Abu Melle
journalistieke
producties
Achtergrond
(NRC/Z-bijlage 23 januari 1999)
( ook als nrc1(jpg))
Aangenaam verpozen
De komende eeuw zullen veel boeren Nederland
de rug toekeren. Het land dat vrijkomt zal verwilderen en verloederen. Nieuwe
en oude landgoederen mogen dat land tegen vergoeding gaan beheren.
Rust en ruimte vind je in overvloed rond het
dorpje Langbroek. Het Langbroekerweteringgebied meet grofweg zes bij tien
kilometer, noordoostelijk ervan glooien de zandige bossen van de Utrechtse
Heuvelrug, in het zuidwesten ligt de oude hoofdloop van de Rijn, de Kromme
Rijn. Bezoek je het gebied, dan tref je een mozaïek aan akkers, bossen en
waterlopen. De stroken weiland aan weerszijden van de weg lijken soms even smal
als oneindig: in tien stappen ben je er voorbij, maar het einde van het weiland
kan je alleen maar vermoeden, ergens in de verte. Daartussen glinsteren dan nog
talloze sloten, die de zompige 'bolakkers' omzomen en het kwelwater uit de
Heuvelrug afvoeren naar de Rijn. De weilandjes worden niet alleen begraasd door
koeien en schapen, achter hun rug schuilen ook reeën, en rennen de hazen. De
buizerds, kop in de kraag op een paaltje, en de reigers, ineengedoken langs de
slootkant, zijn de vertrouwde blikvangers in dit landschap. Met regelmaat
passeer je een boerenhoeve, van de weg gescheiden door de oude levensader van
het gebied, de 'wetering'. En hier en daar is dan opeens een stuk bos,
met de verscholen contouren van een kasteel. Het ademt allemaal rust en ruimte,
en vooral veel stilstand.
Maar aan die rust en ruimte wordt geknaagd.
Sluipforensen veranderen de rustieke weggetjes in racebanen, boerenzonen zoeken
hun heil in de autohandel. Op hoogtijdagen is het soms gevaarlijk laveren
tussen de recreerende zondagsrijders. De provincie wil dat daar een einde
aan komt, en heeft samen met de bewoners een 'plan van aanpak' opgesteld.
Daarin staat dat de autobedrijven weg moeten, net als de varkensstallen en het
sluipverkeer. De recreant mag best komen, maar wel op de fiets, niet in de
auto. En het beheer van het land moet worden overgelaten aan de eigenaars. En
dat zijn hier vooral de nakomelingen van de oude landadel, de jonkheren en de
graven, met familienamen als Loudon, De Beaufort, Lynden van Sandenburg en
Fentener van Vlissingen.
Verreweg
de meeste landgoederen in het gebied zijn gesticht door stadse regenten en
Amsterdamse kooplieden, rijk geworden door de gouden handel van de zeventiende
eeuw. De 'heren', zoals veel van hun pachters hen ook vandaag nog noemen,
kochten grote stukken land in het gebied en vestigden daarop een
'buitenplaats'. Zo'n zomerverblijf bestaat steevast uit een flinke villa of
zelfs kasteel, met daaromheen een grote, parkachtige tuin met uitbundige waterpartijen,
een boomgaard en een ommuurde moestuin. Wat verder weg ligt dan bos, voor de
productie van hakhout en wilgentenen, en als verblijfplaats van het wild, want
jachtpartijen zijn onlosmakelijk verbonden aan 'het landgoed'. De rest van de
grond, de weilanden rond het bos, zijn in pacht bij de boeren. Zo is het
mozaiek ontstaan, die verwevenheid van verschillende landschapstypen die het
gebied zo aantrekkelijk maakt. ''Voor hun komst was het allemaal akkerland
hier, de landheren hebben de afwisseling gebracht'', vertelt sociaal geograaf
Ad van Bemmel, die een studie van het gebied maakte. ''En het gegeven dat deze
mensen er daarna ook weinig aan wilden veranderen, is de redding geweest voor
het gebied. De tijdsgeest om alles recht te trekken, om het waterpeil al te
veel te verlagen, de bossen eruit te kappen, en alles te herverkavelen, is
dankzij hen aan dit gebied voorbij gegaan. Nu vinden we het allemaal prachtig
dat het zo gegaan is'', aldus Van Bemmel.
