DE MISBRUIKTE BRIEFOPENER
1.
Die avond in november was het om zeven uur al
aardedonker. Een hevig noodweer was zich boven de stad
op de aanval aan het voorbereiden; het wolkendek had
zich in enkele minuten tijd aaneengesloten tot een
inktzwarte sluier en hing als een zware, verstikkende
deken in de lucht.
Toen de eerste regendruppels op het droge asfalt van
de Overaseweg neerkwamen, werden in het vrijstaande
landhuisje van Marleen Groenendijk de gordijnen
gesloten. Het pittoreske huisje stak, verlicht door een
der spaarzame lantaarns langs de kant van de weg,
vaalwit af tegen een dreigende, zwarte achtergrond van
onverlicht weiland en bos. De beplanting, die in rijke
hoeveelheden rondom het huis groeide, bewoog heftig mee
met de wind. De bruidssluier, aangebracht op een houten
constructie boven het terras, reageerde het hevigst,
bijna protesterend, op iedere trilling in de lucht.
Langzaam begon de weg te glimmen. Het gestage vallen
der regendruppels veroorzaakte een monotoon geruis. Op
de bizarre weersomstandigheden na was er aan de
Overaseweg weinig opvallends te bespeuren. Of het moest
de gestalte zijn, die daar roerloos voor die
lantaarnpaal in de regen stond en van wie slechts een
silhouet zichtbaar was.
Marleen schoof voorzichtig de gordijnen uit elkaar en
keek bedenkelijk door de beslagen ruiten naar buiten.
Het had er al weken alle schijn van, dat er iets raars
met het weer aan de hand was. Het lage drukgebied dat
vanuit Engeland oostwaarts aan was komen drijven, leek
zijn draai boven Nederland te hebben gevonden en
teisterde het land met kou, windstoten en slagregens.
Zicht op verbetering was er voorlopig niet: de
meteorologen zeiden dat de depressie de maand november
nog wel zou uitduren. Door het kleine beetje licht dat
tussen de smalle gordijnopening door naar buiten viel,
zag ze, hoe de beplanting in haar voortuin door de
kracht van de wind tegen de grond werd gedrukt. Ze
zuchtte gelaten en sloot de gordijnen weer. Toen ging
de telefoon.
De gestalte onder de lantaarnpaal liep langzaam,
werktuiglijk bijna, in de richting van het huisje, dat
bleekwit uit de zompige duisternis opglom; een lichtend
baken in een verregende wereld. Om het huis hing de
geur van brandend haardhout; de man keek omhoog en zag
rook uit de schoorsteen omhoogkrullen. Hij zette de
kraag van zijn lange regenjas overeind. De stromende
regen had hem doorweekt, zijn haren plakten krullend
tegen zijn voorhoofd en wangen en van zijn neus en kin
stroomde de regen in kleine straaltjes, die kletterend
eindigden op de glanzende kiezelstenen van het tuinpad
dat naar de voordeur leidde. Halverwege het pad, op
enige afstand nog van het huis, bleef hij even staan.
Behalve het feit dat ze als kunstenares - ze schilderde
- een teruggetrokken leven leidde, wist hij niets van
de bewoonster. Maar meer hoefde hij ook niet te weten.
Bijna geluidloos schraapte hij zijn keel, tastte in
één van de diepe zakken van zijn regenjas en liep naar
de achterkant van het huis.
‘Ik ben op dit moment aan mijn levenswerk bezig, hoe
vind je dàt?’ Marleen leunde lui achterover in haar
favoriete fauteuil. ‘Dat schijnt erbij te horen, hè,
als de jaartjes vorderen; je gaat dan terugblikken op
je leven. Dit schilderij symboliseert dan ook mijn
leven. Ik probeer de verschillende lijnen waaruit mijn
leven is opgebouwd, erin tot uiting te brengen. Een
écht levenswerk dus... Wat zeg je? Hahaha, ja,
inderdaad wordt het ook een levensgroot schilderij, dat
mag je wel zeggen. Ik ben er alleen nog niet helemaal
uit, welke kleuren ik zal gebruiken voor de laatste
fase. Dat valt me niet mee. Ik zat te denken aan de
kleuren oranje, of misschien rood. Ja, ik denk dat ik
rood gebruik...’
Het knetteren van het haardvuur en het geluid van de
aanhoudende regen tegen de ruiten was het enig hoorbare
op de momenten dat Marleens gesprekspartner het woord
voerde.
