Abu Melle
journalistieke producties
Etc.
(korte reisverhalen)
  1. nigeria
  2. jemen
  3. palestina
  4. mauretanie

abumelle@xs4all.nl

Abu Melle Index


 



 



(1994)
  Janboel in Jemen
( of: De staat van een land uit de periferie van ons wereldsysteem)



Vorige week was het 'national traffic week' in Jemen. Een week lang werd de aandacht van het volk gevraagd voor de verkeersproblemen in het land. De televisie vertoonde ludieke spotjes, te vergelijken met de Postbus 51 spotjes waarmee de Nederlandse overheid de burger probeert de verheffen. Op belangrijke kruispunten van de grote steden werd extra veel verkeerspolitie opgesteld om automobilisten te attenderen op het bestaan van verkeersregels. Een taxichauffeur die het wat minder nauw met de regels nam, zag ik aan zijn oren zijn Suzuki minibusje uitgesleept worden door een lid van de militaire politie.
Of zoiets. Want het is niet altijd even duidelijk wat nu precies de functie is van een in uniform gestoken Jemeniet. Het kan een militair zijn, maar evengoed een trots en onafhankelijk stamlid met een voorkeur voor het dragen van camouflagepakken. Ook lopen er soms kinderen in uniform rond. Of dit dan padvinders zijn danwel zeer jonge recruten van het leger, de politie of een andere organisatie, het blijft gissen voor de buitenstaander. De talloze roadblocks worden bemand door zeer heterogene groepjes Jemenieten. Hele, halve en ook geen uniformen dragen ze, en ze zijn van alle leeftijden.
Het zelfde is het met het dragen van wapens. Er schijnen regels voor te zijn, maar wat die regels dan zijn is niet op te maken uit het straatbeeld. In feite is iedereen gewapend. Een beetje man draagt een 'djanbiyya', een rijkelijk versierd soort kromdolk, gestoken aan een al even prachtige riem die om zijn middel gebonden zit en tegelijk de kleren bij elkaar houdt. Ik geloof niet dat die djanbiyya's ooit als wapens gebruikt worden, het is voornamelijk een statussymbool. Dan zijn er de Kalashnikovs, de AK47's en geweren van Chinese  makelij die achteloos over de schouder van de Jemeniet hangen. In de stad zie je deze grote wapens niet zoveel, het is wat lastig in het gedrang. Soms zie je een pistool of revolver, maar aan de drager is niet te zien hoe en waarom hij aan dit wapen gekomen is. Het schijnt allemaal status te zijn, een teken van  onafhankelijkheid, van ongebondenheid aan de staat.
