NUL
          
          ‘Voel je er iets voor, een kijkje in het gebouw te
          nemen, Peter?’ vraagt Teixeira de Mattos, terwijl hij
          zijn vriendin Kim Moreno aankijkt en haar goedkeuring
          in ontvangst neemt. ‘Het is nu toch stil in het bos.
          Niemand ziet ons hier.’
             Peter van Vliet, met zijn rechtervoet steunend op de
          voorbumper van zijn reusachtige achtcilinder Pontiac,
          kijkt even onderzoekend om zich heen en knikt.
             ‘Dit perceeltje heb ik overigens niet zomaar
          verkozen als hoofdkwartier, Peter,’ zegt Teixeira, als
          hij met een breekijzer begint, één van de luiken, die
          toegang verlenen tot deze verlaten blokhut, te
          ontwrichten. ‘We kunnen hier ongestoord onze plannen
          voorbereiden; deze blokhut is al jaren onbewoond en is
          het enige gebouwtje in de wijde omtrek.’
             Peter van Vliet steekt met verveelde gebaren een
          sigaret op. ‘Ik geloof het allemaal wel, Teix. Schiet
          liever een beetje op.’
             Het groene houten luik bezwijkt zuchtend en krakend
          onder de laatste, genadeloze stoot van het breekijzer.
          Vervolgens licht Teixeira met snelle, geroutineerde
          gebaren het vrijgekomen venster geluidloos uit het
          raamwerk. De toegang tot de blokhut is nu vrijgemaakt.
             ‘Dames gaan voor, dus ga je gang, Kim.’ De eeuwig
          galante, niet van de nodige charmes verstoken Teixeira
          helpt Kim bij het aan het binnenkomen van de blokhut
          voorafgaande onvermijdelijke klimwerk. Peter slaat,
          vanachter een zojuist door hem uitgeblazen rookwolk,
          Teixeira’s hoffelijkheid gade. Een meewarige grijns
          verschijnt op zijn gezicht. Na de lichtknop gevonden te
          hebben, slaakt Kim lichte kreetjes van verrukking bij
          het zien van een volledig ingericht, doch door talloze
          stofnesten en spinnewebben ontsierd interieur. Nadat
          Teixeira zich naar binnen heeft gewerkt, volgt ook
          Peter. Deze laatste onderzoekt de blokhut nauwkeurig op
          sporen, die zouden kunnen wijzen op de recente
          aanwezigheid van derden. Niets wijst echter in die
          richting. Intussen is Kim begonnen aan het schoonmaken
          van de blokhut.
             ‘Blijf dat maar doen, zolang wij hier ons
          hoofdkwartier hebben,’ beveelt Peter Kim. Deze kijkt
          verontwaardigd op, maar zegt niets. Teixeira kijkt
          Peter hoofdschuddend aan.
             ‘Zo te zien totaal verlaten,’ merkt Peter op.
             ‘Wist ik wel, ik weet precies wat ik uitzoek,’ is
          Teixeira’s reaktie.
             ‘Teix, ram jij het slot van de voordeur eruit en zet
          daar één van onze sloten op. Ik wil voortaan door de
          voordeur naar binnen,’ snauwt Peter. Terwijl Teixeira
          dit plan ten uitvoer brengt met behulp van het
          breekijzer, dat zoëven zijn nut nog bewezen heeft,
          brengt Peter het venster en het half verwrongen luik
          weer in hun oorspronkelijke positie aan.
          
          De voordeur van de blokhut wordt geopend. Peter van
          Vliet, Teixeira de Mattos en Kim Moreno komen naar
          buiten. De deur wordt weer gesloten, een passende
          sleutel wordt in het slot gestoken en omgedraaid. Trots
          kijkt Teixeira Peter aan. Deze laatste ontwijkt
          Teixeira’s blik en mompelt: ‘Zo wil ik het hebben, ja.’
             Het drietal zet koers richting Pontiac voor vertrek.
             ‘O, voordat ik het vergeet, Teix. Ken jij toevallig
          een mannetje dat van wanten weet op het gebied van
          kluizen? Zo iemand kunnen we goed gebruiken,’ vraagt
          Peter.
             ‘Een mannetje niet, wel een vrouwtje,’ valt Kim in.
             ‘Ik heb jou anders niets gevraagd, maar goed. Wie
          dan? Jij zeker?’ reageert Peter licht geïrriteerd.
          ‘Een vriendin van mij, Debbie de Jong. Zij weet er veel
          van af.
             ‘Mooi zo. Nodig haar uit voor morgenavond, woensdag
          zeventien juni, om kwart voor twaalf. Of neem haar mee,
          je ziet maar. De plaats is hier, in de blokhut. Jou
          verwacht ik ook, Teix. Kom jij maar wat eerder want jij
          hebt de sleutel.’
             Peter van Vliet neemt plaats achter het stuur en
          laat Teixeira en Kim instappen. Met een draai aan de
          contactsleutel roept Peter de achtcilinder tot leven.
          Peter geeft vol gas. De Pontiac scheurt met gierende
          banden het bospad af, De atmosfeer vullend met een
          ondoordringbare wolk opvliegend zand. Dan is het weer
          rustig in het bos.
          
          
          EEN
          
          De Burgemeester Kerstenslaan in Breda ligt er stil en
          verlaten bij. Hier, aan de rand van het Mastbosch,
          waaruit de warmte van een hete, zomerse dag nog
          opstijgt, is reeds een diepe stilte gevallen, de stilte
          van een stad die gaat slapen. Enkele vrolijke vogeltjes
          en een zacht, eentonig geruis, afkomstig van krekels,
          geven deze stilte een licht angstaanjagend,
          onheilspellend karakter.
             Als het tegen middernacht loopt, geven zelfs de
          nachtdieren hun inspanning op en dit gedeelte van Breda
          lijkt uitgestorven.
             De dodelijke stilte wordt bruut verstoord door de
          luide, metaalachtige slagen van een nabij gelegen kerk.
          Als een spook banen de geluidsgolven zich door de
          Bredase buitenwijk en veroorzaken een diepe echo tegen
          een indrukwekkend, wit woonhuis, dat qua stijl en
          afwerking de andere woningen duidelijk overtreft.
             Juist bij de twaalfde slag wordt het witte,
          majestueuze gebouw overvallen met een zee van licht.
          Een zwaar, diep zuigend geluid verraadt de afkomst van
          de plotselinge verlichting. Het is een zwarte Pontiac
          Firebird Trans Am Turbo, die met zijn machtige
          koplampen een geelachtig schijnsel werpt tussen de
          nauwelijks verlichte straten. De imposante achtcilinder
          komt schuin over het trottoir met piepende remmen tot
          stilstand en beschijnt het gebouw onder een grimmige
          hoek. Een geoefend oog zou de sierlijke letters, die
          boven de hoofdingang bevestigd zijn en net in de
          schaduw van een dichtbebladerde boom vallen, vanaf de
          bestuurdersplaats kunnen onderscheiden.
             Peter van Vliet, de bestuurder, kent de naam van de
          villa reeds. Het linker portierraampje wordt met een
          zoemend geluid geopend en luide Clash-muziek komt naar
          buiten, evenals een grote rookwalm en een
          sigarettepeukje.
             Een klik. De bestuurdersdeur wordt geopend. Peter
          van Vliet stapt uit. Voor een lengte van twee meter
          komt hij maar enkele centimeters tekort. Aan zijn
          linker hand schitteren drie ringen in het maanlicht.
          Als hij zijn medereiziger gebaart, de koplampen te
          doven en de motor af te zetten, zijn er aan zijn
          rechterhand nog twee ringen zichtbaar. De pijpen van
          zijn witte spijkerbroek zijn gestoken in hoge, zwart-
          lederen laarzen. Onder zijn dikke, eveneens zwartlederen,
          motorjack draagt hij een witte, openstaande blouse.
          Weer schittert het maanlicht. Ditmaal op een ivoren
          haaietand, die aan een zilveren ketting om zijn hals
          hangt. Om zijn linker pols hangt losjes een
          duikershorloge met de wijzerplaat naar beneden, om zijn
          rechter een zilveren armband met grove schakels. Zijn
          vettig haar is schuin achterover gekamd en om zijn hals
          hangt een Canon spiegelreflexcamera met telelens. De
          lange man met het verbeten, ongeschoren gezicht zet de
          camera op scherp. Uit zijn binnenzak haalt hij een
          onaangebroken pakje Rothmans sigaretten. Als hij zijn
          elektronische aansteker ontsteekt, wijst de vrouw die
          rechts voorin de wagen zit, hem er kortaf, maar
          overtuigend op, dat hij niet alle tijd van de wereld
          heeft. Grommend, met de sigaret in zijn mond, kiest hij
          positie en buigt door zijn knieën.
             Peter maakt op zijn dooie gemak een aantal foto’s
          van de villa. Elke foto gaat gepaard met een langdurige
          beoordeling van de afstand, de belichting, het
          diafragma, de hoek en de smaak van een diepe haal van
          zijn sigaret.
             Peggy Latana, de vriendin van Peter, laat nogmaals
          merken dat zij het niet eens is met het tempo van haar
          vriend. Ze zet deze uiting van ontevredenheid kracht
          bij door de muziek, die Peter zo adoreert, weg te
          draaien. Peter gooit zijn tot het filter opgerookte
          nicotinestaaf op de grond en terwijl hij deze met zijn
          gehakte laarzen uitdrukt, steekt hij direkt een nieuwe
          op.
             Een nieuwe lichtflits. Opeens schrikt Peter op en
          kijkt schichtig om zich heen. Iemand heeft me in de
          gaten, denkt hij en inwendig vervloekt hij de uitvinder
          van de flitslamp. Vanachter de villa komt fladderend
          een vleermuis tevoorschijn. Peter vloekt wat
          binnensmonds en kijkt het beestje na. Als blikken
          konden doden, zou het met de vleermuis wellicht gebeurd
          zijn.
             Peter laat zijn camera nog enkele malen flitsen,
          trapt zijn tweede peuk uit en loopt, ingenomen met
          zichzelf, terug naar zijn Firebird, die hij zelf
          liefkozend ‘vuurvogel’ pleegt te noemen. Op het moment
          dat hij zich in zijn witlederen autostoel laat zakken,
          slaat de kerkklok half één. Hij slaat het portier
          dicht, steekt nogmaals een sigaret op en kijkt met een
          triomfantelijke grijns naar zijn vriendin. Dan dringt
          het tot hem door, dat zijn lievelingsmuziek is
          stopgezet.
             ‘Heb jij met je poten aan die cassette gezeten,
          verdomme!’ Hij kijkt haar met een vernietigende blik
          aan. Als zij hem probeert duidelijk te maken, dat dit
          soort karweitjes in vijf minuten gepiept moeten kunnen
          zijn en niet in een half uur, zet hij met een ferme
          stoot zijn geluidsinstallatie op volle kracht, start de
          motor en zet de Amerikaanse sportauto in beweging.
          
