NUL
‘Voel je er iets voor, een kijkje in het gebouw te
nemen, Peter?’ vraagt Teixeira de Mattos, terwijl hij
zijn vriendin Kim Moreno aankijkt en haar goedkeuring
in ontvangst neemt. ‘Het is nu toch stil in het bos.
Niemand ziet ons hier.’
Peter van Vliet, met zijn rechtervoet steunend op de
voorbumper van zijn reusachtige achtcilinder Pontiac,
kijkt even onderzoekend om zich heen en knikt.
‘Dit perceeltje heb ik overigens niet zomaar
verkozen als hoofdkwartier, Peter,’ zegt Teixeira, als
hij met een breekijzer begint, één van de luiken, die
toegang verlenen tot deze verlaten blokhut, te
ontwrichten. ‘We kunnen hier ongestoord onze plannen
voorbereiden; deze blokhut is al jaren onbewoond en is
het enige gebouwtje in de wijde omtrek.’
Peter van Vliet steekt met verveelde gebaren een
sigaret op. ‘Ik geloof het allemaal wel, Teix. Schiet
liever een beetje op.’
Het groene houten luik bezwijkt zuchtend en krakend
onder de laatste, genadeloze stoot van het breekijzer.
Vervolgens licht Teixeira met snelle, geroutineerde
gebaren het vrijgekomen venster geluidloos uit het
raamwerk. De toegang tot de blokhut is nu vrijgemaakt.
‘Dames gaan voor, dus ga je gang, Kim.’ De eeuwig
galante, niet van de nodige charmes verstoken Teixeira
helpt Kim bij het aan het binnenkomen van de blokhut
voorafgaande onvermijdelijke klimwerk. Peter slaat,
vanachter een zojuist door hem uitgeblazen rookwolk,
Teixeira’s hoffelijkheid gade. Een meewarige grijns
verschijnt op zijn gezicht. Na de lichtknop gevonden te
hebben, slaakt Kim lichte kreetjes van verrukking bij
het zien van een volledig ingericht, doch door talloze
stofnesten en spinnewebben ontsierd interieur. Nadat
Teixeira zich naar binnen heeft gewerkt, volgt ook
Peter. Deze laatste onderzoekt de blokhut nauwkeurig op
sporen, die zouden kunnen wijzen op de recente
aanwezigheid van derden. Niets wijst echter in die
richting. Intussen is Kim begonnen aan het schoonmaken
van de blokhut.
‘Blijf dat maar doen, zolang wij hier ons
hoofdkwartier hebben,’ beveelt Peter Kim. Deze kijkt
verontwaardigd op, maar zegt niets. Teixeira kijkt
Peter hoofdschuddend aan.
‘Zo te zien totaal verlaten,’ merkt Peter op.
‘Wist ik wel, ik weet precies wat ik uitzoek,’ is
Teixeira’s reaktie.
‘Teix, ram jij het slot van de voordeur eruit en zet
daar één van onze sloten op. Ik wil voortaan door de
voordeur naar binnen,’ snauwt Peter. Terwijl Teixeira
dit plan ten uitvoer brengt met behulp van het
breekijzer, dat zoëven zijn nut nog bewezen heeft,
brengt Peter het venster en het half verwrongen luik
weer in hun oorspronkelijke positie aan.
De voordeur van de blokhut wordt geopend. Peter van
Vliet, Teixeira de Mattos en Kim Moreno komen naar
buiten. De deur wordt weer gesloten, een passende
sleutel wordt in het slot gestoken en omgedraaid. Trots
kijkt Teixeira Peter aan. Deze laatste ontwijkt
Teixeira’s blik en mompelt: ‘Zo wil ik het hebben, ja.’
Het drietal zet koers richting Pontiac voor vertrek.
‘O, voordat ik het vergeet, Teix. Ken jij toevallig
een mannetje dat van wanten weet op het gebied van
kluizen? Zo iemand kunnen we goed gebruiken,’ vraagt
Peter.
‘Een mannetje niet, wel een vrouwtje,’ valt Kim in.
‘Ik heb jou anders niets gevraagd, maar goed. Wie
dan? Jij zeker?’ reageert Peter licht geïrriteerd.
‘Een vriendin van mij, Debbie de Jong. Zij weet er veel
van af.
‘Mooi zo. Nodig haar uit voor morgenavond, woensdag
zeventien juni, om kwart voor twaalf. Of neem haar mee,
je ziet maar. De plaats is hier, in de blokhut. Jou
verwacht ik ook, Teix. Kom jij maar wat eerder want jij
hebt de sleutel.’
Peter van Vliet neemt plaats achter het stuur en
laat Teixeira en Kim instappen. Met een draai aan de
contactsleutel roept Peter de achtcilinder tot leven.
Peter geeft vol gas. De Pontiac scheurt met gierende
banden het bospad af, De atmosfeer vullend met een
ondoordringbare wolk opvliegend zand. Dan is het weer
rustig in het bos.
EEN
De Burgemeester Kerstenslaan in Breda ligt er stil en
verlaten bij. Hier, aan de rand van het Mastbosch,
waaruit de warmte van een hete, zomerse dag nog
opstijgt, is reeds een diepe stilte gevallen, de stilte
van een stad die gaat slapen. Enkele vrolijke vogeltjes
en een zacht, eentonig geruis, afkomstig van krekels,
geven deze stilte een licht angstaanjagend,
onheilspellend karakter.
Als het tegen middernacht loopt, geven zelfs de
nachtdieren hun inspanning op en dit gedeelte van Breda
lijkt uitgestorven.
De dodelijke stilte wordt bruut verstoord door de
luide, metaalachtige slagen van een nabij gelegen kerk.
Als een spook banen de geluidsgolven zich door de
Bredase buitenwijk en veroorzaken een diepe echo tegen
een indrukwekkend, wit woonhuis, dat qua stijl en
afwerking de andere woningen duidelijk overtreft.
Juist bij de twaalfde slag wordt het witte,
majestueuze gebouw overvallen met een zee van licht.
Een zwaar, diep zuigend geluid verraadt de afkomst van
de plotselinge verlichting. Het is een zwarte Pontiac
Firebird Trans Am Turbo, die met zijn machtige
koplampen een geelachtig schijnsel werpt tussen de
nauwelijks verlichte straten. De imposante achtcilinder
komt schuin over het trottoir met piepende remmen tot
stilstand en beschijnt het gebouw onder een grimmige
hoek. Een geoefend oog zou de sierlijke letters, die
boven de hoofdingang bevestigd zijn en net in de
schaduw van een dichtbebladerde boom vallen, vanaf de
bestuurdersplaats kunnen onderscheiden.
Peter van Vliet, de bestuurder, kent de naam van de
villa reeds. Het linker portierraampje wordt met een
zoemend geluid geopend en luide Clash-muziek komt naar
buiten, evenals een grote rookwalm en een
sigarettepeukje.
Een klik. De bestuurdersdeur wordt geopend. Peter
van Vliet stapt uit. Voor een lengte van twee meter
komt hij maar enkele centimeters tekort. Aan zijn
linker hand schitteren drie ringen in het maanlicht.
Als hij zijn medereiziger gebaart, de koplampen te
doven en de motor af te zetten, zijn er aan zijn
rechterhand nog twee ringen zichtbaar. De pijpen van
zijn witte spijkerbroek zijn gestoken in hoge, zwart-
lederen laarzen. Onder zijn dikke, eveneens zwartlederen,
motorjack draagt hij een witte, openstaande blouse.
Weer schittert het maanlicht. Ditmaal op een ivoren
haaietand, die aan een zilveren ketting om zijn hals
hangt. Om zijn linker pols hangt losjes een
duikershorloge met de wijzerplaat naar beneden, om zijn
rechter een zilveren armband met grove schakels. Zijn
vettig haar is schuin achterover gekamd en om zijn hals
hangt een Canon spiegelreflexcamera met telelens. De
lange man met het verbeten, ongeschoren gezicht zet de
camera op scherp. Uit zijn binnenzak haalt hij een
onaangebroken pakje Rothmans sigaretten. Als hij zijn
elektronische aansteker ontsteekt, wijst de vrouw die
rechts voorin de wagen zit, hem er kortaf, maar
overtuigend op, dat hij niet alle tijd van de wereld
heeft. Grommend, met de sigaret in zijn mond, kiest hij
positie en buigt door zijn knieën.
Peter maakt op zijn dooie gemak een aantal foto’s
van de villa. Elke foto gaat gepaard met een langdurige
beoordeling van de afstand, de belichting, het
diafragma, de hoek en de smaak van een diepe haal van
zijn sigaret.
Peggy Latana, de vriendin van Peter, laat nogmaals
merken dat zij het niet eens is met het tempo van haar
vriend. Ze zet deze uiting van ontevredenheid kracht
bij door de muziek, die Peter zo adoreert, weg te
draaien. Peter gooit zijn tot het filter opgerookte
nicotinestaaf op de grond en terwijl hij deze met zijn
gehakte laarzen uitdrukt, steekt hij direkt een nieuwe
op.
Een nieuwe lichtflits. Opeens schrikt Peter op en
kijkt schichtig om zich heen. Iemand heeft me in de
gaten, denkt hij en inwendig vervloekt hij de uitvinder
van de flitslamp. Vanachter de villa komt fladderend
een vleermuis tevoorschijn. Peter vloekt wat
binnensmonds en kijkt het beestje na. Als blikken
konden doden, zou het met de vleermuis wellicht gebeurd
zijn.
Peter laat zijn camera nog enkele malen flitsen,
trapt zijn tweede peuk uit en loopt, ingenomen met
zichzelf, terug naar zijn Firebird, die hij zelf
liefkozend ‘vuurvogel’ pleegt te noemen. Op het moment
dat hij zich in zijn witlederen autostoel laat zakken,
slaat de kerkklok half één. Hij slaat het portier
dicht, steekt nogmaals een sigaret op en kijkt met een
triomfantelijke grijns naar zijn vriendin. Dan dringt
het tot hem door, dat zijn lievelingsmuziek is
stopgezet.
‘Heb jij met je poten aan die cassette gezeten,
verdomme!’ Hij kijkt haar met een vernietigende blik
aan. Als zij hem probeert duidelijk te maken, dat dit
soort karweitjes in vijf minuten gepiept moeten kunnen
zijn en niet in een half uur, zet hij met een ferme
stoot zijn geluidsinstallatie op volle kracht, start de
motor en zet de Amerikaanse sportauto in beweging.
Ergens aan de Burgemeester Kerstenslaan wordt het licht
aangeknipt. Het gordijn wordt opzij geschoven; een
slaperig gezicht komt tevoorschijn en tuurt verward in
de richting van twee verdwijnende achterlichten.....
TWEE
Het is donderdagochtend, vijf minuten na middernacht.
Teixeira de Mattos bevindt zich al ruim een half uur in
de blokhut. Hij ergert zich aan het feit, dat nog
niemand anders aanwezig is. Hij denkt aan Peter van
Vliet, de sluwe, onmenselijke, uitgekookte en
doortrapte misdadiger en verbaast zich erover, dat hij
nog steeds met hem bevriend is. Teixeira is ook een
crimineel, onomstotelijk, maar van een geheel ander
type dan Peter van Vliet. Hij denkt aan Peggy Latana,
Peters vriendin, een éénentwintigjarige schoonheid. Als
Teixeira zich afvraagt waar dit wonderbaarlijke paar
zich op dit moment zou kunnen bevinden, komt hij tot de
conclusie dat Peter alleen te laat komt om Teixeira op
stang te jagen. En waarom is Kim dan zo laat, denkt
hij. Ik had haar rond tien uur vanavond naar Debbie
gebracht. Ze zouden dan om kwart voor twaalf hier zijn
met de eend van Debbie. Ze zullen wel zo intensief met
hun geroddel bezig zijn, dat ze geen erg meer in de
tijd hebben. Wat een zooitje! En hiermee moeten we dan
een kraak zetten...
Met deze gedachten loopt Teixeira naar de kleine bar
toe. Hij gaat bijna altijd gekleed in een witlederen
pak met daaronder een witte blouse. Zo zal hij zich ook
nooit zijn rode schoenen ontzeggen. Ze horen bij hem.
Zonder deze outfit is Teixeira de Mattos geen Teixeira
de Mattos. Verder draagt hij altijd een donkere
zonnebril bij zich, die hij opzet als hij zich onder de
mensen begeeft. Dit doet hij niet alleen omdat hij
geregistreerd staat bij bijna alle politie-instanties
in heel Europa, maar ook omdat het hem een
onweerstaanbaar uiterlijk geeft. Net zoals zijn kleding
is het een niet van zijn lichaam weg te denken
gedeelte.
De manier waarop hij een fles Martini open draait,
verraadt dat hij geen onbekende is op dit terrein. Als
hij de vermouth inschenkt, laat hij zijn gedachten de
vrije loop. Achter de kleine bar probeert hij zich te
verplaatsen in de gedachtengang van een barman. Dag in,
dag uit, denkt hij, constant hetzelfde werk doen,
schoonmaken, glazen spoelen, stamgasten schenken, af en
toe een vreemde, een enorme administratie, vriendelijk,
gemaakt vriendelijk doen om je klantenkring te
behouden, respektievelijk uit te breiden, de hele dag
met je neus boven de tap...
Teixeira komt tot de typische De Mattos-conclusie,
dat een barman wel een diepgeworteld sociaal burger
moet zijn.
Nadat hij zijn glas Martini voorzien heeft van een
aantal ijsblokjes, neemt hij plaats op de stoffige
driezitsbank en verzamelt nog wat moed om het geduld
voor zijn mede-bendeleden op te brengen. Hij besluit de
tijd te doden met het herlezen van de agendapunten die
hij opgesteld heeft een steekt hierbij een
filtersigaret op.
Teixeira de Mattos is een rustige, vijfentwintig jaar
oude, goedogende man, die vele tegenslagen in zijn
leven te verwerken heeft gehad. De laatste keer bracht
het hem tot de afgrond.
