnteresseerden kunnen alvast gaan mailen met Jitka Sejvalova:

snecek@centrum.cz

of kijken op www.mensa.cz

 


naar boven

Talent, aug 2003 

Ouderverenigingen bundelen krachten

Samen sterker

De wereld der hoogbegaafden maakt af en toe een hopeloos versnipperde indruk. Die versnippering kan en zal een halt toegeroepen worden, denken de ouderverenigingen. Ze gaan de krachten bundelen. ''Een vuist maken klinkt me iets te strijdbaar, maar samen staan we wel sterker.''

 

Eind juni lieten de drie ouderverenigingen (Hint, 850 leden, Pharos, 3500 leden en Choochem, 400 leden) via een persbericht weten dat ze streven naar meer en intensievere samenwerking. Gevraagd om een toelichting ziet Pharos-voorzitter Carol van Dijk geen directe, actuele aanleiding voor wat zij de 'nauwere samenwerking' noemt: ''We hadden vorig jaar een bespreking bij Plato, met zijn drieën. Na afloop moesten we elkaar  bekennen dat het eigenlijk vreemd was dat we onderling niet vaker overleg voeren.'' Ook Choochem-voorzitter Ria Havinga ziet de intensievere samenwerking als niet meer dan voor de hand liggend. Haar is die eerste kennismaking in elk geval 'goed bevallen'. Hint-voorzitter Michel van Glabbeek vertelt hoe het balletje verder is gaan rollen: ''In februari hebben we het eerste overleg gehad. Een beetje snuffelen aan elkaar. We hebben gewandeld, over onze kinderen gepraat, pannenkoeken gegeten, statuten vergeleken. Dan blijkt eigenlijk dat je hetzelfde wil.  Eind mei was het tweede overleg, al iets concreter.''

 

Uit het laatste overleg rolde het persbericht. Daarin kondigen de ouderverenigingen een regulier overleg af. Ze zullen in ieder geval eens per halfjaar bijeen komen, en vaker als dat nodig is. Behalve regulier overleg zijn er ook al gezamenlijke processen in gang gezet. Van Van Glabbeek: ''Pharos zit mede namens Hint en Choochem in het overleg van WSNS (Weer Samen naar School).'' Van Dijk: ''Om precies te zijn het landelijk netwerk zorgleerlingen van WSNS-plus. Ik ben gevraagd daarin zitting te nemen, in januari. Dat wilde ik graag ook namens de anderen doen. Ik heb ze gevraagd of dat goed was en daar waren ze enthousiast over. Hoe dat in zijn werk gaat? Nou, ik stuur de stukken door. Hun reacties neem ik mee terug naar het netwerkoverleg.'' Plannen zijn er ook om gezamenlijk op te trekken naar de volgende onderwijstentoonstelling NOT, om zich daar eendrachtig dan voorheen te presenteren. Een voorbeeld daarbij –en bij de samenwerking in het algemeen eigenlijk- zijn vergelijkbare verenigingen, zegt Van Glabbeek: ''We willen het kunstje afkijken bij andere clubs. We praten al met de autisten en de dyslecten hoe die dat gedaan hebben. Die clubs zijn duidelijk herkenbaar. Ze hebben een goede site, een sterke lobby.''

 

Een andere klus waaraan de ouderverenigingen begonnen zijn, is het gezamenlijk ontwikkelen van een 'protocol' voor basisscholen, waarmee hoogbegaafdheid vroegtijdig, sneller dan nu, gesignaleerd en begeleid kan worden. Heeft een school daar onvoldoende mogelijkheden voor, dan biedt dat protocol handvatten om die begeleiding alsnog in huis te halen. Er bestonden al conceptenprotocollen, maar die zijn nooit afgerond. ''We moeten niet alles dubbel doen, niet steeds opnieuw het wiel uitvinden. We gaan de kennis van alle drie ouderverenigingen bundelen om dit protocol nog beter te maken,'' zegt Carol van Dijk. ''Zodat het echt iets wordt dat werkt. '' Choochem-voorzitter Havinga is er blij mee, al benadrukt ze dat Choochem op onderwijsgebied van de drie niet het meest toe te voegen zal hebben: ''Daar ligt niet onze verdienste. Onze prioriteit ligt in het leggen van contacten tussen de leden, het organiseren van activiteiten voor die leden en het doorverwijzen van de leden naar andere organisaties.''

 

Afgezien van de verschillen in deskundigheid, verschillen de ouderverenigingen ook in identiteit. Choochem bijvoorbeeld noemt zich nadrukkelijk 'christelijk'. Juist voor christelijke hoogbegaafden is het soms moeilijk geloof en ratio met elkaar te rijmen, aldus voorzitter Havinga: ''We profileren ons met name binnen de kerk. In het kerkelijk leven is weinig aandacht voor hoogbegaafdheid. Daarom zwerven hoogbegaafden -ook volwassenen- vaak langs de rand van het kerkelijk leven,'' zegt Havinga. ''Aandacht voor zingeving vind je niet zoveel bij de andere belangenverenigingen, wel bij ons.'' Het gebrek aan aandacht voor hoogbegaafdheid in de kerk en het christelijk orthodox onderwijs was de aanleiding tot de oprichting van Choochem, nu ruim vier jaar geleden, vertelt Havinga: ''Daarnaast waren er mensen die zich onvoldoende thuisvoelden bij de bestaande ouderverenigingen, omdat daar geen christelijk referentiekader was. In een onzekere situatie ga je op zoek naar herkenning en veiligheid. Bij ons kunnen ze die veiligheid en dat referentiekader vinden.''

 

De verschillen mét Choochem mogen duidelijk zijn, de verschillen tússen Pharos en Hint zijn dat steeds minder. Tien jaar geleden waren die verschillen scherp. Toen splitste Hint zich af, omdat ''er ondanks veel gepraat, weinig gedaan werd voor de positie van hoogbegaafde kinderen'', aldus de website. Hint toonde zich activistischer, begon met lobbyen, begaf zich nadrukkelijk op het onderwijsveld, terwijl het Pharos vooral ging om de contacten tussen de ouders onderling. Hint organiseerde zich ook anders, in regionale, autonome afdelingen. Die tijden zijn veranderd, ziet Hint-voorzitter Van Glabbeek: ''We groeien naar elkaar toe. De leden bezoeken elkaars lezingen. Bij de bestuursleden zijn geen problemen meer. Bij sommige afdelingen van Hint en Pharos zit nog wel wat oud zeer. Dat moet slijten in de tijd. Maar eigenlijk is er weinig dat ons onderscheidt.'' Ook Pharos-voorzitter Van Dijk ziet dat de emotie van vroeger verdwenen is en het inhoudelijk onderscheid geleidelijk vervaagt. Pharos decentraliseert, terwijl het landelijke bestuur van Hint juist een duidelijker gezicht krijgt. Pharos bewandelt nu ook voorzichtig de weg van de lobby, heeft nu ook een werkgroep die zich richt op het onderwijs. Toch ligt een fusie niet direct in het verschiet: ''We moeten de eigenheid voorlopig bewaren. Een fusie mag, maar is geen uitgangspunt. Er groeit iets, of er groeit niets.''  Choochem-voorzitter Havinga is nog voorzichtiger: ''Ik zie een fusie nog niet zo zitten, eigenlijk.''

 

Lobbyen wordt misschien wel het belangrijkste doel van de samenwerking. Van Dijk: ''Het gehakketak dat er geweest is was niet erg bevorderlijk voor de effectiviteit van de lobby. We moeten meer naast elkaar gaan staan.'' Ook Havinga wil graag 'eenduidigheid' uitstralen, naar het ministerie, naar het onderwijsveld: ''Een vuist maken klinkt me iets te strijdbaar, maar samen staan we wel sterker. Dat is voor de andere partijen ook veel praktischer.'' Informeel is er al volgens Havinga door die andere partijen al positief gereageerd op het initiatief, al wil ze niet zeggen uit welke hoek. Van Glabbeek is in elk geval vol hoop: ''We hebben elkaar nodig. Als we gebundeld zijn, zullen we veel krachtiger kunnen optreden. Veel beter de media kunnen bereiken.'' De voorzitter van Hint ziet de samenwerking het liefst nog veel verder uitgebreid: ''In het buitenland zie je dat er veel meer samen gebeurt. In Engeland bijvoorbeeld zitten de ouderverenigingen samen met de deskundigen in een vereniging. Hier is dat nog anders, willen de deskundigen niet betrokken worden bij wat door hen wel als 'klaagclubs' wordt omschreven.'' 

 

Op de eerste 'dag van de hoogbegaafdheid', 12 juni jongstleden te Wychen (Gld), waren de ouderverenigingen nog niet in al hun eendracht te zien. Van Glabbeek van Hint was als enige aanwezig op wat door sommigen als een mijnenveld beschouwd wordt. Organisator Willem Wind –bekend als initiatiefnemer van het internetplatform hoogbegaafdheid.nl- wilde op deze dag iedereen 'een plekje geven', om de wereld die hoogbegaafdheid heet een keer samen te brengen. Helemaal gelukt lijkt dat niet, massaal mag de opkomst niet genoemd worden. In de regionale krant De Gelderlander maakte Plato-boegbeeld Laetitia van der Zwan zelfs vooraf al gehakt van Wind's initiatief, omdat het de hoogbegaafde mens zou isoleren van de gewone wereld en bovendien veel te diep in de provincie zou plaatsvinden. Willem Wind in reactie: ''Ik zou het leuker vinden als ze hier stonden om te zeggen dat ze tegen dit soort initiatieven zijn. Ach, dit moet gewoon groeien.''

 

www.choochem.nl

www.hint.nl

www.pharos.nl

www.hoogbegaafdheid.nl

 

 


naar boven

Talent, mei 2003 

De gebroken motivatie van de hoogbegaafde werknemer

Gestopt met willen

 

Verrassend veel hoogbegaafden lopen ergens in de carrière vast in hun baan. Saai werk en het onbegrip van collega's en superieuren voor de snelle en soms eigenwijze manier van doen zijn redenen voor de gebroken motivatie. Maar de oplossing ligt in henzelf: ''Hoogbegaafden moeten  collega's niet verwijten dat ze niet in hetzelfde tempo denken. Wanneer ze dat inzien, valt al veel inwendige boosheid weg.''

 

Eigenlijk is het raar: er is veel aandacht voor het hoogbegaafde kind, maar nooit gaat het eens over de hoogbegaafde volwassene. ''Kennelijk is de aandoening genezen wanneer de leeftijd van achttien jaar bereikt wordt,'' schertst Frans Corten, loopbaanadviseur. Onwaar, weet hij als  geen ander, omdat hij zich de laatste jaren juist in de problemen van hoogbegaafden heeft gespecialiseerd. Relatief veel hoogbegaafden zijn ongelukkig in hun werk. Ze voelen zich onbegrepen, ongewaardeerd. Ze raken in een isolement of worden ziek. Dat is zonde, zegt Corten, want een werkgever heeft veel te winnen bij een tevreden werknemer die behept is met een hoge intelligentie. En die werknemer zelf ook.

 

Corten zelf onderging ook het 'knagende' gevoel niet op de juiste plek te zitten, niet de juiste rol te spelen. In zijn eerste carrière had hij het geluk werkzaam te zijn binnen een bedrijf waar relatief veel hoogbegaafden werkten, beseft hij terugkijkend. Niet dat hij zich daarvan destijds zo bewust was, dat kwam pas later. Het was een bedrijf met veel ruimte voor creatieve processen. Corten (40, bioloog) ziet zijn eigen ontwikkeling daarvoor als bewijs: hij kwam binnen als milieuonderzoeker, maar schoof via het personeelswerk bijna ongemerkt op naar 'coaching' en loopbaanadvies. Dat bleek wèl op zijn lijf geschreven. Zozeer dat hij twee jaar geleden voor zichzelf begon, als loopbaanadviseur

 

Ook de carrière van Noks Nauta (55, bedrijfsarts, psycholoog) had een wisselend verloop. Terugkijkend ziet Nauta dat ze floreerde op plekken waar het werk inhoudelijk nog gestalte moest krijgen. Op lege terreinen, waar nieuwe zaken in gang werden gezet. In functies waar het werk al ingekaderd was, daar liep ze juist vast. Dan kwamen de conflicten met superieuren, constateert Nauta achteraf. Onoverkomelijke problemen gaf dat niet, maar op een gegeven moment ging ze op aanraden van een vriendin toch naar een bijeenkomst van Mensa, vereniging van hoogbegaafde volwassenen. Jarenlang had ze dat advies niet gehoord, want ze zag zichzelf niet als hoogbegaafd. Gaande de jaren won de nieuwsgierigheid het toch van de verontwaardiging. ''Eenmaal binnen was Mensa een soort thuiskomen. Er liepen daar allemaal mensen zoals ik.''

 

Bij Mensa kwam Nauta ook Corten tegen, die net als zij met gezonde tegenzin lid was geworden (''eerst dacht ik: wat moet je daar nou? samen intelligent zitten zijn of zo?''). Maar sinds een jaar of twee zitten ze op hun plek: in de Mensa-SIG (special interest group) 'groei op het werk'. Ze publiceren hun analyses en oplossingen, want ze zien dat op veel werkvloeren een schat aan ongebruikt menselijk potentieel ongelukkig zit te wezen. Tien tot veertig procent van de hoogbegaafden heeft 'min of meer' een probleem met het werk, of met het eigen functioneren binnen een organisatie, is hun schatting. Nauta: ''Dat zijn inderdaad ruime marges, omdat elke schatting over dit onderwerp vanwege het ontbreken aan betrouwbaar materiaal wetenschappelijk gezien op drijfzand is gebouwd.'' Hoe de cijfers ook liggen, er zijn veel gemiste kansen met hoogbegaafden. Corten legt graag de parallel met uiterlijke schoonheid. ''Mooi zijn maakt het leven op het eerste gezicht makkelijk. Maar het is de vraag of dat wel zo is. Worden mooie mensen gelukkiger? Hoogbegaafdheid is net zoiets. Het is geen verdienste, het is aan komen waaien. Hoogbegaafden zien bijvoorbeeld veel meer dingen op zich afkomen. De vraag is: is dat leuk, is dat makkelijker. Nee, het is niet altijd leuk en bijna nooit makkelijker. Het punt is  er zo mee om te gaan dat je het toch tot een verdienste kunt maken.''

 

Herkenning

 

Corten kreeg op een allereerste artikel over het onderwerp in het blad van Mensa veel reacties. ''Sommige lezers waren echt ontroerd.'' Op een artikel vorig jaar in NRC Handelsblad reageerden weer heel andere mensen. ''Hé, dat gaat over jou, hebben veel mensen te horen gekregen van mensen die dat gelezen hebben. Dat krijg ik dan weer te horen als die mensen bij mij komen voor advies.'' Herkenning is de eerste fase van de oplossing. Herkenning en signalering is een taak van bazen en managers, maar ook van personeelswerkers en bedrijfsartsen. Nauta publiceerde -samen met Corten- onlangs een artikel in een tijdschrift voor bedrijfsartsen, omdat ze merkte dat bedrijfsartsen vaak onvoldoende op de hoogte zijn van de literatuur over hoogbegaafdheid. Nauta: ''En dus herkennen ze de symptomen niet.'' Terwijl hoogbegaafdheid specifieke kenmerken heeft, specifieke problemen kan veroorzaken, en specifieke oplossingen vereist. Nauta: ''Je kan zeggen: hoogbegaafden zouden zelf moeten kunnen inzien wat er mis is. Maar dat gaat niet, daarvoor ben je niet objectief genoeg, het zit te diep in jezelf. Als ik buikpijn heb, dan ga ik naar mijn huisarts, terwijl ik als arts zelf de diagnose zou moeten kunnen stellen. Maar zo gaat het niet, iemand anders moet die link leggen.''

 

Corten ziet eenzelfde taak weggelegd voor personeelswerkers en managers: ''Dat is toch hun werk, mensen begeleiden? Vraag naar het verleden van mensen die slecht functioneren en waarvan je denkt dat ze wellicht hoogbegaafd zijn. Tien tegen een blijkt dat het op de lagere school erg gemakkelijk ging. Kijk goed of er wordt ondergepresteerd. Zo iemand presteert zelden gemiddeld, maar altijd of uitstekend, of ver onder de maat.''  Nauta: ''Die manager, of die bedrijfsarts, moet het vervolgens bespreekbaar maken. Zou het misschien kunnen dat…? Dan valt dat muntje vroeger of later wel.'' Corten: ''Hoogbegaafden blijken vaak niet in het bestaande patroon te passen. Ik heb het zelf vaak gemerkt, bij vergaderingen bijvoorbeeld. Dan wilde ik wat zeggen, maar sprak ik te vroeg. Was ik al drie stappen verder dan de rest, die mijn opmerkingen niet begrepen en geïrriteerd doorgingen waar ze gebleven waren. Waardoor ik weer zou kunnen denken dat iedereen tegen mij was. Een collega heeft dat me dat laten inzien. Sindsdien wacht ik, en blijken mijn woorden van meer gewicht.'' Hoogbegaafden hebben verder de neiging dingen overhoop te halen, de status quo te doorbreken. Dan is het gedaan met de rust, met de vaste patronen van de collega's. Corten: ''Die hebben namelijk wèl het vermogen het verstand op nul te zetten. Hoogbegaafden kunnen dat niet; die vinden iets vervelend en als daar niets aan gedaan wordt, dan worden ze zelf vervelend.'' Nauta: ''Want ze begrijpen het niet. Hoe kan dat nou, denken ze. Ik heb de beste bedoelingen om die dingen te verbeteren. Hoe kan het nou dat het niet wordt overgenomen!'' Corten geeft het voorbeeld van iemand die net nieuw op een onderzoeksbureau ontdekt dat er al vijftien jaar wordt gewerkt met een simulatieprogramma dat niet deugt. Nauta voert het geval op van een afgestudeerd Mensalid dat werkt als secretaresse, maar niet kan nalaten een complete organisatieanalyse van het bedrijf op het beeldscherm te toveren. zo'n gebeurtenis kan 'sociaal onhandig' uitpakken, zegt Corten: ''Maar in veruit de meeste gevallen was er al eerder een probleem. Dan functioneert zo iemand al een tijdje niet en is het goed wanneer iemand anders dat ontdekt en diegene op mogelijke hoogbegaafdheid attendeert.'' Nauta: ''Dan kan die er over gaan lezen, er aan gaan werken.'' Corten: ''En leren begrijpen dat hij of zij misschien wel sneller en slimmer is, maar de collega's niet kan verwijten dat die niet in hetzelfde tempo denken. Wanneer ze dat inzien, kan veel inwendige boosheid wegvallen, gewoon wegvloeien. Dan is er al veel gewonnen.''

 

Leiding

 

Is de diagnose gesteld, dan kunnen de puzzelstukken van werk en werknemer beter in elkaar worden gepast. Corten noemt dat een 'herkenbare profilering':''Die werknemer kan soms hetzelfde werk blijven doen, aangevuld met speciale taken. Collega's weten dan dat ze bij met die specifieke zaken bij hem of haar terecht kunnen.'' In geen geval moet de hoogbegaafde op therapeutische basis geestdodend werk te doen krijgen, benadrukt Nauta: ''Standaard zie je dat bedrijfsartsen werknemers die van een ziekte terugkomen het advies geven met een paar uur per dag eenvoudig werk te beginnen. Dat is voor hoogbegaafden helemaal verkeerd! Je moet juist die uitdaging zoeken! Geef ze advieswerk, creatieve taken, laat ze iets ontwerpen.''  Corten wijst daarbij op het economische argument: ''Als je een hoogbegaafde een goede plek geeft, kan dat dure externe adviseurs uitsparen. Bij passend werk is dus iedereen gebaat.'' Het is overigens niet per definitie zo dat hoogbegaafden hoger in de hiërarchie moeten staan, vindt Corten: ''Het is eerder zo dat ze moeten leren leiding te kríjgen. Leren inzien dat wanneer een manager een foute beslissing neemt, dat er wel een hele reeks goede beslissingen aan vooraf is gegaan. En zich afvragen of zelf leiding geven wel zo leuk is.'' Corten wijst hoogbegaafden ook in dit geval graag op hun tekortkomingen: ''Heb respect voor verhuizers die dag in dag uit honderden dozen net voorzichtig genoeg neerzetten. Dat kan niet iedereen. De meesten zijn te voorzichtig en laten de vijftiende doos vervolgens uitscheuren.''