Kennelijk is het landgoed een nuttig
instrument om te behouden wat we allemaal zo prachtig vinden. Henk Smit, die
namens de provincie Utrecht het overleg met de bewoners regisseert, vertolkt de
visie van de provincie: ''Meestal dragen we natuur over aan Natuurmonumenten,
aan Staatsbosbeheer, of aan de regionale landschappen. Maar waarom zouden
particulieren niet aan natuurbeheer kunnen doen, misschien kunnen die het wel
efficiënter'', oppert hij. ''Landgoedeigenaren beheren het land al generaties
lang, dat vinden ze een eer. Ze krijgen nu, in ruil voor openstelling van het
landgoed, allerlei fiscale vrijstellingen. Toch blijkt het beheer nog altijd
meer te kosten dan het oplevert. Dat ziet de overheid, daarom zullen er in de
toekomst betere vergoedingen voor komen''.
Jonkheer Steengracht van Oostcapelle is een
van de negentien landgoedeigenaren in het Langbroekerweteringgebied. Zijn
landgoed Sterkenburg omvat 120 hectare grond, waarvan 80 bij drie pachters in
gebruik is als landbouwgrond. De rest is natuurbos, hakhoutbos of maakt deel
uit van het park dat aangelegd is in de directe omgeving van het huis.
Steengracht bewoont de voormalige oranjerie, stijlvol verbouwd en omgeven door
een strak gazon waarop de fazanten vrolijk rondscharrelen. Op een steenworp
afstand ligt het oude kasteel Sterkenburg. ''In '78 hebben we het kasteel
verkocht, het onderhoud werd te kostbaar'', vertelt Steengracht.
De
landheren, ooit genoten ze voorrechten en boezemden ze ontzag in, werden
in de loop van deze eeuw ingehaald door de tijd. De opbrengst van het landgoed
daalde tot een niveau waarbij het onderhoud wel moest versloffen. ''Tot in de
dertiger jaren leverde het essen- en eikenhakhout veel op, aanzienlijk meer dan
pacht. Ik weet nog dat hier vijf man rondliep om alles te onderhouden. Maar
geen bakker stookt zijn oven nog met takkenbossen, geen leerlooier gebruikt nog
de bast van het eikenhakhout, en geen wijnrank wordt nog opgeknoopt met
wilgentenen. Er loopt hier dus al heel lang niemand meer voor het onderhoud'',
vertelt jonkheer Steengracht van Oostcapelle, eigenaar van het landgoed
Sterkenburg.
Om te voorkomen dat de landgoedeigenaren tot
de bedelstaf zouden geraken en hun landgoederen zouden verbrokkelen en
verwilderen, werd in 1989 de Natuurschoonwet, tot dan bedoeld voor de grotere
natuurgebieden, ook van toepassing verklaard op de particuliere landgoederen.
''Voor die tijd moest bij elke overerving een fors bedrag aan successierechten
worden betaald. Dat konden de erfgenamen steeds minder goed opbrengen, ze
moesten vaak een stuk land, of een van de gebouwen verkopen. De landgoederen
kwamen zo in een neerwaartse spiraal terecht, ze werden steeds kleiner en
steeds minder rendabel'', legt Albert Velema uit. Velema is consultant in
dienst van ingenieursbureau Arcadis, en door verschillende
landgoedeigenaren in de arm genomen als rentmeester. ''De Natuurschoonwet stelt
de eigenaren in staat om een landgoed als geheel te behouden, omdat ze worden
vrijgesteld van successierechten en omdat ze er weinig vermogensbelasting over
hoeven te betalen. Verder bestaan er vergoedingen om hen te helpen in het
onderhoud van het landgoed. Kijk bijvoorbeeld eens naar dat
essenhakhoutbosje'', wijst Velema op een drassig stukje land, begroeid met een
ondoordringbaar woud van dunne stammetjes die uit grote stronken schieten,
''dat is echt heel karakteristiek voor het gebied. Vroeger waren die
hakhoutbossen een heel wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering, leverden die
stammetjes heel wat op. Nu wil niemand ze nog hebben, je krijgt er alleen 140
gulden per hectare aan rijkssubsidies voor. Maar daar betaal je het onderhoud
van zo'n bosje niet van'', weet Velema, die als geen ander de weg kent in het
woud aan subsidieregelingen. ,,Alleen al de administratieve rompslomp die het
allemaal met zich meebrengt levert enorm veel werk, en de navenante kosten op.