Het was december 1980. Hij had zich met zijn
toenmalige vriendin, Esther Belmarez, gevestigd in
Maartensdijk. Hij had zich al een redelijk lange tijd
teruggetrokken uit de illegale sfeer en had
trouwplannen met Esther. Toen hij van een bezoek aan
zijn vriend Giacomo Zorelly uit Monte Carlo terugkwam,
trof hij zijn aanstaande echtgenote levenloos in hun
villa aan, vermoord. Hij kon de klap nauwelijks
verwerken, zakte af tot overmatig drankgebruik en
spendeerde veel geld in gokgelegenheden. Hij jaagde er
veel geld doorheen en verlaagde zichzelf tot de kleine
misdaad. De toestand werd onhoudbaar en hij liep met
plannen om er een einde aan te maken. Hij was hard op
weg zijn leven te verzuipen, toen hij Kim Moreno
ontmoette. Zij hield hem weg van café’s en party’s en
luisterde naar zijn verhaal. Ze was lief en teder,
begrijpend en ontvangend. Kim weerhield zich bewust van
een liefdesrelatie met hem, maar toen Teixeira, dankzij
Kim, zijn ego en zelfvertrouwen weer terugwon, bezweek
zij voor zijn charmes, ondanks het feit dat ze drie
jaar gelukkig getrouwd was. Een confrontatie tussen
Teixeira en Kims echtgenoot bleef niet uit. Na een
hevig gevecht, waarin Kims echtgenoot het onderspit
moest delven, vluchtten Kim en Teixeira weg. Kim
besloot zelfs het hele vermogen van wijlen haar man op
te nemen en riskeerde daardoor een flink proces.
Noodgedwongen hervatten ze de criminele aktiviteiten,
die Kim overigens vreemd waren, en doken onder bij Fret
Dorbeck, één van Teixeira’s beste vrienden, waar ze nu
nog steeds zitten. Niet lang meer, constateert Teix,
over een tweetal weken zullen Kim en ik uitwijken naar
België. Ons huis in Meerle is dan klaar. Niet dat ze
het niet naar hun zin hebben bij Fret, ze hebben het
bij hem zoals ze het thuis zouden hebben, maar
afhankelijkheid is iets wat Teixeira zoveel mogelijk
tracht te vermijden.
De Mattos kucht. Dan hoort hij het zoemende geluid van
acht pompende cilinders, weerkaatsend tegen het
nachtelijk zomers bladerdek.
Teixeira is opgelucht. Zijn voorraad geduld begon
reeds aanmerkelijk te slinken.
‘Dat zijn geen tijden, Peter!’ merkt Teixeira op,
als Van Vliet luidruchtig binnenkomt.
‘Ha Matje, je bent mooi op tijd, maat.’ Van Vliet
negeert Teixeira’s opmerking volkomen.
Even later komt Peggy Latana binnen. Zij vult de
kleine ruimte met de lucht van haar onontbeerlijke
parfum. Als Peter zit, komt deze tot de ontdekking dat
Kim en Debbie er nog niet zijn.
‘Hé, zeg, Teix. Waar blijft je meid met die
kraakjuf?’
Teixeira verheft zich van de driezitsbank, waarop
Peter is gaan zitten. Hij neemt een slok van zijn
Martini en kijkt Peter indringend aan.
‘Die komen wel, maar je hebt een verdomd grote bek
voor iemand die te laat is.’
‘Stilte, we beginnen!’ schreeuwt Van Vliet. Teixeira
schenkt voor Peter en Peggy Martini in en ziet in, dat
het het beste is, Van Vliet zijn gang te laten gaan.
Peter gooit mokkend een fotorolletje op tafel.
‘Waar is dat goed voor?’
‘Ik heb foto’s gemaakt van het White House. Ik heb
zelfs al een plan gemaakt. En dat ga ik uitleggen als
de dia’s klaar zijn.’
Teixeira is niet verbaasd over Peters vorderingen.
Hij weet dat Peter een man van aanpakken is. De kleine
meningsverschillen hebben weinig te betekenen. Van
Vliet is nu eenmaal een overheersend type en brengt dit
tot uiting in kleine woordenwisselingen waarbij hij
nooit zijn ongelijk zal bekennen.
Peter steekt een sigaret op en aait Peggy over haar
slanke benen.
Dan komen Kim en Debbie binnen. Teixeira kijkt zijn
vriendin vernietigend aan. Zij antwoordt met slechts
een lieflijke glimlach.
‘Dit is Debbie de Jong,’ zegt zij, na de overige
aanwezigen gegroet te hebben. Peter neemt niet eens de
moeite, op te kijken en neemt een diepe haal van zijn
sigaret, gevolgd door een flinke slok Martini. Teixeira
stelt zichzelf en de anderen voor en maakt een
opmerking over Debbie’s knappe uiterlijk. En mooi is
ze. Ze komt hier als een Venus binnenwandelen en het is
moeilijk voorstelbaar dat zij een kluizenkraakster is.
Teixeira verzoekt haar, plaats te nemen en de
vergadering begint.
‘We gaan verder,’ sist Peter, ‘Teix, leg jij die
kraakjuf even uit wat we van plan zijn.’
‘Debbie is de naam,’ zegt zij rustig.
Teixeira werpt een verwijtende blik op Peter als hij
zijn betoog begint.
‘De zaak is deze. Peter heeft een tip gekregen van
een kennis van hem, een zekere Erik van Tilburgh. Die
tip behelst, dat de kluis van ‘El Banco de Madrid’,
waarin zich bijna één miljoen gulden in Spaanse
peseta’s bevindt, geopend kan worden door middel van
een magnetisch kaartje, waarvan er zich slechts twee op
de gehele wereld bevinden. Nu verkondigt de Spaanse
overheid, dat één ervan zich bevindt in het bankgebouw
zelf, en het andere, een reserve-exemplaar, in handen
is van één van de direktieleden: Julio de Cuentas,
wonende in een buitenwijk van Madrid. Erik van Tilburgh
kwam aan de weet, dat het reserve- exemplaar niet in
Spanje, maar in Nederland is. Om precies te zijn bij
Miguel de Cuentas, een broer van Julio en tevens
direktielid. Deze Miguel de Cuentas woont, zoals jullie
wel zullen weten, in het White House, hier aan de
Burgemeester Kerstenslaan. Het komt er dus op neer, dat
alles wat we hoeven te doen, het omkeren van de kluis
is. Overigens is die kluis hier in Breda niet zwaarder
bewaakt dan mijn geslachtsdeel, want niemand weet,
niemand hoort te weten, dat het White House zo één
belangrijk ding herbergt. Dit alles alleen, als Eriks
tip waar is! Kunnen we daarvan op aan, Peter?’
‘Daar kun je van op aan, net zoals je van mij op aan
kunt.’ Peter kijkt met een vastberaden blik naar
Teixeira.
‘Weet je dat zeker?’
‘Dat zeg ik toch!’
‘Laten we het hopen, anders sloven we ons voor niets
uit, plus dat we nog eens een groot risico lopen.’
‘En, ga ik dan dat White House binnen, er haal ik
dan dat kaartje weg?’ vraagt Debbie.
‘Nee,’ hervat Teixeira en steekt een sigaret op, ‘we
gaan uiterst geraffineerd te werk. Bij het eerste
gedeelte van de roof, dat wil zeggen: totdat we het
kaartje hebben, heeft ieder een duidelijk omschreven
taak.’ Teixeira wacht even om een diepe haal van zijn
sigaret te nemen. ‘Kim zorgt voor de eerste fase. Haar
zus, Rita, is getrouwd met een telg uit de De Cuentas-
familie en komt zodoende regelmatig over de vloer van
het White House. Nu zal Kim een zo onopvallend
mogelijke, plotselinge interesse voor haar zwager gaan
tonen en er op die manier achter zien te komen, wanneer
de bewoners van het White House niet thuis zullen zijn.
Ze heeft al uitgevogeld, waar de bewuste kluis zich
bevindt. Tot zover Kim. Dan Peter. Hij is degene die
een plan opstelt voor de uiteindelijke roof. Hij moet
dat plan zo maken, dat het zo lang mogelijk duurt
voordat men erachter komt, dat het kaartje verdwenen
is. Dat wil zeggen dat we ervoor moeten zorgen dat we
geen sporen achterlaten. Verder zal ik voor alle nodige
materialen zorgen. Dus, Debbie, misschien wil jij je
eigen materialen wel gebruiken, maar doe dat niet. Ik
wil consequent zijn en ik heb mannetjes bij wie ik
allerlei soorten werktuigen kan krijgen. En die weg is
voor honderd procent veilig. Als je op de volgende
vergadering een lijstje inlevert met de spullen die je
nodig hebt, Debbie, dan maak ik er werk van.’ Teixeira
gebaart Peter dat hij klaar is.
‘Mooi zo. Dan kunnen we nu alvast een begin maken
met de bespreking van het plan dat ik nu aan het
uitwerken ben.’
Terwijl Peter begint aan de uiteenzetting van zijn
ideeën, dwaalt Teixeira’s blik de tafel rond.
Peter van Vliet, de sluwe crimineel, altijd
lichamelijk en geestelijk overheersend.
Peggy Latana, de schone slaapster, immer in het
kielzog van haar vriend lopend.
Kim Moreno, een uitgekomen droom, de ideale vrouw,
zowel in de liefde als in de sex.
Debbie de Jong, de onbekende. Wie is zij? Is zij wel
te vertrouwen? Waarschijnlijk de knapste vrouw ter
wereld.
En ikzelf, de gelukkige Adam, een menselijke ketter.
Als ik Kim maar heb, en mijn sigaretten...
Het door Peter uitgedachte plan is het volgende:
Teixeira dringt het gebouw binnen en laat Kim en Debbie
hun gang gaan. Kim wijst de weg naar de kluis. Dan gaat
Debbie te werk. Kim en Teixeira zorgen voor de aftocht:
het uitwissen van de sporen. Peter en Peggy zullen
buiten de anderen opwachten in de auto.
‘Dus, Teix, jij krijgt dat wel in orde?’
‘Wat?’
‘Dat gebouw binnendringen, geruisloos!’
‘Lukt wel. Welk tijdstip had je daarvoor in
gedachten?’
‘’s Nachts natuurlijk, idioot!’
‘Het zal moeilijk worden, jongens, heel moeilijk. Er
moet een betere manier zijn.’
‘Mijn manier is de beste, man! Dat begrijp je toch
wel?!’
‘Laten we als volgt afspreken,’ valt Kim in, ‘we
laten hier allemaal onze gedachten nog eens over gaan
en bespreken dit punt de volgende keer. Dan zijn meteen
ook de dia’s klaar.’
Teixeira kijkt zijn geliefde aan, alsof hij haar wil
bespringen. De schat, denkt hij, de eeuwig op het
juiste moment invallende, taktische Kim. Zij begrijpt
dat, als ze niet op dat moment was ingesprongen, er
heibel gekomen was.
‘Oké,’ zegt Peter, heilig overtuigd van het feit,
dat de volgende vergadering zal uitwijzen dat zijn plan
het beste is, ‘de volgende bijeenkomst is vrijdag
negentien juni om tien uur in de avond, hier in het
hoofdkwartier.’
De overige bendeleden verbazen zich niet meer over
de wijze waarop Peter zich tot hen richt.
Dan staat Peter op met de mededeling, dat hij even
iets uit zijn auto gaat halen. Teixeira staat op,
verdwijnt achter de bar en komt terug met een aantal
flessen.
‘Er is whisky, rum, Martini en wodka. Neem wat je
wilt, het moet op. Of zal ik jullie even bedienen?’
‘Ik hoef niets,’ zegt Debbie, ‘ik ga naar huis.’
‘Wat? Nu al?’ vraagt Kim.
‘Debbie toch! Het is pas kwart over één. Dat is toch
geen tijd voor zo’n wonderschone vrouw?’
Debbie glimlacht en lijkt te twijfelen. ‘Nee, sorry.
De volgende keer zal ik blijven, maar nu niet.’ Ze
excuseert zich en verlaat de blokhut. Teixeira schudt
zijn hoofd en gaat naast Kim zitten. Als Peggy naar
buiten gaat om te kijken wat Peter aan het uitspoken
is, fluistert Teixeira in Kims oor: ‘Waar ken je Debbie
eigenlijk van? Is ze wel te vertrouwen?’
‘Natuurlijk, lieverd. Anders had ik haar toch niet
meegebracht?’ Ze staat op en schenkt twee glazen
Martini in. Even later komt Peter terug en tot ieders
verbazing draagt hij een varken op zijn rug.
‘Heeft Debbie geen trek in een varkenspoot?’ vraagt
hij zich af.
‘Teix, steek jij het vuur even aan.’ Hij laat het
geslachte varken met een natte knal op de grond vallen.
‘Waarmee moet ik het vuur dan brandende houden?’
‘Buiten ligt een hoop hout. Ik loop wel even mee,’
zegt Peggy.
Een half uur later hangt het arme dier boven het
vuur in de enorme open haard. Het varken begint licht
te knetteren, terwijl de bendeleden toosten op de goede
afloop van de roof.
‘... Eigenhandig geslacht, jazeker! Bij ons in de
keuken nog wel, met een keukenmes. En krijsen dat
beest! Direkt Ruud, onze burgerlijke buurman, aan de
deur: "Kunnen we jullie ergens mee helpen?" Haha, de
zak. Ik heb nog nooit de deur zo hard voor iemands
gezicht dichtgesmeten. Het is trouwens wel een - hik -
vet exemplaar, daar hebben we onze handen vol aan!’
‘Toe, zing dat nou voor ons... Kom op, Teix!’
‘Jaja, oké. Straks misschien. Ik heb nu geen zin om
m’n gitaar te halen.’
‘Ik liep gewoon die bar binnen, ik wilde gewoon iets
drinken, en daar zat hij dan. En bezopen dat-ie was! Ik
ging naast hem staan en zei: "Hallo, ik ben Kim
Moreno." Hij keek alsof hij door een geheim agent werd
wakker gemaakt, maar nam mijn aangeboden hand en zei:
"Ik ben Teix, Teixeira de Mattos." We gaven elkaar een
hand en ik nam afscheid. O, die kop... Als je dat
gezien had!’
‘Zeg Kim, moet je nu iedereen dat verhaal gaan
vertellen?’
‘Je weet toch, dat ik zo ben, Teix!’
‘Jaja... Ik weet het.’
‘Ga nou verder, Kim.’
‘Ja. Nou... Waar was ik? O, ja. Twee minuten later
ging ik naar hem terug en zei: "Hé, hebben wij elkaar
niet eerder ontmoet?" En toen lachte hij...’
‘Je was toen toch getrouwd?’
‘Ja, maar we waren ook alleen goede vrienden. Totdat
ik voor hem bezweek... Hoe heb jij jouw beer eigenlijk
ontmoet?’
‘Peter? Dat was bij de roulette. Daar was hij
helemaal kapot van. Waarschijnlijk vanaf het moment dat
hij mij daar zag zitten...’
‘... Zeg, doe dat nou, joh!’
‘Goed, onder twee voorwaarden. Geen disco en geen
Pink Floyd.’
‘Jaja. Doe nou maar.’
‘Wat gaat Peter doen, Peggy?’
‘De auto voor de deur zetten, - hik - het portier
open en we hebben... muziek!!!’