 

Motivatie

 

Maar helemaal centraal in de herwaardering van de hoogbegaafde en het werk, staat de motivatie. Corten: ''Het gaat niet om het kunnen, het gaat uiteindelijk om het willen. 'Normale' mensen hebben meestal van jongsaf een herkenbaar talent. Iets waar ze goed in zijn, en daar borduren ze op voort. Hoogbegaafden hebben meerdere talenten, die fladderen wat rond van het ene naar het andere talent. Gevolg is dat ze nergens bijzonder in worden en hun motivatie afneemt. Een ander voorbeeld: een kind dat niet op accordeonles mocht van de ouders, want accordeon was een ordinair instrument. Het gevolg is wel dat dit kind is opgehouden met iets te willen. Of nog preciezer: het is gestopt met dúrven te willen. Het doet daarna alleen nog wat hem of haar verteld wordt, maar met tegenzin. En dat breekt op.'' Corten als loopbaanbegeleider gaat met zulke mensen wandelen. Hij laat ze in hun biografie duiken, om aanknopingspunten te vinden voor dingen die ze wél leuk vinden. Hij laat ze oefeningen doen waarbij 'ze hun hersens niet kunnen gebruiken. ''Ik laat ze keuzes maken. Ik laat ze bijvoorbeeld de weg kiezen en vertellen waar die keuze dan voor staat. Dan kijken ze mij steevast aan voor uitleg. Maar ik blijf stil, want ze moeten het zelf gaan voelen. Zo komen ze in een associatiepatroon, en dat leidt vervolgens tot een profilering waarvoor ze wel enthousiast kunnen raken. Hoogbegaafden kunnen eindeloos plussen en minnen tegenover elkaar zetten en blijven twijfelen. Dan zeg ik: als je zo twijfelt, is het dan niet gewoon nee? Het voelen zijn veel hoogbegaafden kwijtgeraakt.'' Nauta benadrukt de rol die ouders spelen bij het opwekken en behouden van de motivatie:'' Laat zulke kinderen keuzes maken op grond van motivatie, niet op grond van prestatie. Corten: ''Geef ze diverse activiteiten, geef ze veel materialen, geef ze verschillende omgevingen. Ook al lijken het eenvoudige dingen, het kunnen later wel de bronnen zijn van houvast en geluk.''

 

www.werkenwaarde.nl/

 


naar boven

 

Talent, mei 2003 

Sportverlof op de LOOT-school

Om twaalf uur weg

Sporttalentjes mogen op LOOT-scholen hun lessen aanzienlijk vaker verzuimen  dan op gewone scholen. Zolang ze de gewonnen tijd maar trainend en sportend gebruiken, zodat ze later zullen excelleren. : ''Die kinderen hebben een bepaalde mentaliteit. Het consciëntieuze in de sport gaat vaak samen met het consciëntieuze in school.''

 

De Rietlanden lijkt een scholengemeenschap als alle andere. Overal scholieren, overal hangen ze rond. Buiten, in de kantine, in de gangen. Een van die gangen is omgetoverd tot galerie. Aan de muur portretten van beroemde en minder beroemde leerlingen en ex-leerlingen. Voetballer Nando Raphael (ex-Ajax) hangt er, naast Silvana Bauer (US-open dames dubbel jeugdkampioen) en topzwemmer Thijs van Valkengoed (wereldtop schoolzwemmen). Onder de portretten geeft een deur toegang tot het kantoortje van Ed van Zoonen, roostermaker en sportcoördinator van De Rietlanden. Boven het kantoor staat in dikke letters RIETLANDEN TOPSPORTPLAN.

 

De Rietlanden is een gewone school in Lelystad. Een gewone school met iets extra's; De Rietlanden is aangesloten bij het Landelijk Overleg Onderwijs en Topsport (LOOT). Jonge sporttalentjes waarvan de trainers rekening houden met een topsportcarrière,  krijgen op LOOT-scholen tijd en ruimte om die carrière gestalte te geven. Veertien scholen voor voortgezet onderwijs -verspreid door heel Nederland-  geven in totaal dertienhonderd kinderen een extra kans. Zoals aan Eva Pera, die deze maandagochtend met een speciaal verzoek het kantoortje van Ed van Zoonen binnenstapt. ''Ed?…uhhm. Woensdag gaat mijn klas naar Wageningen, voor een schoolconferentie, de hele dag. Ik dacht: ik ben al een tijdje niet bij Henk van Hulst op de tennisschool geweest. Misschien kan ik daar dan woensdag naar toe.'' Ed van Zoonen bekijkt peinzend het programma van de conferentie, wikt en beschikt: ''Okee, doe maar. Maar meld boven even dat je niet komt.''

 

Eva Pera (16, 4 atheneum) is een tennistalent. Na een jaar in de jeugdselectie van tennisbond KNLTB, werkt ze nu zelf aan haar carrière. De brugklas deed ze nog op een gewone school, in Bussum. Toen ze goed blééf tennissen, kwam ze naar De Rietlanden. Eva wil tennisprofessional worden,  zeker. Maar onder geen beding mag haar schoolcarrière onder die toekomstdroom lijden. Het gymnasium heeft ze al aan de wilgen gehangen, dat ging niet met al die trainingen. Eva: ''Geeft niet, arts wil ik toch niet worden. Maar het VWO wil ik afronden, want of ik echt prof kan worden weet niemand.'' Dus toen Eva's familie naar Flevoland verhuisde, ging ze meteen shoppen voor een LOOT-plekje. Eerst praten bij de LOOT-school in Almere. ''Daar moest ik gewoon tot drie uur naar school.'' De keus voor De Rietlanden was toen eenvoudig: ''Hier mag ik om twaalf uur al weg.''

 

Ed van Zoonen is nu 'een jaar of zes' LOOT-coördinator op De Rietlanden. Ook het begin van LOOT -alweer twaalf jaar geleden- maakte hij mee, als sportleraar. Vijfenzeventig LOOT-kinderen liepen er op een gegeven moment op school, halve klassen bijna, weet Van Zoonen nog. ''Het begon met de turners uit Almere, en een jongen uit Lelystad, die rijdt nu in de Formule 2. In de begintijd was het: kom maar. Dat werd een beetje vaag. Er liepen ook kinderen die de extra tijd niet per se nodig hadden.'' Halverwege de jaren negentig zijn de regels daarom flink aangescherpt, op alle scholen gelden nu harde NOC/NSF toelatingscriteria. Nu is het helder, zegt Van Zoonen: ''Als je in de C1 voetbalt zeggen we: ga zo door, maar wel in je eigen tijd. We nemen alleen kinderen die echt tot de top horen.''

 

Behalve het felbegeerde ministeriële predikaat LOOT-school –scholen verhogen daarmee immers hun aantrekkelijkheid- ontvangt De Rietlanden van sportkoepel NOC/NSF een beetje geld: €4500 per jaar. Daarvan kan je mij niet betalen, zegt Van Zoonen. ''Daar moet geld van school bij.'' Zes uur per week wordt Van Zoonen geacht bezig te zijn met zijn LOOT-leerlingen, nu 25 in getal. Hij begeleidt, adviseert, controleert en legt contacten. Bijvoorbeeld met diëtisten voor voedingsadviezen, met opticiens voor speciale brillen, of met de Lelystadse fysiotherapiecentrale TopFit, die niet geheel toevallig in een leegstaand deel van de school is gevestigd en waar LOOT-leerlingen tegen gereduceerd tarief terecht kunnen. Of met sportservice Flevoland -het regionale steunpunt van NOC/NSF- bij het geven van een mediatraining, want daar kunnen de sporttalentjes ook niet vroeg genoeg mee beginnen.

 

Maar de essentie van het LOOT-programma laat zich eenvoudig terugvertalen in tijd. De leerlingen mogen van het ministerie van onderwijs 20% van de lessen verzuimen, en kunnen toetsen en examens doen op afwijkende tijdstippen. Zoals Martijn van Staveren (16 jaar, 3 VMBO), een alpine skiër uit de nationale jeugdselectie. Hellingen met sneeuw zijn in de wijde omtrek van Almere onvindbaar, dus is Martijn soms maanden achtereen elders in Europa, en niet op school. Vorig jaar, nog op een gewone school in Emmeloord, ging dat mis. ''Ze konden me geen begeleiding geven. De leraren stuurden niets op, ik deed niet genoeg mijn best. Soms mocht ik niet weg. Ik bleef zitten. Om mijn schoolcarrière te redden ben ik overgestapt naar De Rietlanden. Ed zorgt dat ik mijn examens krijg.'' Dat gebeurt niet per postbode, maar over het internet. Op een laptop doet Martijn zijn toetsen en examens, tussen de trainingen door.

 

Het gaat nu veel beter dan vorig jaar, zegt Martijn, hoewel hij erkent dat er nog best een schepje bovenop kan. ''Was ik eerder overgestapt, had ik misschien Havo kunnen halen. Het was zo'n stress, op de vorige school. Nu heb ik veel meer tijd om te leren,'' zegt Martijn en buigt zich over een inhaaltoets tekstverklaring Nederlands, in een hoekje van Van Zoonens kantoortje. Van Zoonen: ''Hij is net drie dagen terug. Morgen vliegt hij weer terug naar de sneeuw. Het weekend heeft hij voor deze toets geleerd.'' Martijn is veel meer dan de standaard 20% afwezig, geeft Van Zoonen toe. Kan niet anders in zijn geval. Maar ook in andere gevallen hanteert Van Zoonen die norm uiterst flexibel, zoals vorig jaar bij synschroonzwemster Julie de Jong. ''Ze kwam naar me toe: 'ik heb het idee dat ik op school niet meer zo veel opsteek. Nou, zei ik, doe het maar thuis. Ze kwam twee of driemaal per week op school, maar was een van de besten van haar klas.''

 

Van Zoonen benadrukt dat het wat hem betreft wel altijd tweerichtingsverkeer is. ''Ze moeten zich aan de afspraken houden. Als ze gaan lopen klooien, als het in de sport niet meer lukt, of als de schoolresultaten uitblijven, dan houdt het op.'' Daar zijn voorbeelden van: een tennisser die zijn school liet versloffen, een keeperstalentje dat wegens gebrek aan sportsucces uit het LOOT-programma stapte. Van Zoonen spreekt dat door met de ouders, geeft het door aan de club, maar gaat niet de psycholoog uithangen. Bovendien, dat zijn uitzonderingen, de meesten van zijn leerlingen zijn zwaar gemotiveerd. Van Zoonen: ''Die kinderen hebben een bepaalde mentaliteit. Het consciëntieuze in de sport gaat vaak samen met het consciëntieuze op school.'' Eva Pera staaft Van Zoonen's bewering met een voorbeeld: ''Een tijdje ging ik donderdags helemaal niet meer naar school. Op een gegeven moment zag ik de cijfers zakken. Nu ga ik donderdags weer wel naar school. Dat heb ik zelf besloten.''  Anderzijds, mocht er geen LOOT bestaan, dan zou de schoolcarrière vaak het onderspit delven, vermoed Van Zoonen.''Met het mes op de keel kiezen ze toch voor het leukste. En sporten is het leukste.''

www.lootschool.nl


naar boven

 

 

Talent, april 2003 

De kick van Vierkant

De stichting vierkant voor wiskunde viert dit voorjaar het tienjarig bestaan. ''Als je zo'n puzzel oplost, dan geeft dat een kick.''

 

Vier volwassen mannen buigen zich in jongensachtige spanning over een ingewikkeld vouwblaadje vol scharnierbare driehoekjes, wat na uitleg een flexibele polyeder blijkt. De maker is Bas Edixhoven, hoogleraar aan de Leidse faculteit voor wiskunde en kandidaat-voorzitter van de stichting vierkant voor wiskunde. Het driehoekjespatroon heeft Edixhoven van het internet geplukt, het gekleurde papier uit de knutselhoek van zijn kinderen. Vanochtend in alle vroegte heeft hij zitten knippen en plakken. Het geheel behoeft nog enige verbetering - beamen ook de toekijkers- maar de flexibele polyeder mag volgend jaar deel uitmaken van de Vierkantkalender.

 

De Vierkantkalender –iedere dag een nieuw raadsel- is een van de producten van de stichting vierkant voor wiskunde, kort gezegd Vierkant. Vierkant organiseert zomerkampen, puzzelmarkten en wiskundeclubs en maakt doeboeken en wisschriften. In de wisschriften vinden kinderen met een wiskundeknobbel de uitdaging die ze zoeken wanneer ze de gewone lesstof al lang en breed af hebben. Vorig jaar –het eerste jaar- gingen er honderden wisschriften de deur uit, nu zijn dat er al duizenden, vertelt Wim Berkelmans, wiskundige en directeur van de stichting.

 

Twee dagen van de week zit Berkelmans (47) op het sobere stichtingskantoortje van Vierkant: twee aaneengeschoven bureaus met aan iedere zijde een computer. Langs de muur een systeemkast vol dozen met wisschriften, kalenders, doeboeken, folders en promotiemateriaal, in de vensterbank nog een koffiezetapparaat. Tegenover Berkelmans zit Maurice Alberts (25). Alberts is –hoe kan het ook anders- student wiskunde. Hij zit in zijn laatste jaar, volgend jaar stapt hij over naar de lerarenopleiding, want leraar wiskunde wil hij worden. Hij werkt net als Berkelmans twee dagen per week voor Vierkant. Alberts coördineert de zomerkampen van Vierkant en bouwt aan een website vol informatie voor zijn toekomstige collega's. Wiskundedocenten kunnen opdrachten van de site plukken, plus een leidraad om met die opdrachten om te gaan. Zodat ze hun lessen wat op kunnen fleuren, want wiskunde hoeft helemaal niet saai te zijn, vindt Alberts: ''De stelling van Pythagoras zelf ontdekken is leuk. Maar op school wordt toegewerkt naar het examen. Daar mogen geen fouten gemaakt worden. Dus wordt Pythagoras honderd keer herhaald. Dan is Pythagoras niet leuk meer.''

 

Achter de computer naast Berkelmans zit een derde betaalde deeltijdmedewerker van Vierkant, de studente Sophie Raynor (24), Engelse van geboorte. Raynor studeert wiskunde, min of meer in dezelfde gang als waar het kantoortje van Vierkant is gevestigd. Een paar maal per week hobbelt ze een ochtend of middag binnen bij Vierkant. Haar voornaamste taak is het samenstellen van de nieuwe Vierkantkalender. Een vierde deeltijder van Vierkant -Tanja Cobussen- draagt zorg voor de administratie en verzending van materiaal, maar vandaag is er op het kleine kantoortje geen plaats meer voor haar. Verder draait Vierkant op louter vrijwilligers. Er is een 'harde kern' van zo'n vijftig vrijwilligers, uit het hele land. Dat zijn wiskundedocenten, andersoortige wiskundigen, ouders en ook veel ex-deelnemers van de zomerkampen. Hun voornaamste bezigheid is het begeleiden van de jaarlijkse Vierkant zomerkampen. Veel kinderen leven op van die kampen, zegt Berkelmans, omdat ze dan zien dat er kinderen zijn net zo slim zijn als zij, of misschien nog slimmer. Maar het zijn lang niet allemaal nerds, benadrukt Maurice Alberts, die als deelnemer en later begeleider van de zomerkampen de stichting binnenrolde.

 

Maurice wordt betaald uit het potje WisKids, waarmee de overheid de instroom van studenten in de bètavakken wil stimuleren. Als de website af is, dan zal het potje ook wel op zijn. Alberts opvolger zal dan weer uit een ander potje betaald moeten worden, vermoedt Berkelmans, die een aanzienlijk deel van zijn tijd bezig is om fondsen bij elkaar te sprokkelen. De kantoorfaciliteiten voor Vierkant worden gegund door de Universiteit van Leiden, waarbij Vierkant inhuist. Het drukken van de schriftjes en kalenders doet het CWI (Centrum voor Wiskunde en Informatica), dus daar zijn ook geen kosten aan verbonden. Andere subsidieverstrekkers zijn de Stichting Wetenschap en Techniek, het wiskundig genootschap, de Vrije Universiteit en het Leids Universiteits Fonds. Afgezien van wat in natura betaald wordt, zal het in totaal om zo'n vijftigduizend euro gaan, schat Berkelmans. Vierkant heeft wel eens contact gehad met het ministerie van onderwijs, om te vragen of het produceren van bijvoorbeeld het verrijkingsmateriaal niet beloond kon worden met een structurele subsidie. Neen, was het antwoord, het maken van verrijkingsstof is een klusje voor de markt, dat moet de commerciële uitgever maar doen. ''Maar,'' zegt Berkelmans, ''als we het commercieel moeten gaan uitgeven vrees ik dat het te duur wordt voor scholen. Dan zal de verspreiding afnemen en dat is tegengesteld aan onze doeleinden.''

 

Op papier zijn die doeleinden hetzelfde als tien jaar geleden. ''Wiskunde kan voor jongeren een plezierige intellectuele uitdaging zijn. Zij kunnen genieten van hun ontdekkingen en oefenen spelenderwijs het logisch en abstract denken,'' luidt de boodschap op de website van Vierkant. Het Vierkantzomerkamp was tien jaar geleden een van de eerste activiteiten van Vierkantoprichters Zsofia Ruttkay en Henk Barendregt. Ruttkay, Hongaarse van oorsprong, merkte dat wiskunde in Nederland te boek stond als saai en voor nerds. Als dat in moederland Hongarije niet zo is hoeft dat in Nederland ook niet zo te zijn, vond Ruttkay en begon in 1993 met de stichting Vierkant. Dertien kinderen gingen mee op het allereerste zomerkamp. Nu zijn dat er negentig.

 

De naamsbekendheid van Vierkant op middelbare scholen zal de 100% intussen dicht genaderd zijn, schatten Berkelmans en Alberts, zodat nu vrijwel alle wiskundeleraren van het bestaan van Vierkant op de hoogte zijn en kinderen ernaar kunnen verwijzen. Berkelmans bouwt de activiteiten van Vierkant langzaam verder uit. ''Wat ik vooral doe is initiatieven ontwikkelen. Bijvoorbeeld verrijkingsstof voor basisscholen laten maken.'' Dat gebeurt naar het voorbeeld van de succesvolle doeboeken. Veel van de bestaande onderwerpen uit de wisschriften spreken ook jongere kinderen aan, al moet het worden aangepast aan het basisschoolniveau. Dat laatste doet Berkelmans' vrouw, die het leuk vindt om wiskundige onderwerpen op een aantrekkelijke manier aan kinderen te presenteren. Daar rolde ze niet geheel toevallig in, vertelt Berkelmans: ''Mijn zoon verveelde zich op school. Dat leidde van nietsdoen tot verveling tot vervelend worden. Mijn vrouw is zich daar eigenlijk uit noodzaak in gaan verdiepen.''

 

Een ander initiatief van Berkelmans is het weven van een netwerk van wiskundedocenten die plusklasjes willen en kunnen begeleiden. Dat gebeurt al in het voorgezet onderwijs, en sinds kort ook in het basisonderwijs. Vanmiddag gaat Berkelmans naar Gouda om een regionaal plusklasje basisschoolleerlingen uit de omgeving een verrijkingscursus te geven. Die plusklasjes worden gevormd door bolleboosjes van basisscholen uit de directe omgeving bijeen te sprokkelen. ''Ouders oefenen druk uit, vinden dat scholen iets extra's moeten doen. Die scholen komen vervolgens bij ons vragen of we niet wat kunnen organiseren.''