          Ergens aan de Burgemeester Kerstenslaan wordt het licht
          aangeknipt. Het gordijn wordt opzij geschoven; een
          slaperig gezicht komt tevoorschijn en tuurt verward in
          de richting van twee verdwijnende achterlichten.....
          
          
          TWEE
          
          Het is donderdagochtend, vijf minuten na middernacht.
          Teixeira de Mattos bevindt zich al ruim een half uur in
          de blokhut. Hij ergert zich aan het feit, dat nog
          niemand anders aanwezig is. Hij denkt aan Peter van
          Vliet, de sluwe, onmenselijke, uitgekookte en
          doortrapte misdadiger en verbaast zich erover, dat hij
          nog steeds met hem bevriend is. Teixeira is ook een
          crimineel, onomstotelijk, maar van een geheel ander
          type dan Peter van Vliet. Hij denkt aan Peggy Latana,
          Peters vriendin, een éénentwintigjarige schoonheid. Als
          Teixeira zich afvraagt waar dit wonderbaarlijke paar
          zich op dit moment zou kunnen bevinden, komt hij tot de
          conclusie dat Peter alleen te laat komt om Teixeira op
          stang te jagen. En waarom is Kim dan zo laat, denkt
          hij. Ik had haar rond tien uur vanavond naar Debbie
          gebracht. Ze zouden dan om kwart voor twaalf hier zijn
          met de eend van Debbie. Ze zullen wel zo intensief met
          hun geroddel bezig zijn, dat ze geen erg meer in de
          tijd hebben. Wat een zooitje! En hiermee moeten we dan
          een kraak zetten...
             Met deze gedachten loopt Teixeira naar de kleine bar
          toe. Hij gaat bijna altijd gekleed in een witlederen
          pak met daaronder een witte blouse. Zo zal hij zich ook
          nooit zijn rode schoenen ontzeggen. Ze horen bij hem.
          Zonder deze outfit is Teixeira de Mattos geen Teixeira
          de Mattos. Verder draagt hij altijd een donkere
          zonnebril bij zich, die hij opzet als hij zich onder de
          mensen begeeft. Dit doet hij niet alleen omdat hij
          geregistreerd staat bij bijna alle politie-instanties
          in heel Europa, maar ook omdat het hem een
          onweerstaanbaar uiterlijk geeft. Net zoals zijn kleding
          is het een niet van zijn lichaam weg te denken
          gedeelte.
             De manier waarop hij een fles Martini open draait,
          verraadt dat hij geen onbekende is op dit terrein. Als
          hij de vermouth inschenkt, laat hij zijn gedachten de
          vrije loop. Achter de kleine bar probeert hij zich te
          verplaatsen in de gedachtengang van een barman. Dag in,
          dag uit, denkt hij, constant hetzelfde werk doen,
          schoonmaken, glazen spoelen, stamgasten schenken, af en
          toe een vreemde, een enorme administratie, vriendelijk,
          gemaakt vriendelijk doen om je klantenkring te
          behouden, respektievelijk uit te breiden, de hele dag
          met je neus boven de tap...
             Teixeira komt tot de typische De Mattos-conclusie,
          dat een barman wel een diepgeworteld sociaal burger
          moet zijn.
             Nadat hij zijn glas Martini voorzien heeft van een
          aantal ijsblokjes, neemt hij plaats op de stoffige
          driezitsbank en verzamelt nog wat moed om het geduld
          voor zijn mede-bendeleden op te brengen. Hij besluit de
          tijd te doden met het herlezen van de agendapunten die
          hij opgesteld heeft een steekt hierbij een
          filtersigaret op.
          
          Teixeira de Mattos is een rustige, vijfentwintig jaar
          oude, goedogende man, die vele tegenslagen in zijn
          leven te verwerken heeft gehad. De laatste keer bracht
          het hem tot de afgrond.
             Het was december 1980. Hij had zich met zijn
          toenmalige vriendin, Esther Belmarez, gevestigd in
          Maartensdijk. Hij had zich al een redelijk lange tijd
          teruggetrokken uit de illegale sfeer en had
          trouwplannen met Esther. Toen hij van een bezoek aan
          zijn vriend Giacomo Zorelly uit Monte Carlo terugkwam,
          trof hij zijn aanstaande echtgenote levenloos in hun
          villa aan, vermoord. Hij kon de klap nauwelijks
          verwerken, zakte af tot overmatig drankgebruik en
          spendeerde veel geld in gokgelegenheden. Hij jaagde er
          veel geld doorheen en verlaagde zichzelf tot de kleine
          misdaad. De toestand werd onhoudbaar en hij liep met
          plannen om er een einde aan te maken. Hij was hard op
          weg zijn leven te verzuipen, toen hij Kim Moreno
          ontmoette. Zij hield hem weg van café’s en party’s en
          luisterde naar zijn verhaal. Ze was lief en teder,
          begrijpend en ontvangend. Kim weerhield zich bewust van
          een liefdesrelatie met hem, maar toen Teixeira, dankzij
          Kim, zijn ego en zelfvertrouwen weer terugwon, bezweek
          zij voor zijn charmes, ondanks het feit dat ze drie
          jaar gelukkig getrouwd was. Een confrontatie tussen
          Teixeira en Kims echtgenoot bleef niet uit. Na een
          hevig gevecht, waarin Kims echtgenoot het onderspit
          moest delven, vluchtten Kim en Teixeira weg. Kim
          besloot zelfs het hele vermogen van wijlen haar man op
          te nemen en riskeerde daardoor een flink proces.
          Noodgedwongen hervatten ze de criminele aktiviteiten,
          die Kim overigens vreemd waren, en doken onder bij Fret
          Dorbeck, één van Teixeira’s beste vrienden, waar ze nu
          nog steeds zitten. Niet lang meer, constateert Teix,
          over een tweetal weken zullen Kim en ik uitwijken naar
          België. Ons huis in Meerle is dan klaar. Niet dat ze
          het niet naar hun zin hebben bij Fret, ze hebben het
          bij hem zoals ze het thuis zouden hebben, maar
          afhankelijkheid is iets wat Teixeira zoveel mogelijk
          tracht te vermijden.
          