‘... Beloof me, dat je met me danst, Teix?’
‘Goed, als Peter daarmee akkoord gaat.’
‘Hoe zit het met de Martini?’
‘We zijn nog niet op de helft, dus...’
‘... Zet ze toch die ellendige disco-muziek op!’
‘Ah, Peter, eventjes maar. Meneer De Mattos, mag ik
- hik - deze dans van u?’
‘Ik houd niet van disco, daar dans ik dus ook niet
op.’
‘Kom op....’
‘Nee! Wat verschrikkelijk!’
‘Wat?’
‘Sigaretten op....’
‘... Zeg, Peg, schat van me. Sta daar niet zo idioot te
wiebelen, joh. Hou daar toch mee op!...’
‘... Teix, het lijkt wel of ik teveel gedronken heb -
hik -.’
‘Geeft niet. Je bent niet de enige.’
‘Ik moet naar de wc, maar ik denk dat ik nauwelijks
kan lopen.’
‘Zal ik je ondersteunen dan?’
‘Hé Teix! Neem dan gelijk je gitaar mee!’
‘... Zoveel te doen, ik heb nog zoveel te doen... Ik
moet nog eens wat jatten van een Italiaan...’
‘... Petertje, grote beer van me, zullen we gaan?’
‘Het is pas half vijf, joh, voel je je wel
goed!..... Oké, goed dan. Als ik nog doorzuip, drink ik
mezelf kapot. Kim, jij ruimt de troep wel op,
hè?.........’
DRIE
Woedend smijt Kim een half gesneden volkorenbrood voor
zich op de keukentafel. Haastig werkt ze drie
boterhammen met gebraden gehakt naar binnen. Een blik
op de keukenklok leert haar, dat het tien uur is.
De korte, onrustige nacht heeft zijn sporen in de
vorm van lelijke vouwen in haar gezicht achtergelaten.
‘En dan nu nog even dat verrekte hoofdkwartier gaan
schoonmaken! Kan die Van Vliet, die zo graag bevelen
uitdeelt, zijn eigen meisje daar niet voor op laten
draaien?’
Teixeira de Mattos, die in de huiskamer een spel
poker speelt met Fret Dorbeck, hoort het gemopper van
zijn vriendin en onderbreekt het kaartspel. Hij loopt
naar haar toe, neemt haar in zijn armen en spreekt haar
op berustende toon toe.
‘Rustig nou even, Kim. Er moet toch één leider zijn?
Er zijn heus smeriger karweitjes te doen dan dat waar
jij nu voor staat. Bovendien, Peter mag dan een leider
zijn van het doorgewinterde keiharde type, maar hij
weet heel goed wat hij doet. Hij heeft de taken nu
eenmaal zo verdeeld, en als we allemaal onze taken naar
behoren uitvoeren, is er een grote hoop geld mee te
verdienen. Ook door jou.’
Kim slaagt erin, zij het met moeite, een glimlach op
haar gezicht te toveren, geeft Teixeira een gemeende
zoen en trekt haar jas aan.
‘Dan ga ik maar. Even een vervelend karweitje
opknappen. Tot zo.’
Kim trekt de deur achter zich dicht, diept de
autosleutels op uit haar jas, stapt in de Cadillac
Fleetwood Brougham van Teixeira en rijdt naar de
blokhut.
De blokhut wordt omgeven door een diepe stilte. Op
de donderdagmorgen, en vooral op een tijdstip als dit,
is het bos gezuiverd van toeristen. Alleen het fluiten
van verschillende vogels is te horen.
Zo nu en dan veroorzaakt een vos, dwalend tussen de
dauw druipende struiken, wat takkengekraak.
Het interieur van de blokhut heeft na de vergadering
van vannacht een ware metamorfose ondergaan. De grond
is bezaaid met papiersnippers, lege sigarettepakjes,
uitgetrapte sigarettepeukjes, gesneuvelde glazen en
zanderige voetstappen. Ergens in een hoek staat een
stoel, waarvan één poot het tijdens de vergadering
heeft begeven. Op de bar ligt een verfrommeld pakje
Gauloises-shag. De open haard, die het vijftal benut
heeft voor het roosteren van een varken na de
vergadering, smeult nog na. Een oude, versleten en
bemoste zwerversjas hangt aan een twee meter hoge
totempaal naast de schouw.
Het slot wordt ontgrendeld; Kim komt de blokhut binnen
en loopt direkt naar de keuken om daar de nodige
reinigingsattributen te verzamelen. Dan kijkt ze in de
spiegel.
Ze mag er zijn, Kim Moreno. Vijfentwintig jaar oud,
donkerblond haar, blauwe ogen, slank postuur, doorgaans
modieus gekleed en alom in trek.
Een dergelijk in ijdelheid verzandend afdwalen der
gedachten leidt echter tot niets, bedenkt ze zich.
Gewapend met stoffer en blik, een emmer vol sop, een
spons, een zeem en een afvalzak gaat ze de rommel in de
blokhut te lijf.
‘Wat een ongelofelijke beestenbende,’ mompelt Kim in
zichzelf, terwijl ze een begin maakt met het opruimen
van de over de vloer verspreide rommel. Wanneer Kim de
eerste zak afval naar de keuken wil brengen, wordt haar
aandacht getrokken door een verfrommeld pakje shag, dat
op de bar ligt. Vreemd, denkt Kim, niemand van ons
rookt shag. Ik zou zweren, dat dat pakje hier gisteren
nog niet lag...
In gedachten gaat ze terug naar het moment, dat ze
de blokhut een grote beurt gaf toen ze er voor het
eerst kwam met Peter en Teixeira. Bij het schoonmaken
van de bar kon ze het pakje shag, als dat daar toen al
gelegen zou hebben, onmogelijk over het hoofd hebben
gezien.
Kim leegt de zak afval in een vuilnisbak in de
keuken. Als ze verder wil gaan met het opruimen van de
vloer, valt haar oog op een oude zwerversjas, gehangen
aan een totempaal in een hoek van de blokhut, naast de
schouw. Ze loopt er naar toe en plukt de jas van de
totempaal. Peter? Nee, Peter droeg zijn zwartleren
motorjack, zoals altijd. Teixeira... Laat me niet
lachen, Teixeira in een zwerversjas. Teix had tijdens
de vergadering zijn witleren colbertjasje aan. Peggy,
Debbie...? Die droegen allebei een zomerjack. Er is
hier iets gaande. Waar komt die jas opeens vandaan? En
dat pakje shag? Kim maakt zich een voorstelling van een
oude, onverzorgde, bebaarde, zware Gauloises-shag
rokende zwerver, die wellicht vannacht na een lange
zwerftocht deze blokhut aantrof en het tot domicile
verkoos. Deze gedachte benauwt haar. Stel je eens voor,
wij hier in ons hoofdkwartier, met onze plannen en
voorbereidingen... En dan een zwerver op de loer, hier
in of om de blokhut... Doodeng is dat. Ik laat de troep
voor wat het is en breng direkt Teix en Peter hiervan
op de hoogte.
Kim verlaat de blokhut. De auto wordt gestart en
verwijdert zich in de verte. Het smeulend hout in de
open haard knettert nog na tussen de vele
varkenstanden...
‘Wat?! Moet je me daar voor storen? Je lijdt aan
waanvoorstellingen, meid!’
Peter van Vliet staat op zijn terras met een glas
Martini Bianco in zijn linker hand aan de telefoon.
Peggy verlaat haar ligstoel, legt haar romannetje op de
terrastafel en zet de videorecorder, die in verband met
het mooie zomerweer door Peter in de tuin is
geïnstalleerd, in de pauzestand. Terwijl ze een slok
neemt van haar Martini, kijkt ze Peter verontrust aan
en tracht uit het gesprek tussen Peter en Kim op te
maken, welke problemen er zich voordoen.
‘Een jas? Een pakje hoe-shag? Gauloises-shag! Is dit
een grap? Die blokhut is totaal verlaten, meid! Ik
geloof niet in spoken!’
Peggy grist Peters pakje Rothmans van tafel en
steekt twee sigaretten op. Eén ervan geeft ze aan
Peter. Ze neemt haar plaats op de ligstoel weer in en
vloekt wat binnensmonds.
‘Je weet het zeker? Verdomd link is dat, hoor je?
Verdomd link! Geef onmiddellijk door aan je Teixeira,
dat de vergadering die we voor morgen geprikt hadden,
vervroegd wordt naar vanavond tien uur... Waar? In de
blokhut natuurlijk... Welnee, dat is niet riskant. Laat
hem maar komen, Teix en ik weten daar wel raad mee.
Breng ook die kluizenjuf op de hoogte. Debbie, ja. Ik
verwacht jullie vanavond.’
Peter gooit de hoorn op de haak en neemt met een
nors gezicht plaats aan de terrastafel. Hoofdschuddend
drukt hij zijn zojuist opgestoken sigaret in een ivoren
asbak uit.
‘Waardeloos is dat, Peter. Weet Teixeira wel zo
zeker dat we die blokhut helemaal voor onszelf hebben?’
Peter staat op, start de videoband, gaat weer zitten
en richt zijn aandacht op een rugbywedstrijd.
Tevergeefs wacht Peggy op antwoord. Dan pakt ze haar
romannetje weer van de tafel en doet een poging de
draad weer op te pakken.
‘Schitterend! Doorrammen jij! Breek ‘m een poot!’
schreeuwt Van Vliet, totaal in de ban van zijn
rugbywedstrijd.
‘Peter, de buren...’
‘Rot op met je eeuwige buren! Marjan met haar
preutse ideeën, en dan die Ruud, iedere ochtend met
zijn stropdasje recht in zijn burgermansautootje naar
zijn werk en altijd stipt om half zes thuis. Dan staat
de burgelijke boerenpot klaar. ‘s Avonds kassie kijken,
kopje koffie om acht uur en één om half negen. Zaterdag
wast meneer zijn autootje en zondag is voor oma, als er
tenminste geen blik familie voorrijdt.’
De rugbywedstrijd lijkt even naar het tweede plan
verhuisd.
‘En dan die kinderen! Ieder jaar opnieuw zo’n
blèrend kreng erbij. Als ze daar niet gauw mee kappen,
woon ik hier niet lang meer, ik verga hier van de
herrie. Op elk moment van de nacht komt er wel zo’n
onderkruipsel op het idee de godganse boel hier wakker
te krijsen.’
‘Als ik vragen mag, Peter, hoe kan jij weten dat
Marjan er preutse ideeën op nahoudt?’
Peter kijkt Peggy aan. Een zuchtje wind speelt met
haar glanzende, kastanjebruine haren. Twee bruine ogen
fonkelen in het zonlicht vanuit een door de zon
gebronsd gezicht. Een zilveren ram, gehangen aan een
fijn zilveren kettinkje, siert haar hals. Wat ben jij
toch een vreselijk mooie meid, denkt Van Vliet tijdens
het staren naar zijn éénentwintigjarige schone.
‘Hé, zeg eens, hoe kan jij dat weten?’ herhaalt
Peggy ongeduldig, als Peter zijn blik laat zakken via
haar zijden blouse naar haar ranke handen, waarin ze
het romannetje vasthoudt dat bij het herhalen van haar
vraag werd dichtgeklapt, als ware het om haar woorden
kracht bij te zetten
Peter kijkt Peggy weer aan.
‘Van de melkboer,’ is het antwoord.
VIER
‘Luister, Teix! We kunnen geen enkel risico nemen. We
moeten ergens anders heen, of die gozer uitschakelen!’
‘Gewoon een zwerver! Een door de maatschappij
verstoten figuur, op zoek om z’n eeuwige honger te
stillen! Wat hij hier vond was ideaal: resten drank en
varkensvlees. Maak je niet druk, man. Dit levert geen
enkel gevaar op voor onze plannen!’
‘Zeg er eens wat van, Peggy! Die vent is zo koppig
als het achtereind van een varken!’
Peter van Vliet ziet er opgewonden uit. Niet alleen
met zijn ruwe stem maakt hij duidelijk, dat hij niet op
indringers gesteld is. Driftig hakkengestamp en een
rood aangelopen gezicht laten zien, dat hij niet ver
verwijderd is van het punt waarop hij zijn
zelfbeheersing gaat verliezen. ‘Luister, jongens!’
valt Debbie in. ‘Ons nu druk maken over iets wat
misschien niets te betekenen heeft!..’
‘Ja, misschien!’ schreeuwt Peter. ‘Dat is het nu
juist! Als het wél gevaar voor ons oplevert, dan zijn
we erbij, dan zitten we ons over twee dagen in de bak
af te vragen, waarom we niet meteen naar een ander
hoofdkwartier hadden gezocht!’
‘Laten we nu overgaan tot de punten van de
vergadering! Daarna kunnen we bespreken wat we gaan
doen, in plaats van ons aan te stellen als kinderen!’
Debbie, die anders altijd rustig, ingehouden en
beheerst spreekt, lijkt over te slaan in het
hysterische.
‘Deb heeft gelijk, Peter,’ zegt Peggy koel, ‘laten
we die dia’s maar gaan bekijken. ‘Kim zet deze
uitspraak van Peggy kracht bij door zich te ontdoen van
haar jas en een nijdige blik op Peter te werpen.
Peter ziet in, dat hij op deze manier niet verder
komt. Als hij opstaat en de projectie-apparatuur
opstelt, beloofd hij zichzelf dat het laatste woord in
deze zaak nog niet gesproken is. Met name Teix zal hij
nog wel aan zijn Van Gilsjasje trekken. Mokkend neemt
hij een dubbelloops jachtgeweer, dat naast de tafel
staat, en begint, met overdreven uithalen van zijn
schietgerei de dia’s aanwijzend, aan een beschrijving
van het White House en zijn omgeving.
Het conflict van het vijftal lijkt voorlopig
bekoeld. Alleen Peter mengt een ongehoord percentage
aan vloeken en schunnige woorden in zijn speech. Hij
vertelt onder meer, dat zijn plan toch het beste is. De
vergadering besluit uiteindelijk, zijn plan uit te
voeren. Kim heeft uitgezocht, dat de familie De Cuentas
vanaf zondag de éénentwintigste op vakantie is. Op die
avond wordt het uur nul geplaatst, het tijdstip van de
roof. De vergadering wordt afgesloten met een op de Van
Vliet-wijze gemaakte afspraak voor de volgende, en
tevens laatste, bijeenkomst.
Peter en Peggy verlaten als eersten de blokhut. Met een
harde slag gooit Peter de deur achter zich dicht. De
hierdoor veroorzaakte klap doet de blokhut op zijn
grondvesten schudden.