 

Andere bètavakken kijken soms met scheve ogen naar Vierkant, zegt Berkelmans, want die hebben niet zo'n stichting. Of het bestaan van Vierkant de instroom van wiskundestudenten verhoogt, dat durft Berkelmans niet te zeggen. ''Dat is niet te meten. Maar dat is ook niet ons primaire doel. Ons doel is wiskunde uitdagend en leuk maken. Als dat lukt zullen geen talenten verloren gaan. Wat wij willen uitdragen is de wereld van vragen en antwoorden die achter simpele, dagelijkse dingen zit. Dat is een ontdekking vol puzzels. En als je zo'n puzzel oplost, dan geeft dat een kick.''

www.vierkantvoorwiskunde.nl

 


naar boven

 

Talent, maart 2003 

ouders trekken ten strijde

Op naar Den Haag!

De wanhoop voorbij zoekt een groepje ouders van vastgelopen hoogbegaafde kinderen naar wegen om de beslissers in het onderwijsveld onder druk te zetten. De bestaande ouderorganisaties en belangengroeperingen doen huns inziens niet genoeg. ''Mijn kinderen zijn niet de enigen, er zijn duizenden zoals zij. Voor die kinderen moeten speciale scholen komen.''

 

Margreet (47) slaat met de platte hand op de dikke gele dossiermap, als bewijsstuk voor de vele uren werk die ze er in heeft zitten. In het bellen, schrijven, mailen, overleggen, lobbyen, weer bellen en nog meer schrijven om schooldirecties en schoolleiders op de lacunes in hun kennis te wijzen. Lacunes ten aanzien van de hulp aan vastgelopen hoogbegaafde kinderen. Aanleiding zijn haar eigen kinderen. De eerste twee dochters laveerden met hangen en wurgen door hun schoolcarrière. Met twijfelachtige resultaten, met pesten, met depressiviteit. Aanvankelijk wist Margreet niet waarom. Pas toen ook haar derde kind in het voortgezet onderwijs vastliep, begon het te dagen. Ze ging te rade bij deskundigen. Haar zoon Reinier (17) bleek hoogbegaafd, een typische onderpresteerder.

 

Haar ogen schieten vuur wanneer Neeltje (39) het verhaal van zoon Nico verteld. Nico wilde niet deugen, was onhandelbaar. ADHD, constateerde de school. De huisarts haalde die diagnose onderuit en verwees hen door naar een deskundige, die vervolgens hoogbegaafdheid constateerde. Het dorpsschooltje kon daar niets mee. Een andere school werd gezocht en gevonden in de stad verderop. Aanvankelijk ging het daar goed. Maar in het voorjaar bleek Nico al maandenlang op de gang te zitten, zo werd vader Joost (40) verteld in een tienminutengesprekje. Korte tijd later werd Nico van school gestuurd. De rest van het jaar zat hij thuis. Nu zit Nico op school nummer drie, nog steeds regelmatig op de gang. Nico is negen jaar oud.

 

Margreet, Neeltje en Joost vonden elkaar bij toeval, tijdens een zomervakantie op een Luxemburgse camping. Of eigenlijk vonden de kinderen elkaar, en viel het de ouders op hoe goed ze met elkaar opschoten. Er ontstond een band en terug thuis, ergens op het raakpunt van de provincies Utrecht en Zuid-Holland, bleven ze elkaar opzoeken. Om ervaringen te delen, om samen te huilen en samen te lachen. Want de dingen die ze meemaken zijn soms zo droevig dat je er om gaat lachen. Zoals Margreet eerst te horen kreeg dat zoon Reinier zich maar moest aanpassen. Ze stapte naar de klachtencommissie. Die constateerde dat juist de school zich moest aanpassen, door een begaafdenbeleid te voeren. Reinier- hij was intussen blijven zitten- werd daarop een klas hoger ingedeeld. Maar begeleiding bleef uit. Hulp van de door Margreet in de hand genomen deskundige werd door de school geweigerd. Later bleek dat veel leerkrachten helemaal niet op de hoogte waren van Reiniers dikke dossier. Reinier bleef weer zitten. Op een gegeven moment constateerde de school dat Reinier sociaal laagbegaafd was. En dat het beter was als hij van school zou vertrekken.

 

Margreet: ''Ik ben op zoek gegaan naar een andere school. Maar telkens was er wel iets waardoor het niet lukte. Geen hoogbegaafdenbeleid, geen plaats meer in de klas, nergens kon hij terecht.'' Margreet, intussen radeloos, belde de onderwijsinspectie met de vraag of zij dan misschien een geschikte school wisten. Nee, was het antwoord. Collega-ouder Joost heeft dezelfde ervaring: ''Ze weten niets. En ze laten je staan met je probleem. Bij ons hetzelfde verhaal. We moeten op een school of zes geweest zijn, telkens is er wel iets waardoor er onze zoon er niet terecht kan. Het is jammer dat scholen zo lang blijven hangen in tests en cijfertjes. Ik denk: neem nu 's die stap en ga met die kinderen werken. Dan zal je zien wat ze kunnen. En dat ze wél gelukkig kunnen zijn op school. En mijn kinderen zijn niet de enigen, er zijn duizenden zoals zij.''

 

Intussen zien Joost, Margreet en Neeltje dat de problemen zich misschien wel op schoolniveau manifesteren, maar dat de oplossing op een hoger niveau ligt. Neeltje: ''Er is een beeld dat hoogbegaafden zich wel redden. Daardoor zijn gewone scholen niet toegerust voor deze problemen. Wat dat betreft valt hen weinig te verwijten''. Ook Margreet ziet de onmacht juist die onderpresterende hoogbegaafde kinderen voldoende begeleiding te bieden. Bij haar jongste dochter beginnen nu ook de problemen. ''Voor haar heb ik een andere school gezocht, maar daar valt nu ook een gat. De school heeft een beleid voor hoogbegaafde kinderen, maar onvoldoende mensen om dat beleid uit te voeren.'' Margreet ziet wel een oplossing: ''Laatst zei Reinier: Voor het eerst heeft een leerkracht mét mij gepraat, in plaats van tegen mij. Ik heb die man opgebeld en mijn blijdschap geuit. Eindelijk iemand die wel luistert, eindelijk wat schot er in. Die leerkracht heeft contact met het centrum voor creatief leren in Sterksel. Daar zitten mensen die niet wachten op beleidsnota's en rapporten, maar gewoon aan het werk zijn gegaan.'' Margreet onderkent in dezelfde adem dat het centrum voor creatief leren -waar vastgelopen hoogbegaafden worden opgevangen- eigenlijk een stap te laat is. ''Dat zijn zware gevallen, zorgleerlingen. Zo lang moet je niet wachten. Kinderen zoals mijn zoon moeten in een eerder stadium ergens heen kunnen. Daar moeten opvangmogelijkheden, speciale scholen voor komen.''

 

Nu ze hun wanhoop voorbij en een probleemanalyse rijker zijn, voelen ze zich geroepen die speciale scholen te helpen verwezenlijken. Subsidies, geld moet er komen voor instellingen als het centrum voor creatief leren. Rugzakjes met geld moeten er komen voor de probleemleerlingen aan de bovenkant, zodat bijzondere scholen de gaten gaan vullen die het reguliere onderwijs laat vallen. Dat geld, die aandacht moet komen uit Den Haag, daar moet de druk worden opgevoerd. Maar juist daar laten de experts en belangenbehartigers het afweten. Margreet: ''Pharos, SLO, CPS, Plato, het ministerie zelf, de onderwijsspecialisten, allemaal heb ik ze in de loop der jaren aan de lijn gehad. Zeker, je kan je verhaal kwijt, maar echte hulp kunnen ze niet geven.'' Neeltje: ''Een club als Pharos doet 't best goed hoor. Daar gaan we geregeld heen, daar is begrip, daar kan je je verhaal kwijt. Ze kunnen je verwijzen.'' Joost: ''Maar een echte lobby vormen ze niet''.  Neeltje: ''Op het lustrum hadden ze de onderwijsspecialisten van alle fracties uitgenodigd. Geen van hen kwam opdagen. Dan is er volgens mij iets niet goed gegaan met het lobbywerk.''

 

Het groepje ouders zoekt daarom naar meer directe middelen. Met enige regelmaat schrijven ze tegenwoordig politici aan, met e-mails en brieven. Soms zijn de antwoorden bevredigend, soms over weer een onderzoek, of nog een beleidsnota. Margreet en Neeltje hebben laatst een nieuwe stap genomen, door naar Den Haag te gaan, op bezoek bij de kamercommissie onderwijs: ''Dan blijkt dat je als gewoon burger die mensen te spreken kan krijgen. Dat verbaasde me wel.'' Medestanders worden gezocht en gevonden, op internetsites, op scholen, op ouderavonden. Een netwerkje begint zich te vormen. Neeltje: ''Morgenavond is er een Pharosactiviteit voor de kinderen. Daar lopen genoeg ouders rond, vaak met hun ziel onder de arm. Die spreek ik aan, of ze willen meedoen met schrijven, met mailen.'' Gestaag dijt het clubje uit, al gaat het langzaam: ''Sommige ouders zijn door al uitgeput. Anderen durven niet, bang de sfeer op school te bederven, de leerkrachten tegen zich in het harnas te jagen. Terwijl de scholen best kunnen zeggen dat ze het gewoon niet kunnen. De scholen zouden aan onze kant moeten staan, net als de bestaande organisaties. Ik zou tegen hen allemaal willen zeggen: doe mee!'' Het groepje ouders begint zich als actievoerders te zien, ook al blijven ze ongeorganiseerd en liever buiten de schijnwerpers. Margreet: ''Zeuren is niet leuk, maar er is geen andere weg. Het voelt alsof scholen en ouders tegen elkaar uitgespeeld worden.Wij willen dat daar een eind aan komt.''

 

De namen van betrokken ouders en kinderen zijn op eigen verzoek gefingeerd


naar boven

 

Talent, oktober 2002 

 

Een kerkelijk plusklasje

Tussen geloof en rede

In het Drentse Hardenberg schuift een select groepje vrijgemaakte jongeren maandelijks aan voor een uurtje lekker vrij interpreteren van bijbelteksten. ''Ik kom met plezier, ik ga met tegenzin weer weg.''

 

Om de tafel vier jongeren, twee dominees. Na een kort gebed heet dominee Gerard de Kimpe (50) de jongeren welkom: ''Fijn dat jullie er weer zijn. Jullie wilden vanavond praten over de vrouw in het ambt,'' en hij buigt naar rechts voor een eerste rondje: ''Anneriek, begin jij?'' Anneriek (15) leunt achterover: ''Ik ben daar tegen. Iedereen heeft een taak. Die van de vrouw ligt in de opvoeding en zorg voor de kinderen'', en ze verwijst naar het bijbelboek Korintiërs. Gerdien (16) sluit zich bij Anneriek aan, zij het met moeite: ''Ik ben meer tegen dan voor.'' Paul (15) – de enige jongen in het gezelschap- haalt zijn schouders op: '''Het is inconsequent dat ze wel een vereniging mogen leiden, maar geen dominee mogen worden. Maar mij maakt het niet uit. Waarom zouden ze het eigenlijk willen. Het is toch niet echt nodig? '' Lianne (16), al een tijdje op het puntje van haar stoel: ''Ik ben voor. Nergens in de Bijbel staan expliciete argumenten tegen vrouwen in het ambt. Het is gewoon een oude vastgeroeste gewoonte.''

 

Wie bij Zwolle rechts afslaat komt vlak voor de grens met Duitsland in Hardenberg. Hardenberg is een groeigemeente, een aanzienlijk deel van de 30.000 inwoners woont in een nieuwbouwwoning. Hardenberg is een gelovige gemeente, meer dan de helft is nog altijd kerkgaand. Een groot deel daarvan noemt zich Vrijgemaakt, naar het moment (1944) dat deze afsplitsing zich 'vrijmaakte' van de gereformeerde kerk. Vrijgemaakten zijn vrij strak in de leer, maar dragen geen hoeden en zwarte kousen, zwemen eerder naar de evangelische EO-kerk. Het Hardenbergse kerkgebouw zelf is typisch jaren zeventig, met een traag hellend dak en felrose en hardblauwe tinten. Vrijgemaakten wonen graag in Hardenberg, want daar wonen veel vrijgemaakten.

 

Een van de drie Hardenbergse vrijgemaakte dominees is Gerard de Kimpe. Vier jaar geleden is het nu dat een van zijn gemeenteleden op hem afstapte. De Kimpe organiseerde een speciaal catechisatieklasje voor verstandelijk gehandicapte kinderen uit zijn kerk. Dat was heel mooi, vond de vrouw, maar dacht hij ook wel eens aan het probleemgebied aan de andere kant? De Kimpe: ''Ze had een hoogbegaafde dochter. Niet dat het meisje problemen gaf, maar ze waren al wel lid van Choochem (vereniging van hoogbegaafde christenen). Ze gaf me folders en brochures. Dat gaf veel inzicht.'' De Kimpe raakte betrokken bij Choochem, nam zitting in een werkgroep en begon na te denken over een speciaal catechisatieklasje –catechisatie extra- voor de wat slimmere kinderen. ''Niemand wist hoe dat zou moeten, ik ook niet. We zijn gewoon begonnen.''

 

Alle kinderen van de Vrijgemaakte Kerk volgen catechisatie. Op een vaste avond in de week komen ze in leeftijdgroepen bijeen, in een zaaltje van de kerk, onder leiding van een dominee, ouderling of diaken. Eerst voornamelijk speels, later wordt serieuzer onderwezen in de 'leer van de kerk', aan de hand van de Heidelbergse catechismus. ''Het is kerkelijk onderwijs,'' legt De Kimpe uit en toont het lesboek: 'Ik geloof' /deel 6. ''Ze krijgen er nog net geen cijfer bij, maar het is wel degelijk leren. Dat doet dít klasje dus niet,'' zegt De Kimpe, doelend op het klasje extra-catechisatie dat maandelijks bijeen komt, bovenop de gewone catechisatie. ''Die hebben geen boekje. Daar verloopt het heel anders, want ik hoef ze niets te leren.'' Drie plusklasjes leidt De Kimpe, van pre-basisschoolleeftijd tot post-pubers. Het zijn losse groepjes kinderen, van verschillende vrijgemaakte kerkgemeenten uit de wijde omgeving. Ze komen vrijwillig, ze hoeven niet. Maar ze komen graag, zegt De Kimpe. Zelfs op deze warme juni-avond –de gewone catechisatie is al gestopt en de leeftijdgenoten zijn hun vakantie al zowat begonnen- komen er weer vier naar het kerkzaaltje, om te praten over wat ze bezighoudt. Vanavond dus de vrouw in 't ambt. De Kimpe: ''Die hebben we niet in onze kerk. Maar het speelt wel, anders komen ze er niet mee.''

 

Anneriek blijft erbij: vrouwen mogen niet werken, dat staat gewoon zwart op wit in de bijbel.

''Maar vrouwen mogen wel evangeliseren,'' zegt Paul en bladert tevergeefs door zijn bijbeltje, op zoek naar de tekst die hem daarin ondersteunt. Paul en Lianne voeren vervolgens verschillende werkende vrouwen op, zelfs profetessen. Anneriek heeft even geen weerwoord, totdat ook weer Paul de Korintiërs citeert: ''Zoals in alle gemeenten der heiligen moeten de vrouwen in de gemeente zwijgen. Want het staat lelijk voor een vrouw te spreken in de gemeente.''

''Het is zo flauw,'' verzucht Lianne, ''het is altijd van: jij moet je mond houden, want jij hebt die appel geplukt.''

"Toch wel een beetje vreemd eigenlijk,'' vindt Gerdien, ''volgens mij heeft Paulus  eigenlijk geen mening. De ene keer zegt hij dit, de andere keer dat.''

Adrian Verbree (40), collega-dominee van De Kimpe en vaste vervanger bij de extra-catechisaties, duwt de jongeren voorzichtig de weg van bijbelexegese in: ''Hoe redeneert Paulus eigenlijk? Volgens mij moet je daarover nadenken.  En of die redenering ons wel aanspreekt'' Om daar gelijk aan toe te voegen:''Maar misschien zeggen jullie: dat mag je helemaal niet zeggen, want alles in de bijbel moet je letterlijk nemen. Maar dan zeg ik: er staat ook: God bestaat niet. Alleen staat ervoor: en de dwaas zei:…….''

 

Dominee De Kimpe zegt zich niet erg grondig voor te bereiden op het uur vrije discussie: ''Ik lees me een beetje in, maar voor de rest is het kijken waar het schip strandt. Ik ben altijd benieuwd wat er uit komt. Vooral bij de kleintjes, die flappen er van alles uit. De ouderen conformeren zich meer.'' Het klasje is ook niet per se voor hoogbegaafden, zegt De Kimpe, het is voor alle kinderen die 'anders' in elkaar zitten: ''Maar ik ga het ze niet makkelijk maken. Het is voor jongeren die wat meer willen doen. Jongeren die zich vaak uitdrukken in volwassenentaal, met moeilijke worden.'' En dat zijn vaak kinderen die niet alles zonder meer kunnen aanvaarden, wat misschien wel een voorwaarde is voor geloven. ''Dat speelt zonder meer een rol. Aanvaarden is moeilijker voor hoogbegaafden, die vragen altijd maar door. Dat zeg je nu wel, zeggen ze dan, maar hoe zit het dan met….. Dan moet je ze niet de mond snoeren. Nee, geef ze de ruimte om zich uit te spreken.''

 

Lianne doet dat graag, zich uitspreken: ''Ik vindt het verhaal van Paulus niet dermate goed dat ik het accepteer,'' en gaat vervolgens in op de historische context waarin de brieven van Paulus geplaatst moeten worden. ''Op Kreta (het bijbelboek Korintiërs speelt op Kreta) was toen juist een emancipatiestrijd gaande binnen de gemeenschap van christenen. Paulus probeerde de gemeenschap bijeen te houden. Zo moet je dat verhaal lezen.'' Gerdien heeft er moeite mee: ''Ik vind dat eigenlijk ook, maar wat er staat is toch het woord van God?'' Lianne: ''Er staat ook dat we hoedjes en kapjes op moeten. Doen we toch ook niet?'' De Kimpe: ''Hier ligt een pittig punt. Maar ik zie dat het uur al bijna om is en ik moet echt op tijd weg vanavond. Ik wil nog wel even evalueren. Wat vonden jullie er van?''  Gerdien: ''Toen ik van huis ging dacht ik: hoe kun je daar nu een uur over praten. Nu blijken we nog niet eens op eenderde te zijn.'' Collega-dominee Adrian Verbree blijkt eveneens niet geheel tevreden: ''Ik wil meer vuurwerk. We moeten elkaar scherpen, meer vechten.''