‘Nee, Ellen, dit werk maak ik nu eens écht af, dat
verzeker ik je. Het is belangrijk genoeg voor me. Als
ik onder de wàt loop? De tram? Dan ben ik in staat,
terug te komen om het af te maken. Ja, lach maar, ik
doé het nog ook.’
Achter Marleen stond nu de man. Geruisloos, als een
kat, was hij via de achterdeur binnengeslopen. Meer dan
aan de achtergrondgeluiden waarvan het haardvuur en het
noodweer buiten hem hadden voorzien, was dit te danken
aan ’s mans ervaring.
‘Ja, dat moesten we snel eens doen, Ellen. Dat is
weer veel te lang geleden. Jij bij mij of ik bij jou?’
Een vochtig gedeelte in het hout veroorzaakte een
oorverdovende knal. De man deed behoedzaam een stap
naar achteren. Marleen sloeg geen acht op het geluid.
‘Dat is afgesproken. Kom dan tegen etenstijd, dan
zorg ik voor een lekker maal.’
Op dat moment doofde plotseling de verlichting in de
huiskamer.
‘Momentje Ellen, ik denk dat hier een stop is
gespro...’
Een sterke hand omklemde haar mond en benam haar de
adem. De hoorn vloog uit haar handen en kwam stuiterend
op de grond terecht. Een iel, metalen stemmetje sprak
er nog enkele verontruste woorden door, voordat de
indringer het apparaat met zijn hak aan stukken trapte.
Marleen schopte met haar benen; het waren de enige
ledematen waarmee ze zich nog kon verzetten, nu haar
belager zich van achteren aan haar had vastgegrepen en
haar armen met kracht tegen haar lichaam aandrukte. Met
geweld werd ze uit haar fauteuil getrokken. Juist op
het moment dat de ijzeren greep om haar mond haar in
werkelijke ademnood bracht, verloste de man zijn greep.
Met diepe teugen ademde Marleen verse zuurstof in. De
man haalde uit een van zijn zakken een briefopener
tevoorschijn. Hij toonde haar het glimmende voorwerp,
terwijl hij haar bovenlichaam in zijn krachtige greep
hield. Marleen begon wild met haar hoofd heen en weer
te zwaaien, krijsend als een speenvarken. Drie maal
stak de man zijn briefopener met kracht in het teerste
gedeelte van de schedel, direkt boven het oor. Toen
verslapte Marleen en gleed, slap als een pop, uit de
armen van de man op de grond.
2.
In het regionale dagblad dat die maandag verscheen,
stond het volgende artikel.
MANIAK SLAAT WEER TOE
Afgelopen zaterdagavond trof de politie de 63-
jarige M. Groenendijk levenloos aan in haar woning
aan de Overaseweg. Op haar lichaam werden sporen
van ernstig geweld aangetroffen die sterke
overeenkomsten vertoonden met die van de vorige
zes moorden die de stad de afgelopen twee maanden
hebben geteisterd. De politie vermoedt, dat hier
één en dezelfde dader aan het werk is. Het
rechercheteam dat deze zaken onderzoekt, is
inmiddels uitgebreid met vijf personen.
3.
Met een druk op de knop zette Dolf de compact disc
snorrend in beweging. Hij zakte gerieflijk weg in een
makkelijke stoel en liet zich overspoelen door de
aangename klanken van Mozarts 23e pianoconcert. Hij
sloot zijn ogen en mijmerde.
Hanke was laat vanavond. Ze had die ochtend
gesproken over een paranormale bijeenkomst die ze na
haar werk zou bezoeken. Soms wenste Dolf dat zijn vrouw
verstoken was geweest van dergelijke gaven. Het feit,
dat ze zich er helemaal aan overgaf en er iedereen mee
wilde helpen die dat maar vroeg, vormde een
voortdurende bron van ergernis voor hem. Hij verlangde
naar een normaal gezinsleven. In materieel opzicht was
er niets aan de hand. Hanke verdiende redelijk in haar
praktijk, ze was paranormaal genezeres, en hij had een
baan als belastingambtenaar met redelijke
vooruitzichten. Sinds kort hadden ze een eigen huis.
Maar het geluk bestond niet uit materiële dingen. Voor
Dolf bestond geluk uit iets geheel anders. Het benauwde
hem, iedere keer als hij daarover nadacht. Met Hanke
wilde hij daarover niet praten. Ze zou hem niet
begrijpen, of hem niet willen begrijpen. Zijn gedachten
dwaalden af naar vanmorgen. Hij dacht aan dat
verschrikkelijke moment dat hij wakker werd van haar
hysterische geschreeuw. Wild spartelend in bed krijste
ze luid de woorden: ”Nee! Nee!” Pas nadat hij haar
gezicht met koud leidingwater had afgedaan, kwam ze tot
zichzelf. Ze had een vreselijke nachtmerrie gehad, maar
wilde nergens over praten. Dit had hem ernstig
verontrust. Nooit eerder was er iets geweest, wat ze
niet met hem delen wilde. Was het een teken aan de
wand?