‘Ik zal maar vast beginnen met opruimen,’ zegt Kim
met enige ontevredenheid in haar stem. Als zij langs
Teixeira, die inmiddels op de driezitsbank is gaan
liggen, loopt, grijpt deze haar slanke arm teder vast.
‘Misschien,’ spreekt hij, ‘wil Debbie voor deze ene
keer jouw taak overnemen. Jullie zijn tenslotte
vriendinnen, nietwaar?’ Hij kijkt haar liefkozend aan.
‘En jij bent tenslotte mijn vriendin,’ zegt hij,
terwijl hij haar naar zich toe trekt. Als hij Kim door
haar haar begint te strelen, laat zij zich gaan. Debbie
neemt dit zoete tafereeltje in ogenschouw en ziet in,
dat een eventueel weigeren van Teixeira’s verzoek van
weinig nut zal zijn. Zij staat op en begint met het
opruimen van de projectie-apparatuur. De schone
blondine tracht zo min mogelijk aandacht te schenken
aan het paar op de bank, maar af en toe werpt ze,
tijdens het opruimen, een blik in hun richting en
ontbloot dan in een glimlach haar stralend witte
tanden.
Debbie de Jong, drieëntwintig jaar oud, zou
makkelijk voor een fotomodel door kunnen gaan. Of voor
een kassameisje, een feministe, een call-girl, een
actrice, een huisvrouw, een filmster, een nachtclub-
eigenaresse of een presidentsvrouw. Haar uiterlijk
geeft niets prijs dan haar karakter: menslievend,
intelligent, beheerst, zachtaardig. Ze is daarentegen
geen katje om zonder handschoenen aan te pakken. Een
man, die haar wil veroveren, zal veel in zijn mars
moeten hebben. Als het hem ontbreekt aan een flinke
dosis doorzettingsvermogen, zelfvertrouwen en
incasseringsvermogen, zal hij genadeloos afdruipen en
zich bekeren tot homosexualiteit. Debbie is een meisje
dat zeer stevig in haar modieuze schoenen staat.
Normaal gesproken zou niemand erin slagen, haar dit
werk te laten doen, maar het feit dat haar vriendin
zich zo ingenomen voelt met de verrichtingen van
Teixeira, bezorgt haar een gelukzalig gevoel. Ze leerde
Kim kennen op de middelbare school, en ondanks het feit
dat ze niet bij elkaar in de klas zaten, gingen ze zeer
intensief met elkaar om. Zoals zoveel
jeugdvriendschappen echter, ging ook deze langzaam
verloren na de middelbare school. Een aantal weken
geleden zagen ze elkaar voor het eerst sinds lange tijd
weer terug op een drukke zaterdagochtend in een
supermarkt. Bij het herkennen omhelsden ze elkaar vurig
in de winkel en veroorzaakten op die manier een enorm
oponthoud in de doorgang van winkelende huisvrouwen. Ze
gingen direkt naar een koffieshop en kwebbelden in
korte tijd hun hele levensverhaal bij elkaar. Kim
vertelde van haar mislukte huwelijk, van Teixeira en
zijn misdadige aktiviteiten en van de nieuwe nagellak
die ze onlangs kocht. Debbie bekende dat ze geen vriend
meer had, dat ze weleens kluizen kraakte en dat ze een
veel beter merk nagellak gebruikte. Kim beloofde toen,
dat ze aan Debbie zou denken als Teixeira weer eens een
karwei zou hebben en dat ze Debbie’s merk nagellak ook
eens zou proberen.
Om vijf uur in de middag, na zeven bakken koffie en
een even zo grote hoeveelheid roddels, besloten ze
thuis maar verder te praten. Buiten aangekomen, bleek
Kim de lichten van de Cadillac van Teixeira vergeten te
zijn, en, gezien de lengte van hun dialoog, was het
onmogelijk nog enig leven in de slee te blazen.
Nu blaast Kim het stof van een klein psychedelisch
schilderijtje af en verwijdert een varkensteen, die één
of andere beschonken lolbroek in het sleutelgat van de
deur, die toegang verleent tot het aan de blokhut
grenzende opslagplaatsje, gefrommeld had.
Ze staat op het punt, zich om te draaien en te
bekijken wat er verder nog op te ruimen valt. Eigenlijk
is ze al klaar maar ze wil zich niet bemoeien met Kim
en Teixeira, die het met elkaar druk genoeg hebben op
de comfortabele driezitsbank.
Dan zet de deur zich in beweging. Debbie schrikt en
wil impulsief de krakende deur verder openen. De deur
zwaait echter op eigen gelegenheid van haar af en
Debbie kijkt in het van meubilair, planken hout en
ongedierte vergeven kot. Plotseling verschijnt er van
achter de deur een lange gestalte.
‘Leo!!’ gilt Debbie. Ontzet deinst ze achteruit.
Door haar ongecontroleerde beweging let ze niet op een
verdwaald varkenspootje, verliest haar evenwicht en
belandt met een harde klap op de vloer.
De luidruchtige gebeurtenissen vinden een weg naar
het bewustzijn van het vrijende tweetal. Kim maakt zich
los van Teixeira. Als Teix de situatie in ogenschouw
neemt, ziet hij een voor hem onbekend persoon haastig
uit het kot stappen en zich buigen over Debbie, die
roerloos op de grond ligt. Teixeira reageert direkt.
Hij snelt omhoog, tovert zijn revolver tevoorschijn en
richt deze op de onverwachte bezoeker. Deze schijnt
meer belangstelling te hebben voor de gevloerde vrouw
dan voor de op hem gerichte loop van Teixeira’s
pistool. Teixeira accepteert deze houding niet en loopt
op hem af, zijn revolver klaar voor eventueel gebruik.
Hij pakt de indringer vast, sleurt hem op de bank en
beveelt hem daar te blijven zitten.
Ineens spreidt de man een bijna panische angst ten
toon. Hij krimpt op zijn zitplaats ineen en zijn ogen
sluiten zich tot minieme spleetjes.
‘Begin maar rustig te vertellen wie je bent en wat
je hier komt doen.’ Hij opent zijn ogen en kijkt
Teixeira smekend aan, alsof hij bereid is zijn vingers
of zijn neus af te laten hakken, als die blaffer maar
van hem afgewend wordt. Kim heeft zich intussen
ontfermd over de gewonde Debbie. Zij probeert haar op
te peppen door middel van Martini en verbindt haar
hoofdwond met een stuk stof dat ze van haar eigen mouw
heeft gescheurd. Nog steeds is de blonde schoonheid nog
niet bij bewustzijn.
Teixeira heft zijn linkerbeen op en plaatst deze
zodanig op tafel, dat zelfs de aanstekers, asbakken,
glazen en sigarettepakjes ervan schrikken.
‘Luister goed, figuur.’ Teixeira heeft in de gaten,
dat deze indringer nauwelijks gevaarlijk kan zijn. ‘Ik
heb alle tijd, maar als jij je lippen op die manier op
elkaar geklemd houdt, heb jij nog maar vijf minuten te
leven.’ Deze uitspraak mist zijn doel in het geheel
niet. De indringer begint haastig en stotterend te
vertellen dat zijn naam Leo Zegveld is. Hij blijkt vijf
jaar gezeten te hebben. Sinds zijn vrijlating is hij
gaan zwerven en kwam op een dag in de blokhut terecht.
‘Heb jij zojuist ons gesprek afgeluisterd?’
Leo Zegveld kijkt naar de twee vrouwen en schijnt
niet te willen antwoorden. Hij kijkt weer naar de vloer
en plant zijn handen in zijn haar. Met een realistisch
nagebootst pistoolschot laat De Mattos merken dat hij
antwoord wil hebben. Leo schrikt hevig en stamelt:
‘Ja...’
‘Juist, dan zal ik eerst moeten overleggen met de
anderen, over wat we met je moeten doen.’
Zegveld huivert bij deze woorden.
‘Overigens, ik begrijp dat Debbie en jij elkaar
kennen. Is dat zo?’
‘Ja,’ zegt Leo, ‘ze is een... jeugdvriendin van
mij.’
Debbie is inmiddels bijgekomen van haar val, is
recht overeind gaan zitten en kijkt met een verwarde
blik in haar blauwe ogen naar de figuur Leo Zegveld.
‘Wat nu?’ vraagt Kim.
‘We moeten Peter vragen, wat hij hiervan denkt. Als
één van jullie even naar een cel gaat en hem opbelt om
te vragen of hij hier komt, dan houd ik die prutser wel
onder schot.’
‘Teix... ‘Alle vastberadenheid in Debbie’s stem
lijkt verdwenen.
‘Ja?’
‘Ik denk dat Peter en Peggy nog buiten zijn. Ik heb
die lawaaierige kar nog niet horen wegrijden.’
‘Dat zou kunnen... In dat geval stellen we Leo
gelijk even voor.’ Teixeira pakt Leo stevig beet en
sleurt hem overeind. Met het pistool op zijn rug wordt
Leo gedwongen zich naar buiten te begeven. Teixeira en
Leo worden gevolgd door Kim en Debbie.
Eenmaal buiten blijkt Debbie gelijk te hebben. Peter
en Peggy staan elkaar vurig te liefkozen tegen de
Pontiac. Hun vrijage in de open lucht schijnt hen zo op
te winden, dat ze niet in de gaten hebben dat de
anderen achter hen zijn gaan staan. Als Teixeira Peter
op de schouder tikt, draait deze zich verstoord om.
‘Hoe haal je het in je hoofd, man! Ik ben toch weg!’
Dan ziet hij de persoon van Zegveld staan. Hij
staakt zijn omhelzing. Peter en Leo staren elkaar op
een vreemde, indringende manier aan.
‘Peter, ik wil even met je spreken. Onder vier
ogen.’ Teixeira voelt aan, dat hier iets loos is. Peter
gebaart Teixeira dat het goed is. Peggy ordent haar
kledingstukken wat en neemt Teixeira’s wapen over. De
twee mannen gaan naar binnen; Peter werpt nog af en toe
een blik op de trillende Leo Zegveld.
Eenmaal binnen steekt Peter haastig een Rothmans-
sigaret op. Terwijl hij de zojuist geïnhaleerde rook
uitblaast, zegt hij: ‘Wat moet die kerel hier? Wat
zoekt-ie hier? Weet jij daar meer van soms?’
Teixeira reageert koel. ‘Hij is de eigenaar van het
pakje Gauloises en de jas.’
‘Dus hij is die indringer! Ik knal hem gelijk dood.
Weet hij iets van onze plannen?’
‘Hij zegt dat hij de vergadering van zojuist heeft
afgeluisterd.’
‘Hij moet dood, hoor je dat! Hij is gevaarlijk!’
‘Peter, ik dacht wel dat je zo zou reageren, maar
het ligt niet in mijn stijl om hem zonder pardon te
vermoorden. Daar werk ik niet aan mee. Bovendien is hij
niet...’
‘Wil jij die rotte gluurder zomaar laten lopen, dan?
Man, je bent compleet geschift! Hij gaat naar de juut,
vertelt alles en krijgt een flinke beloning. En wij
zitten dan in de nor. Je mag hopen dat je niet bij mij
in de cel komt, want dan wordt het ruzie!’
De twee misdadigers kijken elkaar aan. Voor het
eerst zijn ze in een echt conflict beland.
‘Teix! Denk nou toch eens na! Het beste is gewoon,
hem uit de weg te ruimen. Dat is toch logisch! Begrijp
dat nou! Als je zo menslievend bent, wat doe je dan in
dit vak!’
Teixeira lijkt even na te denken. ‘Peter, hij is
bang. Hij is zo bang, dat we hem alles kunnen laten
doen! Zie je dan niet, dat hij ongevaarlijk is! Hij
wordt niet vermoord!!’ Teixeira slaat bij deze laatste
woorden een toon aan, die Peter niet van hem gewend is.
‘Ach man. Je bent compleet op je achterhoofd
gevallen! Je kunt hem toch niet zomaar laten lopen!’
‘Er is nog een andere oplossing.’
‘Welke dan? Wou je hem voor het politiebureau
afzetten?’
Intussen is Kim op het lawaai van de twee afgekomen.
‘Doe eens wat rustiger jullie.’
Kim is nogal gepikeerd over het gedrag van Teixeira
en Peter. ‘Jullie zijn vrienden, ja? Als er...’
‘Er is een meningsverschil, schat. En een grote
ook.’ Teixeira blijft naar Peter kijken. ‘Ik probeer
hem duidelijk te maken dat het onbezonnen is om Zegveld
in koelen bloede uit te schakelen...’
‘Kan gewoon niet anders!’ gooit Peter erdoor.
‘Ik ben ervoor om hem op te nemen in de bende. Hij
heeft tenslotte gezeten en zal niet vies zijn van vuile
zaakjes, Peter.’
‘Hem... Jezus, Mat. Je raaskalt!’
‘Eens, Peter, eens zal je leren een mensenleven te
waarderen! Jij laat immer en altijd een spoor van
vernietiging en dood achter, Peter! Als jij leert om
wat zorgvuldiger met je wapens om te gaan, en eens na
te denken! Ja, eens na te denken!! Dan zal je respekt
afdwingen, Peter! Net als ik!!’
‘Wat koop je voor respekt?!.. Teix, je bent ziek,
man, je...’
‘Luister, Peter, als jij mijn oplossing niet wilt of
niet kunt aanvaarden, dan stappen Kim en ik op! Dan
zoek je het zelf maar uit.’ Teixeira kijkt zijn
vriendin aan. ‘Lieverd, ik hoop dat je...’
‘Ik sta achter je, Teix, altijd. Altijd.’ Haar ogen
maken dat nog duidelijker.
‘Staan ze daar te slijmen, stelletje gekken! Let
liever op die Zegveld, straks is-ie pleite!’
‘Oké Van Vliet. Ik heb gezegd. De keus is nu aan
jou.’
Peter kijkt bedenkelijk voor zich uit. Hij bromt wat
binnensmonds en zegt dan: ‘Vooruit, op jouw manier dan.
Maar alleen omdat je De Mattos heet!’
Direkt na deze woorden loopt Peter met ferme passen
naar buiten. Teixeira neemt Kim in zijn armen.
‘Wat een gedoe,’ zegt ze.
‘Ik had het moeilijk, schoonheid. Die Zegveld maakt
het me verdomd moeilijk.’
‘Ik wist wat er in je omging, lieverd. Ik wist dat
je Leo niet kon laten vermoorden door Peter. Daarvoor
vind je het leven een te kostbaar geschenk. En toen je
Peter voor de keus zette... Ik voelde dat je blufte.’
Kim heeft gelijk. Teixeira zal nooit de White House-
zaak laten schieten. Als Van Vliet zijn wil
doorgedreven had, was Teixeira degene die de keus moest
maken...