Het beeld van de schatrijke landgoedeigenaar klopt dus niet meer. Ja, hij
heeft een groot vermogen, aan land en gebouwen. Maar als hij daar één procent
rendement uit weet te halen, dan mag hij al blij zijn. Soms legt hij er zelfs
geld bij'', aldus Velema, die vindt dat de verhoudingen scheef zijn gegroeid:
''De recreant maakt dankbaar gebruik van de landgoederen, kan er lekker
wandelen en fietsen. Maar dat levert de eigenaren niets op. En kijk ook eens
naar het kwelwater, het water uit de Heuvelrug dat hier naar boven komt. De
bossen van de landgoederen houden dat water schoon, ze filteren het. Even
verderop wordt datzelfde water opgepompt, gebotteld en in de winkel als duur
bronwater verkocht. Maar in plaats van de landgoedeigenaar daarvoor te belonen,
krijgt hij waterschapsbelasting opgelegd''.
Ferdinand Vaandrager vertegenwoordigt het
Utrechts Particulier Grondbezit (UPG), waarin de landgoedeigenaren zijn
verzameld, in het overleg met de provincie. Hij bevestigt het beeld dat Velema
schetst. ''De vergoedingen die landgoedeigenaren ontvangen zijn ontoereikend.
Een landgoed levert gemiddeld een negatief rendement van 2% op. Dat zou een
positief rendement moeten zijn, vind ik. Want als je ergens geld in stopt, dan
wil je daar ook wat van terugzien. Ik denk dat het zaak is dat er meer
waardering komt voor de bestaande natuur, voor het land dat ze nu al
onderhouden. Dat is net zo belangrijk als die nieuwe natuur die ze moeten leveren''.
Want naast het onderhoud van de bestaande natuur, vraagt de provincie de
landgoedeigenaren ook 'nieuwe natuur' te maken. Veel geld is beschikbaar om
landbezitters over te halen landbouwgrond om te vormen tot natuur. ''Als je
uitgaat van een waarde van 90.000 gulden per hectare cultuurland en 10.000 voor
een hectare natuurgrond, zou dat op een compensatie van 80.000 gulden per
hectare komen'', rekent projectleider Smit voor. ''Dat wordt uitbetaald over
dertig jaar, en onder voorwaarde van een wettelijke bestemmingswijziging.
Het zal dus altijd natuur blijven''.
De nieuwe natuur die de provincie wenst, is
eenvoudig te realiseren. Door een weiland aan zijn lot over te laten, zullen de
planten en dieren die lange tijd zijn verdreven door bemesting en ontwatering,
weer terugkeren in het gebied. Door een akker te beplanten met bomen,
ontstaat meer leefruimte voor de reeen, vossen en vogels. De eigenaren moeten
dan wel instemmen met een bestemmingswijziging, nooit meer zullen zij het
omgevormde land agrarisch mogen benutten. Landgoedeigenaar Steengracht staat
daarom niet te springen om nieuwe natuur te maken: ''Ook die nieuwe natuur moet
ik onderhouden. Het levert meer op als pacht, maar niemand weet zeker of dat
een blijvende zaak is. Ik weet nog dat ik vroeger door de AID, de algemene
inspectiedienst, werd gesommeerd omgevallen bomen op te ruimen, want die zouden
allemaal ziektes en schimmels verspreiden. Nu vragen ze mij die boom juist te
laten liggen. Dus er is twijfel over de betrouwbaarheid van de overheid, je
weet niet zeker of ze je over dertig jaar ook nog vergoeden voor het onderhoud.