          De Mattos kucht. Dan hoort hij het zoemende geluid van
          acht pompende cilinders, weerkaatsend tegen het
          nachtelijk zomers bladerdek.
             Teixeira is opgelucht. Zijn voorraad geduld begon
          reeds aanmerkelijk te slinken.
             ‘Dat zijn geen tijden, Peter!’ merkt Teixeira op,
          als Van Vliet luidruchtig binnenkomt.
             ‘Ha Matje, je bent mooi op tijd, maat.’ Van Vliet
          negeert Teixeira’s opmerking volkomen.
             Even later komt Peggy Latana binnen. Zij vult de
          kleine ruimte met de lucht van haar onontbeerlijke
          parfum. Als Peter zit, komt deze tot de ontdekking dat
          Kim en Debbie er nog niet zijn.
             ‘Hé, zeg, Teix. Waar blijft je meid met die
          kraakjuf?’
             Teixeira verheft zich van de driezitsbank, waarop
          Peter is gaan zitten. Hij neemt een slok van zijn
          Martini en kijkt Peter indringend aan.
             ‘Die komen wel, maar je hebt een verdomd grote bek
          voor iemand die te laat is.’
             ‘Stilte, we beginnen!’ schreeuwt Van Vliet. Teixeira
          schenkt voor Peter en Peggy Martini in en ziet in, dat
          het het beste is, Van Vliet zijn gang te laten gaan.
          Peter gooit mokkend een fotorolletje op tafel.
             ‘Waar is dat goed voor?’
             ‘Ik heb foto’s gemaakt van het White House. Ik heb
          zelfs al een plan gemaakt. En dat ga ik uitleggen als
          de dia’s klaar zijn.’
             Teixeira is niet verbaasd over Peters vorderingen.
          Hij weet dat Peter een man van aanpakken is. De kleine
          meningsverschillen hebben weinig te betekenen. Van
          Vliet is nu eenmaal een overheersend type en brengt dit
          tot uiting in kleine woordenwisselingen waarbij hij
          nooit zijn ongelijk zal bekennen.
             Peter steekt een sigaret op en aait Peggy over haar
          slanke benen.
             Dan komen Kim en Debbie binnen. Teixeira kijkt zijn
          vriendin vernietigend aan. Zij antwoordt met slechts
          een lieflijke glimlach.
             ‘Dit is Debbie de Jong,’ zegt zij, na de overige
          aanwezigen gegroet te hebben. Peter neemt niet eens de
          moeite, op te kijken en neemt een diepe haal van zijn
          sigaret, gevolgd door een flinke slok Martini. Teixeira
          stelt zichzelf en de anderen voor en maakt een
          opmerking over Debbie’s knappe uiterlijk. En mooi is
          ze. Ze komt hier als een Venus binnenwandelen en het is
          moeilijk voorstelbaar dat zij een kluizenkraakster is.
          Teixeira verzoekt haar, plaats te nemen en de
          vergadering begint.
             ‘We gaan verder,’ sist Peter, ‘Teix, leg jij die
          kraakjuf even uit wat we van plan zijn.’
             ‘Debbie is de naam,’ zegt zij rustig.
             Teixeira werpt een verwijtende blik op Peter als hij
          zijn betoog begint.
             ‘De zaak is deze. Peter heeft een tip gekregen van
          een kennis van hem, een zekere Erik van Tilburgh. Die
          tip behelst, dat de kluis van ‘El Banco de Madrid’,
          waarin zich bijna één miljoen gulden in Spaanse
          peseta’s bevindt, geopend kan worden door middel van
          een magnetisch kaartje, waarvan er zich slechts twee op
          de gehele wereld bevinden. Nu verkondigt de Spaanse
          overheid, dat één ervan zich bevindt in het bankgebouw
          zelf, en het andere, een reserve-exemplaar, in handen
          is van één van de direktieleden: Julio de Cuentas,
          wonende in een buitenwijk van Madrid. Erik van Tilburgh
          kwam aan de weet, dat het reserve- exemplaar niet in
          Spanje, maar in Nederland is. Om precies te zijn bij
          Miguel de Cuentas, een broer van Julio en tevens
          direktielid. Deze Miguel de Cuentas woont, zoals jullie
          wel zullen weten, in het White House, hier aan de
          Burgemeester Kerstenslaan. Het komt er dus op neer, dat
          alles wat we hoeven te doen, het omkeren van de kluis
          is. Overigens is die kluis hier in Breda niet zwaarder
          bewaakt dan mijn geslachtsdeel, want niemand weet,
          niemand hoort te weten, dat het White House zo één
          belangrijk ding herbergt. Dit alles alleen, als Eriks
          tip waar is! Kunnen we daarvan op aan, Peter?’
             ‘Daar kun je van op aan, net zoals je van mij op aan
          kunt.’ Peter kijkt met een vastberaden blik naar
          Teixeira.
             ‘Weet je dat zeker?’
             ‘Dat zeg ik toch!’
             ‘Laten we het hopen, anders sloven we ons voor niets
          uit, plus dat we nog eens een groot risico lopen.’
             ‘En, ga ik dan dat White House binnen, er haal ik
          dan dat kaartje weg?’ vraagt Debbie.
             ‘Nee,’ hervat Teixeira en steekt een sigaret op, ‘we
          gaan uiterst geraffineerd te werk. Bij het eerste
          gedeelte van de roof, dat wil zeggen: totdat we het
          kaartje hebben, heeft ieder een duidelijk omschreven
          taak.’ Teixeira wacht even om een diepe haal van zijn
          sigaret te nemen. ‘Kim zorgt voor de eerste fase. Haar
          zus, Rita, is getrouwd met een telg uit de De Cuentas-
          familie en komt zodoende regelmatig over de vloer van
          het White House. Nu zal Kim een zo onopvallend
          mogelijke, plotselinge interesse voor haar zwager gaan
          tonen en er op die manier achter zien te komen, wanneer
          de bewoners van het White House niet thuis zullen zijn.
          Ze heeft al uitgevogeld, waar de bewuste kluis zich
          bevindt. Tot zover Kim. Dan Peter. Hij is degene die
          een plan opstelt voor de uiteindelijke roof. Hij moet
          dat plan zo maken, dat het zo lang mogelijk duurt
          voordat men erachter komt, dat het kaartje verdwenen
          is. Dat wil zeggen dat we ervoor moeten zorgen dat we
          geen sporen achterlaten. Verder zal ik voor alle nodige
          materialen zorgen. Dus, Debbie, misschien wil jij je
          eigen materialen wel gebruiken, maar doe dat niet. Ik
          wil consequent zijn en ik heb mannetjes bij wie ik
          allerlei soorten werktuigen kan krijgen. En die weg is
          voor honderd procent veilig. Als je op de volgende
          vergadering een lijstje inlevert met de spullen die je
          nodig hebt, Debbie, dan maak ik er werk van.’ Teixeira
          gebaart Peter dat hij klaar is.
             ‘Mooi zo. Dan kunnen we nu alvast een begin maken
          met de bespreking van het plan dat ik nu aan het
          uitwerken ben.’
             Terwijl Peter begint aan de uiteenzetting van zijn
          ideeën, dwaalt Teixeira’s blik de tafel rond.
             Peter van Vliet, de sluwe crimineel, altijd
          lichamelijk en geestelijk overheersend.
             Peggy Latana, de schone slaapster, immer in het
          kielzog van haar vriend lopend.
             Kim Moreno, een uitgekomen droom, de ideale vrouw,
          zowel in de liefde als in de sex.
             Debbie de Jong, de onbekende. Wie is zij? Is zij wel
          te vertrouwen? Waarschijnlijk de knapste vrouw ter
          wereld.
             En ikzelf, de gelukkige Adam, een menselijke ketter.
          Als ik Kim maar heb, en mijn sigaretten...
          Het door Peter uitgedachte plan is het volgende:
          Teixeira dringt het gebouw binnen en laat Kim en Debbie
          hun gang gaan. Kim wijst de weg naar de kluis. Dan gaat
          Debbie te werk. Kim en Teixeira zorgen voor de aftocht:
          het uitwissen van de sporen. Peter en Peggy zullen
          buiten de anderen opwachten in de auto.
          
          ‘Dus, Teix, jij krijgt dat wel in orde?’
             ‘Wat?’
             ‘Dat gebouw binnendringen, geruisloos!’
             ‘Lukt wel. Welk tijdstip had je daarvoor in
          gedachten?’
             ‘’s Nachts natuurlijk, idioot!’
             ‘Het zal moeilijk worden, jongens, heel moeilijk. Er
          moet een betere manier zijn.’
             ‘Mijn manier is de beste, man! Dat begrijp je toch
          wel?!’
             ‘Laten we als volgt afspreken,’ valt Kim in, ‘we
          laten hier allemaal onze gedachten nog eens over gaan
          en bespreken dit punt de volgende keer. Dan zijn meteen
          ook de dia’s klaar.’
             Teixeira kijkt zijn geliefde aan, alsof hij haar wil
          bespringen. De schat, denkt hij, de eeuwig op het
          juiste moment invallende, taktische Kim. Zij begrijpt
          dat, als ze niet op dat moment was ingesprongen, er
          heibel gekomen was.
             ‘Oké,’ zegt Peter, heilig overtuigd van het feit,
          dat de volgende vergadering zal uitwijzen dat zijn plan
          het beste is, ‘de volgende bijeenkomst is vrijdag
          negentien juni om tien uur in de avond, hier in het
          hoofdkwartier.’
             De overige bendeleden verbazen zich niet meer over
          de wijze waarop Peter zich tot hen richt.
             Dan staat Peter op met de mededeling, dat hij even
          iets uit zijn auto gaat halen. Teixeira staat op,
          verdwijnt achter de bar en komt terug met een aantal
          flessen.
             ‘Er is whisky, rum, Martini en wodka. Neem wat je
          wilt, het moet op. Of zal ik jullie even bedienen?’
             ‘Ik hoef niets,’ zegt Debbie, ‘ik ga naar huis.’
             ‘Wat? Nu al?’ vraagt Kim.
             ‘Debbie toch! Het is pas kwart over één. Dat is toch
          geen tijd voor zo’n wonderschone vrouw?’
             Debbie glimlacht en lijkt te twijfelen. ‘Nee, sorry.
          De volgende keer zal ik blijven, maar nu niet.’ Ze
          excuseert zich en verlaat de blokhut. Teixeira schudt
          zijn hoofd en gaat naast Kim zitten. Als Peggy naar
          buiten gaat om te kijken wat Peter aan het uitspoken
          is, fluistert Teixeira in Kims oor: ‘Waar ken je Debbie
          eigenlijk van? Is ze wel te vertrouwen?’
             ‘Natuurlijk, lieverd. Anders had ik haar toch niet
          meegebracht?’ Ze staat op en schenkt twee glazen
          Martini in. Even later komt Peter terug en tot ieders
          verbazing draagt hij een varken op zijn rug.
             ‘Heeft Debbie geen trek in een varkenspoot?’ vraagt
          hij zich af.
             ‘Teix, steek jij het vuur even aan.’ Hij laat het
          geslachte varken met een natte knal op de grond vallen.
             ‘Waarmee moet ik het vuur dan brandende houden?’
             ‘Buiten ligt een hoop hout. Ik loop wel even mee,’
          zegt Peggy.
             Een half uur later hangt het arme dier boven het
          vuur in de enorme open haard. Het varken begint licht
          te knetteren, terwijl de bendeleden toosten op de goede
          afloop van de roof.
          