 

Het is duidelijk dat De Kimpe en collega Verbree ook zelf van het uurtje vrije discussie genieten. Toch is het niet louter plezier dat hen drijft, want het klasje komt voor een belangrijk deel voort uit zorg. Het heeft de functie van 'in de gaten houden' zegt De Kimpe. ''De kans bestaat dat deze jongeren binnen de gewone (catechisatie)klas niet worden geaccepteerd, want ze komen soms betweterig, zelfs pedant over. Ze lopen de kans te worden afgeschoten, en kunnen vervolgens afhaken. Dat kan het begin zijn van een keten van afhaken, wat weer kan uitmonden in  het afvallen van hun geloof. Die zorg leeft sterk bij de ouders. Ze zien hun kind in crisis komen en vragen zich af: kunnen we daar niet wat aan doen?'' Soms hebben die ouders ook zelf geworsteld, weet De Kimpe: ''Je ziet dat relatief veel volwassen leden van Choochem in het verleden van kerk zijn gewisseld, vanwege het onbegrip waar ze in hun gemeente op zijn gestoten. Moeilijke, wezenlijke vragen, die worden niet altijd op prijs gesteld. Niet iedereen weet dat hoogbegaafden dat niet doen om dwars te liggen, maar dat ze gewoon met die vragen zítten. Doe niet zo moeilijk, krijgen ze dan te horen, en ze gaan op zoek naar een gemeente die wel ruimte geeft om zich uit te spreken. In die zin kan je de parallel met het onderwijs wel trekken. Net zoals mensen vastlopen in het onderwijs kunnen ze vastlopen in de kerk.'' Volgens De Kimpe komt dat voor in alle kerkgemeenschappen, en is het niet zo dat hervormden makkelijker zijn dan gereformeerden of vrijgemaakten of andersom. ''Het is niet daarom dat er relatief  veel vrijgemaakten bij Choochem zitten. Dat is eerder omdat vrijgemaakten graag organiseren en aanpakken.''

 

Net zoals De Kimpe wil voorkomen dat hoogbegaafden uit onvrede hun gemeente verlaten, vindt hij dat de kerk als geheel moet zien te voorkomen dat diezelfde groep mensen het instituut kerk de rug toe keren. ''Er zijn mensen die worden gemeden, of zelfs worden gewipt uit bepaalde kerkelijke commissies, omdat ze die vaste verhoudingen op de proef stellen. Die breken dan met de kerk, vanwege de frustraties die ze hebben opgelopen.'' Daarom is het belangrijk dat ook buiten de kerk, maar binnen de kerkelijke gemeenschap faciliteiten voor hoogbegaafden worden gecreëerd, vindt De Kimpe: ''Op basisscholen van onze signatuur zie je dat speciale programma's worden geïmplementeerd voor leerlingen met een voorsprong. Dan zie je dat het probleem herkend en erkend wordt.'' En Choochem is er ook nog, met website, discussiegroepen en buitenschoolse en buitenkerkse activiteiten. Hebben die ook zomerkampen? ''Ik geloof het niet. Dat zou in een behoefte kunnen voorzien, want ik zie vrijgemaakten niet snel op een gewoon kamp voor hoogbegaafden meegaan. Die draaien op zondag ook gewoon een programma. Dan kunnen onze kinderen niet mee doen.''

 

Drie jaar al lopen Lianne en Gerdien mee met het extra-catechisatieklasje, vanaf het begin. ''Ik kom met plezier, ik ga met tegenzin weer weg.'' zegt Gerdien.  Lianne valt haar bij. ''Net als nu. Eigenlijk zijn we net begonnen, is het alweer afgelopen. Alles mag gewoon gezegd worden, dat is lekker. Als dit niet kon, dan zou je toch een compleet geïsoleerd individuutje worden. Niet dat het elders nou heel erg niet mag, maar daar zitten ze niet op dezelfde golflengte. Krijg je gewoon geen antwoord.'' Gerdien: ''Of je krijgt een antwoord waaruit blijkt dat ze de vraag niet begrijpen.'' Lianne: ''Dus wat ons betreft mag de dominee wel eens in het zonnetje gezet worden. Hij zet zich al jaren ontzettend voor ons in. Hij is er altijd, ook al zijn we maar met ons tweeën.''

 


naar boven

 

 

Talent, augustus 2002 

Hoogbegaafdheid als Kapstok

Wel hausse, geen hausse

Dat er sprake is van een hausse aan hoogbegaafden is mogelijk, maar hoogst onzeker en in ieder geval onbewezen, zegt psycholoog Pieter Span. Er is wel degelijk sprake van een hausse, zegt orthopedagoog Hans van Luit, en dat heeft consequenties voor zowel kind als leerkracht. Niet direct een bezwaar, zegt zijn collega Marianne Pluymakers: ''Hoogbegaafd is een begrip dat kan dienen als werkhypothese waarmee andere problemen worden blootgelegd.'' 

 

Eind januari opende het Utrechts Nieuwsblad met het bericht 'kind krijgt  te snel stempel opgedrukt': ''Hyperactief, hoogbegaafd, dyslectisch, autistisch. Te snel en vaak plakken ouders en scholen kinderen een etiket van die aandoening op. Die wildgroei leidt tot pesten van kinderen,'' schreef de krant.  Psycholoog Martine Delfos en orthopedagoog Hans van Luit komen kort aan het woord. ''Het zou me niet verbazen als maar de helft van de kinderen die vermeend hoogbegaafd zijn, echt hoogbegaafd is,'' zegt Delfos in het artikel. Tijd voor een nadere gedachtenwisseling

 

Delfos heeft helaas geen tijd voor een toelichting, Van Luit gelukkig wel. In zijn kamer op het Utrechtse universiteitscomplex De Uithof vertelt hij dat hij zich vooral bezig houdt met rekenproblemen, maar in zijn werk ook regelmatig tegen hoogbegaafden oploopt. Meer dan vroeger?  Van Luit: ''Wanneer ergens een artikel over hoogbegaafdheid verschijnt, of een programma op tv –en dat gebeurt steeds vaker-  zien we een duidelijke toename van reacties. Ouders herkennen bepaalde 'kenmerken' die in zo'n artikel genoemd worden. Omdat ze hun kind toch al slim of snel vinden, zijn ze geneigd te denken dat hun kind dus ook hoogbegaafd is. Terwijl daar toch echt meer facetten aan kleven. Hoogbegaafden zijn ook sociaal begaafd. Ze moeten hun kennis kunnen overdragen en zijn intrinsiek gemotiveerd: ze gaan met hun zelflerend vermogen op zoek naar meer kennis.''

 

Van Luit ziet dat als gevolg van de toegenomen aandacht kinderen soms wat al te snel een bepaald stempel opgeplakt krijgen: ''Let wel: dit zeg ik uit praktijkervaring, er is geen onderzoek naar gedaan. Maar ik hoor van veel collega's dat labels sneller geplakt worden. Of het nu ADHD, discalculie of hoogbegaafdheid is, ouders zien of lezen vaker verhalen waarin ze hun kind herkennen. Ze stellen vaker zelf de diagnose, en komen sneller naar school met een claim: hun kind moet extra aandacht, of extra taken krijgen.'' Er zijn zelfs ouders, vermoedt Van Luit, die hun vermeend hoogbegaafde kinderen van jongsaf trainen: ''Je hoort nooit precies terug hoeveel oefening de ouders hebben gegeven om er voor te zorgen dat het kind zo ver gekomen is als het gekomen is, want in tegenstelling tot kinderen geven ouders wel sociaal wenselijke antwoorden. Maar er zijn ouders die huiswerk geven aan kleuters. Waarom? Misschien omdat ze belangrijk vinden dat hun kind boven de middelmaat uitstijgt. Leerkrachten reiken soms te snel naar het label ADHD, ouders sneller naar het label hoogbegaafd. Er zit toch een erfelijke component in. Dat streelt het ego.''

 

Een claimende ouder stelt een school voor problemen. Want zijn er wel middelen om het kind te begeleiden? En is de claim wel terecht? Nog veel groter kunnen de gevolgen zijn voor het kind. Van Luit: ''Een kind kan hoge cijfers halen, maar daarmee is nog niet gezegd dat het hoogbegaafd is. Dat moet je echt zeker weten. Misschien loopt dat kind al langer op de tenen om aan de verwachtingen van ouders te voldoen.''  Dus niet te snel naar dat plusklasje, niet te snel een jaar overslaan. Laat dat kind genieten van andere dingen, vindt Van Luit: ''De stof wordt in de loop der jaren steeds ingewikkelder, dus als ze in het begin al op hun tenen lopen, dan gaan ze dat niet redden. En als het kind uiteindelijk wordt teruggezet,  de frustratie, het pesten, alles wat daar mee gepaard kan gaan…'' rilt Van Luit, die zich een geval herinnert: ''Een jongetje dat van groep vijf naar groep zeven gaat, op advies van de schooladviesdienst. Die stap was te groot. Nu is hij een gemiddelde leerling op het VMBO, terwijl dat VWO had kunnen zijn. Die jongen is zijn intrinsieke motivatie helemaal kwijt.''

 

Het is moeilijk zekerheid te krijgen, want waar precies ligt de grens van hoogbegaafd? Volgens de consensus is dat grofweg bij een IQ van 130. Van Luit wil dat graag nuanceren: ''Kijk er zitten kinderen bij met een IQ van 125, die verder overal goede antwoorden op geven en leuke oplossingen verzinnen. Maar er zitten ook kinderen bij die 140 scoren, maar probleemoplossend gewoon harken zijn. Die weten alleen maar ontzettend veel.'' Het is daarom van belang een goede diagnose te stellen, goede tests te raadplegen en niet zomaar lukraak wat te testen. ''Een talige test voor een talig kind geeft eerder een goed resultaat dan een rekentest. Je moet niet over een nacht ijs gaan. Ga naar een deskundig instituut. Onze ervaring is dat bij de helft van de kinderen echt sprake is van hoogbegaafdheid.''

 

Pieter Span begon zo'n instituut al twaalf jaar geleden: het Psychologisch Adviespraktijk Begaafden Utrecht (PABU). Span en zijn drie medewerkers ontvangen sindsdien zo'n twee- tot driehonderd kinderen per jaar. Soms geeft een gesprek al voldoende zekerheid, soms moet het kind uitvoerig getest worden, vertelt Span, die aarzelend is op de vraag over de vermeende hausse aan hoogbegaafden: ''Niemand heeft ooit geteld, dus het zijn zuiver impressies van allerlei mensen. Dat maakt antwoorden op die vraag erg subjectief, in de slechte zin van het woord.'' De verhouding tussen wel en niet begaafden onder de kinderen die op consult komen bij het PABU, is volgens Span inderdaad fiftyfifty, zoals Van Luit stelt. ''Maar dat was het destijds ook, dus in die zin is er geen sprake van een hausse. Wat ik wel zie is dat de weerstand, of de weerzin tegen hoogbegaafdheid is afgenomen. Vroeger was het letterlijk een probleem als je kind hoogbegaafd was, het kostte geld en energie. Ouders gingen vaak opgelucht hier vandaan, blij dat hun kind toch niet hoogbegaafd was. Dat is niet meer zo. Hoogbegaafdheid is veel aantrekkelijker geworden, makkelijker om uit de kast te komen. Het aantal coming out gevallen is gegroeid. Maar dat is wat anders dan zeggen dat er meer begaafden zijn dan vroeger.''

 

Toch ziet ook Span dat de toegenomen aandacht voor het onderwerp hoogbegaafdheid ook kwalijke gevolgen heeft: ''Slechte stukken in bladen en kranten zijn dus heel vervelend. Dan stromen de moeders weer bij de schoolartsen binnen. In slechte stukken wordt bijna altijd gewezen op de negatieve aspecten van begaafdheid: gedragsproblemen, lastig, verveling, kort slapen. Dat hele rijtje komt telkens terug, omdat men elkaar naschrijft. Ouders met probleemkinderen zoeken natuurlijk oplossingen. Die lezen zo'n stuk, herkennen een aantal eigenschappen uit het rijtje van 22 en zeggen: hé, zie je wel!'' Het kan, en het gebeurt gelukkig ook anders, zegt Span over goede artikelen en programma's: ''Daarin wordt gewezen op de positieve aspecten, want daaraan herken je het begaafde kind veel beter: hoge cijfers, nieuwsgierig zijn, veel willen weten, de Libelle lezen als je vijf bent. En zo'n kind hoeft ook niet meteen getest te worden, dat is niet nodig. Geef dat kind gewoon veel te doen. Kijk, een begaafd kind (''wij hebben het liever over begaafd'') is intrinsiek gemotiveerd, gaat uit zichzelf kennis verwerven. Zo'n kind gaat onder de mensen, gaat naar die aardige persoon die altijd van die interessante dingen vertelt. Anders gaat het niet, is het niet echt begaafd.''

 

Er is een stroming, zegt Span zonder namen te willen noemen, die de definitie van hoogbegaafd erg ruim stelt. ''Die denken echt dat tien, soms wel twintig procent van de bevolking begaafd zou zijn. Dan begrijp je waarom de Amerikaanse psycholoog Howard Gardner zo populair is. Die onderscheidt acht vormen van intelligentie. Ben je in één daarvan goed, dan ben je al hoogbegaafd.'' Span maakt wel eens mee dat ouders boos weglopen wanneer zijn diagnose hen niet bevalt, er zijn zelf ouders die niet betalen. Maar Span blijft vasthouden aan strakke criteria, en komt op een percentage van twee, misschien tweeënhalf: ''Het belangrijkste is goed en snel kunnen denken. Als dat niet duidelijk sneller en beter is dan het gemiddelde, dan wordt het erg discutabel.''

 

Vreselijk, zegt Span, wordt het wanneer het stempel onterecht geplakt wordt. ''Labels zijn zowel goed als slecht. Goed als een begrip voor deskundigen, die weten waarover het gaat. Maar als je niet deskundig bent en het begrip hoogbegaafd alleen uit de krant kent, maar toch gebruikt, dan kan het een gevaar zijn. Stel: je bent niet begaafd, maar wordt wel als begaafd behandeld door je omgeving. Dat is vreselijk, dat is moordend. Hoge prestaties worden van je verwacht; snel rekenen, snel denken, snel moeilijke problemen oplossen. Maar je faalt, gewoon omdat je dat niveau niet hebt. Dat veroorzaakt een geweldige angst, een soort onterechte faalangst, want je kunt het echt niet. En het kind kan bang worden voor liefdeverlies van de ouders, die niet tevreden zijn met die zesjes. Je bent immers hoogbegaafd……''

 

Van groot belang is het daarom dat scholen over voldoende deskundigheid op het gebied van hoogbegaafdheid beschikken, vindt Van Luit: ''Alles pleit voor een deskundige op school, of op een koepel van scholen. Iemand die naar dat kind kan kijken, iemand die de leerkracht kan raden bij vragen en problemen. Iemand ook die in gesprekken met ouders met argumenten kan komen wanneer een kind niet of juist wel hoogbegaafd is.'' Span ziet ook de noodzaak van een deskundige intern begeleider, zoals een groeiend aantal scholen al in de gelederen heeft. Maar Span ziet daarbij graag dat álle leerkrachten over enige deskundigheid beschikken: ''Een goede kleuterleidster, een goed team van leerkrachten moet kunnen inspelen op de capaciteiten van de verschillende leerlingen. Een leerkracht moet kunnen differentiëren, dat kan je leren. Een hele hoop leerkrachten kunnen dat niet, want ze hebben dat nooit geleerd. Dat is erg jammer.'' Van Luit toont zich sceptisch, vindt dat niet teveel van leerkrachten verwacht mag worden: ''Adaptief onderwijs (leerling op individueel niveau aanspreken, a.k.) is prachtig. Maar volgens mij is het volstrekt ondoenlijk.''

In elk geval niet goed, vindt Span, is het om álle kleuters al op vierjarige leeftijd te screenen, zoals onderwijskundigen soms bepleiten. ''Daar moet je erg voorzichtig mee zijn.  Het gevaar is heel groot dat daar dan al labels worden omgehangen: die is begaafd, die is dom, etc. Als sprake is van een duidelijke ontwikkelingsvoorsprong, oké, dan kan de interne begeleider een test doen. Maar als het niet nodig is, dan alsjeblieft niet. Het zijn zulke droppies,'' zegt Span, met zijn hand even boven kniehoogte. Van Luit wijst daarbij op het inzicht van ouders, en dan in het bijzonder de moeders. ''Er zit een gevaar aan het te snel benoemen, daar hebben we het over gehad. Maar er is ook een keerzijde: de onderpresteerders,'' waarmee het onderwerp komt op een categorie kinderen, waarvan zowel Van Luit als Span vinden dat hun signalering eigenlijk belangrijker is dan al wat hiervoor is gezegd: ''Onderpresteerders zijn erg lastig te achterhalen. Ouders zijn de eerst aangewezenen om onderpresteren te signaleren, alleen zij zien het wanneer hun kind thuis hele andere dingen doet dan op school, waar het zich aanpast aan de rest. Welk deel van de hoogbegaafden onderpresteerder is? Geen idee,'' heeft Van Luit.

 

Span wil zijn collega's –en dat zijn alle adviespraktijken voor kinderen- graag laten bijscholen, enerzijds om te snelle diagnoses te voorkomen, anderzijds om onderpresteerders beter te kunnen opmerken: ''Ik heb ooit een poging gedaan om een soort 'keurmerk' te introduceren, maar dat is een eigen leven gaan leiden en uiteindelijk mislukt. Maar er is grote zorg over de deskundigheid bij sommige adviseurs, het woord beunhaas valt wel eens. Wat ik wil, en waaraan wij werken, is een scholing voor al die adviseurs, want niet allemaal weten ze genoeg van hoogbegaafdheid.'' Waaraan zijn meeluisterende collega Marianne Pluymakers wil toevoegen: ''Het is niet alleen maar slecht wanneer mensen te snel hoogbegaafdheid vermoeden. We kunnen het uitsluiten door te testen. En vaak is er toch wel iets aan de hand met zo'n kind. 'Hoogbegaafd' is een begrip dat kan dienen als werkhypothese waarmee andere problemen worden blootgelegd.''  Span vult aan: ''Bij twijfel komen kan juist goed zijn. Als er een probleem is en de ouders durven nergens heen, is die drempel bij ons misschien wat makkelijker te nemen. Mocht het iets anders zijn dan hoogbegaafdheid, dan verwijzen wij door. De drempel is toch al genomen. Wat dat betreft, het begrip hoogbegaafdheid is een kapstok. En die kapstok is nog steeds niet doorgezakt.''

 


naar boven

 

Talent, april 2002

Nergens het woord hoogbegaafd

De Tweedekamerverkiezingen zijn achter ons, toch vond Talent het opportuun -mede gezien de ruimte die de VVD in een vorig nummer al kreeg- de standpunten en visies van de verschillende politieke partijen eens voor het voetlicht te brengen. In geen van de verkiezingsprogramma's valt het woord hoogbegaafd. Navraag bij de specialisten leverde meer op. Uiteindelijke oogst is, hoe kan het ook anders, een gouden berg aan beloftes en goede voornemens.

 

Marleen Barth, woordvoerster onderwijs van de PvdA, zegt 'uiteraard' op de hoogte te zijn van de problematiek rond hoogbegaafden. Zo stemde de PvdA afgelopen juni tegen het CDA-voorstel een miljoen uit te trekken voor Plato. ''Omdat we liever hadden gezien dat de subsidie naar het CBO (centrum voor begaafdheidsonderzoek) in Nijmegen was gegaan. Dat is opener, en daar wordt onderzoek gedaan dat veel breder is en toegankelijk voor de hele doelgroep.

In het verkiezingsprogramma van de PvdA staat niets specifiek over de hb-problematiek zegt Barth. Ze wíl eigenlijk ook geen verschil maken tussen de verschillen die er bestaan op de basisschool. ''Alle kinderen zijn mij even lief. Wij willen dat de school in staat is om te gaan met al die verschillen, of het nu achterstand is of voorsprong. Dus onderwijs op maat. Voor hoogbegaafden betekent dat niet alleen maar meer van hetzelfde, maar extra leerstof, met uitdaging.'' De groepsgrootteverkleining, waarvoor de afgelopen kabinetsperiode een miljard (gulden) is uitgetrokken, werpt in dat opzicht volgens Barth vruchten af.  ''We zien nu al een kwaliteitsverbetering. En de laatste golf van dat geld moet nog komen. Hoogbegaafden horen van die klassenverkleining te profiteren.'' 