Dolf zette de muziek iets harder en neuriede mee.
Hij hield van de muziek van Mozart. Het was een van de
weinige dingen die het zo rimpelig oppervlak van zijn
ziel voor een moment glad wisten te strijken.
Op dat moment kwam Hanke de huiskamer binnen. Dolf
schrok. Hij had de voordeur niet gehoord. Ze groette
hem, niet zoals een echtgenote dat doet, maar bijna
afstandelijk. De blik in haar ogen leek dwars door hem
heen te gaan.
4.
‘Toe, mevrouw Verhagen, nog maar een paar vraagjes.
Wilt u een glas water misschien?’
Van Ellen Verhagen was niet veel meer over dan een
miezerig hoopje ellende. Met een zwaar behuild gezicht
zat ze ineengedoken in een stoel tegenover een
politiefunctionaris in uniform. Haar handen trilden. Ze
staarde strak voor zich uit en ademde onregelmatig.
‘Mevrouw Verhagen?’
Nog steeds starend draaide ze haar hoofd langzaam in
de richting van haar ondervrager.
‘Mevrouw Groenendijk was een goede vriendin van u?’
Ellen bracht haar handen voor haar gezicht en
knikte.
‘Kende mevrouw Groenendijk mensen die haar vijandig
gezind waren, dat u weet?’
‘Nee.’ Ellen schudde haar hoofd.
‘Wat was in het kort de inhoud van uw
telefoongesprek met haar?’
‘Ik.. We... Een normaal gesprek, over allerlei
dingen. Ze was bezig...’ Ellen begon te huilen.
De politiefunctionaris trok zijn wenkbrauwen op.
‘Waarmee was ze bezig, mevrouw Verhagen?’
‘Ze was begonnen aan haar levenswerk... Een
schilderij over haar leven, zei ze.’
Het was even stil. Ellen veegde met een zakdoek haar
ogen droog.
‘Dat bewuste telefoongesprek, hoe eindigde dat?’
vroeg de functionaris.
‘Ze hield op met praten.’
‘En toen?’
‘Ik hoorde de hoorn op de grond vallen. Daarna...
hoorde ik een hoop gekraak... en toen niets meer...’
5.
Hanke ging voor haar man staan en keek hem strak in de
ogen. Dolf tastte achter zijn rug naar de volumeknop
van zijn geluidsinstallatie en legde Mozart het zwijgen
op. Hij ging rechtop in zijn stoel zitten en zijn mond
werd droog.
‘We moesten eens praten,’ zei Hanke, terwijl ze voor
hem bleef staan.
‘Waarover?’
‘Ik heb al een tijdje het sterke gevoel dat er iets
heel naargeestigs aan de hand is. Er klopt iets niet.
Er is iets met jou wat jij voor me verbergt.’
‘Dat is niet waar.’
‘Dolf, op mijn gevoel kan ik blind afgaan, dat weet
je.’ Hanke verhief haar stem.
‘En toch vergis je je.’
‘Geen sprake van. Je zegt het me nú!’
‘Er is niets aan de hand! Die verdomde
spiritistenclub ook! Volgens mij heb je daar een tic
aan overgehouden!’
Zwijgend verliet Hanke de huiskamer. Dolf bleef
alleen achter, strak voor zich uitkijkend. In gedachten
verzonken roffelde hij met zijn vingers op de glazen
salontafel en zuchtte een aantal malen diep.
Een half uur lang was het gehele huis vervuld van
een ijzige stilte, die slechts verbroken werd door de
wind die zo nu en dan zacht fluitend in de schoorsteen
weerklonk.
Hanke had op zolder haar schildersezel uit de kast
gehaald en was daar - na het grondig te hebben
afgestoft - met schilderen begonnen. Zorgvuldig
selekteerde ze de kleuren - zwart, wit en rood - die ze
in kleine hoeveelheden op haar palet uitstreek. Op het
doek tekenden zich de contouren van een huis af, een
vrijstaand huis, dat, in bleke tinten geschilderd tegen
een gitzwarte achtergrond, een mistroostige aanblik
bood. ‘Goed, Hanke,’ zei ze tegen zichzelf. ‘Verder
zo.’ Ze schrok even van haar eigen stem, die niet op de
hare leek. Deze stem was zwaarder, doorleefder; ook
klonk er bitterheid uit.