          ‘... Eigenhandig geslacht, jazeker! Bij ons in de
          keuken nog wel, met een keukenmes. En krijsen dat
          beest! Direkt Ruud, onze burgerlijke buurman, aan de
          deur: "Kunnen we jullie ergens mee helpen?" Haha, de
          zak. Ik heb nog nooit de deur zo hard voor iemands
          gezicht dichtgesmeten. Het is trouwens wel een - hik -
          vet exemplaar, daar hebben we onze handen vol aan!’
          
          ‘Toe, zing dat nou voor ons... Kom op, Teix!’
             ‘Jaja, oké. Straks misschien. Ik heb nu geen zin om
          m’n gitaar te halen.’
          
          ‘Ik liep gewoon die bar binnen, ik wilde gewoon iets
          drinken, en daar zat hij dan. En bezopen dat-ie was! Ik
          ging naast hem staan en zei: "Hallo, ik ben Kim
          Moreno." Hij keek alsof hij door een geheim agent werd
          wakker gemaakt, maar nam mijn aangeboden hand en zei:
          "Ik ben Teix, Teixeira de Mattos." We gaven elkaar een
          hand en ik nam afscheid. O, die kop... Als je dat
          gezien had!’
             ‘Zeg Kim, moet je nu iedereen dat verhaal gaan
          vertellen?’
             ‘Je weet toch, dat ik zo ben, Teix!’
             ‘Jaja... Ik weet het.’
             ‘Ga nou verder, Kim.’
             ‘Ja. Nou... Waar was ik? O, ja. Twee minuten later
          ging ik naar hem terug en zei: "Hé, hebben wij elkaar
          niet eerder ontmoet?" En toen lachte hij...’
             ‘Je was toen toch getrouwd?’
             ‘Ja, maar we waren ook alleen goede vrienden. Totdat
          ik voor hem bezweek... Hoe heb jij jouw beer eigenlijk
          ontmoet?’
             ‘Peter? Dat was bij de roulette. Daar was hij
          helemaal kapot van. Waarschijnlijk vanaf het moment dat
          hij mij daar zag zitten...’
          
          ‘... Zeg, doe dat nou, joh!’
             ‘Goed, onder twee voorwaarden. Geen disco en geen
          Pink Floyd.’
             ‘Jaja. Doe nou maar.’
             ‘Wat gaat Peter doen, Peggy?’
             ‘De auto voor de deur zetten, - hik - het portier
          open en we hebben... muziek!!!’
          
          ‘... Beloof me, dat je met me danst, Teix?’
             ‘Goed, als Peter daarmee akkoord gaat.’
             ‘Hoe zit het met de Martini?’
             ‘We zijn nog niet op de helft, dus...’
          
          ‘... Zet ze toch die ellendige disco-muziek op!’
             ‘Ah, Peter, eventjes maar. Meneer De Mattos, mag ik
          - hik - deze dans van u?’
             ‘Ik houd niet van disco, daar dans ik dus ook niet
          op.’
             ‘Kom op....’
          
          ‘Nee! Wat verschrikkelijk!’
             ‘Wat?’
             ‘Sigaretten op....’
          
          ‘... Zeg, Peg, schat van me. Sta daar niet zo idioot te
          wiebelen, joh. Hou daar toch mee op!...’
          
          ‘... Teix, het lijkt wel of ik teveel gedronken heb -
          hik -.’
             ‘Geeft niet. Je bent niet de enige.’
             ‘Ik moet naar de wc, maar ik denk dat ik nauwelijks
          kan lopen.’
             ‘Zal ik je ondersteunen dan?’
             ‘Hé Teix! Neem dan gelijk je gitaar mee!’
             ‘... Zoveel te doen, ik heb nog zoveel te doen... Ik
          moet nog eens wat jatten van een Italiaan...’
          
          ‘... Petertje, grote beer van me, zullen we gaan?’
             ‘Het is pas half vijf, joh, voel je je wel
          goed!..... Oké, goed dan. Als ik nog doorzuip, drink ik
          mezelf kapot. Kim, jij ruimt de troep wel op,
          hè?.........’
          
          
          DRIE
          
          Woedend smijt Kim een half gesneden volkorenbrood voor
          zich op de keukentafel. Haastig werkt ze drie
          boterhammen met gebraden gehakt naar binnen. Een blik
          op de keukenklok leert haar, dat het tien uur is.
             De korte, onrustige nacht heeft zijn sporen in de
          vorm van lelijke vouwen in haar gezicht achtergelaten.
             ‘En dan nu nog even dat verrekte hoofdkwartier gaan
          schoonmaken! Kan die Van Vliet, die zo graag bevelen
          uitdeelt, zijn eigen meisje daar niet voor op laten
          draaien?’
             Teixeira de Mattos, die in de huiskamer een spel
          poker speelt met Fret Dorbeck, hoort het gemopper van
          zijn vriendin en onderbreekt het kaartspel. Hij loopt
          naar haar toe, neemt haar in zijn armen en spreekt haar
          op berustende toon toe.
             ‘Rustig nou even, Kim. Er moet toch één leider zijn?
          Er zijn heus smeriger karweitjes te doen dan dat waar
          jij nu voor staat. Bovendien, Peter mag dan een leider
          zijn van het doorgewinterde keiharde type, maar hij
          weet heel goed wat hij doet. Hij heeft de taken nu
          eenmaal zo verdeeld, en als we allemaal onze taken naar
          behoren uitvoeren, is er een grote hoop geld mee te
          verdienen. Ook door jou.’
             Kim slaagt erin, zij het met moeite, een glimlach op
          haar gezicht te toveren, geeft Teixeira een gemeende
          zoen en trekt haar jas aan.
             ‘Dan ga ik maar. Even een vervelend karweitje
          opknappen. Tot zo.’
             Kim trekt de deur achter zich dicht, diept de
          autosleutels op uit haar jas, stapt in de Cadillac
          Fleetwood Brougham van Teixeira en rijdt naar de
          blokhut.
             De blokhut wordt omgeven door een diepe stilte. Op
          de donderdagmorgen, en vooral op een tijdstip als dit,
          is het bos gezuiverd van toeristen. Alleen het fluiten
          van verschillende vogels is te horen.
             Zo nu en dan veroorzaakt een vos, dwalend tussen de
          dauw druipende struiken, wat takkengekraak.
             Het interieur van de blokhut heeft na de vergadering
          van vannacht een ware metamorfose ondergaan. De grond
          is bezaaid met papiersnippers, lege sigarettepakjes,
          uitgetrapte sigarettepeukjes, gesneuvelde glazen en
          zanderige voetstappen. Ergens in een hoek staat een
          stoel, waarvan één poot het tijdens de vergadering
          heeft begeven. Op de bar ligt een verfrommeld pakje
          Gauloises-shag. De open haard, die het vijftal benut
          heeft voor het roosteren van een varken na de
          vergadering, smeult nog na. Een oude, versleten en
          bemoste zwerversjas hangt aan een twee meter hoge
          totempaal naast de schouw.
          