‘Teix, ik hou van je.’ Ze zet haar woorden kracht
bij door hem een korte tongzoen te geven. Als ze hun
liefdevolle verstrengeling beëindigen, zegt Teixeira:
‘Het leven is geen geschenk, Kim. Het leven is een
fort, dat je moet verdedigen. En als je af en toe geen
aanval waagt, raak je geïsoleerd en sterf je af...’
Gearmd lopen ze naar buiten.
Men besluit Leo Zegveld tot in de finesses op de hoogte
te brengen van het plan en hiervoor plaats te nemen in
de blokhut. Tijdens de vergadering krijgt Teixeira de
huiveringwekkende indruk, dat er iets gaande is tussen
Peter en Leo. En die vreemde blik in hun ogen... Zijn
steevaste inzicht in menselijke verhoudingen doet hem
besluiten, hierover geen navraag te doen bij Peter. Het
zou daardoor alleen maar erger kunnen worden. Als de
vergadering afgelopen is, vertrekken Peter en Peggy
zonder een woord te zeggen.
‘Meende je dat nou, toen je zei dat je Leo meteen koud
wilde maken?’ vraagt Peggy, terwijl ze voor Peter en
voor zichzelf een sigaret opsteekt.
‘Bemoei je er niet mee!’ snauwt Peter, nadat hij
zijn geluidsinstallatie heeft aangezet. De eerste tonen
van het nummer ‘Riders on the storm’ van de Doors
vullen de comfortabele autoruimte.
‘We krijgen een ongelofelijke hoop heibel met die
slampamper! Let op mijn woorden!’ schreeuwt Peter boven
het door zijn zestig Watt-installatie geproduceerde
geluid uit. De machtige achtcilinder zoeft over de weg.
‘Hij had uitgeschakeld moeten worden! Maar goed, ik heb
De Mattos zijn gang laten gaan. Maar hij zal er heel
snel achter komen dat mijn methode de beste was.’
‘Ik hoop, in godsnaam, ik hoop dat Peter woord houdt en
geen gekke dingen uit gaat halen,’ spreekt Teixeira de
Mattos, terwijl hij de grote Amerikaan in beweging zet.
Als ze op kleine landwegen beland zijn, steekt hij een
sigaret op en geeft deze aan Kim Moreno.
‘De komende dagen, Kim, zullen een andere Teixeira
de Mattos laten zien... Het wordt zwaar, heel zwaar!’
Teixeira spreekt deze woorden met een ongewoon serieuze
intonatie uit.
‘Was het wel verstandig om Debbie daar alleen te
laten met die vreemdeling?’ vraagt Kim, terwijl ze een
sigaret opsteekt en die aan Teixeira geeft. ‘Je weet
nooit wat...’
‘Debbie redt zich wel. En Zegveld? Die durft niks te
doen. Hij is veel te laf om iets te ondernemen. Nee,
met Debbie en Leo loopt het wel los, maar...’ Teixeira
neemt een bocht alsof de fiscus hem op de hielen zit.
‘Maar wat?’ De boxen van de geluidsinstallatie
brengen muziek van Roxy Music voort: ‘The same old
scene’.
‘Lieverd, voor de eerste en de laatste keer in ons
samenzijn vraag ik je om me zonder meer te geloven...’
Teixeira neemt een diepe trek van zijn sigaret. ‘Het is
beter als ik het niet zeg...’
Debbie de Jong staat op het punt, de blokhut te
verlaten. Als ze haar spullen bij elkaar zoekt en nog
eens over haar pijnlijke hoofd aait, steekt ze een
sigaret op. Ze biedt er Leo ook één aan. ‘Je blijft wel
bij me slapen, hè?’ vraagt ze.
VIJF
Leo Zegveld draait zich nog eens om. Met zijn
rechterhand veegt hij een niet onaanzienlijke sliert
slaap uit zijn ogen, teneinde de tijd te kunnen aflezen
op de klokradio naast hem. In rood oplichtende cijfers
vertellen hem dat het elf uur vierenvijftig is. Als hij
de tussen duim en wijsvinger verzamelde kleverige
substantie aan de onderkant van het tweepersoonsbed
afveegt, klinkt vanuit de keuken de stem van Debbie.
‘Leo, opstaan! Ik ben al een half uur op. De tafel
is al gedekt.’ Het volume van haar stem opvoerend bij
het schelle gefluit van een ketel kokend water,
vervolgt ze: ‘De thee is klaar. Trek wat aan en kom
zitten.’
Leo staat op en voegt zich bij Debbie aan tafel.
‘Nu kan je me op je gemak eens vertellen waar jij de
laatste vijf jaar uitgehangen hebt,’ vraagt Debbie met
een hap brood in haar mond en een kopje thee in haar
hand, ‘nadat jij onze verkering uitmaakte, leek het wel
of je helemaal van de aardbodem weggevaagd was. Ik moet
je zeggen dat ik het behoorlijk moeilijk heb gehad
toen. En dan ineens, na vijf jaar, komen we elkaar
zomaar tegen in een blokhut in het bos. Vertel. Ik
brand van nieuwsgierigheid.’
Leo spoelt een hap brood weg met een slok thee en
grijpt naar zijn shag. Dan steekt hij van wal.
‘Het was in juni 1976. Op een avond was ik met
vijfendertighonderd gulden op zak in het Casino van
Zandvoort. Het was ons spaargeld, ik wilde er meer van
maken. Maar het geluk was niet met mij die avond. Toen
ik al het geld aan de roulettetafel vergokt had, deed
ik een poging, er iets van terug te winnen door
tweeduizend gulden te lenen bij één van mijn
tegenspelers. En weet je wie dat was?’
‘Nee.’
‘Peter van Vliet. Hij heeft werkelijk gouden
vingers. In plaats van mijn verlies terug te winnen,
verloor ik nog eens drieduizend gulden aan hem. Met als
gevolg dat ik al ons spaargeld kwijt was, en ook nog
eens vijfduizend gulden schuld had bij die Van Vliet.
Ik zag toen geen andere uitweg dan het tussen jou en
mij uit te maken omdat ik jou niet meer onder ogen
durfde te komen.’
‘En verder? Waar ben je dan die vijf jaar geweest?’
vraagt Debbie, enigszins geschokt door de zojuist
onthulde feiten.
‘Peter van Vliet nam me apart en stelde zich aan mij
voor als Erik van Tilburgh.’
‘Wat?!’
‘Ja, als Erik van Tilburgh. Hij beloofde mij, dat ik
mijn schuld aan hem kon vergeten, als ik hem ergens mee
zou kunnen helpen. Mooier nog, ik zou een kwart krijgen
van hetgeen het zou opleveren. De volgende dag was ik
bij hem. Hij woonde afgelegen, in een vrijstaand huis.
Toen ik zijn pad opreed en voor zijn deur stopte,
durfde ik niet uit te stappen omdat een levensgrote
bouvier naast mijn auto zó erg tekeer ging, dat het wel
leek of hij aan hondsdolheid leed. Van Vliet kwam toen
naar buiten en gaf zijn hond een zó harde schop, dat
die jankend met zijn staart tussen zijn poten afdroop.
Peter liet mij binnen en bood me een poef aan, waarop
ik ging zitten. Hij schonk voor zichzelf een whisky in.
Mij bood hij niets aan. Toen ontvouwde hij zijn
plannen. Hij vroeg mijn hulp bij een bankoverval die
dag daarna, de achtste juni om drie uur in de middag,
een uur voor sluitingstijd. Voor mij was het kiezen of
delen. Als ik hem vriendelijk zou bedanken, moest ik
toch op de een of andere manier die vijfduizend gulden
schuld aan hem zien terug te betalen. Toen hij daarvoor
een termijn stelde van één week, besloot ik te kiezen
voor de bankoverval. De volgende dag stopten Peter en
ik voor de Amrobank aan de Ginnekenweg in Breda. Het
was drie uur. Ik ging de bank in om het geld te
bemachtigen, terwijl Peter mij in zijn donkerblauwe BMW
voor de bank opwachtte. Het lukte. Met bonzend hart en
een tas vol geld, ik schat zo’n dertigduizend gulden,
dook in naast hem in de auto. Vol gas reed hij het bos
in. Even werden we door een andere auto gevolgd, maar
door Peters grote voorsprong en stuurmanskunst waren we
onze belager snel kwijt. Op een zeker moment stopte Van
Vliet de wagen en zei: ‘Leg die tas met geld in de
kofferbak, dan ligt het in de auto niet in het zicht.’
Ik deed dat. Op het moment dat ik de kofferklep weer
dichtgooide, reed hij er vandoor. Ik was in zijn val
gelopen. Toen ik lopend terugging, werd ik halverwege
de Overaseweg aangehouden. Ik was er gloeiend bij. Toen
ik na vier en een half jaar uit de gevangenis kwam, dat
was december vorig jaar, ging ik zwerven. Tijdens één
van mijn zwerftochten ontdekte ik jullie schuilplaats,
waar ik zo af en toe verbleef. Als ik jullie hoorde
naderen, verdween ik door een luik naar een kleine
ruimte boven de keuken. Toen ik een keer te laat was en
mijn shag niet meer in veiligheid kon brengen, roken
jullie onraad. Ik besloot toen, mezelf niet langer
verborgen te houden. Nu zit ik hier.’
Debbie slaakt, hoofdschuddend, een diepe zucht,
begeeft zich naar de keuken en vangt aan met de afwas.
Als Leo een taps toelopend shagje draait, gaat de
telefoon.
‘Telefoon, Debbie.’
‘Neem jij maar aan, Leo. Ik ben even bezig.’
Leo loopt naar de telefoon en neemt op. ‘Huis
mejuffrouw De Jong. Nee, met Leo spreek je... Nou, dat
zit zo. Ik ben hier vannacht blijven sla... Rustig nou,
Peter... Wanneer? Morgenavond, negen uur vergadering?
In het hoofdkwartier? Goed, ik zorg dat we op tijd
z...’
Wezenloos staart Leo voor zich uit met de hoorn nog
in zijn hand.
Tuut tuut tuut tuut...
Hier valt niet mee te praten.
ZES
‘Ik weet zeker dat we hier om negen uur hadden
afgesproken, Peggy.’ Peter van Vliet leunt tegen de
afgesloten voordeur van het hoofdkwartier en kijkt op
zijn horloge. ‘Idioterie. Het is al kwart over negen.
Ik ben verdomme geen zandloper!’
Pal voor de blokhut staat zijn zwarte Pontiac
geparkeerd. Rechts voorin zit Peggy. Zij kalmeert hem
met haar zwoele blik, zoals alleen zij daartoe bij hem
in staat is. Nogmaals controleert Peter of de deur
inderdaad op slot is. Dan klinkt het geluid van een
naderende lelijke eend uit de verte. Peggy, die het
geluid ook hoort, laat de Pontiac-claxon een moment
lang loeien om Peter erop te attenderen dat er al
iemand aankomt. Ze schrikt zichtbaar van het effekt,
dat het ontzaglijke lawaai van de claxon op de vredige
stilte in het bos sorteert.
‘Wil je dat laten, geit!’ brult Van Vliet. ‘Ik hoor
die prullebak zelf ook wel aankomen!’
De eend mindert vaart, draait het pad op richting
blokhut en komt naast de Pontiac tot stilstand. Leo en
Debbie stappen uit. Als Leo met de sleutel in zijn hand
naar de voordeur loopt en deze van slot draait, geeft
Peter hem met zijn elleboog een gevoelige por in zijn
zij. Leo kermt het uit van de pijn.
‘Vooral een indringer mag zich wel eens op tijd
melden,’ sist Peter, ‘vind je ook niet? Schiet op, naar
binnen.’ Leo wordt hardhandig door Peter naar binnen
geduwd. Haar argusogen op Peter richtend, volgt ook
Debbie.
Intussen heeft Peggy de auto verlaten en loopt samen
met Peter naar binnen. De deur wordt gesloten.
Peter van Vliet bedient zichzelf en zijn vriendin van
een glas whisky, gaat naast haar zitten op de
driezitsbank en steekt een sigaret op. Leo en Debbie
zitten zwijgzaam op een stoel. Leo slaagt er niet in,
stil te blijven zitten en knaagt zenuwachtig een stuk
van zijn nagel af. Er komt een gesprek op gang tussen
Peggy en Peter.
‘Voordat ik je leerde kennen, rookte je nog niet
zoveel.’
‘Hoe kan jij dat nou weten?’ grinnikt Van Vliet.
‘Hoe ik dat kan weten? Je hebt me zelf verteld, dat
je vroeger nog geen pakje per dag rookte. Nu gaat er
een slof Rothmans in de week doorheen.’
‘Daar rook jij anders mooi van mee.’
Peter diept wat papieren op uit de binnenzak van
zijn lederen motorjack en leest wat gegevens door, die
betrekking hebben op de voorbereiding van de grote dag,
waarover ditmaal vergaderd wordt. Peggy trakteert hem
op een zoen op zijn rechterwang.
Dan zwaait de deur open. Teixeira en Kim komen de
blokhut binnen. Peter groet hen hartelijk. ‘Daar zullen
we Teix en Kim hebben! Hoe later op de avond, hoe
schoner het volk! Ga direkt zitten jullie, we beginnen
meteen.’
Debbie fluistert Leo in het oor: ‘Teix is er,
kalmeer nu maar en let verder niet op Peter.’
De onderlinge wrijvingen van de laatste dagen zijn er
debet aan, dat de vergadering in gespannen sfeer
verloopt.
‘Kim, ga naar de bar en schenk nog wat te drinken in
voor Peggy en mij. En voor de rest.’
‘Dat kan vriendelijker, Peter!’ verdedigt Teixeira
zijn vriendin. ‘Spreek zo maar tegen je eigen meid maar
niet tegen mijn Kim. Wat is dat trouwens voor een
geluid?’
‘Mijn maag, ik rammel. Ik stel voor dat we wat
klaarmaken. Steek jij de open haard even aan, Teix.
Hout ligt in het prieeltje hiernaast. Ik haal even de
zakken vlees uit de wa... Shit! Ik ben die troep
vergeten!’
Debbie denkt na. Misschien is dit een gelegenheid om
Peter iets gunstiger te stemmen ten aanzien van Leo.
‘Misschien kan Leo je even helpen met het halen van
dat vlees,’ biedt ze aan.
‘Geen haar in mijn neus die daaraan denkt,’ bromt
Van Vliet terug. Peggy kijkt hem onbegrijpend aan. Dan
gaat hij overstag. ‘Goed, laat hem maar meekomen.’
‘Ik doe het graag hoor... Als ik je ergens mee kan
helpen, met alle plezier,’ aait Leo.