Het is symptomatisch voor de staat waarin Jemen verkeert. Chaos. Op alle gebied is het een grote chaos. Buitenlanders en buitenlandse organisaties maken in de regel gebruik van zogenaamde 'facilitators', lieden met connecties, die in ruil voor een bepaalde  vergoeding het leven en functioneren vergemakkelijken. Dit duidt inderdaad op corruptie. De corruptie is wijdverbreid en leidt tot absurde situaties. Zo hoorde ik het gerucht dat er op flinke schaal alcohol gebruikt wordt. De illegale handel in alcohol zou in handen zijn van het leger, dat daarbij wordt geassisteerd door de Islah, de fundamentalistische partij en derde partij van Jemen. Zo zouden de orthodoxen dus verdienen aan iets wat zijzelf als doodzonde zien. Stel eens voor dat Meindert Leerling opeens de baas van een prostitutie-imperium zou blijken te zijn. De bron van dit gerucht was niet 100% betrouwbaar, maar waar rook is, daar is vuur. En waar chaos is, daar valt geld te verdienen. Zo worden er het laatste jaar voortdurend buitenlanders gegijzeld door stammen die wat meer regionale ontwikkeling verwachten van de centrale overheid. En het is niet zo dat die buitenlanders  overmeesterd worden in de afgelegen gebieden. Nee, de laatste drie acties vonden plaats op klaarlichte dag in het centrum van de hoofdstad  Sana'a. Vandaaruit worden de gegijzelden, meestal werkzaam voor een buitenlandse oliemaatschappij, dan  vervoerd naar het stamgebied van de gijzelaars. Steevast worden ze uitstekend behandeld en zijn ze van alle gemakken voorzien. Een ruim huis, televisie, flessen whisky en soms krijgen ze zelfs de beschikking over een auto. En pas als de regering of de oliemaatschappij over de brug komen met geld of andere beloftes, mogen ze weer gaan.
Het gezag van de regering reikt vaak niet verder dan de hoge muren waarachter vrijwel elk overheidsgebouw schuilgaat. Van tijd tot tijd schelt uit de luidsprekers op het complex de onvermijdelijke propaganda, die echter daarbuiten al snel verloren gaat in het lawaai van de zich een weg door het verkeer toeterende Jemeniet. Bijna vier jaar geleden leek er voor Jemen een tijd van voorspoed in het verschiet te liggen. De twee Jemens werden één en bundelden hun krachten. De tijd van antagonisme was voorbij, een nieuw en democratisch Jemen zou verrijzen. Het liep anders. Al snel na het besluit tot eenwording vond aan de andere kant van het Arabisch schiereiland een gebeurtenis plaats die verstrekkende gevolgen zou hebben voor Jemen. Irak viel Koeweit binnen. De Arabische wereld was in rep en roer en moest binnen een paar dagen partij kiezen. Voor de meesten was dit niet eenvoudig. Het dogma van de Arabische eenheid werd zomaar van tafel geschoven en dat kon toch niet?