          Het slot wordt ontgrendeld; Kim komt de blokhut binnen
          en loopt direkt naar de keuken om daar de nodige
          reinigingsattributen te verzamelen. Dan kijkt ze in de
          spiegel.
             Ze mag er zijn, Kim Moreno. Vijfentwintig jaar oud,
          donkerblond haar, blauwe ogen, slank postuur, doorgaans
          modieus gekleed en alom in trek.
             Een dergelijk in ijdelheid verzandend afdwalen der
          gedachten leidt echter tot niets, bedenkt ze zich.
          Gewapend met stoffer en blik, een emmer vol sop, een
          spons, een zeem en een afvalzak gaat ze de rommel in de
          blokhut te lijf.
             ‘Wat een ongelofelijke beestenbende,’ mompelt Kim in
          zichzelf, terwijl ze een begin maakt met het opruimen
          van de over de vloer verspreide rommel. Wanneer Kim de
          eerste zak afval naar de keuken wil brengen, wordt haar
          aandacht getrokken door een verfrommeld pakje shag, dat
          op de bar ligt. Vreemd, denkt Kim, niemand van ons
          rookt shag. Ik zou zweren, dat dat pakje hier gisteren
          nog niet lag...
             In gedachten gaat ze terug naar het moment, dat ze
          de blokhut een grote beurt gaf toen ze er voor het
          eerst kwam met Peter en Teixeira. Bij het schoonmaken
          van de bar kon ze het pakje shag, als dat daar toen al
          gelegen zou hebben, onmogelijk over het hoofd hebben
          gezien.
             Kim leegt de zak afval in een vuilnisbak in de
          keuken. Als ze verder wil gaan met het opruimen van de
          vloer, valt haar oog op een oude zwerversjas, gehangen
          aan een totempaal in een hoek van de blokhut, naast de
          schouw. Ze loopt er naar toe en plukt de jas van de
          totempaal. Peter? Nee, Peter droeg zijn zwartleren
          motorjack, zoals altijd. Teixeira... Laat me niet
          lachen, Teixeira in een zwerversjas. Teix had tijdens
          de vergadering zijn witleren colbertjasje aan. Peggy,
          Debbie...? Die droegen allebei een zomerjack. Er is
          hier iets gaande. Waar komt die jas opeens vandaan? En
          dat pakje shag? Kim maakt zich een voorstelling van een
          oude, onverzorgde, bebaarde, zware Gauloises-shag
          rokende zwerver, die wellicht vannacht na een lange
          zwerftocht deze blokhut aantrof en het tot domicile
          verkoos. Deze gedachte benauwt haar. Stel je eens voor,
          wij hier in ons hoofdkwartier, met onze plannen en
          voorbereidingen... En dan een zwerver op de loer, hier
          in of om de blokhut... Doodeng is dat. Ik laat de troep
          voor wat het is en breng direkt Teix en Peter hiervan
          op de hoogte.
          
          Kim verlaat de blokhut. De auto wordt gestart en
          verwijdert zich in de verte. Het smeulend hout in de
          open haard knettert nog na tussen de vele
          varkenstanden...
          
          ‘Wat?! Moet je me daar voor storen? Je lijdt aan
          waanvoorstellingen, meid!’
             Peter van Vliet staat op zijn terras met een glas
          Martini Bianco in zijn linker hand aan de telefoon.
          Peggy verlaat haar ligstoel, legt haar romannetje op de
          terrastafel en zet de videorecorder, die in verband met
          het mooie zomerweer door Peter in de tuin is
          geïnstalleerd, in de pauzestand. Terwijl ze een slok
          neemt van haar Martini, kijkt ze Peter verontrust aan
          en tracht uit het gesprek tussen Peter en Kim op te
          maken, welke problemen er zich voordoen.
             ‘Een jas? Een pakje hoe-shag? Gauloises-shag! Is dit
          een grap? Die blokhut is totaal verlaten, meid! Ik
          geloof niet in spoken!’
             Peggy grist Peters pakje Rothmans van tafel en
          steekt twee sigaretten op. Eén ervan geeft ze aan
          Peter. Ze neemt haar plaats op de ligstoel weer in en
          vloekt wat binnensmonds.
             ‘Je weet het zeker? Verdomd link is dat, hoor je?
          Verdomd link! Geef onmiddellijk door aan je Teixeira,
          dat de vergadering die we voor morgen geprikt hadden,
          vervroegd wordt naar vanavond tien uur... Waar? In de
          blokhut natuurlijk... Welnee, dat is niet riskant. Laat
          hem maar komen, Teix en ik weten daar wel raad mee.
          Breng ook die kluizenjuf op de hoogte. Debbie, ja. Ik
          verwacht jullie vanavond.’
             Peter gooit de hoorn op de haak en neemt met een
          nors gezicht plaats aan de terrastafel. Hoofdschuddend
          drukt hij zijn zojuist opgestoken sigaret in een ivoren
          asbak uit.
             ‘Waardeloos is dat, Peter. Weet Teixeira wel zo
          zeker dat we die blokhut helemaal voor onszelf hebben?’
             Peter staat op, start de videoband, gaat weer zitten
          en richt zijn aandacht op een rugbywedstrijd.
          Tevergeefs wacht Peggy op antwoord. Dan pakt ze haar
          romannetje weer van de tafel en doet een poging de
          draad weer op te pakken.
             ‘Schitterend! Doorrammen jij! Breek ‘m een poot!’
          schreeuwt Van Vliet, totaal in de ban van zijn
          rugbywedstrijd.
             ‘Peter, de buren...’
             ‘Rot op met je eeuwige buren! Marjan met haar
          preutse ideeën, en dan die Ruud, iedere ochtend met
          zijn stropdasje recht in zijn burgermansautootje naar
          zijn werk en altijd stipt om half zes thuis. Dan staat
          de burgelijke boerenpot klaar. ‘s Avonds kassie kijken,
          kopje koffie om acht uur en één om half negen. Zaterdag
          wast meneer zijn autootje en zondag is voor oma, als er
          tenminste geen blik familie voorrijdt.’
             De rugbywedstrijd lijkt even naar het tweede plan
          verhuisd.
             ‘En dan die kinderen! Ieder jaar opnieuw zo’n
          blèrend kreng erbij. Als ze daar niet gauw mee kappen,
          woon ik hier niet lang meer, ik verga hier van de
          herrie. Op elk moment van de nacht komt er wel zo’n
          onderkruipsel op het idee de godganse boel hier wakker
          te krijsen.’
             ‘Als ik vragen mag, Peter, hoe kan jij weten dat
          Marjan er preutse ideeën op nahoudt?’
             Peter kijkt Peggy aan. Een zuchtje wind speelt met
          haar glanzende, kastanjebruine haren. Twee bruine ogen
          fonkelen in het zonlicht vanuit een door de zon
          gebronsd gezicht. Een zilveren ram, gehangen aan een
          fijn zilveren kettinkje, siert haar hals. Wat ben jij
          toch een vreselijk mooie meid, denkt Van Vliet tijdens
          het staren naar zijn éénentwintigjarige schone.
             ‘Hé, zeg eens, hoe kan jij dat weten?’ herhaalt
          Peggy ongeduldig, als Peter zijn blik laat zakken via
          haar zijden blouse naar haar ranke handen, waarin ze
          het romannetje vasthoudt dat bij het herhalen van haar
          vraag werd dichtgeklapt, als ware het om haar woorden
          kracht bij te zetten
             Peter kijkt Peggy weer aan.
             ‘Van de melkboer,’ is het antwoord.
          
          
          VIER
          
          ‘Luister, Teix! We kunnen geen enkel risico nemen. We
          moeten ergens anders heen, of die gozer uitschakelen!’
             ‘Gewoon een zwerver! Een door de maatschappij
          verstoten figuur, op zoek om z’n eeuwige honger te
          stillen! Wat hij hier vond was ideaal: resten drank en
          varkensvlees. Maak je niet druk, man. Dit levert geen
          enkel gevaar op voor onze plannen!’
             ‘Zeg er eens wat van, Peggy! Die vent is zo koppig
          als het achtereind van een varken!’
             Peter van Vliet ziet er opgewonden uit. Niet alleen
          met zijn ruwe stem maakt hij duidelijk, dat hij niet op
          indringers gesteld is. Driftig hakkengestamp en een
          rood aangelopen gezicht laten zien, dat hij niet ver
          verwijderd is van het punt waarop hij zijn
          zelfbeheersing gaat verliezen.    ‘Luister, jongens!’
          valt Debbie in. ‘Ons nu druk maken over iets wat
          misschien niets te betekenen heeft!..’
             ‘Ja, misschien!’ schreeuwt Peter. ‘Dat is het nu
          juist! Als het wél gevaar voor ons oplevert, dan zijn
          we erbij, dan zitten we ons over twee dagen in de bak
          af te vragen, waarom we niet meteen naar een ander
          hoofdkwartier hadden gezocht!’
             ‘Laten we nu overgaan tot de punten van de
          vergadering! Daarna kunnen we bespreken wat we gaan
          doen, in plaats van ons aan te stellen als kinderen!’
          Debbie, die anders altijd rustig, ingehouden en
          beheerst spreekt, lijkt over te slaan in het
          hysterische.
             ‘Deb heeft gelijk, Peter,’ zegt Peggy koel, ‘laten
          we die dia’s maar gaan bekijken. ‘Kim zet deze
          uitspraak van Peggy kracht bij door zich te ontdoen van
          haar jas en een nijdige blik op Peter te werpen.
             Peter ziet in, dat hij op deze manier niet verder
          komt. Als hij opstaat en de projectie-apparatuur
          opstelt, beloofd hij zichzelf dat het laatste woord in
          deze zaak nog niet gesproken is. Met name Teix zal hij
          nog wel aan zijn Van Gilsjasje trekken. Mokkend neemt
          hij een dubbelloops jachtgeweer, dat naast de tafel
          staat, en begint, met overdreven uithalen van zijn
          schietgerei de dia’s aanwijzend, aan een beschrijving
          van het White House en zijn omgeving.
             Het conflict van het vijftal lijkt voorlopig
          bekoeld. Alleen Peter mengt een ongehoord percentage
          aan vloeken en schunnige woorden in zijn speech. Hij
          vertelt onder meer, dat zijn plan toch het beste is. De
          vergadering besluit uiteindelijk, zijn plan uit te
          voeren. Kim heeft uitgezocht, dat de familie De Cuentas
          vanaf zondag de éénentwintigste op vakantie is. Op die
          avond wordt het uur nul geplaatst, het tijdstip van de
          roof. De vergadering wordt afgesloten met een op de Van
          Vliet-wijze gemaakte afspraak voor de volgende, en
          tevens laatste, bijeenkomst.
          
