Abu Melle
journalistieke producties
Etc.
(15/11/00)
boekrecensie
We horen wel eens van de worsteling die veel
immigrantenzonen en-dochters doormaken in de wereld tussen twee werelden. De
jonge Marokkaanse Nederlander Said El Haji maakt die strijd tastbaar in zijn
literaire debuut; de Dagen van Sjaitan. Het is het verhaal van de kleine
Marokkaanse jongen Hamid en diens strijd met zijn vader, verweven in het
verhaal van de jonge volwassen Hamid in zijn strijd met de islam.
El Haji, van een lichting
Marokkanen die de Nederlandse taal een stuk beter beheerst dan veel autochtone
generatiegenoten, vertelt het verhaal met een lach en een traan. Veel tranen,
want de kleine Hamid lijdt zwaar onder de tucht van zijn tirannieke vader, die
het maar niet kan verkroppen dat zijn zoontje hem ontglipt. Hamid heeft een
hekel aan de zondag, net als Hollandse jongens vroeger de stijve kerkse zondag
verfoeiden. Hamid moet op zondag naar de Koranschool, gehuisvest in een tot
moskee omgebouwde schuur. Hij moet daar zijn soera's, zijn Koranverzen reciteren,
terwijl hij de woorden helemaal niet begrijpt. Hamid moet altijd op tijd binnen
zijn, om niet te laat te zijn voor het gebed. Hamid haat zijn vader, omdat die
hem letterlijk in een ouderwets islamitisch keurslijf probeert te slaan.
''Waarom ging vaders religieus fanatisme verder dan de liefde voor zijn vrouw
en kinderen,'' vraagt Hamid's broer Omar zich niet begrijpend af.
Het is onbegrip alom, in de
Marokkaanse gemeenschap van vaders en zonen. Gelukkig is er ook een lach, om de
jongetjeswereld van Hamid en zijn vriendjes, en hun vaders. El Haji maakt zijn
karakters levend en om van te houden. Zo is daar Amar, die nietsontziend op
Jehova's jaagt en schapen uit weilanden steelt. Of de imam, door de vaders voor
een grijpstuiver uit het vaderlandse Rifgebergte geplukt omdat er in een
gemeenschap van gelovigen nu eenmaal een imam hoort te zijn. Toch, de imam ziet
beter dan de vaders dat ze vijanden maken van hun eigen kinderen.
Ergens doet dan Sjaitan zijn
intrede in het verhaal. Sjaitan voert theologische debatten met de vaders, maar
stuit daarbij -heb je het weer- alleen maar op onbegrip. De vaders zullen
blijven geloven dat Jonas zwom in de maag van een walvis en dat de berg naar
Mohammed toekwam, want het geloof is hun laatste strohalm. Met Sjaitan slaat El
Haji een brug van het verhaal van de kleine Hamid naar het andere verhaal, van
de jonge volwassene Hamid en zijn inhoudelijke strijd met de islam. Die strijd
eindigt in het voordeel van Sjaitan, de duivel. Kan niet anders, concludeert
ook de imam, die de grote Hamid na jaren opeens weer tegenkomt in de trein:
''Denken en geloven zijn moeilijk te verenigen, jongen.''
uit: News.nl (26/9/00)
boekrecensie
Mijn zwager las altijd maar boeken van Sjöwall en Wahlöö
en toch wordt hij nu dagelijks geheadhunt. Kennelijk scherpt het de geest, zo'n
psychologische detective. Helaas zijn Sjöwall en Wahlöö al weer een tijdje van
ons heen. Gelukkig kan mijn zwager zijn spaarzame weekenden weer vullen
met Henning Mankell (1948), want die schrijft zijn boeken in dezelfde
traditie; veel mist, Zweden en anti-helden die maar niet willen begrijpen dat
het slechte in de mens ook het veilige Zweden kan binnendringen. Net als de
boeken van Sjöwahl en Wahlöö is Mankell succesvol. Zijn boeken werden
internationale bestsellers die zich prachtig hebben laten verfilmen.
Geheel in de geest van
politie-inspecteur Martin Beck uit de Sjöwall en Wahlöö-serie is Mankell's
hoofdinspecteur Kurt Wallander een eigenaardig man. Een man die vooral heel
erg met zichzelf in de knoop ligt. ''Ik ben iemand die weinig lacht,''
analyseert Wallander zijn ego. Zwaarmoedig, moe en somber is hij, zo erg dat
hij juist een glimlach ontlokt. In 'De Man die Glimlachte' vangt de
hoofdinspecteur zijn volgende klus aan in een gemoedtoestand die Mankell
omschrijft 'alsof de mist van de herfst tot diep in zijn bewustzijn is
doorgedrongen'. Zo moe is Wallander van die herfst dat hij op het punt staat
ontslag te nemen uit politiedienst. Gelukkig dient zich juist op dat moment een
nieuw raadsel aan, dus kan Kurt weer gaan leven.
Wat volgt is een strijd
tussen David en Goliath. De David is Wallander en zijn collega's van Svensk
Polis in Ystaad, een onbeduidend stadje in Skåne, de onderste provincie Zweden.
De Goliath is een machtig zakenman die vanuit zijn kasteel in de bossen van
Skåne de vreselijkste zonden over de wereld uitstrooit. Wat voor slechts dat
is, en hoe dat dan gaat, dat begrijpt Wallander eigenlijk niet precies, want
dat zijn dingen van 'de nieuwe tijd'. Wel begrijpt hij dat De man die
Glimlachte gestopt moet worden. Dus gaan Wallander en zijn collega's, die
vergeleken met de sterke karakters die Sjöwall en Wahlöö's Martin Beck
omringden weinig zijn uitgewerkt, de strijd aan. Een oneerlijke strijd, dapper
gestreden door Wallander, wiens gemoed allengs lichter wordt. Erg ingenieus is
het mysterie niet, maar ook Wallander is niet zo'n genie. Misschien is dat
juist het charmante van de inspecteur, een man die zich laat leiden door
toeval, instinct en intuïtie. Of zoals Mankell hem laat zeggen in de apotheose
van het verhaal: ''Hij had besloten iets te doen waarvan hij niet wist wat het
was.''
abumelle@xs4all.nl
Abu Melle Index
(NB. op deze website staan teksten in originele vorm. ze zijn
bij publicatie mogelijk door redactie gewijzigd)