 naar boven


 


Essay ('93)
 


Over het land met de twee namen

In het voorjaar van 1983 zette ik voor het eerst voet op Israelische bodem. Het was mijn tweede jaar in het 'plukcircuit', dat zich, met de oogstseizoenen mee, diagonaal over Europa verplaatst. Het eerste jaar was ik niet verder gekomen dan Kreta, dit jaar werd de Middellandse-Zee overgestoken naar Israel. Ik was negentien jaar oud en wist van nog niet veel. Wel had ik gehoord dat het in Israel prettig en zorgeloos overwinteren moest zijn. Werk was er in overvloed in de talloze Kibbutzim, de collectieve landbouwgemeenschap en in de Moshavim, de private tegenhanger. Ik wist dat er hier wel eens oorlog was geweest en was wat geschrokken van de brute ontvangst die ons rugzaktoeristen ten deel viel in de havenplaats Haifa. Maar aan de talloze geuniformeerde en gewapende jongelingen in bus en op straat was ik al snel gewend.
Ik had wel wat anders aan mijn hoofd. Ik had nog slechts 50 dollar op zak en moest snel emplooi vinden. Met drie kameraden toog ik derhalve naar het 'Kibbutz-office' in Tel Aviv. Daar bleek dat wij niet de enigen waren die op het idee waren gekomen in dit land te overwinteren. Alle Kibbutzim waren vol!  Maar via het belendende 'Moshav-office' konden vier gezonde jongens nog wel een plaatsje vinden, zo werd ons verzekerd.
Een paar uur later reden wij in een roes door het land van melk en honing. Moshav Roi lag wat perifeer en wij moesten een paar keer op een andere bus overstappen. Gaandeweg werd het land leger, kaler en heuvelachtiger en zo hier en daar moest de bus tussen prikkeldraadversperringen heen slalommen. Naast de versperring stond steevast een flinke legertent in camouflagekleuren waar dan wat soldaten omheen hingen. Zo nu en dan reed de bus door een dorpje dat er gans anders uitzag dan ik tot nog toe van Israel gewend was. De inwoners zagen er anders uit; armer, vuiler en doellozer. Terwijl de schemering viel verlieten we de heuvels en na enige tijd over een lange rechte weg te hebben gereden, sloegen we linksaf en reden een hoog omheinde nederzetting in. Moshav Roi.
De volgende dag werd ik tewerkgesteld in een kas waarin Gipskruid werd geteeld. Mijn baas heette Jacov en zag er uit zoals het een kolonist betaamt; joods, energiek en met een baardje. Ik was niet de enige die hier werkte. Naast mij werkten er ook een achttal jongens van Arabische komaf. 's Ochtends werden zij aangevoerd vanuit het naburige Nablus om na een dag vol Gipskruid er 's avonds weer naar afgevoerd te worden. Na twee dagen bleek dat ze niet naast, maar onder mij werkten. Yacov moest namelijk voor zaken naar de grote stad en vertrouwde mij het gezag toe. Van dat gezag kwam niet zoveel terecht. Mijn ondergeschikten wisten niet alleen beter hoe en wat ze moesten doen, ze wisten ook hoe het leuker kon. Het werd een gezellige dag. Het werk werd gedaan en er werd veel gelachen en thee gedronken.  Drie weken heb ik het uitgehouden op moshav Roi. Muggen en verveling dreven ons terug naar Tel Aviv, terug naar het moshavbureau. Die stuurde ons ditmaal naar een moshav in de Negev, maar dat is een verhaal apart.
Tien jaar later zette ik andermaal voet op Israelische bodem. Ditmaal voor korte tijd, voor transit zoals dit zo mooi in luchtvaarttermen heet. Ik was op weg naar Palestina, naar de universiteit van Bir Zeit, in het kader van een uitwisselingsprogramma met de UvA. Het weerzien met het land met twee namen was anders dan ik me had voorgesteld. Ik was veranderd, zeker, ik wist veel meer, over achtergronden en zo, ik had intussen een aantal jaren gestudeerd. Dus ik zag alles anders. Maar het was ook anders, het was veranderd. Waar er tien jaar geleden nog een vleugje idealisme in de lucht hing, een restje van de zwartwit beelden uit het begin van de jonge staat, daar hing nu een walm van welvaart en vetzucht. De mensen waren dikker en lelijker, de auto's groter en talrijker. Het leek alsof de ideale staat was verworden tot een Amerikaans filiaal in het Midden-Oosten. Het was even schrikken. Maar ik moest door, naar de Westoever ging ik, via Jeruzalem.