En dan zit je opeens wel met een woestenij die men natuur noemt en waarvan we
de bestemming niet mogen wijzigen''. Ook Vaandrager heeft zorgen over de
continuïteit van de regelingen: ''Wij hebben bijvoorbeeld hoogstamboomgaarden
aangelegd. Heel mooi allemaal, ja. Maar ze gaan er wel uit, omdat de subsidie
ineens is stopgezet. Dus de consistentie van het beleid is heel belangrijk''.
Landgoedeigenaar en overheid zoeken daarom
samen naar beter, duurzamere constructies om het landschap te behouden.
Ze mikken daarbij vooral op de marktwerking. Door landgoederen en
buitenplaatsen rendabel te maken, wordt het voor de landgoedeigenaar
aantrekkelijker om bestaande natuur te onderhouden en 'nieuwe natuur' te maken.
In het jargon heet dit 'rood voor groen': De landgoedeigenaar krijgt minder
beperkingen opgelegd over het gebruik van de gebouwen op zijn landgoed, zodat
het voldoende geld opbrengt (rood) om het landgoed te onderhouden of zelfs uit
te breiden (groen). Hier en daar gebeurt het al, daar worden boerderijen,
koetshuizen, stallen en oranjerieën omgetoverd tot kantoor of vergaderlocatie
met 'allure'. Want de meerwaarde van de omgeving is groot. Bedrijven en
particulieren leggen graag extra geld op tafel om zich te mogen vestigen in een
mooi, rustig en vooral heel exclusief gebied.
Kasteel Sandenburg is wat je noemt een
kasteel, compleet met torentjes, kantelen, een wapen boven de ingang en ook nog
een halve slotgracht. Maar de torentjes verzakken, de balustrade verroest, de
luiken bungelen scheef en het balkon hangt door. In april start de ruim 4
miljoen gulden kostende restauratie, gefinancierd door Monumentenzorg en een
boel geleend geld. Om rente en aflossing te voldoen zal de oude Gravin van
Lynden van Sandenburg een stuk van het kasteel moeten ontruimen, en opnieuw een
deel van haar erfgoed moeten afstaan voor kantoorruimte. ,,De familie heeft
daar moeite mee, maar het kan niet anders. Misschien wordt het er wel gezelliger
van'', zegt Willem van Cooten, vroeger rentmeester van de oude Graaf, nu
beheerder van de BV landgoed Sandenburg. De andere gebouwen van het oude
kasteelcomplex heeft de BV al eerder opgeknapt, verbouwd en verhuurd. In
het oude tuinhuisje woont nu de 'jonker', de Graaf in spé. Hij exploiteert de
oranjerie. In de oranjerie overwinteren nog dezelfde palm-, olijf- en
sinaasappelbomen als altijd, sommigen zijn al meer dan 150 jaar oud. Maar na de
eerste mei, als de mediterrane bomen naar buiten mogen, is het kleine gebouwtje
te huur voor ontvangsten en partijen. Voor enkele duizenden guldens per dagdeel
kan je daar je gasten ontvangen, op niveau en compleet met catering. De grote
ommuurde moestuin achter de oranjerie, nog maar enkele decennia geleden het werkterrein
van tien tuinlieden, heeft moeten wijken voor een parkeerterrein. Daar schuiven
tegenwoordig de employees van gerenommeerde bedrijven hun auto's in de vakken.
Wandelend door boomgaard en bloementuin (de oude druiven- en orchideenkassen
zijn helaas gesneuveld) bereiken zij vervolgens hun kantoor: het voormalige
koetshuis, strak in de verf en functioneel verbouwd, om in alle rust te werken
aan oplossingen voor automatiseringsvraagstukken van hun klanten, en dat zijn
bedrijven 'bovenin de markt'. Of ze wandelen de andere kant op, over bruggetjes
en langs slootjes, naar de oude stal. Waar nog maar een paar jaar geleden de
paarden briesten en koeien loeiden, waar het geurde naar verse stalmest, daar
huizen nu de directeuren van het beursgenoteerde bedrijf Aalberts Industries.