‘Kom op dan,’ werpt Peter Leo toe, met zijn
autosleutels in de hand, klaar voor vertrek. Leo staat
op en vertrekt met Peter richting huize Van Vliet.
‘Ik weet niet waarom Peter zo vreemd doet tegen Leo,’
liegt Debbie, als ze de Pontiac hoort wegrijden, ‘hij
doet werkelijk geen vlieg kwaad. Daar durf ik mijn hand
voor in het vuur te steken.’
‘Zo is zijn karakter, Debbie,’ merkt Teixeira op,
‘hij beschouwt Leo als een indringer en in mijn hart
geef ik hem daar geen ongelijk in. Het verschil tussen
Peter en mij is alleen, dat ik een andere oplossing
voorsta.’
‘Vangen! In de kofferbak met dat vlees!’ Als Peter het
woord kofferbak uitspreekt, wordt Leo pijnlijk
herinnerd aan de bankoverval van vijf jaar geleden.
‘Was ik daar maar nooit aan begonnen,’ zegt hij in
zichzelf, iets te hard.
‘Wat nou? Je bood het zelf aan, man!’ reageert Van
Vliet. Leo buigt zijn hoofd en zwijgt, beangstigd door
het idee dat Van Vliet de aard van zijn
gedachtenkronkel zal ontdekken.
‘Instappen maar. We gaan de boel hapklaar maken.’
Peter geeft een overdreven dot gas en manoeuvreert de
wagen de oprijlaan af, richting blokhut. Het gebrul van
de motor overstemt het geluid van het opspattend grind.
‘Nee, mijn Peter weet echt goed wat hij doet,’ zegt
Peggy. In haar stem legt ze een bewondering, een
verering bijna, voor haar vriend. ‘Hij mag dan wel hard
optreden, maar één van mijn stelregels is, dat zachte
heelmeesters diepe wonden veroorzaken.’
‘Zo! Dus jij bent het met Peter eens, dat Leo meteen
uitgeschakeld had moeten worden?!’ haalt Debbie uit,
bijval verwachtend van achter de bar, waar Teixeira en
Kim wat af staan te wassen. Zij houden zich echter
bewust afzijdig van deze discussie.
‘Als ik eerlijk mag zijn,’ begint Peggy haar
antwoord, zorgvuldig haar kalmte bewarend, ‘ik denk
niet dat Peter hem echt zonder meer direkt van kant
gemaakt zou hebben, maar...’
‘Maar wat?’ onderbreekt Debbie vinnig, terwijl
Teixeira de twee bekvechtende dames van achter de bar
een blik toewerpt, waarin hij alle irritatie legt, die
hij in zich kan verenigen.
‘Maar als hij dat echt meende, van dat direkt van
kant maken, dan zou ik achter hem staan, ja.’
In de auto wordt weinig gesproken. Van Vliet heeft
slechts aandacht voor zijn muziek en voelt geen
behoefte iets te zeggen, zeker niet tegen een figuur
als Leo Zegveld, die hem van neus tot platvoeten
tegenstaat. Leo zoekt naar woorden, die zijn reputatie
bij Peter wat op zouden kunnen vijzelen.
‘Ik vind dat je trouwens goed auto rijdt, Peter,’
complimenteert Leo. Peter fronst zijn wenkbrauwen,
slaagt er met moeite in, een spontane braakneiging te
onderdrukken en zwijgt.
‘Nee, ik zeg al niets meer, jij bent al geen haar beter
dan die blaaskaak van je!’ schreeuwt Debbie in de
richting van Peggy, die met deze situatie niet goed
raad weet en met een onbegrijpende trek om haar mond
haar schouders ophaalt.
‘Houden jullie nu eens op met dat gevit!’ komt
Teixeira fel tussenbeide. ‘Nog vierentwintig uur, in
hemelsnaam! Dan vindt de roof plaats. Tot dat moment
kunnen we dit soort onzinnige ruzies niet gebruiken!
Als we het kaartje in ons bezit hebben, gaan er nog een
paar dagen overheen voordat we het geld in ons bezit
hebben. Daarna mogen jullie elkaar wat mij betreft voor
rotte galem uitmaken, maar bewaar nu nog even je
kalmte!’
De zwarte Pontiac van Van Vliet komt voor de blokhut
tot stilstand. Van Vliet draait de contactsleutel om en
legt het brullende monster in het vooronder het zwijgen
op. Dan kijkt Leo hem aan.
‘Mag ik je eens een brutale vraag stellen, eh...
Peter?’
‘Als je durft...’
‘Vertel me eens, uh... hoe je werkelijk heet..’
Van Vliet lijkt te ontploffen. ‘Waar haal je in
godsnaam het lef vandaan, idioot!’ buldert hij buiten
zinnen met een rood aanlopend gezicht en trillende
neusvleugels.
‘Maar vijf jaar gele...’
‘Niks vijf jaar geleden! Je houdt je mond daarover,
heb je dat?!’
Leo krimpt ineen onder deze plotselinge woede-
uitbarsting. Zijn ogen knijpt hij samen tot minieme
spleetjes.
‘Je zei toen, uh, dat je Erik van, uh, Tilburgh
heette,’ probeert Leo voorzichtig, zich realiserend dat
hij het nu toch al helemaal verspeeld heeft bij Peter.
‘Erik van hoe?! Van Tilburgh?!!’ krijst Peter, Leo’s
adrenalineproduktie hoger opvoerend dan het peil
waartoe zijn bouvier vijf jaar geleden in staat was.
Met een blaasbalg wakkert Peggy het haardvuur aan.
‘Waarom komen Peter en Leo niet binnen? Ik hoorde ze
tien minuten geleden al aankomen...’
‘Stil!’ onderbreekt Teixeira met een voor hem
zeldzaam ernstige trek om zijn mond. ‘Er is gedonder
buiten!’
Debbie kijkt Peggy vijandig aan. Deze laatste wendt
haar blik af in de richting van Teixeira. Alsof er een
startschot wordt gelost, springt het viertal als één
man overeind en haast zich naar buiten.
‘Prutser! Leipzuurdeeg! Schorem!’
Leo ziet de met bloed doorlopen ogen van Peter
dreigend op hem neerkijken. Hij grijpt het portier en
duwt het open. Als Peter uitstapt, het linkerportier
dichtsmijt en Leo te lijf wil gaan, rent deze naar de
ingang van de blokhut. Juist op dat moment komen de
anderen naar buiten. Leo en Debbie vallen elkaar in de
armen.
‘Wat is dat voor gelazer?’ Teixeira richt zich tot
de van woede kokende Peter. ‘Ik knal ‘m voor z’n
raap, die idioot!’
‘Laat dat!’ Teixeira rent op Peter af als hij ziet
dat deze naar zijn jachtgeweer grijpt. Hij houdt hem
tegen en probeert hem wat te bedaren. ‘Hoor eens Peter!
Laat hem met rust! Je...’
‘In z’n graf, daar hoort-ie thuis! Begrijp je dan
niet met je domme kop dat-ie dood moet!’
Teixeira grijpt Peter bij zijn motorjack. ‘Kalmeer!’
‘Laat me los, plurk! Ik...’
Als Teixeira zijn vriend loslaat, trekt deze zijn
motorjack recht en zegt: ‘Ik kan die Zegveld niet meer
luchten. Hij moet eruit!’
Inmiddels is Peggy naast haar vriend gaan staan en
kijkt Teixeira arrogant aan.
‘Luister, Teix,’ zegt Peter. ‘Je kan kiezen: of ik
schiet Zegveld dood, of ik stop met de zaak White
House.’
‘We hadden een afspraak, Peter.’ Teixeira kijkt over
zijn schouder en ziet Leo, die duidelijk zijn gebrek
aan zelfvertrouwen laat zien, naar de grond kijken. Kim
laat met haar ogen merken dat zij zich achter Teixeira
schaart. Debbie heeft haar arm om Leo geslagen en het
is duidelijk, dat zij in staat is, Peter en Peggy te
lynchen.
‘Leo blijft!’ Teixeira twijfelt niet. Liever Peter
weg dan Leo dood.
‘Goed. Dan zoeken jullie het zelf maar uit. Peggy,
kom!’ Vastberaden stappen Peter en Peggy in de Pontiac.
Als de motor wordt gestart en de wagen zich in beweging
zet, wordt het linker portierraampje zoemend geopend en
klinkt de stem van Peter: ‘En jullie blijven nu ook met
je fikken van dat White House af!’
Het viertal zoekt dekking voor een aanval van met
geweld opspattend grind, veroorzaakt door de met
gierende banden optrekkende Pontiac. Een grote wolk van
zand en uitlaatgassen trekt langzaam op. De Pontiac is
verdwenen. Het viertal blijft staan, Teixeira met zijn
rug naar de anderen. Leo is de eerste die de ijskoude
stilte doorbreekt. ‘Teix, ik...’
‘Kom, Kim, we gaan weg!’ Teixeira neemt zijn
vriendin bij de hand en loopt met haar naar de
Cadillac. Debbie en Leo zijn te overdonderd om hen
tegen te houden.
Vermoeide vogels die hun nachtrust doorbrengen in de
bomen van het Mastbosch, worden zonder mededogen gewekt
en zien onder zich een veel te ruw bestuurde Amerikaan,
vijf minuten later gevolgd door een ronkende eend.
ZEVEN
‘Dat is afgesproken... Ik overleg met Debbie en dan bel
ik terug...’ Leo Zegveld neemt een laatste trek van
zijn shagje en voelt de hitte van de askegel tegen zijn
door nicotine vergeelde vingers.
‘Debbie!’
‘Ik kom!’
Als Debbie de Jong de trap afkomt, laat ze haar van
naaldhakken voorziene rode puntschoentjes op de houten
treden kletteren. Ze loopt naar de keuken en begint
koffie te zetten.
‘Wat is er?’
‘Teixeira belde net op. Hij wil met ons naar het
White House.’
‘Prachtig.’ Debbie staakt haar werkzaamheden. ‘Dat
is heel mooi.’
‘Inderdaad.’ ‘Dat komt heel mooi uit, ik had het
eigenlijk al opgegeven.’
‘Maar waarom juist nu?’
Teixeira de Mattos, Kim Moreno, Leo Zegveld en
Debbie de Jong zitten in de stijlvolle Amerikaan en
rijden naar het White House.
‘Omdat... omdat ik denk dat Van Vliet ook niet stil
zit. Als we vanavond zouden gaan, hadden we een
redelijke kans hem daar tegen het lijf te lopen en dan
waren de gevolgen niet te overzien.’
Met tegenzin accepteren Leo en Debbie het feit, dat
het tijdstip van de roof verschoven is van de
zondagavond naar de zondagmiddag.
‘Ik wil niets meer met die Zegveld en De Mattos te
maken hebben, dus doen we het niet. Ze zoeken het nu
zelf maar uit.’ Peter van Vliet opent vastberaden het
portier van zijn auto. Peggy Latana stapt aan de andere
kant in.
‘Dus proberen we het niet?’
‘Denk jij dat wij dat karwei even met z’n tweetjes
kunnen klaren? Ik heb trouwens het gevoel dat De Mattos
en de rest daar vanavond wel zullen zijn.’
‘Dan wachten we ze toch op in Madrid?’
‘Nee, Peggy! We vergeten alles gewoon!’
‘Ik hoop maar dat dit lukt,’ zegt Debbie, ‘zo
overdag...’
‘We kunnen niet anders, Deb.’
‘Maar iedereen... Al die mensen dan, die hier langs
lopen? Het is toch idioot om dat gewoon overdag te
doen!’
Teixeira verplaatst zijn rechtervoet van het rechter-
naar het linkerpedaal en stopt de Cadillac aan de kant
van de weg. ‘Debbie, als je gaat twijfelen, geef ik je
nu de kans om weg te gaan. Dan doen we het zelf wel.’
‘Maar...’ Debbie, die anders zo zelfverzekerd is,
lijkt nu even niet te weten wat te doen. Ze twijfelt
tussen meedoen en de daaraan verbonden risico’s, of de
hele zaak vergeten en veilig naar huis terugkeren.
Zonder kaartje, zonder geld.
‘Goed, ik doe mee.’
Teixeira knikt voldaan en zet de wagen weer in
beweging.
‘Verrek, dat ding staat bijna leeg, we moeten nog
tanken,’ zegt Peter, terwijl hij naar de benzinemeter
staart. ‘In het Ginneken is een pomp, daar rij ik even
langs.’
‘Dan komen we langs het White House,’ merkt Peggy
cynisch op.
Een zilvergrijze Cadillac houdt halt voor het White
House. Teixeira stapt uit en opent de kofferbak.
Inmiddels zijn de anderen ook uitgestapt.
‘Kim, jij gaat met Debbie en Leo naar binnen. Ik
blijf hier klaar staan om weg te rijden.’
Teixeira overhandigt Leo en Debbie wat
inbraakgereedschap. ‘Leo, doe alles op je gemak, maar
doe het goed. Als er iets fout gaat, draai ik je nek
om.’ Angstig knikt Leo en loopt met de twee vrouwen het
tuinpad van het White House op. Enkele voorbijgangers
kijken verbaasd naar het groepje. Teixeira loopt naar
hen toe.
‘Weet u waar ik restaurant De Boschwachter kan
vinden?’ De voorbijgangers leggen hem de weg uit.
Vervolgens houdt Teixeira hen bezig met het voordragen
van de dodenscène uit Shakespeare’s King Lear.
‘If ever thou wilt thrive, bury my body...’
‘Wat zegt u nu?’ ‘And give the letters which thou
find’st about me, to...’
‘Neemt u ons niet kwalijk.’ Verontwaardigd vervolgen
de voorbijgangers hun weg, af en toe nog omkijkend naar
Teixeira, die onverstoord doorgaat met zijn
afleidingsmanoeuvre.
‘Die vent is geschift,’ fluistert de ene
voorbijganger tegen de andere, als ze op veilige
afstand van Teixeira zijn.
‘O, untimely death!’ schreeuwt Teixeira hen na. ‘I
know thee well, a serviceable villain, as duteous to
the vices of thy mistress, as badness would desire!’
Als Teixeira bemerkt, dat Leo, Debbie en Kim erin
zijn geslaagd, onopvallend het White House binnen te
dringen, vervolgt hij binnensmonds: ‘What, is he dead?
Sit you down father, rest you.’
Teixeira gaat op een paaltje zitten rusten en
grinnikt wat in zichzelf, tevreden over zijn geslaagde
afleidingsmanoeuvre.
‘Daar staat-ie.’ Kim wijst naar een klein tafelformaat
kluis met een grote knop met cijfers erop.
‘Hier heb je een bunsenbrander, Deb.’ Leo geeft het
apparaat aan Debbie.