Op die stad was ik vorige keer, in mijn vroege jeugd, verliefd geworden. Het was de mooiste stad ter wereld, zo verkondigde ik bij terugkomst. Maar terwijl de bus de heuvel op kroop voelde ik al dat mij ook hier een teleurstelling wachtte. Waar voorheen de stad werd omringd door groene heuveltoppen, daar ging zij nu verloren in eenvormige woonwijken. In de oude stad was de teleurstelling al niet veel minder. Er waren veel minder toeristen, minder winkeltjes, de 'suq' leek in niets op wat ik me herinnerde. De muren stonden bol van de agressieve grafitti en er hing een sfeer van moedeloosheid en gefrustreerde berusting. Wat was er gebeurd, wat was er nu eigenlijk veranderd, ik of de omgeving?
Ik prijs mij gelukkig met de tweezijdige indruk die ik van het land met de twee namen heb mogen opdoen. Dat is slechts weinigen gegund. Vrijwel iedereen die er is geweest, en zich nu enigszins bij het land betrokken voelt, deed dat vanuit een positie waarin een van de partijen bevoordeeld werd. Meestal is dit de partij van de gastheer, via hen krijgt men de informatie aan de hand waarvan een beeld van de werkelijkheid geschetst wordt. Het probleem in dit geval, het klinkt helaas als een cliche, is dat er twee werkelijkheden zijn. Er is de werkelijkheid van de joden, met hun diaspora, shoah en migratie naar Israel. En er is de werkelijkheid van de Palestijnen, hun vlucht uit Palestina, hun diaspora en frustratie over de verloochening van hun probleem door de halve wereld. Hun probleem is dat de joden een aanta gradaties erger verloochent zijn geweest en als genoegdoening nu grote loyaliteit kunnen verwachten van de grooten der aarde. Bij de gruwelijkheid van de joodse geschiedenis valt die van de Palestijnen vooralsnog in het niet. En vrienden hebben de Palestijnen ook al niet. Hoewel Yasser Arafat goed kan zoenen is hij meer dan eens op hardhandige wijze uit de vele 'broederlanden' gegooid.
Er zijn twee werkelijkheden in een land. Vele plekken kennen twee verhalen. Zo lijkt de hoogvlakte van Golan een kale, lege streek, tot leven hebben gewekt door Israelische kolonisten. Wie goed kijkt ziet echter de ruines van vele Syrische nederzettingen, door de Israeli's zorgvuldig platgewalst. Ook binnen het echte Israel zijn sporen van verwoeste dorpen te ontdekken. Dat wil zeggen, de dorpen zijn verdwenen, ruines zijn er niet. Wat er vaak nog wel staat zijn de door grote cactusplanten gevormde muren die de dorpen eeuwenlang afdoende bescherming boden tegen ongewenste indringers. Een dorpje en zijn bewoners zijn er gemakkelijk bij te verzinnen en geven het land een heel ander aanzien. Overal in het land zijn overblijfselen van Palestijnse bewoning voor de geoefende kijker nog steeds zichtbaar. Vele huizen hebben twee eigenaars, de huidige Israelische eigenaar, en een Palestijn die ergens in een vluchtelingenkamp in Jordanie altijd de sleutel van zijn huis bewaart.
Zo is er bijvoorbeeld ook een vijtigtal Palestijnse dorpen die met het oog zichtbaar zijn, maar op papier niet bestaan. Ofschoon deze mensen in '48 niet zijn gevlucht is hun land wel geconfisceerd en bestaan ze eenvoudig niet meer. Ze krijgen geen water, geen stroom, geen wegen, niets. Wel betalen ze belasting. Tot voor kort werd alles met enige Palestijnse connotatie simpelweg ontkend. Palestijnen bestonden niet, wel waren er Arabieren. En die Arabieren hadden genoeg land, tussen Irak tot Marokko was echt nog wel een plekje te vinden.  Andersom waren voor de Palestijnen de Israeli's een verlengstuk van het Westen. Israel was een verzinsel om invloed te kunnen blijven uitoefenen. De Israeli's waren tenslotte voor het grootste gedeelte ex-Europeanen. Ze bouwden Europese huizen, zagen er Europees uit, kleden zich Europees, gedroegen zich Europees en kregen geld en steun uit Europa (en de VS). Het ontstaan van de staat Israel was te danken aan manipulatie door de VS en het Verenigd Koninkrijk.