De grote staldeuren zijn ramen geworden, die uitzicht geven op de 600 hectare
bossen en landerijen van het landgoed.
Steeds meer directiekantoren verdwijnen zo uit
de kantoortorens langs de snelweg, om te verhuizen naar een rustiek landgoed,
waar de cultuurhistorie voelbaar is. ''Je kan als samenleving zeggen: we vinden
het gebied zo waardevol, we betalen jullie voor dat onrendabele onderhoud'',
zegt Vaandrager. ''Maar je kan ook zeggen: je mag die boerderij omvormen tot
woning, die stal tot kantoor, en uit die hoek krijg je dan inkomsten. Dan krijg
je dus meer natuur, terwijl het geld daarvoor niet uit de zak van de overheid
hoeft te komen'', aldus Vaandrager, die zelf een investeringskantoor drijft
vanuit een oud gebouw op het landgoed van zijn schoonvader. ''Je moet komen tot
een ander gebruik van het gebied. De samenleving zegt over sommige vormen van
landbouw: dat willen wij niet. Dan zal je de eigenaren moeten motiveren om hun
land anders te gebruiken. Dat zijn niet allemaal jonkheren, de link met de
adel, de kastelen, die is echt achterhaald. Het kunnen net zo goed boeren zijn
die hun bedrijf eraan geven en aan natuurbeheer gaan doen, of gewone burgers
die boerderijen overnemen, en het omliggende landschap gaan beheren.''
Dat een flexibel bestemmingsplan het
belangrijkste onderwerp van discussie zal worden, is ook de overtuiging van
projectleider Henk Smit: ''In de uitwerking van het plan zal het niet zozeer
gaan om vergoedingen, maar vooral om de rek die er zit in de bestemming van
gebouwen. Ik vind dat we daar creatief mee moeten omgaan. De openstelling van
het land is daarbij wel een voorwaarde'', vindt projectleider Smit. De mate van
openbaarheid van het land is een heikel punt. Want uitgangspunt van het nieuwe
beleid is een landschap voor iedreen, niet alleen voor de 'happy few'. Dat het
gebied behouden moet blijven zoals het is, daar is eigenlijk iedereen het wel
over eens. Maar wie mag er komen kijken, wie mogen er 'aangenaam verpozen'? In
het plan staat dat 'de recreatie bij de boer en op het landgoed een impuls mag
krijgen'. Wandelaars en fietsers moeten zich nu nog behelpen met het op en neer
lopen van een enkel opengesteld pad, rondwandelingen en doorlopende routes zijn
er vrijwel niet.
Bij de bewoners van het gebied bestaat
hierover weerstand en angst. Vaandrager bijvoorbeeld is bang dat die paar
wandelaars van nu al snel zullen veranderen in een stroom: ''Je moet dat zien
in relatie tot de draagkracht van het gebied, we kunnen de natuur niet teveel
verstoren. Op het landgoed van mijn buurman staat zondags een hele
parkeerplaats vol auto's, en hij moet de hele dag door zijn bos lopen om te
kijken of het wel goed gaat, of ze niets plukken. Mensen kunnen nu zo het bos
in rijden op hun motorbike, want er is geen toezicht. Maar als het toezicht
goed geregeld wordt, dan denk ik dat het gros van de landgoedeigenaren wel zal
meegaan in de recreatie''.
Zo niet
landgoedeigenaar Steengracht, die heeft liever niet teveel gasten op zijn land:
''Te ruime openstelling heeft een enorme impact, daar wordt meteen misbruik van
gemaakt. Vijf mensen houden zich keurig aan de regels, maar de zesde is een
potloodventer of een vogellijmer. Nee, dan maar geen nieuwe natuur en geen
compensatiegeld. En als de overheid zegt: hier moet een pad, dan trek ik daar
gewoon een groot hekwerk langs, of leg er een brede sloot aan. Dat is dan mijn
antwoord''.
abumelle@xs4all.nl
Abu Melle Index
(NB. op deze website staan teksten in originele vorm. ze zijn
bij publicatie mogelijk door redactie gewijzigd)