‘Sinds wanneer praat jij tegen jezelf?’ vroeg Dolf,
die plotseling achter haar stond, met een doffe stem.
Hij stond breeduit, benen wijd, armen over elkaar, maar
de blik in zijn ogen verried onzekerheid en angst.
Hanke draaide zich half om en keek hem aan. Wéér die
blik in haar ogen! Diezelfde blik die hij had gezien
toen ze thuiskwam vanavond en die hij zo verafschuwde.
‘Kijk me niet zo aan en geef antwoord!’ zei hij met
trillende stem. Hanke draaide zich weer om en
schilderde verder, zwijgend.
‘Hánke!!’ schreeuwde Dolf en stampte woedend op de
grond. Plotseling kalmeerde hij en veranderde de toon
in zijn stem, toen hij haar - fluisterend zacht en
bijna lief - vroeg: ‘En wat zet jou zo plotseling weer
aan het schilderen, na al die jaren, als ik het vragen
mag?’ Er verschenen zweetpareltjes op Dolfs voorhoofd.
‘Och,’ antwoordde Hanke, doorschilderend, zonder om
te kijken, ‘een stemmetje binnenin me heeft me daartoe
aangezet en ik voelde dat ik daaraan gehoor moest
geven...’
Was dat Hanke die sprak? Dolf schrok van haar zware
stem en begon te beven over zijn gehele lichaam. Hij
sloot zijn ogen en greep naar zijn voorhoofd.
Spanningen, dacht hij bij zichzelf, waanvoorstellingen,
maakte hij zichzelf wijs, en bedaarde. ‘Een stémmetje,
een stémmetje! Meid, stel je niet zo verschrikkelijk
aan en hou daarmee op!’ Met kracht rukte hij Hanke het
penseel uit haar handen. Rode verf spatte in het rond.
Toen zag hij het doek. Een spookachtig verlicht huis
sprong bleekjes uit het diepe zwart van de nacht op het
schilderij naar voren; het huis zoals het hier
geschilderd was, had iets van een gezicht, waarvan de
lijnen onmiskenbaar verbittering en leed uitstraalden.
Door het grote raam was het lichaam van een vrouw
zichtbaar. De vrouw hing achterover, in een
gemakkelijke stoel, en haar armen hingen slap op de
grond. In haar schedel, iets boven haar rechteroor,
stak een scherp voorwerp en een dikke straal bloed liep
vanaf dat punt langs haar hoofd naar beneden.
‘God, dit is prachtig, Hanke...’ zei Dolf, met een
verstikte stem.
Hanke bleef zwijgen. Met de rode penseel, die Dolf
haar had afgenomen, was ze klaar. Ze pakte nu haar
meest verfijnde penseel en schilderde met zwart verder.
Voor het huis bracht ze, tegen de achtergrond van het
bleke schijnsel van een lantaarnpaal, het silhouet aan
van een man die in looppas het huis verliet. Toen
draaide ze zich om en zag, dat Dolf verdwenen was. Ze
glimlachte, signeerde het schilderij: ”M.G.” en ging
langzaam de trap af naar beneden. ‘In zijn bureau,
Hanke,’ zei een stem in haar, terwijl ze deze woorden
hardop uitsprak. In Dolfs werkkamer, in zijn onderste
bureaula, vond Hanke, onder een stapel papieren, de
bebloede briefopener. Ze pakte het en liep de trap af
naar beneden. ‘Leen mij nu jouw gereedschap, Hanke,’
bulderde ze in het trapgat. ‘Laat mij het nu áfmaken,
Hanke!’ krijste ze er achteraan. Even trachtte Hanke
zich te verzetten, maar al snel kon ze niet anders dan
zich overgeven aan de kracht die vele malen sterker was
dan zijzelf en die haar nu volledig beheerste.
Beneden in de hal stond Dolf gehaast en met
koortsachtige gebaren zijn jas aan te trekken. Op het
moment dat hij zijn autosleutels van het rekje wilde
pakken, zwaaide de tussendeur open en stond hij oog in
oog met een oude vrouw. Zij omklemde zijn bovenlichaam
in haar ijzeren greep. Dolf bood geen enkele weerstand.
Panische angst had hem elke controle over zijn spieren
ontnomen. Drie maal doorboorde de briefopener met
kracht zijn schedel. Dat was voldoende. Ook voor Dolf.
Lêstafel
Leestafel
Reading-table
Werom / Terug / Back