Jarenlang waren de Palestijnen Arabieren en de Israeli's Westerlingen. De Palestijnen bleven wachten tot de Westerlingen ook hier zouden vertrekken, terwijl de Israeli's bleven wachten tot de Arabieren naar hun eigen land zouden gaan. Van een status quo was echter geen sprake. Beide bevolkingen groeiden, zij het op verschillende wijze. De Palestijnse bevolking groeide hard in absolute aantallen. Israel groeide het snelst in ruimtelijke omvang. Overal, vooral in de gebieden die in '67 de facto aan Israel waren toegevoegd, sprongen nederzettingen uit de grond. Men kocht grond van 'collaborerende' Palestijnen, onteigende grond van onwillige Palestijnen of confisceerde grond die zogenaamd aan niemand toebehoorde. Ook rond Jeruzalem werd een muur van slaapwijken gebouwd. De Westoever werd op die manier in vele stukken gehakt. Tussen de Palestijnse bevolkingscentra woonden plots allemaal Israeli's. Omdat zij beschermd moesten worden werden roadblocks en pasjessystemen ingevoerd. De Palestijnen werden niet alleen in hun bewegingsvrijheid beknot, ook op andere terreinen hadden ze niet de vrijheid die de Israeli's genoten. De economische ontwikkeling in de Palestijnse gebieden werd belemmerd terwijl de bevolking in omvang toenam. Langzamerhand was duidelijk geworden dat de Israeli's bleven, dat Israel een voldongen feit was geworden. Ontevredenheid en frustratie verspreidde zich onder de Palestijnse bevolking, vooral onder de jongeren. De intifadah, de volksopstand, brak uit. Plotseling werd duidelijk dat de rollen waren omgedraaid. Israel was niet langer de underdog, Israel was nu onderdrukker. De Palestijnen waren niet langer de agressors, Palestijnen waren nu de onderdrukten.
Toen ik voor het eerst in Israel kwam proefde ik weinig agressie. De mensen waren aardig, het land was mooi. Af en toe zag je Arabische mensen, maar wat die hier nu eigenlijk deden was onduidelijk. Als je ze zag, dan was het in de toeristische gebieden en fungeerden ze vooral als sfeerbeeld. Dat er elders ook talloze Palestijnen woonden, bleef onbekend.  Later begreep ik dat heel veel Israeli's die Palestijnse aanwezigheid verwoed aan hun oog onttrokken. Toen ik terugkeerde in Israel was de intifadah al in het zesde jaar. De Palestijnen hadden zich geemancipeerd en waren op straat verschenen. Ze eisten hun plaats maar kregen die niet. De Israeli's waren eveneens veranderd. Hun idealistische staat was veranderd in een gewoon land waarvan de bevolking het grote geld najaagt. En ook ik was veranderd. Ik wist inmiddels hoe de vork in de steel zat, wetenschappelijk dan. De Israeli's en Palestijnen weten het nog altijd niet, behalve dan emotioneel. Van begrip is totaal geen sprake, de kloof is alleen maar wijder geworden. Toen ik Israelische vrienden vertelde dat er nog niet zo lang geleden ruim 100.000 mensen op de Golan woonden, lachten ze me uit. Ik had me wat laten wijsmaken door de Palestijnse propaganda. Het eerste wat ze zeiden toen ik ze een jaar later terugzag, was dat ik toch gelijk had. Ook zij kennen maar een werkelijkheid, een land, het hunne. Aan de ander kant willen veel Palestijnen nog steeds 'de joden de zee injagen'. Een Palestijnse kennis meende dat op het verdorven Westen een grote bom gegooid moet worden. In dezelfde adem nog vroeg hij mij of ik niet een Europese vrouw voor hem wist. De culturele kloof tussen Palestijnen en Israeli's is enorm.  Een genuanceerd gesprek over de PLO is onmogelijk, het zijn en blijven terroristen, hoe liberaal ook de Israeli. Een genuanceerd gesprek over Saddam Hoessein is evenmin mogelijk, hoe liberaal ook de Palestijn. Saddam is en blijft een held. Ruimte voor twijfel is er niet. Maar zonder ruimte voor twijfel is er geen ruimte voor vrede.
naar boven
 