          Peter en Peggy verlaten als eersten de blokhut. Met een
          harde slag gooit Peter de deur achter zich dicht. De
          hierdoor veroorzaakte klap doet de blokhut op zijn
          grondvesten schudden.
             ‘Ik zal maar vast beginnen met opruimen,’ zegt Kim
          met enige ontevredenheid in haar stem. Als zij langs
          Teixeira, die inmiddels op de driezitsbank is gaan
          liggen, loopt, grijpt deze haar slanke arm teder vast.
             ‘Misschien,’ spreekt hij, ‘wil Debbie voor deze ene
          keer jouw taak overnemen. Jullie zijn tenslotte
          vriendinnen, nietwaar?’ Hij kijkt haar liefkozend aan.
             ‘En jij bent tenslotte mijn vriendin,’ zegt hij,
          terwijl hij haar naar zich toe trekt. Als hij Kim door
          haar haar begint te strelen, laat zij zich gaan. Debbie
          neemt dit zoete tafereeltje in ogenschouw en ziet in,
          dat een eventueel weigeren van Teixeira’s verzoek van
          weinig nut zal zijn. Zij staat op en begint met het
          opruimen van de projectie-apparatuur. De schone
          blondine tracht zo min mogelijk aandacht te schenken
          aan het paar op de bank, maar af en toe werpt ze,
          tijdens het opruimen, een blik in hun richting en
          ontbloot dan in een glimlach haar stralend witte
          tanden.
             Debbie de Jong, drieëntwintig jaar oud, zou
          makkelijk voor een fotomodel door kunnen gaan. Of voor
          een kassameisje, een feministe, een call-girl, een
          actrice, een huisvrouw, een filmster, een nachtclub-
          eigenaresse of een presidentsvrouw. Haar uiterlijk
          geeft niets prijs dan haar karakter: menslievend,
          intelligent, beheerst, zachtaardig. Ze is daarentegen
          geen katje om zonder handschoenen aan te pakken. Een
          man, die haar wil veroveren, zal veel in zijn mars
          moeten hebben. Als het hem ontbreekt aan een flinke
          dosis doorzettingsvermogen, zelfvertrouwen en
          incasseringsvermogen, zal hij genadeloos afdruipen en
          zich bekeren tot homosexualiteit. Debbie is een meisje
          dat zeer stevig in haar modieuze schoenen staat.
          Normaal gesproken zou niemand erin slagen, haar dit
          werk te laten doen, maar het feit dat haar vriendin
          zich zo ingenomen voelt met de verrichtingen van
          Teixeira, bezorgt haar een gelukzalig gevoel. Ze leerde
          Kim kennen op de middelbare school, en ondanks het feit
          dat ze niet bij elkaar in de klas zaten, gingen ze zeer
          intensief met elkaar om. Zoals zoveel
          jeugdvriendschappen echter, ging ook deze langzaam
          verloren na de middelbare school. Een aantal weken
          geleden zagen ze elkaar voor het eerst sinds lange tijd
          weer terug op een drukke zaterdagochtend in een
          supermarkt. Bij het herkennen omhelsden ze elkaar vurig
          in de winkel en veroorzaakten op die manier een enorm
          oponthoud in de doorgang van winkelende huisvrouwen. Ze
          gingen direkt naar een koffieshop en kwebbelden in
          korte tijd hun hele levensverhaal bij elkaar. Kim
          vertelde van haar mislukte huwelijk, van Teixeira en
          zijn misdadige aktiviteiten en van de nieuwe nagellak
          die ze onlangs kocht. Debbie bekende dat ze geen vriend
          meer had, dat ze weleens kluizen kraakte en dat ze een
          veel beter merk nagellak gebruikte. Kim beloofde toen,
          dat ze aan Debbie zou denken als Teixeira weer eens een
          karwei zou hebben en dat ze Debbie’s merk nagellak ook
          eens zou proberen.
             Om vijf uur in de middag, na zeven bakken koffie en
          een even zo grote hoeveelheid roddels, besloten ze
          thuis maar verder te praten. Buiten aangekomen, bleek
          Kim de lichten van de Cadillac van Teixeira vergeten te
          zijn, en, gezien de lengte van hun dialoog, was het
          onmogelijk nog enig leven in de slee te blazen.
             Nu blaast Kim het stof van een klein psychedelisch
          schilderijtje af en verwijdert een varkensteen, die één
          of andere beschonken lolbroek in het sleutelgat van de
          deur, die toegang verleent tot het aan de blokhut
          grenzende opslagplaatsje, gefrommeld had.
             Ze staat op het punt, zich om te draaien en te
          bekijken wat er verder nog op te ruimen valt. Eigenlijk
          is ze al klaar maar ze wil zich niet bemoeien met Kim
          en Teixeira, die het met elkaar druk genoeg hebben op
          de comfortabele driezitsbank.
             Dan zet de deur zich in beweging. Debbie schrikt en
          wil impulsief de krakende deur verder openen. De deur
          zwaait echter op eigen gelegenheid van haar af en
          Debbie kijkt in het van meubilair, planken hout en
          ongedierte vergeven kot. Plotseling verschijnt er van
          achter de deur een lange gestalte.
             ‘Leo!!’ gilt Debbie. Ontzet deinst ze achteruit.
          Door haar ongecontroleerde beweging let ze niet op een
          verdwaald varkenspootje, verliest haar evenwicht en
          belandt met een harde klap op de vloer.
             De luidruchtige gebeurtenissen vinden een weg naar
          het bewustzijn van het vrijende tweetal. Kim maakt zich
          los van Teixeira. Als Teix de situatie in ogenschouw
          neemt, ziet hij een voor hem onbekend persoon haastig
          uit het kot stappen en zich buigen over Debbie, die
          roerloos op de grond ligt. Teixeira reageert direkt.
          Hij snelt omhoog, tovert zijn revolver tevoorschijn en
          richt deze op de onverwachte bezoeker. Deze schijnt
          meer belangstelling te hebben voor de gevloerde vrouw
          dan voor de op hem gerichte loop van Teixeira’s
          pistool. Teixeira accepteert deze houding niet en loopt
          op hem af, zijn revolver klaar voor eventueel gebruik.
          Hij pakt de indringer vast, sleurt hem op de bank en
          beveelt hem daar te blijven zitten.
             Ineens spreidt de man een bijna panische angst ten
          toon. Hij krimpt op zijn zitplaats ineen en zijn ogen
          sluiten zich tot minieme spleetjes.
             ‘Begin maar rustig te vertellen wie je bent en wat
          je hier komt doen.’ Hij opent zijn ogen en kijkt
          Teixeira smekend aan, alsof hij bereid is zijn vingers
          of zijn neus af te laten hakken, als die blaffer maar
          van hem afgewend wordt. Kim heeft zich intussen
          ontfermd over de gewonde Debbie. Zij probeert haar op
          te peppen door middel van Martini en verbindt haar
          hoofdwond met een stuk stof dat ze van haar eigen mouw
          heeft gescheurd. Nog steeds is de blonde schoonheid nog
          niet bij bewustzijn.
             Teixeira heft zijn linkerbeen op en plaatst deze
          zodanig op tafel, dat zelfs de aanstekers, asbakken,
          glazen en sigarettepakjes ervan schrikken.
             ‘Luister goed, figuur.’ Teixeira heeft in de gaten,
          dat deze indringer nauwelijks gevaarlijk kan zijn. ‘Ik
          heb alle tijd, maar als jij je lippen op die manier op
          elkaar geklemd houdt, heb jij nog maar vijf minuten te
          leven.’ Deze uitspraak mist zijn doel in het geheel
          niet. De indringer begint haastig en stotterend te
          vertellen dat zijn naam Leo Zegveld is. Hij blijkt vijf
          jaar gezeten te hebben. Sinds zijn vrijlating is hij
          gaan zwerven en kwam op een dag in de blokhut terecht.
             ‘Heb jij zojuist ons gesprek afgeluisterd?’