Kijkend naar de toekomst heeft de PvdA het afgelopen jaar het initiatief genomen om te kijken of het niet nog specifieker kan, vertelt Barth: ''Die discussie is net begonnen. We willen graag dat kinderen die toch vastlopen een persoonsgebonden budget krijgen. Dan kunnen de ouders zelf beslissen of ze hun kind naar het speciaal onderwijs brengen, of dat zo'n budget op de school zelf besteed kan worden.'' Hoe breed haar wens gesteund wordt en of die de komende periode verwezenlijkt zal worden, kan Barth nog niet zeggen: ''Er bestaat vrees dat aanbod vraag creëert, dat de instroom enorm zal zijn. Men is bang voor WAO-achtige toestanden.''

 

 

Groen Links is zo'n partij die moeite heeft met het persoonsgebonden budget, zegt Peter Baggen, beleidsmedewerker van Groen Links, maar meer om een andere reden. ''Het rugzakje met fictief geld is een interessant instrument gezien vanuit het standpunt dat meer leerling-gericht onderwijs gewenst is. In algemene zin zijn we daar voor. Maar er zitten ook haken en ogen aan. Naarmate je meer leerlingen, bijvoorbeeld ook hoogbegaafden, van zo'n rugzakje voorziet, krijgen de scholen minder te zeggen over de besteding van het onderwijsbudget. Scholen zullen dan moeten dingen naar de gunst van ouders die met die rugzakjes leuren. Die discussie over marktwerking in het onderwijs wil ik eerst voeren.'' Afgezien daarvan zet Groen Links vraagtekens bij de problemen van hoogbegaafden, daar is Baggen opvallend eerlijk in: ''Dat er ruimte moet zijn voor speciale projecten voor hoogbegaafden, daar is Groen Links voor. Maar de hb-problematiek is geen speerpunt. We richten ons meer op de onderkant, op achterstandsbestrijding.'' En de gedachte dat hoogbegaafden kunnen vastlopen uit gebrek aan aandacht en zo alsnog aan de onderkant terecht komen? Baggen kent de redenering, maar heeft zijn twijfels. ''De meningen lopen nogal uiteen. Het gros van de hoogbegaafden komt uiteindelijk goed terecht, ook al lopen sommigen een moment vast. Amerikaans onderzoek toont dat aan. Als je het dan hebt over de inzet van schaarse middelen, dan kiest Groen Links eerder voor achterstandsbestrijding.''

 

 

SP-woordvoerder en Tweede-Kamerlid Harry van Bommel, ooit werkzaam in het onderwijs, zegt de problematiek rond hoogbegaafden te kennen. ''Op allerlei plaatsen kan deskundigheid worden aangeleerd, op scholen, op pabo's. Maar het gebeurt niet. Gevolg is dat problemen niet worden onderkend en er geen goede begeleiding is. Dat betekent weer verlies aan talent, frustratie bij de leerling zelf en negatieve effecten op andere kinderen.'' Dus, zegt Van Bommel, moet er meer ondersteuning komen, meer deskundigheid. ''Zorgen dat er boventallig geformeerd wordt en doorgaan met de klassenverkleining. Dan kan iemand op school zich die deskundigheid eigen maken.'' Sowieso staat de SP voor meer geld voor kinderen die afwijken van het gemiddelde. Drie komma drie miljard wil de SP de komende periode zelfs extra uittrekken voor onderwijs, dat is het meeste van alle partijen, zegt Van Bommel. Dat geld moet ook specifiek ingezet worden om de hb-problematiek aan te pakken, vindt Van Bommel, zonder daarbij concreet te kunnen worden. Overigens is de SP fel tegenstander van het persoonsgebonden budget. ''Het is sterk de vraag of die maatregel wel gaat werken.'' Van Bommel vraagt zich bovendien af of hoogbegaafden wel zouden profiteren van zo'n maatregel.''Misschien komt hoogbegaafdheid helemaal niet in aanmerking.''

 

 

Ook Arie Slob, woordvoerder onderwijs van de Christenunie, is afkomstig uit het onderwijs. ''Behoorlijk veel'', zegt hij te weten van de hb-problematiek. ''Ik ben het als docent zelf tegengekomen. Ik heb geprobeerd voorzieningen te treffen en die kinderen te prikkelen. Dat was best lastig, er waren onvoldoende mogelijkheden.'' De laatste jaren is er gelukkig wel wat veranderd, vindt Slob. ''Er is meer begeleiding. En het staat veel hoger op de agenda.'' Op de politieke agenda mag het nog wat hoger komen, vandaar dat de CU het CDA-amendement een miljoen gulden subsidie te verstrekken aan de stichting Plato van harte heeft ondersteund. Heeft Slob ook kennis genomen van het gemor over die subsidie in de rest van het 'veld'? ''Ja, maar daar wil ik liever niet in treden. Het is een beetje een mijnenveld. Positief is in elk geval dat aandacht en geld is gegeven aan hoogbegaafden.'' Een boodschap aan dat veld heeft Slob nog wel: ''Het zou beter zijn als men de concurrentiestrijd om de centen weet te voorkomen.

Over het persoonsgebonden budget is Slob wat ambivalent: ''Het stelt het individu centraal. Het geeft die kinderen de kans hulp zelf in te kopen. Aan de andere kant: het gevaar bestaat dat die hulp dan teveel verbrokkeld. Het is misschien beter in de breedte te werken. Scholen zo toerusten dat probleemgevallen vroegtijdig worden getraceerd en bediend.'' Maar moet er speciaal méér geld richting hoogbegaafden? ''We moeten zeker niet terug naar de tijd dat het ondergeschoven kindjes waren. Dus er moet óók geld naar hb-begeleiding, zonder groepen tegen elkaar uit te spelen.

 

 

Ellemijn van Waveren is assistente van Clemence Ross, indiener van het CDA-amendement voor de subsidie voor stichting Plato. Dat amendement had een voorgeschiedenis, vertelt Van Waveren: ''We zijn twee jaar lang opgelopen tegen de weigering van de staatssecretaris (Adelmund, red.) om meer te doen voor hb-kinderen. Ze vond dat het al in het samen-naar-schoolbeleid zat. Ze wilde niet, ze deed niets.'' Dat over de subsidie ophef ontstond, is Van Waveren niet ontgaan. ''Maar er is al jaren ophef in dat wereldje, werkelijk heel bijzonder. Ze vechten elkaar de tent uit.''

Voor de komende jaren wil het CDA dat de toegenomen aandacht voor de hb-problematiek wordt doorgezet. ''We zien dat er aparte scholen ontstaan, aparte klasjes. Daar zijn we niet zo voor. Hoogbegaafden moeten net zo behandeld worden als kinderen met een afwijking aan de onderkant. We moeten zorgen dat de zorg voor hoogbegaafden regulier wordt ingebed, binnen de gewone school.'' Dat moet publiek gefinancierd blijven, vind Van Waveren: ''We zijn voor vraagsturing, maar rugzakjes met geld, daar moeten we voor oppassen. Liever zien we die vraagsturing in de breedte. Dus bínnen de school, door bijvoorbeeld ouders meer inbreng te geven in de besteding van gelden. Dat kan ook binnen het samen-naar-schoolbeleid. Daarin moet de onderkant niet minder belicht worden, maar we kunnen stellen dat hoogbegaafden nog wel eens vergeten worden.''

 

Het valt Ursie Lambrechts, woordvoerster onderwijs van D66, op dat de hb-problematiek veelal in de marge van een ander onderwerp ter sprake komt. ''Het is altijd een hoofdstukje in een groter plan. Wat ons betreft mag het apart aan de orde gesteld  worden.'' Lambrechts vindt het hoogbegaafdenbeleid ook in de praktijk te zeer versnipperd. ''Organisaties in het veld hebben allemaal een eigen taakje. Wat je wil is deskundigheid, maar dan wel meer herkenbaar. Ouders en scholen weten nu niet goed waar ze moeten zijn.''

Het persoonsgebonden budget, daar is D66 op zich niet tegen, zegt Lambrechts: ''Maar dan ben je eigenlijk al te laat. Er gaat veel aan vooraf voordat een kind zo'n rugzakje krijgt. Hoogbegaafden vallen nu overal buiten, vallen door de mazen van het net. Er moeten budgetten komen om deskundigheid op hb-gebied regulier in te bedden. Op elke school moet een leerkracht zijn die hoogbegaafdheid herkent, erkent en weet wat verder te doen.''

 


naar boven

 

Talent, november  2001

Subsidie hoogbegaafden

naar twee miljoen

Plato en SLO/CPS gaan in een strategisch document hun beider beleidsterreinen duidelijker afbakenen. Pas daarna wordt de subsidieaanvraag van Plato voor het informatiecentrum daadwerkelijk gehonoreerd. Tegelijkertijd wordt ook de subsidie aan de informatiepunten van CPS en SLO verhoogd naar een miljoen gulden. Hiermee komt de totale subsidie van de rijksoverheid aan het probleemveld 'hoogbegaafdheid' komend jaar op twee miljoen gulden.

 

Inhoudelijk is er nog steeds weinig zicht op de projectsubsidie die de stichting Plato eind juni kreeg voor het professionaliseren van Plato's landelijk informatiecentrum hoogbegaafdheid. Wel is eind september overleg gevoerd tussen Ruud Gorter, directeur van Edventure en woord- en penvoerder van stichting Plato, en vertegenwoordigers van SLO en CPS, de organisaties achter het landelijk informatiepunt hoogbegaafdheid. In dat gesprek, belegd door het ministerie van OCW, bleek dat het oorspronkelijke projectvoorstel van Plato te veel overlapte met wat SLO en CPS als hun werkterrein beschouwen. Het zou onder meer gaan om een subsidie van Plato aan de Zeeuwse schoolbegeleidingsdienst, waarvan een aantal medewerkers zich de laatste jaren heeft gespecialiseerd in hoogbegaafdheid.

 

Probleem is dat onderwijsondersteuning door zowel SLO als CPS wordt gezien als hun specifieke werkterrein. Zo is het hun opgedragen door het ministerie, zeggen SLO en CPS, die zich nu afvragen waarom een andere organisatie subsidie zou krijgen om datzelfde werk te gaan doen.  Die vraag was een van de onderwerpen van het overleg, Elma Jonas, woordvoerster van het ministerie van OCenW, vertelt dat het projectvoorstel van Plato daarom nog niet gehonoreerd wordt. ''Naar aanleiding van het overleg gaan de drie partijen eerst een strategisch document opstellen, waarin de taken op hoofdlijnen worden verdeeld. Zodat duidelijk is wie wat gaat doen. Dat er geen dubbeling in hun werkzaamheden zit. Die dubbeling zat er bij het oorspronkelijke voorstel van Plato nog wel in.'' 

 

''Er was inderdaad overlapping, over en weer,'' zegt Ruud Gorter, die voor Plato het oorspronkelijke projectvoorstel schreef. Gorter is ook degene die wordt belast met het schrijven van het strategisch document, op verzoek van het ministerie. ''Blijkbaar geniet ik dat vertrouwen,'' zegt Gorter, die in grote lijnen schetst hoe dat document er uit gaat zien: ''Wie doet wat en hoe. Informatievoorziening, wie doet dat, voor welke doelgroep. Materiaalontwikkeling, hetzelfde verhaal. Of hoe zorg je voor aanvulling van dat materiaal. Bijvoorbeeld voor ouders, zodat die meteen thuis al aan de slag kunnen.''  Gorter heeft al wel een idee hoe de doelgroepafbakening er ongeveer uit gaat zien: ''Er is in het gesprek niet gezegd: jullie moeten je niet met elkaar bemoeien. We hebben juist elkaars kracht gezocht. En dat blijven we doen. Elke klant moet zich tot alle drie de organisaties kunnen wenden. Maar die klant wordt dan wel doorverwezen naar degene die sterk is op het gebied waar de vraag ligt. En dan is Plato sterk in ouders, maar minder sterk in schoolbegeleiding. Dat is meer een taak voor SLO/CPS. ''

 

Om ook aan de naamsverwarring over de informatiepunten en centra een einde te maken gaan SLO, CPS en Plato volgens Gorter op zoek naar een gemeenschappelijke naam. Gorter denkt daarbij aan een portal, van waaruit de klant dan verder navigeert naar de sites van de organisaties zelf.  ''Maar het meldpunt blijft bij Plato. Dat is een succes geworden, dus dat moet je daar niet weghalen,'' vindt Gorter. Verheugend voor SLO en CPS is de aankondiging dat hun subsidie flink verhoogd wordt.  Kregen ze vorig jaar een slordige dertigduizend en lopend jaar ongeveer honderdduizend gulden, komend jaar ontvangen SLO en CPS ieder een half miljoen voor hun informatiepunten voor het basisonderwijs (SLO) en het voortgezet onderwijs (CPS). ''Ben ik erg blij mee. We kunnen onze activiteiten daarmee uitbreiden,'' reageert Manon Hulsbeek van de SLO, die minder uitgesproken is over het vertrouwen in de toekomstige werkrelatie met Plato: ''Het blijft afwachten.''

 


naar boven

 

Plato besteed subsidie uit

De avond voor het zomerreces gunde de Tweede Kamer, via een amendement van het kamerlid Van Ross (CDA), een miljoen gulden subsidie aan het landelijk informatiecentrum hoogbegaafdheid van de stichting Plato. Voor de eerste keer maakte de politiek daarmee een substantieel bedrag vrij voor de problematiek van hoogbegaafde kinderen. Stichting Plato toonde zich blij, elders in het veld overheerste verbazing. Drie maanden later lijkt Edventure, de koepel van schoolbegeleidingsdiensten, zich over het miljoen ontfermd te hebben. En houdt het ministerie van OCenW overleg met Plato en het 'concurrerende' Landelijke Informatiepunt Hoogbegaafdheid van CPS/SLO, om een scheiding der taken te bewerkstelligen.

 

Plato-boegbeeld Laetitia van der Zwan heeft nog geen geld binnen, vertelt ze half september: ,,We zijn nog steeds vrijwilligers, werken nog altijd vanuit de huiskamer.'' Van der Zwan heeft wel een ander nieuwtje: ''Ik ben voorzitter af. Waarom? De aandacht voor Plato en het Landelijk Informatiecentrum was teveel op mijn persoon gericht. Stichting Plato is niet alleen mevrouw van der Zwan, dus moest ik in de luwte.'' Van der Zwan, ook wel eens mevrouw Plato genoemd, heeft geen andere bestuursfunctie op zich genomen. De nieuwe voorzitter is Plato's voormalig vice-voorzitter mevrouw Arends, docente in het volwassenenonderwijs en moeder van hoogbegaafde kinderen. Het bestuur is voorts uitgebreid met een psycholoog, vertelt Van der Zwan, die graag kwijt wil dat het haar stichting maar om één ding gaat: de erkenning van en hulp voor het hoogbegaafde kind. ''Dat haat en nijdgedoe in dit wereldje, al die jaren verbaas ik me er al over. Laten we nu eens een stap vooruit doen, niet achteruit.''

 

Hoe het met de invulling van de projectsubsidie staat weet Van der Zwan niet precies. Het stichtingsbestuur is meteen aan de slag gegaan met het schrijven van een plan, vertelt Van der Zwan, maar heeft gaandeweg een penvoerder in de arm genomen. ''We hebben het uit handen gegeven, aan Edventure (koepel van schoolbegeleidingsdiensten). Directeur Gorter van Edventure heeft betere lijnen met het ministerie,'' zegt Van der Zwan, die benadrukt dat de uiteindelijke beslissing over de verdeling van het geld bij Plato blijft. Wel kan ze alvast vertellen dat een deel van het geld naar ouderverenigingen zal gaan. En dat een ander deel wordt gestoken in de organisatie van Plato en het Landelijk Informatiecentrum Hoogbegaafdheid. Dat is, gezien het oormerk ('voor de professionalisering van het landelijk informatiecentrum') dat de subsidie meekreeg, ook niet vreemd. ''Onze vrijwilligers blijven het niet vrijwillig doen, er zullen mensen in dienst genomen worden. We gaan niet terug naar het oude niveau, nee. We hopen door te gaan, ook als de projectsubsidie op is. We willen blijven groeien.''

 

Verder, bezweert Van der Zwan, zullen er in het projectvoorstel geen overlappingen met de werkzaamheden van het Landelijke Informatiepunt Hoogbegaafdheid van de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) en het Christelijk Pedagogisch Studiecentrum (CPS) sluipen. Deze twee semi-overheidsinstellingen, werkzaam op het gebied van adaptief onderwijs, kregen vorig jaar van het ministerie de opdracht een informatiepunt op te zetten, om de expertise over hoogbegaafdheid te bundelen en hulpzoekers en vraagstellers naar de deskundigen en adviseurs te verwijzen. Van der Zwan: ''Nee, er komen geen dubbelingen met het werk van SLO/CPS in ons projectvoorstel. Zij richten zich op het onderwijsveld, onze doelgroep is veel breder: ouders, RIAGG, pabo's, scholen, ouderorganisaties, consultatiebureaus. En we gaan geen dingen doen die er al zijn. Geen lezingen, geen uitjes en geen kampen voor de kinderen. Daar zijn de ouderverenigingen voor. Maar inhoudelijke vragen moet u stellen aan meneer Gorter, hij is naast penvoerder ook onze woordvoerder in deze.''

 

Bellen met Edventure levert weinig op, directeur Gorter toont zich verrassend afhoudend ,,Het heeft nu geen zin om vragen te stellen, ik wil eerst wachten op het overleg met het ministerie. Die zijn nu aan het woord.''  Maar u bent toch woordvoerder van uw opdrachtgever? ,,Door de stichting Plato is mij gevraagd te bemiddelen. In overleg met mevrouw Van der Zwan is besloten nu geen commentaar te geven.'' Op het gerucht dat de Zeeuwse schoolbegeleidingsdienst RPCZ een groot deel van de subsidie gaat ontvangen wil Gorter wel even kort ingaan: ''Dat  is volkomen uit de lucht gegrepen. Volstrekt voorbarig.'' Navraag bij het ministerie van OCenW over de stand van zaken levert evenmin veel op. Volgens voorlichter Elma Jonas is het wachten op het definitieve projectvoorstel. ''Dat krijgen we komende week. Eind september is er overleg met Plato, en met SLO en CPS. Dus u bent een beetje te vroeg.''

 

Navraag bij de RPZC levert iets meer duidelijkheid op. RPZC-directeur Dook Kopmels heeft de naam van zijn schoolbegeleidingsdienst ook horen vallen. Rechtstreeks is hij echter niet benaderd. Plato noch Edventure heeft gebeld. Kopmels noemt subsidiering wel 'een goede mogelijkheid', gezien het specialisme van zijn schoolbegeleidingsdienst. ''We hebben veel knowhow op het gebied van meervoudige intelligentie. We werken daarmee al in het hele land, ook voor andere schoolbegeleidingsdiensten. Enkele van onze medewerkers zijn getraind in de VS,  in Harvard. Die cursussen geven een erg praktische weg naar adaptief onderwijs. Anders dan in het normale onderwijsprogramma hebben we een aanpak waarbij alle intelligenties gestimuleerd worden. Bovendien kan ik enkele van de Amerikaanse publicaties uitgeven, we hebben een kleine eigen uitgeverij.''