Begin van een reisverhaal ('95)
 Zeven Dagen in Mauretanië



Mauretanië hoort eigenlijk nergens bij, het is een weesje in de internationale gemeenschap. Soms mag het meedoen met de Arabische wereld, soms voelt het Westen zich verantwoordelijk, soms ook China. Dankzij dat isolement heeft Mauretanië zich niet in een  bepaalde richting ontwikkeld, en is het dan ook vrij onafhankelijk en oorspronkelijk.Vorige winter trok ik, als lid van een 'expeditiereis' naar Nairobi, door Mauretanië. Het was eigenlijk niet de bedoeling Mauretanië aan te doen, maar ontwikkelingen in Algerije noopten tot een omweg. De reisleiding wilde zo snel mogelijk door Mauretanië heen, want het was een lastig land (later bleek elk land wat we bezochten eigenlijk in deze categorie te vallen, maar dit terzijde, en als waarschuwing aan eenieder die een soortgelijke reis zou willen maken en enigszins nieuwsgierig van aard is). Dat het inderdaad een lastig land was bleek al snel. We kwamen van het Noorden, uit Marokko.  De laatste 400km (Westelijke Sahara) reden we in colonne, aangevoerd door een Marokkaanse militair, want dit was Polisarioland. Onze colonne was lang en bestond voor een aanzienlijk deel uit versleten Peugeot 504's, bestuurd door opgewonden Fransen op weg naar de automarkt in Dakar, Senegal. Op een gegeven moment, het asfalt hield op en de weg ging al heel mooi op in de omgeving, werd halt gehouden. De Marokkaanse militair maakte een wuivend gebaar, zei iets van:"Mauretanie c'est la bas" en: " bonne route" , en maakte rechtsomkeert. Het was niemand duidelijk welke afstand afgelegd moest worden om ergens te geraken waar men ons verder kon helpen. Met veel branie (u kent ze wel, die Fransen) stoof de eerste Peugeot de gewoven richting in,  om een tiental meters verder het zand in te grommen. Alle andere Peugeots deden daarop precies hetzelfde. Drie uur lang mochten wij ze vervolgens uitgraven, op rijplaten dragen en verder duwen, bij 40 C. Het advies om vooral niet te lang door te gaan met gas geven, werd glazig aangehoord. We hadden toch geen keus, we moesten wel helpen, de Peugeots blokkeerden de weg, zo moeten ze gedacht hebben. Twee kilometers en drie uur later werd ons een stoffig figuur gewaar. Het bleek de voorpost van Mauretanië. Hij stapte in en mompelde ons verder. Even later moesten we stoppen bij een bouwvallig hutje. Uit dit hutje kwamen iets minder stoffige militairen tevoorschijn....(wordt vervolgd?)

naar boven

Reisbrief ('95)

Zwart goud in Nigeria

Het is een raar land, Nigeria, een beetje naargeestig ook. Ergens is het een heel mooi land, door de variatie aan mensen, door de wasem van geschiedenis en door het landschap zelf. Het is ook zo'n groot land, veel groter dan landen als Algerije en Zaire, die eigenlijk groter zijn. We reisden er doorheen vorig jaar, in twee weken van west naar oost, en zagen het verval. We zagen dat er ooit, pas zo'n twintig jaar geleden, dat er toen een glorieuze toekomst in het verschiet lag. Nu ligt Nigeria bezaaid met skeletten van grote gebouwen, opgericht maar nooit afgemaakt, waarin die nieuwe tijd plaats had moeten vinden. Een van de meest paradoxale verschijnselen waar je in het land tegenaan loopt is het gebrek aan brandstof. Hoezo, zult u zeggen, Nigeria is toch een olieland? Het delft toch een van de meest zuivere oliesoorten, iets met Bonny? Jawel, jawel, maar toch waren we blij met elke liter diesel die we maar konden bemachtigen, terwijl de reservoirs het duizendvoudige konden bevatten. Ruim de helft van alle tankstations in het land zou als decor kunnen dienen voor een mooie film, verlaten, en met van die openwaaiende klapdeuren en klapperende uithangborden. Ze dienen nu slechts als decor van de teloorgang van een groots land. De benzine verdwijnt naar het buitenland, naar Europa en de VS, maar ook naar de buurlanden, want daar levert het meer op. En niet veel van de aldus verdiende dollars worden omgezet in Nairas, de lokale valuta. Weinig van die oliedollars komen Nigeria echt ten goede. Anders zouden de vele soorten politie niet voortdurend op zoek zijn naar  'neven'inkomsten. Dan zouden de mensen niet zo bedrukt rondlopen en zou Nigeria meer lijken op de rest van Afrika.
naar boven


 

abumelle@xs4all.nl

Abu Melle Index