             Leo Zegveld kijkt naar de twee vrouwen en schijnt
          niet te willen antwoorden. Hij kijkt weer naar de vloer
          en plant zijn handen in zijn haar. Met een realistisch
          nagebootst pistoolschot laat De Mattos merken dat hij
          antwoord wil hebben. Leo schrikt hevig en stamelt:
          ‘Ja...’
             ‘Juist, dan zal ik eerst moeten overleggen met de
          anderen, over wat we met je moeten doen.’
             Zegveld huivert bij deze woorden.
             ‘Overigens, ik begrijp dat Debbie en jij elkaar
          kennen. Is dat zo?’
             ‘Ja,’ zegt Leo, ‘ze is een... jeugdvriendin van
          mij.’
             Debbie is inmiddels bijgekomen van haar val, is
          recht overeind gaan zitten en kijkt met een verwarde
          blik in haar blauwe ogen naar de figuur Leo Zegveld.
             ‘Wat nu?’ vraagt Kim.
             ‘We moeten Peter vragen, wat hij hiervan denkt. Als
          één van jullie even naar een cel gaat en hem opbelt om
          te vragen of hij hier komt, dan houd ik die prutser wel
          onder schot.’
             ‘Teix... ‘Alle vastberadenheid in Debbie’s stem
          lijkt verdwenen.
             ‘Ja?’
             ‘Ik denk dat Peter en Peggy nog buiten zijn. Ik heb
          die lawaaierige kar nog niet horen wegrijden.’
             ‘Dat zou kunnen... In dat geval stellen we Leo
          gelijk even voor.’ Teixeira pakt Leo stevig beet en
          sleurt hem overeind. Met het pistool op zijn rug wordt
          Leo gedwongen zich naar buiten te begeven. Teixeira en
          Leo worden gevolgd door Kim en Debbie.
             Eenmaal buiten blijkt Debbie gelijk te hebben. Peter
          en Peggy staan elkaar vurig te liefkozen tegen de
          Pontiac. Hun vrijage in de open lucht schijnt hen zo op
          te winden, dat ze niet in de gaten hebben dat de
          anderen achter hen zijn gaan staan. Als Teixeira Peter
          op de schouder tikt, draait deze zich verstoord om.
             ‘Hoe haal je het in je hoofd, man! Ik ben toch weg!’
             Dan ziet hij de persoon van Zegveld staan. Hij
          staakt zijn omhelzing. Peter en Leo staren elkaar op
          een vreemde, indringende manier aan.
             ‘Peter, ik wil even met je spreken. Onder vier
          ogen.’ Teixeira voelt aan, dat hier iets loos is. Peter
          gebaart Teixeira dat het goed is. Peggy ordent haar
          kledingstukken wat en neemt Teixeira’s wapen over. De
          twee mannen gaan naar binnen; Peter werpt nog af en toe
          een blik op de trillende Leo Zegveld.
             Eenmaal binnen steekt Peter haastig een Rothmans-
          sigaret op. Terwijl hij de zojuist geïnhaleerde rook
          uitblaast, zegt hij: ‘Wat moet die kerel hier? Wat
          zoekt-ie hier? Weet jij daar meer van soms?’
             Teixeira reageert koel. ‘Hij is de eigenaar van het
          pakje Gauloises en de jas.’
             ‘Dus hij is die indringer! Ik knal hem gelijk dood.
          Weet hij iets van onze plannen?’
               ‘Hij zegt dat hij de vergadering van zojuist heeft
          afgeluisterd.’
             ‘Hij moet dood, hoor je dat! Hij is gevaarlijk!’
             ‘Peter, ik dacht wel dat je zo zou reageren, maar
          het ligt niet in mijn stijl om hem zonder pardon te
          vermoorden. Daar werk ik niet aan mee. Bovendien is hij
          niet...’
             ‘Wil jij die rotte gluurder zomaar laten lopen, dan?
          Man, je bent compleet geschift! Hij gaat naar de juut,
          vertelt alles en krijgt een flinke beloning. En wij
          zitten dan in de nor. Je mag hopen dat je niet bij mij
          in de cel komt, want dan wordt het ruzie!’
             De twee misdadigers kijken elkaar aan. Voor het
          eerst zijn ze in een echt conflict beland.
             ‘Teix! Denk nou toch eens na! Het beste is gewoon,
          hem uit de weg te ruimen. Dat is toch logisch! Begrijp
          dat nou! Als je zo menslievend bent, wat doe je dan in
          dit vak!’
             Teixeira lijkt even na te denken. ‘Peter, hij is
          bang. Hij is zo bang, dat we hem alles kunnen laten
          doen! Zie je dan niet, dat hij ongevaarlijk is! Hij
          wordt niet vermoord!!’ Teixeira slaat bij deze laatste
          woorden een toon aan, die Peter niet van hem gewend is.
             ‘Ach man. Je bent compleet op je achterhoofd
          gevallen! Je kunt hem toch niet zomaar laten lopen!’
             ‘Er is nog een andere oplossing.’
             ‘Welke dan? Wou je hem voor het politiebureau
          afzetten?’
             Intussen is Kim op het lawaai van de twee afgekomen.
          ‘Doe eens wat rustiger jullie.’
             Kim is nogal gepikeerd over het gedrag van Teixeira
          en Peter. ‘Jullie zijn vrienden, ja? Als er...’
             ‘Er is een meningsverschil, schat. En een grote
          ook.’ Teixeira blijft naar Peter kijken. ‘Ik probeer
          hem duidelijk te maken dat het onbezonnen is om Zegveld
          in koelen bloede uit te schakelen...’
             ‘Kan gewoon niet anders!’ gooit Peter erdoor.
             ‘Ik ben ervoor om hem op te nemen in de bende. Hij
          heeft tenslotte gezeten en zal niet vies zijn van vuile
          zaakjes, Peter.’
             ‘Hem... Jezus, Mat. Je raaskalt!’
             ‘Eens, Peter, eens zal je leren een mensenleven te
          waarderen! Jij laat immer en altijd een spoor van
          vernietiging en dood achter, Peter! Als jij leert om
          wat zorgvuldiger met je wapens om te gaan, en eens na
          te denken! Ja, eens na te denken!! Dan zal je respekt
          afdwingen, Peter! Net als ik!!’
             ‘Wat koop je voor respekt?!.. Teix, je bent ziek,
          man, je...’
             ‘Luister, Peter, als jij mijn oplossing niet wilt of
          niet kunt aanvaarden, dan stappen Kim en ik op! Dan
          zoek je het zelf maar uit.’ Teixeira kijkt zijn
          vriendin aan. ‘Lieverd, ik hoop dat je...’
             ‘Ik sta achter je, Teix, altijd. Altijd.’ Haar ogen
          maken dat nog duidelijker.
             ‘Staan ze daar te slijmen, stelletje gekken! Let
          liever op die Zegveld, straks is-ie pleite!’
             ‘Oké Van Vliet. Ik heb gezegd. De keus is nu aan
          jou.’
             Peter kijkt bedenkelijk voor zich uit. Hij bromt wat
          binnensmonds en zegt dan: ‘Vooruit, op jouw manier dan.
          Maar alleen omdat je De Mattos heet!’
             Direkt na deze woorden loopt Peter met ferme passen
          naar buiten. Teixeira neemt Kim in zijn armen.
             ‘Wat een gedoe,’ zegt ze.
             ‘Ik had het moeilijk, schoonheid. Die Zegveld maakt
          het me verdomd moeilijk.’
             ‘Ik wist wat er in je omging, lieverd. Ik wist dat
          je Leo niet kon laten vermoorden door Peter. Daarvoor
          vind je het leven een te kostbaar geschenk. En toen je
          Peter voor de keus zette... Ik voelde dat je blufte.’
             Kim heeft gelijk. Teixeira zal nooit de White House-
          zaak laten schieten. Als Van Vliet zijn wil
          doorgedreven had, was Teixeira degene die de keus moest
          maken...
             ‘Teix, ik hou van je.’ Ze zet haar woorden kracht
          bij door hem een korte tongzoen te geven. Als ze hun
          liefdevolle verstrengeling beëindigen, zegt Teixeira:
          ‘Het leven is geen geschenk, Kim. Het leven is een
          fort, dat je moet verdedigen. En als je af en toe geen
          aanval waagt, raak je geïsoleerd en sterf je af...’
             Gearmd lopen ze naar buiten.
          