 

Nieuws is ook het gegeven dat ook het informatiepunt van SLO/CPS bij het overleg tussen het ministerie en de stichting Plato betrokken worden. Daarmee lijkt het ministerie, door het amendement van het CDA voor het blok gezet, de partijen tot een vorm van cohabitatie te willen brengen. Manon Hulsbeek, die namens de SLO werkt aan het informatiepunt, schetst eerst de verrassing eind juni nog eens: ''Er was verbazing over de subsidie, zeker. Ik kreeg de indruk dat onze contactpersonen bij het ministerie dat ook waren. Want eigenlijk wilden we een informatiepunt opzetten waarin alles gebundeld wordt, ook de lijnen naar ouders. Dat was aanvankelijk onze opdracht.'' Hulsbeek toont zich inmiddels pragmatisch over de oplossing die het ministerie lijkt te kiezen: ''Onze voornaamste doelgroep is inderdaad het onderwijs en de onderwijsverzorging. Gezien de ontstane situatie is het misschien het beste om de doelgroepen te scheiden. Dat wij ons op het onderwijs en de onderwijsverzorging richten en zij meer richting ouders gaan werken. Er is door het ministerie overleg gepland met stichting Plato om te kijken hoe die afstemming kan plaatsvinden.'' Ook een duidelijker naamgeving van de informatiepunten en centra zal in dat overleg met het ministerie aan de orde komen, zegt Hulsbeek: ''Om nog meer verwarring te voorkomen.''

 

Wat rest is de vraag of het subsidiëren van gespecialiseerde schoolbegeleidingsdiensten niet toch het gevaar van dubbeling, overlapping en voortgaande verwarring met zich mee draagt. Hoe ziet Hulsbeek het werk van een schoolbegeleidingsdienst. Is dat onderwijs, of is dat ouders? Hulsbeek: ''Wij beschouwen schoolbegeleidingsdiensten in principe als onze doelgroep. Het is echter afhankelijk van hoe Plato deze schoolbegeleidingsdienst bij haar plannen betrekt. Daarvoor zullen we het overleg moeten afwachten."

 


naar boven

 

 

 

Talent, oktober  2001

verbaasde reacties

Plato krijgt miljoen subsidie

Vreugde en verbazing wisselen elkaar af in de reacties op de miljoen gulden subsidie die de stichting Plato is beloofd. Het miljoen is bedoeld voor de professionalisering van het Landelijk Informatiecentrum Hoogbegaafdheid, van de stichting Plato. Plato is verheugd, anderen denken dat er een vergissing in het spel is. Want er is nog een Landelijk Informatiepunt Hoogbegaafdheid.

 

De avond voor de dag dat de Tweede Kamer met zomerreces ging werd een amendement ingediend om 1.000.000 gulden te reserveren voor een subsidie voor het Landelijk Informatiecentrum Hoogbegaafdheid van de stichting Plato. Het amendement, afkomstig van CDA-kamerlid mevrouw Clemence van Ross, werd door de Tweede Kamer ondersteund en is daarmee aangenomen. Dit ondanks tegenzin van minister Hermans, zo laat een voorlichter desgevraagd weten. ‘’De minister had het liever niet gehad. Maar als een amendement wordt aangenomen, dan moet hij dat amendement ook uitvoeren,’’ aldus de voorlichter, die verder geen commentaar wil geven. 

 

Clemence van Ross, de indiener van de motie, was bij het ter perse gaan van dit nummer onbereikbaar voor commentaar. De stichting Plato, ontvanger van de subsidie, toont zich vanzelfsprekend verheugd. ‘’Het belangrijkste is de erkenning vanuit de politiek. Eindelijk wordt hoogbegaafdheid serieus genomen,’’ aldus stichtingsvoorzitter Laetitia van der Zwan, die het meer dan terecht vindt dat de stichting Plato de subsidie krijgt: ‘’Wij zijn een landelijk informatiecentrum. Anders dan andere organisaties geven we voorlichting aan het hele veld. Alleen aan ouders, of alleen aan scholen voorlichting geven helpt niet, je moet iedereen bereiken. Onze brochures liggen op consultatiebureaus, op scholen, bij ouderorganisaties, bij de Riagg’s, op de Pabo’s. Bovendien zijn we onafhankelijk, we verwijzen door naar iedereen.’’

In het wereldje van ouderorganisaties, onderzoekers en adviseurs die zich intensief met hoogbegaafdheid bezig houden, heerst naast vreugde ook verbazing en verwarring. De verwarring over de subsidie is groot omdat het Ministerie van Onderwijs al een Landelijk Informatiepunt Hoogbegaafdheid (LIH) ondersteunt. Het Christelijk Pedagogisch Studiecentrum (CPS) en de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO), die veel werk doen op het gebied van hoogbegaafdheid, zijn eind vorig jaar door het ministerie van onderwijs aangewezen dit informatiepunt gestalte te geven. Zij moeten, zo luidt de taakomschrijving, de expertise over hoogbegaafdheid bundelen en hulpzoekers en vraagstellers naar deskundigen en adviseurs doorverwijzen. Verwarrend was al dat de stichting Plato ook een Landelijk Informatiecentrum Hoogbegaafdheid drijft, met eenzelfde doelstelling.

De verwarring is compleet nu ook Plato’s informatiecentrum door de overheid gesubsidieerd gaat worden om haar werk te professionaliseren. ‘’Het vreemde is dat ze subsidie krijgen voor een taak die al lang aan iemand anders is toegewezen,’’ zegt Sylvia Drent, psycholoog en adviseur op het gebied van hoogbegaafdheid. Dat ligt iets anders, zegt Van der Zwan: ‘’Wij hadden ons informatiecentrum opgericht een half jaar voordat CPS en SLO hun informatiepunt kregen toegewezen. Daar waren we dan ook zeer verbaasd over. We hebben daarom toen een persbericht doen uitgaan onder de titel: ministerie vindt wiel opnieuw uit. Maar dat heeft niemand geplaatst. Bovendien is ons informatiecentrum bedoeld voor iedereen. Het CPS/SLO werken toch voornamelijk voor scholen.’’

Eric Ottevanger, voorzitter van Pharos, de grootste oudervereniging van hoogbegaafde kinderen, toont zich verheugd over de subsidie: ‘’ Het is voor het eerst dat er zo veel geld wordt gegeven. Eindelijk wordt hoogbegaafdheid serieus genomen.’’ Ottevanger kan zich de ophef in het veld wel voorstellen. Toch vindt ook hij het terecht dat Plato de subsidie krijgt: ‘’Het is wel verrassend dat een derde er met de subsidie van door gaat. Maar ze hebben daar heel lang erg hun best voor gedaan. Plato loopt voorop. Ze zijn veel actiever dan CPS/SLO. Plato geeft al veel brochures uit, de anderen zijn nog steeds informatie aan het verzamelen. Bovendien kent Van der Zwan haar wegen in Den Haag goed,’’ zegt Ottervanger.

Verbazing heerst er ook omdat de stichting Plato in het veld, door ingewijden sowieso al een ‘slangenkuil’ genoemd, volgens sommigen nogal omstreden is. Reden daarvoor zou de gedrevenheid zijn waarmee voorzitter Van der Zwan de emancipatie van hoogbegaafden nastreeft. Regelmatig zouden er conflicten zijn tussen Plato en andere organisaties in het veld. Sommigen zeggen niet meer met Plato ‘door één deur’ te kunnen. Dat het juist Plato is dat een miljoen gulden subsidie krijgt, wekt bij hen dan ook grote verbazing. Sylvia Drent is een van de verbaasden: ‘’Waarom een organisatie steunen die weinig tot geen steun heeft in het veld? Ik snap er helemaal niets van.  Ik kan me niet voorstellen dat het een weloverwogen keuze geweest is,’’ aldus Drent, die vermoedt dat er een algemeen gevoel van sympathie leeft in de Tweede Kamer voor de problematiek van hoogbegaafdheid. ‘’Dus zo’n amendement, daar zijn ze helemaal voor. Verder weten ze er denk ik weinig van af.’’

Plato-voorzitter Van der Zwan heeft in eerste instantie weinig zin zich te verweren. ‘’De hele politiek is er achter gaan staan, dat zegt toch genoeg. Voordat zo’n subsidie wordt toegewezen, ga je helemaal door de mangel.’’ Drent op haar beurt noemt de subsidie ‘onhandig’: ‘’Als je het slangenkuil-gehalte van het veld nog wilt versterken, moet je zeker zoiets doen. Plato speelt geen bindende rol in het veld, dat is in het verleden wel gebleken.’’  Van der Zwan: ‘’Ik zou niet weten op welke conflicten gedoeld wordt. En als die er waren, dan zijn ze in ons voordeel opgelost.’’

Greet de Boer, die namens het CPS werkt aan het andere landelijk informatiepunt LIH, denkt verrassend genoeg niet dat de subsidie zal worden uitgekeerd. ‘’De subsidie is nog niet officieel toegekend. Mocht het wel doorgang vinden, wat ik niet verwacht, dan zal dat inderdaad de nodige verbazing wekken,’’ zegt De Boer, die naar eigen zeggen veel energie heeft gestoken in het sussen van de gemoederen binnen het wereldje. ‘’Het ligt allemaal extreem gevoelig, het is een heel ingewikkeld krachtenveld. Een kleine subsidie voor Plato lijkt me goed, als steuntje in de rug. Maar een miljoen is wel erg veel. Bovendien past dat niet in het overheidsbeleid particuliere organisaties niet te subsidiëren.’’ De Boer vreest dat de door haar gesuste gemoederen nu weer hevig in beweging gaan komen, mocht de subsidie inderdaad worden toegekend. ’’Voor anderen is dit een zure appel, er zal jaloezie ontstaan. Ik ben bang dat we dan terugvallen in het niet open met elkaar communiceren,’’aldus De Boer.

Plato-voorzitter Laetitia van der Zwan vindt het jammer dat er zo negatief gereageerd wordt: ‘’Iedereen zou toch fantastisch blij moeten zijn dat er eindelijk erkenning is. We zullen het geld echt niet allemaal voor onszelf houden. Als anderen de subsidie gehad zouden hebben, zouden we zeker een kaartje gestuurd hebben. We willen met iedereen samenwerken, en dat zullen we blijven doen. Misschien is dat juist onze kracht wel. Ik hoop dat de anderen een positieve draai maken. Het gaat niet om Plato, het gaat om het doel.’’


naar boven

 

 

Talent, juli  2001

De Weekendschool

Elke zondag steken bijna honderd kinderen van tien tot veertien jaar uit de Bijlmerflats de spoorweg over,  naar de overkant, naar IMC weekendschool in het Academisch Medisch Centrum (AMC). In de lokalen waar op werkdagen de medische studenten zich over de boeken buigen, krijgen zij tussen elf en halfdrie les van mensen uit de beroepspraktijk. Ze leren over geneeskunde, over recht, over journalistiek, kunst, sterrenkunde, handel, internet, Amerikanistiek en filosofie. Ze spelen een rechtszaak, doen een operatie, gooien met propjes klei om de big bang na te bootsen. Of Postman en E-live komen op bezoek, rappen met de kinderen, voor het vak Taal en Poëzie.

 

‘’Order, order!’’ Meester Daan heeft er genoeg van. ,,Laat nu eens zien dat je aan het eind van je 2e jaar normaal in een groep mee kan doen,’’ zegt Daan geïrriteerd. Even is het stil en kan rechter Loes verder met de verschillen tussen strafrecht, civiel recht en publieksrecht. ,,En dan heb je ook nog familierecht.’’ Het kan een groepje strak geklede creoolse meisjes niet boeien, ze blijven giechelen. Stilzitten  gaat niet vandaag. Een rijtje nette Pakistaanse meisjes aan de andere kant van de kring kijkt wat geërgerd toe. Want zij willen wél luisteren.

 

De weekendschool biedt perspectief en geeft steun bij het verwerven van zelfvertrouwen, zegt Heleen Terwijn (34), oprichter en directeur van de Weekendschool. ,, En hoe wordt je zeker van jezelf: gewoon door meedoen, meedoen, meedoen, met mensen die interessante dingen doen. Deze kinderen moeten niet denken dat alles te moeilijk, of te vreemd, of te gek is. Dat ze durven zeggen: ik kan dat ook, en ik weet wat het inhoudt. Ze moeten een kick krijgen en hun talenten serieus nemen.’’ Als pas afgestudeerd psychologe onderzocht Terwijn vijf jaar geleden de toekomstmogelijkheden van kinderen die opgroeien in de Bijlmer. Het was een tijd dat de wijk vooral negatief in het nieuws was en het werkloosheidspercentage rond de 45% schommelde. ,,Het was veel grimmiger dan nu. We wilden weten hoe het gesteld was met de motivatie van de kinderen. Die bleek heel hoog, allemaal koesterden ze die immigrantendroom. Een soort American dream, allemaal wilden ze ‘het maken’.  Maar tegelijkertijd zag ik dat ze daar helemaal alleen voor stonden. Daar schrok ik van.’’

 

De schrik van Terwijn en haar medeonderzoekers stond aan de basis van de weekendschool. ‘’We speelden een tijdje met het idee van een soort zondagschool, het werd pas serieus toen IMC (International Marketeers Combination, beter bekend als de optiebeurs) er in stapte. Zij wilden maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen,’’ vertelt Terwijn, die ook het AMC als sponsor aanzocht. IMC betaalt nu de salarissen van Terwijn en haar drie vaste coördinatoren. Het AMC levert de lokalen. Werknemers van IMC begeleiden de school op uitstapjes en nemen het vak handel voor hun rekening. Het AMC levert het programma voor het vak geneeskunde. De ‘truc’ van de weekendschool is volgens Terwijn mensen uit te nodigen die passie hebben voor hun vak en daarover willen vertellen.  Het helpt als de kinderen zich bovendien met zo iemand kunnen identificeren. Terwijn: ‘‘Vanochtend had groep 1 geneeskunde van een zwarte dokter. Die neemt toch een boodschap mee: dit kunnen jullie ook.’’

 

,,Ik kan er gewoon niet tegen als iemand de hele tijd zit te praten,’’ zegt Charene (12), een van de lastige meisjes, na afloop van het eerste lesuur. Nog nooit is het eerder voorgekomen, zegt ze, dat ze baldadig werd. Ze komt hier immers vrijwillig, waarom zou je dan gaan klooien? ,,Ik kom hier omdat ik nieuwsgierig ben. Maar zo’n les, nee, dat verveelt.’’ Rechter Loes, die haar vrije zondag opoffert aan de kinderen van de weekendschool, weet zelf ook dat haar les niet helemaal naar wens verliep. ,,Ik wil wel even wat feedback hoor, in de pauze,’’ zegt ze tegen de klassenbegeleiders. Het zijn gewone kinderen, de kinderen van de weekendschool. Het is een gewoon klasje, voor wie je je best moet doen om de aandacht vast te houden. Want al komen ze vrijwillig, het blijven kinderen op de rand van puberteit.

 

Na de pauze is het radicaal anders. Alleen al de toga’s, en de houten hamer van rechter Loes naast een rijtje indrukwekkend dikke wetboeken, het uiterlijk vertoon verhoogt de status van de les, bijna LA-law. Rechter Loes heeft gezelschap gekregen van de advocaten mr. Prem en mr. Jan-Erik, die een op-waarheid-gebaseerde zaak naspelen. Mr. Prem wil een Vwo-advies voor zijn cliënt, die hoog scoorde op de Cito-toets. Mr. Erik Jan verdedigt de school, die niet verder wil gaan dan MBO. ,,Charrel heeft het er bij laten zitten, dit jaar. Ze kan het VWO niet aan.’’ De advocaten ijsberen door de zaal, pleitend, en af en toe overleggend met de kinderen. Ze hebben er zichtbaar plezier in en dragen dat over op de kinderen.

 

Mr. Prem is een rolemodel.  Als hindoestaans Surinamer, bruin dus met een vet accent, zou hij zelf uit de Bijlmer kunnen komen. Doet hij ook, hij drijft er een advocatenpraktijk. Elk jaar komt hij een paar zondagen les geven aan de weekendschool, voor niets. ,,Het kost me zelfs geld, parkeergeld.’’ Hij wil de Cito-zaak graag winnen. ‘’Om te laten zien dat zo’n klein advocatenkantoortje uit de Bijlmer ook kan winnen van zo’n groot gerenommeerd kantoor uit de stad,’’ zegt mr. Prem, half schertsend, half gemeend. Prem wint niet, maar verliest ook niet. Rechter Loes besluit tot een Salomonsoordeel. Gejoel stijgt op als Prem zijn partij meldt dat de vijftig gulden snoep niet doorgaat, maar Prem houdt stand:,,We hebben niet gewonnen, geen snoep.’’

 

‘’Op school leer je schooldingen en thuis leer je thuisdingen, in de Bijlmer is de praktijk dat die twee vaak niet op elkaar aansluiten,’’zegt Heleen Terwijn. ‘’Deze kinderen missen de maatschappelijke oriëntatie. In het Nederlandse schoolsysteem wordt dat van ouders verwacht. Hier in de Bijlmer spreken ouders de taal soms niet, kennen de maatschappij vaak niet, dus dat gaat niet altijd. Ouders kunnen niet veel meer dan zeggen: je moet goed je best doen! Als we niet oppassen zullen veel kinderen het contact met hun talent missen.’’ Terwijn vertelt over een Eritrees meisje, dat een paar jaar geleden als vluchteling naar Nederland kwam en zich van niets naar het VWO bokste. ’’Die haalt echt haar hart op, op de weekendschool. Die heeft het in een paar jaar voor elkaar gekregen Nederlands te leren, naar het VWO te gaan en op de weekendschool ook nog eens uit te blinken. Daar kijk ik met bewondering naar.’’

 

Terwijn en haar medewerkers lopen elke herfst de groepen zeven van zes Bijlmerse basisscholen van verschillende signatuur langs, om leerlingen te werven. ‘’Uit de hoogbouw buurt, daar zijn de problemen het grootst.’’ Kinderen die interesse voor de weekendschool hebben, moeten nog wel een keertje komen praten. ‘’Daarbij kijken we puur naar motivatie, die moeten ze toelichten, zodat we zeker weten dat ze het echt zelf willen.’’ De nichtjes Nasiba (13) en Shameena (12) waren zulke kinderen, en zitten nu alweer in groep 3 van de weekendschool. Naseeba:‘’Ik dacht: het is wel leuk om te weten wat je allemaal kan doen, wat je kan worden. Kan je vast wat ervaring opdoen. Nu weet ik wat het allemaal inhoudt, zelfs beeldende kunst. Dat het meer is dan alleen verf  kopen.’’ Shameena:’’De weekendschool is voor iedereen geschikt. Alleen, als je geen zin hebt moet je niet gaan.’’

 

Voor de nichtjes zit het er bijna op, de laatste zondagen zijn ingeruimd voor het programmaonderdeel ‘afronding’. Vandaag hebben ze de drie jaren weekendschool geëvalueerd en gepraat over wat ze willen worden. Nasiba: ‘‘Ik heb best wel veel geleerd, van beroepen en zo. Nu weet ik wat er leuk is en wat stom. Stom was beeldende kunst, en Amerikanistiek was heel stom en filosofie.’’ Shameena:‘’Uhhh, echt saai.’’  Nasiba:’’ Internet was leuk, handel ook. Ik wil een eigen bedrijf. Maakt niet uit waarin, sieraden of zo.’’ Shameena: ‘’Stewardess, maar dat komt niet door de school, dat komt door de omgeving.’’

 

Voor het gros van de kinderen is de weekendschool een kijkje over de rand van de Bijlmer, naar het Nederland waarvan ze soms weinig weten, maar waar ze het later wel helemaal willen maken. De weekendschool tempert die ambities enigszins. Terwijn:‘’Wij zijn relaxed, zeggen tegen kinderen: zorg dat je iets gaat doen wat je leuk vindt. Je kan wel zeggen dat je dokter wilt worden, maar is dat echt wat je leuk vindt. Dus wat zou je nog meer willen en kunnen doen?’’ Maar voor sommige kinderen is de weekendschool een inspiratiebron van een andere orde, omdat ze er hun talenten ontdekken. Emmanuel (12, 2e jaar) is zo iemand. Hij zuigt het allemaal op. Het liefst wordt hij computerdeskundige. Verrassender is zijn voorkeur voor minder stoere vakken als filosofie en beeldende kunst, het laatste een gevolg van een bezoek aan de kunstacademie. ‘’Je moest je gedachten uitbeelden, hoe dat was. Schilderen, tekenen, beeldwerken, of hoe noem je dat. Misschien wil daar wel verder mee, iets met kunst gaan doen.’’