‘Ik denk dat ik dat ding niet eens nodig heb,’ zeg
ze, terwijl ze op het kluisje afloopt, ‘het is een
eenvoudig cijferslot. Ik ken dat type.’
‘Goed, ga je gang, Deb.’
‘Kunnen we dat ding niet meenemen? Dit kan wel lang
duren.’
‘Nee,’ zegt Kim, ‘het is op de een of andere manier
vastgeklemd. Je zult het hier moeten doen.’
‘Toch vind ik het zonde om deze zaak te laten schieten,
Peter.’ Peggy kijkt beduusd voor zich uit, als een
kleuter die bij een snoepwinkel inhoudt en door haar
vader aan haar arm verder wordt getrokken. ‘Kunnen we
niet naar Teix gaan en de ruzie bijleggen?’
‘Geen denken aan! Met die verrader erbij gaat dat
zaakje toch de mist in. Daar zet ik mijn vrijheid niet
voor op het spel.’
Peter stuurt zijn Pontiac de Burgemeester
Kerstenslaan op.
‘Ik vind dat je fout gehandeld hebt, schat. Je had
toch nog wel een paar dagen met ze, of althans, met
Zegveld op kunnen schieten? Dan hadden we ieder drie
ton en daarna hadden we ieder onze eigen weg kunnen...’
‘Peggy, houd nu eindelijk eens je kop! Ik kan wel
zonder die roof. En zeker zonder De Mattos!’ Van Vliet
kijkt ineens verschrikt naar het White House, waar ze
op dit moment langsrijden. ‘Kijk nou! Daar staat-ie!’
Terwijl Debbie geconcentreerd met één oor aan de kluis
en één hand aan de knop luistert naar een
onregelmatigheid in het transport van de
cijferslotpalletjes, bekijkt Leo het prachtige,
stijlvolle interieur van deze kamer van het White
House. Als hij een diamanten asbakje vastpakt en deze
in zijn zak wil steken, roept Kim.
‘Laat staan, idioot! We zijn hier niet voor zulke
kruimeldiefstalletjes!’
Verschrikt zet hij het kleinood terug en werpt, niet
wetende wat te doen, een blik naar buiten.
‘Leo, doe...’
‘Jezus, zie je dat! Daar komt Van Tilb... Van Vliet
aan!’
‘Wat?! Jezus, ja!!’
Teixeira steekt uit verveling een sigaret op. Met een
arm leunt hij tegen zijn Cadillac Fleetwood Brougham.
Als hij zijn longen vult met de rook van de eerste
trek, hoort hij het karakteristieke geluid van een
Pontiac Firebird Trans Am Turbo, gevolgd door het
piepen van de remmen. Hij draait zich om en ziet Van
Vliet uitstappen.
De cijfercombinatie is gevonden. Begerig grist Debbie
het kaartje uit de kluis. ‘Het is gebeurd, Kim.’
‘Dat werd tijd! We moeten hier vandaan! Peter is
hier!’ Kim pakt het kaartje van Debbie over en stopt
het tussen haar borsten.
‘Hé!’ roept Leo. ‘Hij valt Teix aan!’
Met z’n drieën snellen ze naar de deur.
Peter rent als een bezetene op Teixeira af. De woedende
crimineel pakt hem bij zijn kleding en slaat hem recht
in zijn gezicht. Teixeira valt achterover.
‘Jezus, man...’
Peter laat Teixeira niet uitpraten. Met een enorme
uithaal trapt hij Teixeira in zijn zij. Inmiddels is
Peggy uitgestapt.
‘Maar Teix dan!’ Kim wordt hysterisch als Leo en Debbie
besluiten, ervandoor te gaan.
‘Kom nou mee, Kim!’ Even staat Kim besluiteloos, dan
rent ze achter Leo en Debbie aan.
‘Waarschijnlijk is de rest binnen, Peter,’ zegt Peggy.
Peter geeft de kreunende Teixeira een trap na en zegt:
‘Laten we ze halen. Ik vermoord die Zegveld.’ Peters
woede is weer tot het kookpunt gestegen.
‘Peter, kijk! Daar gaan ze!’
Debbie, Kim en Leo zien dat de afstand naar de Cadillac
te groot is en besluiten de Pontiac te pakken. Ze
rennen het tuinpad af in de hoop, dat Peter hen niet
ziet.
Peter draait zich om en ziet het drietal naar zijn auto
rennen. ‘Hé!! Wat moet dat!’ Zijn reaktie komt te laat.
Leo heeft de Pontiac reeds gestart en rijdt met
spinnende achterwielen weg.
‘Kom.’ Peggy roept haar razende vriend tot de orde.
‘We pakken de Cadillac! Kom op!’
Met grote, driftige passen haast Peter zich,
snuivend van woede, naar de Cadillac en neemt plaats
achter het stuur. Peggy gaat naast hem zitten.
Onwennig, maar door de haast tot tempo gedwongen, zet
Peter de slee in beweging en zet de achtervolging op
zijn eigen Pontiac in.
‘Dat rotding is niet vooruit te branden!’ Peter
werpt een blik op de benzinemeter. Half vol. Dan schiet
hem iets te binnen. Met de benzinevoorraad in zijn
Pontiac is het iets treuriger gesteld. ‘Haha! Die
klungel weet niet dat de benzine bijna op is. Haha!’ In
de verte ziet Peter de Pontiac rijden. ‘Die zak kan
niet eens rijden! Als hij mijn vuurvogel maar heel
laat!’
‘Shit, nee toch! Ik denk dat de benzine bijna op is.’
Leo probeert de benzinemeter met zijn ogen richting
"vol" te bewegen. Kim, die achterin zit, kijkt
verschrikt om en ziet Van Vliet naderen. De motor
begint te haperen; de Pontiac geeft te kennen dat hij
met minder geen genoegen neemt...
‘Schitterend! Het is zover!’ Op Peters gezicht
verschijnt een gemene grijns. ‘Prachtig hè, Peggy? Vind
je dit niet leuk? Kom op, zeg eens wat!’
Peggy kijkt alleen recht voor zich uit, als Peter de
Cadillac naast zijn stilgevallen Pontiac tot stilstand
brengt. Peter stapt uit en haalt zijn revolver
tevoorschijn.
Leo stapt uit de Pontiac en zet het op een lopen. Een
schot klinkt. Leo stort gewond ter aarde. Debbie kan
haar emoties niet meer de baas, stapt uit en gaat Peter
krabbend en gillend te lijf. Met één arm houdt Peter
Debbie op een afstand. Met zijn andere arm wijst hij
Debbie op Zegveld, die een paar meter verder roerloos
aan de kant van de weg ligt.
‘Wil jij daar straks ook zo liggen? Zo niet, hou je
dan koest!’
Debbie laat zich door deze woorden niet uit het veld
slaan en probeert Peter uit onbeheerste wraakzucht te
raken waar ze kan. Geamuseerd en met het grootste gemak
houdt hij de tierende Debbie op een afstand. Als Debbie
haar rechtervoet in een voor Peter zeer gevoelig
gedeelte plant, straft Peter dit af door haar met de
kolf van zijn pistool op haar hoofd te slaan. Verdoofd
valt ook zij neer. Nu Kim nog, denkt Peter.
Voor het White House staat een groepje mensen onthutst
te kijken naar de gewonde Teixeira, die vloekend bij
bewustzijn komt.
‘Waar ben ik?’
Een gezette dertiger met een hoog voorhoofd zegt:
‘Rustig maar, er is een ziekenauto in aantocht.’
Als de waas voor zijn ogen verdwijnt, bemerkt hij
dat tientallen mensen zich om hem heen hebben
verzameld.
‘Och, moet je dat daar toch zien liggen, Toos!’
‘Dat zullen die drugs wel weer zijn, Els...’
‘...Misschien hadden we beter ook de politie kunnen
bellen...’
‘Papa, wat is er met die meneer gebeurd?’
‘Doorlopen Jeroen.’
Teixeira verheft zijn bovenlichaam en betast met een
pijnlijk gezicht zijn wond.
‘O kijk Guus, hij is bijgekomen!’
‘Meneer, is alles met u in orde?’
Teixeira voelt zich even als een chimpansee, die op
een drukbezochte zomerse dag in Artis bij het uitvoeren
van wat kunstjes drommen toeristen voor zijn kooi
verzamelt.
‘In orde? In orde?!!’ schreeuwt Teixeira. ‘Met mij
is alles prima, man! Zie ik er niet geweldig uit dan?!’
Dan realiseert hij zich, wat er precies gebeurd is.
Alsof hij gestoken wordt door een wesp, springt hij
overeind. ‘Kim!! Waar ben je!!’ Schichtig kijkt hij om
zich heen om een spoor van Kim te ontdekken. Zijn
uitzicht wordt echter ernstig belemmerd door de
inmiddels tot een dertigtal mensen aangegroeide massa
nieuwsgierigen om hem heen.
‘Donder op jullie, allemaal! Weg!!’ schreeuwt
Teixeira. ‘Bemoei je met jullie buren, met de bloemen
in jullie tuin, maar laat mij met rust!!’
De massa deinst achteruit.
‘Die man is niet bij zinnen...’ wordt er zachtjes
gefluisterd. ‘Kom, laten we hier weggaan.’
Kinderen drukken zich angstig tegen hun ouders aan.
Teixeira kijkt nogmaals om zich heen. Kim is hier niet,
flitst door zijn hoofd. Dan rent hij naar voren, pakt
een willekeurig dagjesmens bij zijn bonte zomershirt en
schreeuwt: ‘Waar zijn die auto’s gebleven?! Die auto’s
die hier stonden! Een zilveren en een zwarte!! Waar
zijn die gebleven?! Nou?!!’ ‘Kwe... Kwenie
m’neer...’
‘Ach!’ Woedend verlost Teixeira zijn greep. ‘Niemand
hier die dat weet, huh?!’
De omstanders bij wie Teixeira in de buurt komt,
springen angstig achteruit.
‘Peter!’ roept Peggy. ‘Laat Kim met rust! Zij weet
misschien waar het kaartje is!’
Peter, die op het punt staat, Kim onder handen te
nemen, realiseert zich dat het kaartje nu binnen zijn
bereik is gekomen. Hij vraagt Kim, die ongelofelijk
angstig is: ‘Heb jij dat kaartje, Kim?’
Kim denkt aan het kostbare stukje metaal, dat zich
tussen haar borsten bevindt. Ze ziet een mogelijkheid
om bij Teixeira te komen.
‘Nou, komt er nog wat? Heb jij dat kaartje?!’
‘Teixeira heeft het...’
‘Verrrrdomme!’ Peter heeft er spijt van, dat hij
Teixeira er niet direkt naar gevraagd had. ‘Kom uit
mijn auto.’ Hij sleurt Kim uit de Pontiac en sleept
haar naar de Cadillac. Kim wordt achterin gezet en de
portieren worden dichtgegooid. Kim voelt zich wat
rustiger, nu ze naar Teixeira gaan. Ze is ingenomen met
haar slimme antwoord. Als Peter het oploopje bij het
White House ziet, zegt hij: ‘Teixeira? Ik wist niet dat
hij met toeristen omging.’
Plotseling hoort Teixeira het vertrouwde geluid van
zijn Cadillac. Hij kijkt om en ziet de wagen tot
stilstand komen. Als hij zijn blik richt op de
inzittenden, ziet hij Van Vliet, Peggy en Kim. Peter
stapt uit. ‘Hé Teix, hier met dat kaartje of ik maak
korte metten met je!’
De toeristen deinzen achteruit voor de verschijning
van Van Vliet, die met een zeer agressieve trek op zijn
gezicht op Teixeira afloopt. Teixeira heeft Peters
bedoelingen door en begrijpt dat hij iets moet doen.
Bliksemsnel haalt hij zijn revolver tevoorschijn.
Zonder na te denken lost hij een schot in de richting
van Peter. De omstanders rennen gillend weg. Teixeira
miste. Voordat Teixeira de kans krijgt, opnieuw aan te
leggen, zit Peter weer in de Cadillac.
‘Kim!’ schreeuwt Teixeira, als hij zijn Cadillac
weer ziet wegrijden. Ik moet een vervoermiddel hebben,
denkt hij. Haastig kijkt hij om zich heen. Hij steekt
zijn revolver bij zich en terwijl hij zijn zonnebril
opzet, rent hij in de richting van het bos.
‘Teix!’
‘Houd je mond, viswijf!’
‘Help! Laat me gaan, Peter, laat me gaan!’
Kim weet zich niet meer te beheersen. Als een wilde
kat slaat ze om zich heen. Ook Peter, die de auto
bestuurt, blijft niet gespaard voor Kims
ongecontroleerde gedrag.
‘Verdomme, Peggy! Probeer die teef eens wat te
kalmeren! Straks knallen we tegen een boom!’ Vloekend
corrigeert Peter de door Kim veroorzaakte
koersafwijkingen.
‘Lekker weertje hè.’
‘Jazeker, en zo rustig.’
‘Wil jij nog een bakje koffie?’
‘Ja, lekker. Zeg, waar zijn Johan en Edward
eigenlijk?’
‘Die zijn binnen geloof ik. Ze zijn met andere
kinderen aan het spelen.’
‘Roep ze eens. Edward heeft zijn cola nog niet op.’
‘Laat ze maar, joh. Het is zo lekker rustig.’
Het terras van Hotel Mastbosch, gelegen aan de rand
van het bos, is druk bezet door mensen die op een
zomerse dag als deze, onder het genot van een kopje
koffie, komen genieten van de stilte in het bos.
Plotseling wordt de stilte verbroken door het luide
gebulder van een aanstormende twaalfhonderd cc Harley
Davidson, die voor het terras van Hotel Mastbosch
stilhoudt. De bestuurder is een langharige
mooiweermotorrijder, gestoken in een leren motorpak.
Als hij zijn helm afzet en zijn pak gedeeltelijk
openritst, haalt hij uit een opbergruimte achterop de
motor een vat benzine.
Teixeira de Mattos komt aanrennen. Hij laat de zolen
van zijn rode schoenen met harde, droge klappen op het
asfalt neerkomen. De hoofden van de terrasbezoekers
draaien zich, alsof het een tenniswedstrijd betreft,
van de motorrijder naar de naderende Teixeira. De
mensen kijken elkaar verstoord aan, als ze bemerken dat
Teixeira’s witte pak besmeurd is met bloed.
Terwijl Peggy zich inspant om de spartelende Kim te
beteugelen, laat Peter de auto van Teixeira in de
richting van de Belgische grens rijden.
‘Laat me los, jij verrekte slet! Laat me los!’