 

Emmanuel heeft niet alleen zijn talent ontdekt, maar is ook als talent ontdekt, vertelt Heleen Terwijn. ‘’Ze waren daar echt onder de indruk, Emmanuel moest vooral solliciteren als hij zover was. Kijk, als een jongen goed kan tekenen moet dat opvallen op school. Maar het is natuurlijk wel leuk als de directeur van de kunstacademie je uitnodigt te solliciteren. Hij is in meer dingen goed trouwens. Sommige jongens vinden dat veel moeilijker, de meer kunstzinnige vakken. De sociale druk in de Bijlmer is erg groot. Ze zien toch vooral jonge jongens die veel geld verdienen en in grote auto’s rijden. De stap naar de criminaliteit is dan snel gemaakt. Vooral de jongens zitten met een ontzettende peergroup pression. Meisjes laten zich minder van de wijs brengen, die zijn wat cooler.

Toch, het versterken van je talent, en het leren zien van je talent, dat is een wapen in de sociale jungle waar ze inzitten.

 

Met de gewone basisscholen heeft Terwijn niet overdreven veel contact. ’’Ze vinden het leuk dat een deel van hun kinderen extra mogelijkheden krijgt aangereikt. Maar we gaan niet zitten evalueren, daar hebben ze ook geen tijd voor. Ze moeten al zo hard werken.’’ En, denkt Terwijn, het werken met mensen uit het bedrijfsleven is wezenlijk anders. ‘’De gastdocenten doen het puur uit betrokkenheid. Het is een handreiking van mensen die het goed hebben naar mensen die het nog niet zo goed hebben. Dat heeft iets helders, duidelijks, prettigs. En dat is voelbaar aan de sfeer op school, dat het op enthousiasme draait.’’ Het succes van de weekendschool vraagt dan ook om uitbreiding, er zijn al plannen voor een weekendschool in Amsterdam-Noord. ‘’Praten met Shell is een logische stap. Een groot bedrijf dat tegenwoordig meer wil doen dan alleen geld geven. Want sponsors moeten ook iets van het programma adopteren.’’ Misschien dat de overheid goed meekijkt, zegt Terwijn, en zich afvraagt: kan dat niet ook op gewone scholen. ‘’Het is niet van deze tijd om zo weinig aandacht te besteden aan maatschappelijke oriëntatie. Een deel kan ingebed worden in regulier onderwijs. Dan kan je het lerarentekort opvangen door af en toe mensen van buiten uit te nodigen. Al blijven er altijd weekendscholen, wat mij betreft.’’


naar boven

 

Talent, april 2001

In het belang van het kind

Met enige regelmaat verschijnen berichten over ouders en scholen die messcherpe rechtszaken voeren over de onderwijsmethoden voor hun kind. Hoewel zulke zaken dikwijls onder pet blijven, druppelen toch de nodige geruchten door. In de media ontstaat vervolgens het beeld van fanatieke ouders die met grove middelen halsstarrige scholen op de knieën dwingen. Gelukkig wordt de bulk van de problemen in een veel eerder stadium opgelost door deskundig adviseurs. Voor een klein legertje orthopedagogen en ontwikkelingspsychologen is het de dagelijkse praktijk. Hoe gaan zij te werk? ,,Ik zie mezelf in de eerste plaats als bemiddelaar.’’

 

‘’Vroeger, zo’n zes jaar geleden nog, zetten scholen wel eens de hakken in het zand bij het horen van het woord hoogbegaafd,’’ vertelt Mia Frumau van Pinxten, ontwikkelingspsycholoog te Vught, Noord-Brabant. ,,Dan moest je gaan vechten over tests en scores, of het nu wel of niet HB was. Dat is nu gelukkig anders, de kennis bij de scholen is veel groter.’’ Haar collega, Tineke Schouten, orthopedagoog,  ontmoet eigenlijk nog maar zelden weerstand als ze op school komt praten: ‘’Soms voel ik afweer, zijn ze wat koeltjes. Of wordt ik als pottenkijker gezien. Daar heb ik het dan wel even over, om de frustratie er uit te halen.’’

 

Ouders komen bij adviseurs als Schouten en Frumau wanneer ze zich zorgen maken over hun kind. Beiden hebben hun eigen praktijk, beiden zijn gespecialiseerd in hoogbegaafdheid. Niet zonder aanleiding, hun eigen kinderen bleken hoogbegaafd. Frumau van Pinxten (38), moeder van drie hoogbegaafde kinderen, diagnosticeert en geeft groepstherapie aan kinderen. Schouten (48), moeder van twee hoogbegaafde kinderen, drijft als orthopedagoog sinds anderhalf jaar een adviespraktijk te Doesburg, in de Achterhoek. Het aantal adviseurs gespecialiseerd in advisering en begeleiding samenhangend met hoogbegaafdheid is fors (?) gestegen (?) sinds hoogbegaafdheid als probleem gezien mag worden. Geschat wordt dat .. psychologen, orthopedagogen en …..(?) zich professioneel met het onderwerp bemoeien.

 

Ouders die bij een adviseur komen hebben meestal al een heel traject afgelegd. Dat begint bij de droeve constatering dat hun kind vastloopt, lastig wordt, of zich juist terugtrekt. Schouten: ‘’Soms manifesteren de problemen zich alleen thuis, en gaan de ouders aan zichzelf twijfelen. De kinderen passen zich aan op school, voegen zich, laten zich wegcijferen. Daar worden ze om geprezen. Gek eigenlijk, sociaal mag je kinderen de hemel in prijzen, behalen ze bijzondere prestaties dan mag dat niet. Achteraf, gaande de puberteit, komen dan toch problemen aan het licht.’’

 

Oorzaken en oplossingen van probleemgedrag worden in eerste instantie gezocht in het gezin en de omgeving. Al snel wordt het zoekgebied uitgebreid naar de school. Omdat het kind zich juist op school verveelt, door een gebrek aan uitdaging en voor hen eindeloze herhaling van leer – en oefenstof, zou daar de oorzaak en de oplossing wel eens kunnen liggen, bedenken de ouders op een bepaald moment. Een gang naar de leerkracht ligt dan voor de hand. Meer dan eens komen ouders en school er samen niet uit. Een volgende stap is de inschakeling van de schooladviesdienst. Komt die ook niet met geruststellende oplossingen, dan zoeken veel ouders hulp in het professionele circuit. Schouten: ‘’Vaak kloppen de beelden die ouders en school van elkaar hebben niet met elkaar. Ouders zijn emotioneel betrokken, dan kan een meningsverschil hoog oplopen, jammer genoeg. Die ouders komen wel erg vaak’, hoor ik scholen wel eens zeggen. Dan is het aan mij uit te leggen dat dat komt door de zorg voor hun kind, en niet omdat het lastige mensen zijn.’’

 

Eerst praten de adviseurs met de ouders en het kind zelf. Schouten: ‘’Wanneer ouders bij mij komen heb ik een intakegesprek met een vaste vragenlijst. Soms zijn kinderen al getest op hoogbegaafdheid, soms niet. Eigenlijk hoef ik niet meteen te weten of kinderen hoogbegaafd zijn, dat vind ik niet zo interessant. Ik doe liever een didactische test, dan zie je meteen of sprake is van een voorsprong. Maar het meest van belang is dat er problemen zijn. Die moeten opgelost.’’Als blijkt dat oorzaak en oplossing van de problemen primair op school ligt, zal de adviseur op zeker moment naar de school stappen. Zowel Frumau als Scholten laten zich bij de school eerst aankondigen door de ouders zelf. Scholten: ‘’Soms geef ik vast een foldertje of zoiets mee. De meeste scholen vinden dat wel prettig.’’ Frumau ziet de ouders het liefst meekomen. ‘’Tenzij ze niet willen.’’

 

Wanneer adviseurs instappen, is dikwijls al sprake van een conflict. Zowel Frumau als Scholten zien het daarom als hun eerste taak de lucht te klaren. Frumau: ‘’Je moet opletten dat de leerkracht je komst niet ziet als een persoonlijk falen. Dat je niet meteen met je diagnose komt en zegt: dat je dat nou niet gezien hebt!’’ Scholten: ‘’Conflictverharding probeer ik te voorkomen, anders zou ik mijn werk niet goed doen. Ik zie mezelf vooral als bemiddelaar. Ik ben niet emotioneel betrokken, ik kan me openstellen voor de dingen waar beide partijen tegenaan lopen. Leerkrachten hebben soms te weinig kennis, die moet je de ruimte geven de achterstand in te lopen. Want ze staan er absoluut open voor. Mijn ervaring is dat ze vooral blij zijn wanneer ze begeleiding krijgen.’ Frumau: ‘’Alle leerkrachten hebben hart voor de kinderen, die willen alles doen om de problemen te verhelpen. Maar ze hebben vaak al zoveel zorg, dan kan dit er niet meer bij. Het goede is dat zodra dat eruit is, die ruimte er wel is.’’ Soms, zegt Scholten, weet de school wel dat er een probleem is, maar is er binnen de school eenvoudig geen geld genoeg. ‘’Het geld is op, of het wordt liever aan kinderen met een achterstand besteed. Met mij zijn ze dan blij: ik kost hen geen geld, maar biedt wel een oplossing.’’

 

Nadat de lucht geklaard is van conflicten, is er ruimte voor oplossingen. De eerste stap is de leerkracht er van overtuigen dat het kind iets speciaals heeft. Frumau: ‘’Zo had ik laatst een meisje, een onderpresteerder. Dat kind laat zichzelf niet zien op school: ze is poeslief, praat zacht, past zich perfect aan. Dan zeg ik tegen de leerkracht: u heeft een ideale leerling, denkt u. Maar dit meisje kan veel meer. Wat erger is, ze begint problemen te ontwikkelen, ze zit niet meer goed in haar vel.’’  Als oplossing biedt Frumau vervolgens het uitdaag- en eisen stellen-model. ‘’Dit meisje roept bij de leerkracht bescherming op. Moet ‘ie niet doen, hij moet juist eisen gaan stellen. Verdieping bieden, verrijkingsstof bieden, prikkelen, uitdagen, grapjes maken.’’ Frumau biedt de school daarbij meteen een lijst met mogelijke verrijkingsstof: ‘’Dan neem je ze werk uit handen. Soms hebben ze gewoon geen tijd om dat zelf uit te zoeken, of geen geld. Scholen kunnen die leerstof ook lenen, daar kan je ze op wijzen.’’

 

Zichtbaarder maar moeilijker dan het zich wegcijferende hoogbegaafde kind, is het lastige hoogbegaafde kind. ‘’Heel stereotype, maar meestal jongens,’’ zegt Frumau. ‘’Vreselijk vervelende jongens, zijn constant de leerkracht aan het uitdagen en zo. Daar valt niet mee te leven, vindt de school dan. Probleem is vaak dat zulke leerlingen sneller zijn dan de leerkracht, ze zijn hem of haar vaak de baas. Die leerlingen hebben regelmatig gelijk, maar krijgen het niet. Zegt de leerkracht: ik geef je nog één kans. Maar ik heb nog niet eerder een kans gehad, weet de leerling dan. Dat zijn moeilijkere gesprekken. Die leerkrachten moet je vragen het kind serieus te nemen. Ik probeer dan vooral de leuke kanten van zo’n jongen naar boven te halen.’’

 

In de meeste gevallen lukt het school, leerkracht, ouders en adviseurs wel om een bevredigende oplossing te vinden. Niet altijd krijgt iedereen waar die voor kwam, uiteindelijk wordt toch een compromis gevonden.  Wat extra aandacht, meer en betere leerstof, een veranderde houding bij de leerkracht, plaatsing in een hogere klas, extra begeleiding van de adviseur. ‘’Soms zie ik dat de school alles doet, maar gewoon niet meer kan. Dan adviseer ik de ouders wat water bij de wijn te doen. Daar moeten ze dan wel achter staan,’’ zegt Scholten, die een oplossing binnen de school altijd prefereert boven een verhuizing naar een andere school. ‘’Gaat het echt niet, dan moet je gaan kijken of een andere school in de buurt die ruimte wel heeft.’’ Ook Frumau vindt dat in bepaalde gevallen een hardere keuze gemaakt moeten worden.’’Vaak gebruik ik de kennis van de schooladviesdienst, die kent de school immers. Dan blijkt ineens dat de leerkracht overspannen is, of zo. Dan moet je misschien eens kijken bij een andere school. Anders blijven die problemen half boven, half onder tafel, gaan verhalen de ronde doen. Dat is voor niemand goed.’’

 

Soms hikken ouders aan tegen de overstap naar een andere school. Vooral in de Achterhoek, waar Scholten haar adviespraktijk drijft, is dat geregeld het geval. ‘’De meeste ouders zijn erg voorzichtig.  Vooral in de dorpjes zijn ze bang om de school, en vervolgens misschien wel de hele gemeenschap tegen zich te krijgen. Er zijn ook niet altijd alternatieven voorhanden.’’ Frumau, vooral praktiserend in Noord-Brabant, heeft meer te maken met juist mondige ouders. ‘’Ik denk dat ze hier veel vroeger bij me komen. Ouders zijn veel alerter dan vroeger, kennen vaak de literatuur.’’ In een enkel geval, zegt Frumau, ligt de onwil van de school niet zozeer aan de school, maar aan de ouders. ‘’Sommige ouders hebben zoiets van: ’t moet en ’t zal. Misschien heeft de school dan wel gelijk. Als ik merk ik dat ze mij ook gaan zitten dwingen, heb ik een aanknopingspunt. Daar kan ik wat mee, dan wordt ik therapeut: als je dat bij de school ook zo doet, dan lukt het niet, schiet je niet op. Maar vaak komt dat weer voort uit onmacht bij de ouders.’’

 

Gevallen als Frederique de Rooy, waar de juridische strijd tussen ouders en school  breed werd uitgemeten in de landelijke pers, komen Scholten en Frumau naar eigen zeggen niet tegen. ‘’Ik kan me niet voorstellen dat daar deskundigen bij zijn geweest, niet op tijd. Ik zou in elk geval het gevoel hebben als deskundige gefaald te hebben. En het is ook zeker niet in het belang van het kind.’’ Frumau zegt in Frederiques geval wel benaderd te zijn voor advies, maar de zaak niet aangenomen te hebben. ‘’Als het echt zo scherp wordt gespeeld, dan gaat ten koste van het kind. Het kind zit er altijd tussen.

 

Moeilijk worden de gevallen die zich al jaren voortslepen. De stellingen zijn dan al te lang ingenomen, zegt Scholten: ‘’Een kind dat als kleuter eigenlijk al geholpen had moeten worden, maar waar je als adviseur pas in groep zeven bij wordt gehaald. Dan is er een situatie gegroeid die niet makkelijk te doorbreken valt.’’ Frumau is daarom gelukkig dat de cliëntjes steeds jonger worden: ‘’Als kleuter komen ze al, tegenwoordig. Dan kan je preventief heel wat doen.’’ Scholten heeft sinds kort een tweejarige in de praktijk: ‘’Met een ontwikkelingsvoorsprong die op hoogbegaafdheid wijst. Zo vroeg, daar ben ik blij mee, kan ik preventief nog veel doen.’’ Scholtens advies aan ouders ligt dan ook voor de hand: ‘’Niet zelf doen. Ouders zijn teveel betrokken, lopen tegen allerlei dingen op. Wacht niet te lang met deskundig advies, met hulp vragen. Want het gaat om het kind, dat die beter in het vel zit.’’

 


naar boven

Talent, jan 2001

Indikken en verrijken

De afgelopen anderhalfjaar werkten Sylvia Drent en Ellis Bronkhorst aan 'richtlijnen voor het compacten van taalonderwijs' (zie ook elders in dit nummer). Klaar met het werk zijn ze allerminst: ''Dit is pas een begin. De richtlijnen moeten specifieker.''

 

Sinds 1998 treint Sylvia Drent regelmatig van Nijmegen naar Enschede, naar een straat met de prozaïsche naam 'Boulevard 1945'. Daar staat het kantoor van de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO), specialisten in leerprocessen. Samen met Ellis Bronkhorst werkt Drent daar aan richtlijnen voor het 'compacten' van taalonderwijs. ''Ik compact, jij compact, gisteren compactte ze nog. Heb je lekker gecompact? Is inderdaad vreselijk,'' zegt Bronkhorst. ''Indikken, dat vind ik een beter woord,'' zegt Sylvia Drent. Noem het comprimeren of indikken, waar het om gaat bij compacten is het schrappen van overbodige leer- en oefenstof. Overbodig omdat de hoogbegaafde leerling de stof sneller beheerst dan de gewone leerling, en zich bij al te veel herhaling gaat vervelen. Gevolg is dat ze gaan onderpresteren, zich gaan verbergen, of juist gaan klieren. Drent: ''Een kind dat constant negatief gedrag vertoont omdat het zich verveelt, daar word je heel moe van als leerkracht.''

 

Sylvia Drent is ontwikkelingspsycholoog en onafhankelijk onderwijsadviseur, gespecialiseerd in onderwijs aan hoogbegaafden. Vreemd is dat niet, ze heeft drie hoogbegaafde kinderen. Vanwege haar hoogbegaafde kinderen nam Drent zitting in Pharos, vereniging van ouders van hoogbegaafde leerlingen. Mede door het lobbywerk van Pharos besloot de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) in het kader van de overheidsprogrammering in 1998 een project 'hoogbegaafden in het basisonderwijs' te starten. Dat project kwam terecht op het bureau van Ellis Bronkhorst.

Bronkhorst, onderwijskundige, werkt voor de SLO al jaren aan 'adaptief onderwijs'. Totnogtoe ging dat vooral om het aanpassen van leerstof en onderwijsmethoden aan leerlingen voor wie het normale tempo te hóóg ligt. Pas sinds 1998 gaat het ook om adaptief onderwijs voor de leerlingen voor wie het tempo juist te lààg ligt. Voor dat project vroegen de SLO en Bronkhorst de assistentie van Drent, die immers specialist is op het gebied.

 

Hoogbegaafdheid. Alleen de definitiekwestie is al een heikel punt, zeggen Bronkhorst en Drent. Veel van de literatuur gaat louter over wat het is, over wanneer precies van hoogbegaafd mag worden gesproken. Drent en Bronkhorst zijn het daarover niet helemaal eens. ''Ik heb moeite met het label. Ik was ook slim op school, ik leerde snel,'' vertelt Bronkhorst. ''Ik weet niet of ik hoogbegaafd ben, maar ik ben in elk geval blij dat ik niet als zodanig door het leven ben gegaan. Doe maar gewoon, vind ik. Ooit sprak ik een moeder die zich afvroeg waarom er geen scholen zijn speciaal voor hoogbegaafden. Nou, die hoogbegaafde kinderen moeten vooral ook leren dat de rest het niet is. Met die mensen zullen ze net zo hard om moet gaan. Daarvoor moeten ze leren geduld op te brengen. '' Argwanend is Bronkhorst ook, ze ziet een inflatie van het begrip. ''Als een kind op een kinderdagverblijf wat rustiger is dan de ander kinderen, liever een boekje 'leest' als andere kinderen druk aan het doen zijn, denken de leidsters tegenwoordig te weten hoe dat komt: hoogbegaafd! Dat bedoel ik, het leeft. Net als sommige ouders hun kind ineens 'nieuwe tijds-kinderen' noemen.''  Hoogbegaafdheid is in de mode, ook onder mensen die eigenlijk niet van de hoed en de rand weten, bedoelt Bronkhorst. Zodat al te snel het etiketje wordt geplakt op kinderen die misschien wel 'gewoon' snel zijn. Daarmee creëer je mogelijk een probleem, vindt Bronkhorst. ''Ik zal pas ingrijpen als ik zie dat het niet goed gaat. Want je moet wel voorkomen dat er iets misgaat.''

 

Sylvia Drent beaamt dat het etiket de laatste jaren wat snel geplakt wordt, dat hoogbegaafdheid 'in zwang' is. Toch, vindt Drent, is het 'wel prettig' als je bepaalde mogelijkheden hebt. En als een kind echt hoogbegaafd is, dan kan je er niet vroeg genoeg bij zijn. ''Als er aanleiding voor is moet je er snel aandacht aan geven. Anders zullen deze kinderen onderduiken. Ze gaan zich anders voordoen dan ze werkelijk zijn, ze gaan onderhuids problemen ontwikkelen. Je moet kinderen recht doen door ze aan te spreken op waar ze voor komen, op school. Dus om te leren, om zich te ontwikkelen.'' In hun pragmatisme hebben Drent en Bronkhorst elkaar in ieder geval gevonden. Bronkhorst: ''Debatteren over waar de grens precies ligt, daar heb ik eigenlijk genoeg van. We moeten vooral inspelen op de behoeftes van de leerlingen, of ze nu sneller of juist langzamer zijn dan gemiddeld.''

 

Adaptief onderwijs, daar ligt de sleutel, zegt Bronkhorst. Vanuit het overstroomde speciale onderwijs zijn veel kinderen de laatste jaren teruggesluisd naar de gewone basisschool. Beleidsmakers en deskundigen hebben nagedacht hoe deze kinderen toch de nodige extra aandacht gegeven kan worden. Inmiddels hebben scholen 'zorgsystemen', met intern begeleiders en remedial teachers. Verder is gewerkt aan adaptief onderwijs, waarbij de leerkracht instrumenten heeft om recht te doen aan de verschillen tussen de kinderen.

Voor de snelle leerlingen is er op dat gebied nog weinig, terwijl ook zij voor problemen kunnen zorgen, bij henzelf en hun omgeving. Vroeger werd er alleen 'versneld': slimme leerlingen sloegen gewoon een klas over. Dat gebeurt nog steeds, wanneer de voorsprong te groot is rest geen andere oplossing.  Maar tegelijkertijd wordt er tegenwoordig 'gecompact en verrijkt'. Anders blijven de versnellers harder gaan dan de andere leerlingen, en moeten ze misschien nóg een klas overslaan. Compacten kan ook voorkomen dat kinderen moeten versnellen, die daar op sociaal-emotioneel gebied nog niet aan toe zijn. Hoewel: ''Het beeld dat hoogbegaafde leerlingen allemaal nerds zijn klopt niet. Het beeld dat ze intellectueel wel, maar motorisch, sociaal en lichamelijk nog niet rijp zijn om te versnellen is een scheef beeld. Dat is meestal niet het geval,'' aldus Bronkhorst.

 

Indikken dus. Minder lesjes, minder instructie, minder oefenstof. Bij rekenonderwijs gebeurt dat al langer. Daar is het ook relatief eenvoudig. Een hoofdstuk uit een rekenmethode behandelt meestal maar één onderwerp, één enkele deelvaardigheid. Begrijpt de leerling waar het om gaat, dan kan de uitleg ingekort en kunnen de tien oefensommen ingedikt tot twee of drie.  Drent en Bronkhorst hebben zich de afgelopen anderhalf jaar gericht op het indikken van taalonderwijs. ''Dat is moeilijker. Eén hoofdstuk uit een taalmethode behandelt soms wel acht deelvaardigheden,'' zegt Bronkhorst. ''Het kan zijn dat een kind bepaalde deelvaardigheden beheerst, maar andere niet. Je kan de opdrachten uit zo'n hoofdstuk niet zomaar uit elkaar trekken, daarvoor zit het te ingewikkeld in elkaar.''  ''Bovendien,'' vult Drent aan, ''is minder goed vast te stellen of de stof beheerst wordt. Taal is minder 'hard' dan rekenen. Spelling, grammatica, dat is nog redelijk exact. Maar taalbegrip, dat is geen som. Hoe meet je dat?'' 

Veel taalmethodes hebben ze doorgespit de afgelopen anderhalf jaar. Vooral Drent heeft zich hiermee beziggehouden, aan de hand van vaste criteria: ''Kun je vooraf een toets afnemen, om de beheersing vast te stellen. Zit er veel herhaling in, is er veel oefenstof? Kun je dat halveren? En hoe zit het met de verrijking in de methode?''

 

Verrijking, het is onlosmakelijk verbonden met compacten. Je kunt leerlingen minder van hetzelfde laten doen, maar dan moet je ze vervolgens wel iets anders laten doen. Juist in de uitdaging zit het geheim. Drent: ''Ons is gebleken dat de verrijkingsstof uit taalmethoden vooral meer van hetzelfde is, soms een ietsje moeilijker. Het vraagt te weinig van de leerling, het heeft meer iets van: hou ze bezig. Hoogbegaafden moeten voor complexe problemen gezet worden, je moet ze uitdagen.'' Belangrijk daarbij is de begeleiding, onderstrepen Drent en Bronkhorst. De leerkracht moet zicht houden op wat de leerling doet, anders verdwaalt die alsnog in een isolement. Drent: ''Het werk moet nagekeken worden, feedback is essentieel, interactie is essentieel. Inderdaad, dat geeft de leerkracht weer extra werk.''  Bronkhorst wijst op een bijkomend probleem: ''De stof moet ook voor de leerkracht goed beheersbaar zijn. Hoogbegaafden zijn snel, soms is het moeilijk hen bij te houden.'' Drent en Bronkhorst vinden daarom dat hoogbegaafde kinderen, net als de langzame kinderen, als zorgleerlingen erkend moeten worden. Het kost de leerkracht hoe dan ook meer tijd. Drent heeft ook een nuance: ''Aan de andere kant: een kind dat constant negatief gedrag vertoont omdat het zich verveelt, daar word je heel moe van als leerkracht. Als je dat kind op zijn niveau kan aanspreken, kan dat juist ook tijd en moeite besparen.''

 

Vooralsnog hebben Drent en Bronkhorst gewerkt aan een algemene richtlijnen voor het compacten van lesstof. Bronkhorst: ''Eerst zaten we voor het dilemma: voor wie zijn we bezig? De selecte groep hoogbegaafde kinderen, of ook voor net even daaronder.'' In de praktijktests merkte Drent dat sommige hoogbegaafde kinderen bij de verrijkingsstof moesten afhaken. Tegelijkertijd bleek dat de ingedikte lesmethode ook voor sommige 'meerbegaafden'geschikt was.  Bronkhorst: ''Maar als je de doelgroep te breed maakt, dan blijf je differentieren. Daarvoor kun je geen richtlijnen maken. Daarom kiezen we toch liever voor een selecte groep. Met richtlijnen voor die groep kan de leerkracht ook compacten voor de groep daaronder. Het moet een handleiding voor verantwoord schrappen worden.'' Aan die specifieke richtlijnen werken Drent en Bronkhorst momenteel. ''Dit was pas het begin. Het is nog veel te algemeen. Het moet directiever, dit laat de leerkracht nog te veel werk'', zegt Drent.

Het is essentieel, vinden Drent en Brokhorst, dat er meer verrijkingsstof komt. Verrijkingsstof die bovendien recht doet aan de leereigenschappen van hoogbegaafde kinderen. Dus: het moet ze uitdagen. ''De bedoeling is dat we volgend jaar beginnen met het ontwikkelen van nieuwe verrijkingsstof in het taalonderwijs,'' zegt Bronkhorst, die verwacht dat de afronding daarvan nog wel even op zich zal laten wachten. Daarom attenderen Drent en Bronkhorst ook de methodemakers en hun uitgevers regelmatig op de problematiek van het hoogbegaafde kind. Ook de compactingsvoorstellen zijn aan hen voorgelegd. Uitgevers weten immers het meest van de achtergronden van hun eigen methode. ''Uitgeverijen werken soms wel tien jaar aan een boek. Dan kunnen wij niet even achterover gaan zitten en zeggen: hmmmm, kan beter. We kunnen niet bevroeden wat ze allemaal hebben overwogen, niet alles komt in zo'n boek terecht. De methoden zijn ook niet geschreven voor hoogbegaafden, dat is het verwijt niet. Wel hoop ik dat uitgevers nu gaan denken: hé, misschien moeten we meer rekening houden met die kinderen.''  Drent: ''In ieder geval hebben we de boel een beetje opengebroken. Dat is heel belangrijk geweest. Ik zie het ook op andere terreinen, bij andere SLO-projecten: de hoogbegaafde leerling staat op de kaart.'' 


naar boven

 

Talent, mei 2000

Nooit meer in je Uppie

Hoge bergen, zuivere lucht. Als een stipje in de verte daalt de olympisch kampioene hobbelend af naar het sporthotel, parkeert de mountainbike, douchet en eet nog een hap ter afsluiting van de ochtendtraining. Dan klapt de ze de laptop open, knipt de webcam aan en, bliep, kraak, bliep, verbindt het modem haar met de Hogeschool tienduizend kilometer verder. Docent en medeleerlingen verschijnen op het scherm, de les kan beginnen.

Als het aan de Randstadtopsportacademie en de Johan Cruyff University ligt is dit een beeld uit de nabije toekomst. Allebei begonnen ze in september met een op-maat-gesneden opleiding voor topsporters. Want sporttalent moet ongehinderd door school tot wasdom kunnen komen, is het idee. Maar topsporters moeten ook weer niet onopgeleid op straat staan na hun carrière, is het andere idee. Dus moet de school naar de sporters toe, en niet andersom.

Dennis van Vlaanderen zegt niet dat hij wereldkampioen was geworden als de school naar hem toe was gekomen. ''Maar ik had er absoluut meer uitgehaald als zoiets al had bestaan,'' denkt Van Vlaanderen, die 11 jaar lang in het Nederlands kanoteam zat. Al die jaren behoorde hij tot de beste 12 kanoërs van de wereld, ooit was hij de zelfs de nummer drie. Vorig jaar is Van Vlaanderen (27) afgezwaaid als kanoër. Nu is hij coördinator van de Johan Cruyff University, waar topsporters worden geschoold in het vak commerciële economie. ''We proberen alles op de sportwereld te betrekken. Waar voltijdstudenten voor hun stage naar Philips gaan, daar zullen onze studenten een tijdje meelopen bij PSV.''

Van Vlaanderen en zijn studenten huizen in bij de Amsterdamse HEAO, op de zesde verdieping van oude Postbanktoren naast het Amstelstation. Elke donderdag- en vrijdagochtend beleven de 37 studenten van de JC-University hier hun acht wekelijkse contacturen. Om ze daarbuiten toch bij de les te houden, 'gewone' voltijdstudenten brengen immers meer dan twintig uur per week door in de collegezaal, krijgen de JC-studenten intensieve persoonlijke begeleiding van een klein legertje deskundigen. De instructeurs, trainers, consultants en assessors worden gerekruteerd uit het docentenbestand van de HEAO en daarbuiten, en uit het bedrijfsleven. De twee navigatoren zijn voltijds in dienst van de JC-University. Zij zijn de belangrijkste begeleiders, spreken de student wekelijks, in levende lijve danwel  per e-mail.

Het grootste deel van de studietijd haken de studenten echter in op het go-net, een internetsite die de HEAO speciaal voor de JC-University heeft ingericht. ''Opdrachten krijgen we binnen op de computer, leveren we ook weer in met een mailtje,'' vertelt Klaas Geert Steegstra, JC-student en basketballer bij de Ricoh Astronauts, terwijl hij zijn wachtwoord intik,''en als je eens een les mist kan je die ook zo downloaden''. De dinsdag en de woensdag zit Steegstra meestal thuis on-line te studeren, als hij niet aan het trainen is in de Apollohal. Want Steegstra  speelt vast in het tweede team, en is wisselspeler van het eredivisieteam van de Astronauts, dat onder leiding van succescoach Ton Boot de ranglijst aanvoert. Steegstra (23 jaar) ontdekte zijn talent voor het basketbal vrij laat, pas op zijn achttiende. Via een regionaal team kwam hij in no-time terecht bij eredivisieclub Donar, uit Groningen.

Sindsdien was het modderen met de opleiding. Steegstra sprokkelde net genoeg studiepunten bij elkaar op de Groningse HEAO om in aanmerking te komen voor studiefinanciering, maar leerde er hoegenaamd niets. Ook een jaar college-basketball in de VS leverde minder op dan gedacht. Zo liet de leraar Spaans, tevens teamcoach, regelmatig proefwerkantwoorden slingeren. ''Hij zorgde er wel voor dat niemand van ons zou zakken, anders mocht hij ons niet opstellen. Nee, die school was te makkelijk voor me,'' aldus Steegstra. Toen hij van zijn vader hoorde dat de JC-University werd opgezet, hoefde Steegstra dan ook niet lang na te denken. In Amsterdam is hij gelukkig, want hij kan zowel serieus studeren als basketballen op niveau. Was er geen JC-University geweest, zegt Steegstra, dan had ik gekozen voor de gewone HEAO. Dan was het basketball op het tweede plan gekomen. Vorige maand moest Steegstra nog opdraven voor de Europacup. De tentamens die daarmee samenvielen moet hij nog inhalen. ''Dat wordt goed geregeld. Op andere scholen waren we er voor de leraren, hier zijn de leraren er voor ons.''

''Het mes snijdt aan twee kanten,'' denkt coördinator Dennis van Vlaanderen. ''Sporters worden beter in sport, want de intelligentie die ze hier gebruiken leren ze ook op het veld te gebruiken. Tegelijk wordt de sport beter van hen. En daar is het Johan Cruyff uiteindelijk om begonnen. Dat de grijze jassen in de sportbesturen vervangen worden door mensen die vanuit  hun eigen ervaring meer begrip hebben van topsport. Dat brengt de sport als geheel op een hoger plan.''
Om aan de JC-University te mogen studeren moet de student op topniveau presteren in de sport. In de praktijk betekent dat 'eredivisie-niveau', hoewel ook voetballers uit de hoofdklasse van de amateurs aangenomen worden. Het wemelt vooralsnog niet van de beroemdheden op de JC-University. Van Vlaanderen: ''We hebben vooral jongeren, van 18, 19 jaar, de talenten . Die moeten nog naar het topniveau groeien. Ik schat dat je veel van onze studenten over een jaar of drie wel zult terugvinden op de sportpagina.''

De topsporters van de Randstadtopsportacademie zijn regelmatig terug te vinden in de kolommen. Schaatsers Johan Beulekamp en Wietske Kramer, hockeyer Teun de Nooijer, zwemmer Benno Kuipers. Maar ook de afbouwende basketballer Cees van Rootselaar en topdammer Harm Wiersma studeren aan de topsportacademie van de Rotterdamse Hogere Economische School (HES) en uitzendorganisatie Randstad. ''Ik liep al een jaar of drie rond met het idee,'' vertelt HES-docent Perry Snoek,''want het irriteerde me mateloos dat er niet zoiets was. Maar ik kon het maar niet voor elkaar krijgen. De onderwijsinspectie, de examenreglementen, altijd stond er wel iets in de weg. Het heeft heel wat voeten in de aarde gehad, maar nu is het geregeld.'' Studenten aan de topsportacademie van Randstad en HES studeren flexibel. Ze geven hun trainingsschema's, hoogtestages en wedstrijddata door aan de coördinator. Die borduurt er een lesprogramma omheen. Op lesdagen is de groep nimmer compleet, altijd is er wel iemand weg. En na de lessen waait iedereen weer uit naar het trainingsveld.

De topsportacademie is bedoeld voor een select groepje topsporters. Kandidaten moeten niet behoren tot de nationale top, zoals in Amsterdam, maar tot de internationale top. Net als op de Johan Cruyff University hebben HES en Randstad gekozen voor het vak commerciële economie, een populair vak in de sportwereld. Elke dinsdag- en donderdagochtend staan Perry Snoek en een collega topsporters te scholen in twee zaaltjes van vergadercentrum 'La Vie', boven de Utrechtse Bijenkorf. Op tafel broodjes ham en kaas, kannen karnemelk en koffie, schalen fruit. Snoek doceert vandaag marketinganalyse, legt dat uit aan de hand van een trainingsschema. ''We hebben maar zes uur per week, dus het moet sneller dan anders. Ik leg de lat meteen hoog. Ik maak gebruik van de vaardigheden die ze als sporter al hebben. Discipline dus, daarmee zijn ze meer dan vertrouwd. Gewone dagstudenten hebben dat niet,'' aldus Snoek.

Tienkamper Maarten Klaver kent die discipline al een jaar of tien. Klaver (24) kampt met de naweeën van een slepende hamstringblessure, maar hoopt zich nog te plaatsen voor de olympische spelen van Sydney. Klaver is van jongsaf meer dan serieus bezig met sport, deed daarom twee jaar langer over het VWO dan nodig. ''Na een tienkamp ben je echt helemaal leeg, helemaal op. Als je dan de volgende dagen een tentamen hebt, dan zit je daar wel, maar veel komt er niet uit.'' Veel begrip ontmoette Klaver niet op zijn middelbare school: ''Elke keer moest ik het weer uitleggen, moe werd ik er van. Elke keer weer leuren van 'ik moet naar het NK'. Lange tijd heb ik alles half gedaan, half voorbereid naar een kampioenschap, half voorbereid naar een tentamen.''

In 1997 werd  Klaver Nederlands kampioen, het daarop volgende jaar behoorde hij tot de wereldtop. Eenmaal doorgestoten als tienkamper, werd alles er voor opzij gezet. ''Langzamerhand wordt het een way of life, alles is dan ondergeschikt, zonder dat je het in de gaten hebt.  Maar ergens wilde ik ook werken aan je maatschappelijke carrière, want ik zag veel topsporters in een gat vallen als ze afzwaaien.'' Klaver begon een studie aan de Groningse universiteit (RUG), probeerde de Zwolse Academie voor Lichamelijke Opvoeding, deed een LOI-cursus, allemaal zonder al te veel succes. Totdat de overkoepelende sportbond NOC/NSF hem doorverwees naar Randstadcarrierecoaching. Via Randstad kwam Klaver vorig voorjaar terecht in het pilot-project dat de topsportacademie voorafging. Initiatiefnemer Perry Snoek: ''Het meest cruciale moment van de pilot was het tentamen bedrijfseconomie. Daaruit moest blijken of ze ook gewoon in de boeken konden duiken. Die resultaten waren bizar goed, we konden verder.''

Tienkamper Klaver was lang op zoek, maar heeft de juiste formule gevonden: ''Dit is leuk. In het verleden stond ik er elke keer weer in mij uppie voor. Hier hoef je niets uit te leggen, niet aan docenten, niet aan je medeleerlingen. Je loopt een stuk relaxter rond.'' Snoek: ''We hadden alles schriftelijk kunnen doen, maar dat willen ze zelf niet.'' Volgens Snoek is de topsportacademie ook interessant als experiment van flexibel afstandsonderwijs. ''Stel dat er twaalf man in Zuid-Afrika zitten voor een trainingsstage, waarom zouden wij als docenten daar niet naar toe gaan?''  Zelfs een virtueel klaslokaal op internet, met webcams en al, is volgens Snoek allerminst uitgesloten. ''Het heeft publiciteitswaarde, zeker. Het vertelt zich rond, iedere topsporter die we goed afleveren levert weer tien gewone studenten op. Maar daarvoor is het niet opgezet.  De topsportacademie is tot stand gekomen dankzij een paar enthousiastelingen die toevallig op de juiste plaats zaten. Het is onze bedoeling dat andere opleidingen dit zien, en vervolgens oppakken voor andere groepen talenten. Want het is toch fantastisch als mensen zich zo kunnen ontplooien?''


naar boven

 


abumelle@xs4all.nl

Abu Melle Index