Peggy heeft het moeilijk, de hysterische Kim in de
hand te houden. Bovendien gaat haar geweten haar nu
parten spelen. Als Peggy’s aandacht even verslapt,
grijpt Kim haar kans. Ze buigt voorover en grijpt wild
het hoofd van Peter vast. Peggy laat haar begaan. Door
deze onverwachte beweging wordt Peter het zicht
ontnomen. Uit veiligheidsoverwegingen trapt hij direkt
op de rem. Gierend komt de Cadillac tot stilstand. Kim
maakt van de gelegenheid gebruik door pijlsnel haar
portier open te rukken en de wagen uit te schieten.
‘Hé, verdomme! Peggy! Waarom doe jij dan niets?!’
Peter gooit zijn portier open en loopt Kim even
achterna. Dan pakt hij zijn pistool.
‘Nee Peter! Niet schieten! Laat haar!!’
Peter negeert het gekrijs van zijn vriendin.
Teixeira houdt even halt en ziet dat de motorrijder op
het punt staat, het contact af te zetten. Teixeira rent
op hem af met de woorden: ‘Hé, wacht even!’
Verbaasd draait de motorrijder zich om en ziet
Teixeira op zich afkomen. ‘Wat is er?’ reageert de
motorrijder koel. Teixeira valt de man aan. Een
krachtige stomp treft de maagstreek van de motorrijder.
Deze zijgt kreunend ineen. Op het terras staan enkele
mensen geschrokken op. Twee dagjesmensen haasten zich
naar het tafereel om de gedupeerde motorrijder te hulp
te schieten en met Teixeira af te rekenen. Teixeira is
ze echter sneller af. Hij springt op de nog draaiende
motor, draait de benzinedop op het reservoir en rijdt
steigerend weg. Een golf van verontwaardiging gaat over
het terras.
‘Oh, oh! Bel de politie!’
‘Wat vreselijk!’
‘Zag je dat?’
‘Oh, Theo!’
‘Laat een ziekenwagen komen!’
‘Draag die man naar binnen!’
‘Ik heb een EHBO-cursus gedaan...’ ‘Nou, doe dan
wat!’
‘Heeft iemand het kenteken genoteerd?’
‘Welk een banaal gedrag!’
‘Kom Hans, we gaan naar huis!..’
ACHT
Teixeira de Mattos rijdt als een blinde in het donker.
Met een enorme snelheid baant hij zich een weg tussen
de toeristen op deze zonnige zondagmiddag. Alles wat
hem voorkomt als een belemmering voor zijn vaart,
ontwijkt hij. Maar waarheen leidt zijn weg? Hij weet
het zelf niet. Ze hebben Kim en het kaartje te pakken,
denkt hij, maar waar zijn ze in godsnaam? Waar zijn ze
naar toe? De angstige gedachte, dat Kim om het leven
gebracht zou zijn, bekruipt hem. Nee! Niet weer!
In een flits ziet hij het wonderschone, knappe
gezicht van Esther Belmarez voor zich opdoemen. Zij
werd vermoord. Als... Als Kim hetzelfde overkomt,
dan... Dat zou ik niet kunnen verdragen! In een vlaag
van gedachtenverwarring besluit Teixeira koers te
zetten richting Sint Willebrord, in de hoop Peter thuis
aan te treffen. Als die pooier het lef heeft om aan
mijn Kim te komen, dan... zal ik hem martelen,
pijnigen, ik zal hem opjagen...
Teixeira denkt alleen aan zijn vriendin. Het kaartje
interesseert hem niet meer. En wat zou er met Debbie en
Zegveld gebeurd zijn? Van Vliet heeft ze gedood, dat
kan niet anders. De vuile gluiperd...
Bij de woning van Van Vliet aangekomen, ziet hij
geen Cadillac staan. En waarom heeft Van Vliet mijn
auto gepakt? Teixeira doet dit probleem af als
irrelevant. Als hij steigerend wegrijdt uit Sint
Willebrord, kijken de buurtbewoners, voor zover deze
niet met hun kinderen naar het zwembad of naar het bos
zijn gegaan, wat verbaasd op en lachen inwendig omdat
ze nu weer iets hebben gezien, waarover ze nog eens
kunnen opscheppen. En die vent had allemaal bloed op
zijn pak. En hij reed zonder helm. En keihard. En hij
steigerde zelfs. En dat reed zomaar bij ons door de
straat!
Een gewoon dagjesmens, iemand uit de Randstad, die hier
in Breda met zijn gezin een aantal ijsjes en wat cola
komt verorberen, zal nogal verbijsterd zijn over de
gang van zaken in het Bredase Mastbosch. Een Harley
Davidson met daarop een bebloede man met zonnebril en
zonder helm, alles en iedereen op het laatste moment
ontwijkend, komt je immers niet dagelijks
voorbijscheuren.
Teixeira heeft inmiddels de volgende redenering in
elkaar gezet: Als Kim zich van Peter en Peggy weet los
te maken, zal zij òf naar Meerle gaan om mij daar op te
wachten, òf naar Madrid. Misschien denkt ze dat ik daar
ben. En als Peter Kim vermoordt... Teixeira huivert bij
deze gedachte. Dan zal Peter het kaartje hebben en naar
Madrid gaan. Dus wat doe ik: Meerle, en een boodschap
voor Kim achterlaten, dan naar Brussel en het vliegtuig
naar Madrid...
Het staat hem tegen, dat er een redelijke kans is
dat Kim vermoord wordt zonder dat hij daar iets aan kan
doen. Als ik haar kon beschermen... Als ik Peter kon
tegenhouden... Die schoft... Die gore... Teixeira
realiseert zich, dat hij zichzelf niet meer is.
Als Peter van Vliet op de wegrennende Kim wil vuren,
hoort hij de startmotor van de Cadillac. Hij kijkt om
en ziet, dat Peggy Latana plaatsgenomen heeft op de
bestuurdersstoel. Dan rijdt zij weg, Peter
achterlatend. Peter laat zijn wapen vallen en rent de
wegrollende Amerikaan achterna. ‘Hé, kom terug! Wat doe
je nou!!’
Nu ben je te ver gegaan, lieve Peter. Nu heb je het
verknald. Ik ga ervandoor. Ik laat je alleen, Van
Vliet.
Het dringt niet tot Peter door, dat het zinloos is om
Peggy achterna te rennen. Hij is door het dolle heen.
Laat ze me alleen, de trut! Hoe haalt ze het in haar
hoofd. Wat moet ik doen? Alleen. Alleen.
Kim Moreno loopt als een bezetene. Uitputtingszweet
mengt zich met angstzweet. Wat doet hij? Schiet hij me
neer? Komt hij me achterna? Ik durf niet om te kijken.
Gaat hij me doodrijden? Oh, Jezus! Waar is Teix? Ik
moet lopen... Ik moet blijven lopen...
Voor Teixeira rijdt een oranje Peugeot 305. De
bestuurder van de auto begint wild te claxonneren als
Teixeira, op de gestolen Harley, vlak achter hem gaat
rijden. Teixeira besluit rechts in te halen en zo een
haakse bocht, waarvan het zicht op de loodrechte tak
hem wordt ontnomen door dichtbegroeid, drie meter hoog
struikgewas, af te snijden.
Kim rent zich de benen van haar lijf. Ze is bang dat
Van Vliet haar achtervolgt. Ze hoopt dat ze iemand
tegenkomt bij wie ze bescherming vindt. Wie kan Van
Vliet nou tegenhouden? denkt ze. Als Van Vliet me
achterna zit, ben ik verloren...
Het is duidelijk, dat het lieve meisje niet meer
rechtlijnig denkt. Deed ze dat wel, dan zou ze hebben
omgekeken en bemerkt hebben, dat Peter in geen velden
of wegen meer te bekennen is.
Als Teixeira langs de luid toeterende Peugeot rijdt en
afremt voor het nemen van de bocht, ziet hij een
gestalte de hoek omkomen.
Kim mindert vaart voor een bocht. Verschrikt staat ze
stil als ze twee voertuigen recht op zich af ziet
komen.
Teixeira schrikt en wijkt uit naar links. De bestuurder
van de oranje auto remt en gooit zijn stuur naar links.
Kim ziet de oranje Peugeot tot stilstand komen tegen
een boom, waarin de initialen RS en DO, verenigd door
een hart, gekerfd zijn.
Teixeira valt van de Harley door zijn plotselinge
uitwijkmanoeuvre. Deze glijdt in de richting van de
onverwachte tegenligger.
Kim weet het machtige gevaarte dat op haar afkomt, net
te ontwijken en belandt met een grote smak in de
greppel, die naast de weg is gegraven.
Teixeira slaat door en rent vloekend en tierend in de
richting van de gevloerde tegenligger. Hij staat
stokstijf als hij Kim in de greppel ziet liggen.
Besmeurd door allerlei vuiligheid en begroeisel
krabbelt Kim overeind en ziet haar vriend voor zich
staan. ‘Oh, Kim! Je had dood kunnen zijn!’
Ze vallen in elkaars armen.
‘Teix! Wat is er gebeurd? Je hebt gebloed! Je bent
gewond!’
‘Dat doet nu niet terzake, lieverd. We moeten weg.
Waar is Van Vliet?’
‘Ik weet het niet. Ik hinderde hem tijdens het
rijden. Hij moest stoppen; toen zag ik mijn kans schoon
en vluchtte. Ik heb niet omgekeken, dus..’
Teixeira laat zijn geliefde los en verzoekt haar, te
helpen bij het overeind trekken van de Harley.
‘Teix, kijk, die auto! Er ligt iemand in, gewond!’
Kim loopt op het wrak af. ‘Hé, die bestuurder zit klem!
Teix!’
‘Help mij liever met die motor.’ Teixeira slaagt er
niet in, het zware gevaarte overeind te krijgen. ‘Kim!
Denk nou even aan jezelf! Help me nou! We moeten
ervandoor!’
Kim negeert haar vriend en slaagt erin, het portier
van de Peugeot open te rukken. Als zij de zwaargewonde
bestuurder probeert te bevrijden uit zijn benarde
positie, hoort ze dat de radio aan staat. Een stuk
nederlandstalige muziek wordt onderbroken voor een
mededeling.
‘Dan volgt hier een politiebericht. Zojuist vond in
een woonhuis aan de Burgemeester Kerstenslaan in Breda
een roof plaats door een aantal nog onbekende personen.
Ook onbekend is, om hoeveel personen het hier gaat. De
dieven zijn voortvluchtig in een grijze Cadillac
Fleetwood Brougham, kenteken FX-81-TM, en één van hen
is voortvluchtig op een gestolen motorfiets, merk
Harley Davidson, kenteken en type onbekend. Beide
voertuigen begeven zich in de richting van de Belgische
grens. De politie verzoekt...’
Kim twijfelt geen moment, staakt haar werkzaamheden
en helpt Teixeira met zijn vergeefse pogingen, de
Harley verticaal te krijgen. Met hulp van Kim staat de
motor in enkele ogenblikken overeind.
Teixeira start de motor. ‘Kim, spring achterop. We
moeten er snel vandoor.’
‘Ze zijn al een zoekaktie begonnen, Teix!’ zegt zij,
terwijl ze achterop de motor plaatsneemt. Even later
scheurt de Harley Davidson in de richting van België,
de gewonde bestuurder van de Peugeot kreperend achter
zich latend.
Een oude man, die op deze zonnige dag een wandeling op
de Overaseweg onderneemt, maakt een opmerking over de
jeugd van tegenwoordig als hij een Harley Davidson met
daarop twee jonge mensen in gehavende kleding voorbij
ziet razen. Als hij een paar meter doorloopt, valt zijn
oog op het roerloze lichaam van een zwerver langs de
weg...
‘Daar staat iemand midden op de weg!’ schreeuwt
Teixeira boven het motorlawaai en windgeruis uit.
‘Ik versta je niet!’ Kim heeft haar armen om het
middel van haar vriend geslagen, om zodoende te
voorkomen dat zij door de enorme snelheid van het
voertuig af zou vallen. Teixeira laat met zijn
linkerarm het stuur los en wijst in de richting van de
lange gestalte, die zich enkele honderden meters voor
hen bevindt.
‘Teix! Dat is Van Vliet!’
‘Ik hoor je niet!!’
‘Peter van Vliet!!!’
Een schok gaat door Teixeira heen, als hij Peter
herkent.
Leo Zegveld, bij bewustzijn gekomen door het geraas van
de Harley, betast zijn schotwond en slaakt een kreet
van pijn.
‘Debbie..?’ Stilte. Alleen het geluid van een zich
in de verte verwijderende motor is te horen. ‘Debbie!!’
Zijn hysterisch geschreeuw krijgt geen respons. Als hij
zich omdraait, ziet hij geen Debbie, maar een oude,
grijze man, die zich een paar meter van hem vandaan
hoofdschuddend omdraait...
Vermoeid, gepijnigd en hopeloos valt Leo weer neer.
Teixeira laat het gas los als hij de gestalte van Peter
van Vliet nadert. Deze staat met zijn lange benen
gespreid en kijkt in de richting van de hem
tegemoetkomende Harley. Op ongeveer vijftien meter
afstand voor Peter stopt Teixeira de motor.
‘Kan ik meerijden, Teix?’ vraagt Peter van Vliet met
een staalhard gezicht. Hij staat nog steeds met zijn
benen wijd. Tussen zijn ledematen verdwijnt de
onderbroken streep die de weg in twee helften verdeelt.
De paar huizen die langs de Overaseweg staan, liggen er
verlaten bij.
‘Luister niet naar hem, Teix!’ Kim spreekt rustig en
beheerst. ‘Het is een beest, Teix! Rijd door! Teix,
rijd door!’
Hoewel Peter haar niet kan zien, kijkt hij door
Teixeira heen, met een vlijmscherpe blik.
‘Kom op, Teix. Je laat je eigen vriend toch niet
in...’
Hij krijgt niet de gelegenheid, zijn zin af te
maken. In een razendsnel tempo schakelt Teixeira de
Harley in de eerste versnelling en trekt brullend op.
Kim gilt als Teixeira de motor laat steigeren. Ze klemt
zich stevig aan haar vriend vast. Peter ziet de motor
recht op zich afkomen...
Teixeira laat het voorwiel op de weg landen...
Peter denkt, dat Teixeira op het laatste moment wel
uitwijkt...
Teixeira voert zijn snelheid onverminderd op...
Kim gilt...
Peter springt opzij...
Het lawaai van de Harley Davidson sterft diep in de
verte weg. Als Peter van Vliet over zijn pijnlijke knie
wrijft en een sigaret wil opsteken, bemerkt hij dat
zijn pakje leeg is.......
Lêstafel
Leestafel
Reading-table
Werom / Terug / Back