          Men besluit Leo Zegveld tot in de finesses op de hoogte
          te brengen van het plan en hiervoor plaats te nemen in
          de blokhut. Tijdens de vergadering krijgt Teixeira de
          huiveringwekkende indruk, dat er iets gaande is tussen
          Peter en Leo. En die vreemde blik in hun ogen... Zijn
          steevaste inzicht in menselijke verhoudingen doet hem
          besluiten, hierover geen navraag te doen bij Peter. Het
          zou daardoor alleen maar erger kunnen worden. Als de
          vergadering afgelopen is, vertrekken Peter en Peggy
          zonder een woord te zeggen.
          
          ‘Meende je dat nou, toen je zei dat je Leo meteen koud
          wilde maken?’ vraagt Peggy, terwijl ze voor Peter en
          voor zichzelf een sigaret opsteekt.
              ‘Bemoei je er niet mee!’ snauwt Peter, nadat hij
          zijn geluidsinstallatie heeft aangezet. De eerste tonen
          van het nummer ‘Riders on the storm’ van de Doors
          vullen de comfortabele autoruimte.
             ‘We krijgen een ongelofelijke hoop heibel met die
          slampamper! Let op mijn woorden!’ schreeuwt Peter boven
          het door zijn zestig Watt-installatie geproduceerde
          geluid uit. De machtige achtcilinder zoeft over de weg.
          ‘Hij had uitgeschakeld moeten worden! Maar goed, ik heb
          De Mattos zijn gang laten gaan. Maar hij zal er heel
          snel achter komen dat mijn methode de beste was.’
          
          ‘Ik hoop, in godsnaam, ik hoop dat Peter woord houdt en
          geen gekke dingen uit gaat halen,’ spreekt Teixeira de
          Mattos, terwijl hij de grote Amerikaan in beweging zet.
          Als ze op kleine landwegen beland zijn, steekt hij een
          sigaret op en geeft deze aan Kim Moreno.
             ‘De komende dagen, Kim, zullen een andere Teixeira
          de Mattos laten zien... Het wordt zwaar, heel zwaar!’
          Teixeira spreekt deze woorden met een ongewoon serieuze
          intonatie uit.
             ‘Was het wel verstandig om Debbie daar alleen te
          laten met die vreemdeling?’ vraagt Kim, terwijl ze een
          sigaret opsteekt en die aan Teixeira geeft. ‘Je weet
          nooit wat...’
             ‘Debbie redt zich wel. En Zegveld? Die durft niks te
          doen. Hij is veel te laf om iets te ondernemen. Nee,
          met Debbie en Leo loopt het wel los, maar...’ Teixeira
          neemt een bocht alsof de fiscus hem op de hielen zit.
             ‘Maar wat?’ De boxen van de geluidsinstallatie
          brengen muziek van Roxy Music voort: ‘The same old
          scene’.
             ‘Lieverd, voor de eerste en de laatste keer in ons
          samenzijn vraag ik je om me zonder meer te geloven...’
          Teixeira neemt een diepe trek van zijn sigaret. ‘Het is
          beter als ik het niet zeg...’
          
          Debbie de Jong staat op het punt, de blokhut te
          verlaten. Als ze haar spullen bij elkaar zoekt en nog
          eens over haar pijnlijke hoofd aait, steekt ze een
          sigaret op. Ze biedt er Leo ook één aan. ‘Je blijft wel
          bij me slapen, hè?’ vraagt ze.
          
          
          VIJF
          
          Leo Zegveld draait zich nog eens om. Met zijn
          rechterhand veegt hij een niet onaanzienlijke sliert
          slaap uit zijn ogen, teneinde de tijd te kunnen aflezen
          op de klokradio naast hem. In rood oplichtende cijfers
          vertellen hem dat het elf uur vierenvijftig is. Als hij
          de tussen duim en wijsvinger verzamelde kleverige
          substantie aan de onderkant van het tweepersoonsbed
          afveegt, klinkt vanuit de keuken de stem van Debbie.
             ‘Leo, opstaan! Ik ben al een half uur op. De tafel
          is al gedekt.’ Het volume van haar stem opvoerend bij
          het schelle gefluit van een ketel kokend water,
          vervolgt ze: ‘De thee is klaar. Trek wat aan en kom
          zitten.’
             Leo staat op en voegt zich bij Debbie aan tafel.
             ‘Nu kan je me op je gemak eens vertellen waar jij de
          laatste vijf jaar uitgehangen hebt,’ vraagt Debbie met
          een hap brood in haar mond en een kopje thee in haar
          hand, ‘nadat jij onze verkering uitmaakte, leek het wel
          of je helemaal van de aardbodem weggevaagd was. Ik moet
          je zeggen dat ik het behoorlijk moeilijk heb gehad
          toen. En dan ineens, na vijf jaar, komen we elkaar
          zomaar tegen in een blokhut in het bos. Vertel. Ik
          brand van nieuwsgierigheid.’
             Leo spoelt een hap brood weg met een slok thee en
          grijpt naar zijn shag. Dan steekt hij van wal.
             ‘Het was in juni 1976. Op een avond was ik met
          vijfendertighonderd gulden op zak in het Casino van
          Zandvoort. Het was ons spaargeld, ik wilde er meer van
          maken. Maar het geluk was niet met mij die avond. Toen
          ik al het geld aan de roulettetafel vergokt had, deed
          ik een poging, er iets van terug te winnen door
          tweeduizend gulden te lenen bij één van mijn
          tegenspelers. En weet je wie dat was?’
             ‘Nee.’
             ‘Peter van Vliet. Hij heeft werkelijk gouden
          vingers. In plaats van mijn verlies terug te winnen,
          verloor ik nog eens drieduizend gulden aan hem. Met als
          gevolg dat ik al ons spaargeld kwijt was, en ook nog
          eens vijfduizend gulden schuld had bij die Van Vliet.
          Ik zag toen geen andere uitweg dan het tussen jou en
          mij uit te maken omdat ik jou niet meer onder ogen
          durfde te komen.’
             ‘En verder? Waar ben je dan die vijf jaar geweest?’
          vraagt Debbie, enigszins geschokt door de zojuist
          onthulde feiten.
             ‘Peter van Vliet nam me apart en stelde zich aan mij
          voor als Erik van Tilburgh.’
             ‘Wat?!’
             ‘Ja, als Erik van Tilburgh. Hij beloofde mij, dat ik
          mijn schuld aan hem kon vergeten, als ik hem ergens mee
          zou kunnen helpen. Mooier nog, ik zou een kwart krijgen
          van hetgeen het zou opleveren. De volgende dag was ik
          bij hem. Hij woonde afgelegen, in een vrijstaand huis.
          Toen ik zijn pad opreed en voor zijn deur stopte,
          durfde ik niet uit te stappen omdat een levensgrote
          bouvier naast mijn auto zó erg tekeer ging, dat het wel
          leek of hij aan hondsdolheid leed. Van Vliet kwam toen
          naar buiten en gaf zijn hond een zó harde schop, dat
          die jankend met zijn staart tussen zijn poten afdroop.
          Peter liet mij binnen en bood me een poef aan, waarop
          ik ging zitten. Hij schonk voor zichzelf een whisky in.
          Mij bood hij niets aan. Toen ontvouwde hij zijn
          plannen. Hij vroeg mijn hulp bij een bankoverval die
          dag daarna, de achtste juni om drie uur in de middag,
          een uur voor sluitingstijd. Voor mij was het kiezen of
          delen. Als ik hem vriendelijk zou bedanken, moest ik
          toch op de een of andere manier die vijfduizend gulden
          schuld aan hem zien terug te betalen. Toen hij daarvoor
          een termijn stelde van één week, besloot ik te kiezen
          voor de bankoverval. De volgende dag stopten Peter en
          ik voor de Amrobank aan de Ginnekenweg in Breda. Het
          was drie uur. Ik ging de bank in om het geld te
          bemachtigen, terwijl Peter mij in zijn donkerblauwe BMW
          voor de bank opwachtte. Het lukte. Met bonzend hart en
          een tas vol geld, ik schat zo’n dertigduizend gulden,
          dook in naast hem in de auto. Vol gas reed hij het bos
          in. Even werden we door een andere auto gevolgd, maar
          door Peters grote voorsprong en stuurmanskunst waren we
          onze belager snel kwijt. Op een zeker moment stopte Van
          Vliet de wagen en zei: ‘Leg die tas met geld in de
          kofferbak, dan ligt het in de auto niet in het zicht.’
          Ik deed dat. Op het moment dat ik de kofferklep weer
          dichtgooide, reed hij er vandoor. Ik was in zijn val
          gelopen. Toen ik lopend terugging, werd ik halverwege
          de Overaseweg aangehouden. Ik was er gloeiend bij. Toen
          ik na vier en een half jaar uit de gevangenis kwam, dat
          was december vorig jaar, ging ik zwerven. Tijdens één
          van mijn zwerftochten ontdekte ik jullie schuilplaats,
          waar ik zo af en toe verbleef. Als ik jullie hoorde
          naderen, verdween ik door een luik naar een kleine
          ruimte boven de keuken. Toen ik een keer te laat was en
          mijn shag niet meer in veiligheid kon brengen, roken
          jullie onraad. Ik besloot toen, mezelf niet langer
          verborgen te houden. Nu zit ik hier.’
             Debbie slaakt, hoofdschuddend, een diepe zucht,
          begeeft zich naar de keuken en vangt aan met de afwas.
          Als Leo een taps toelopend shagje draait, gaat de
          telefoon.
             ‘Telefoon, Debbie.’
             ‘Neem jij maar aan, Leo. Ik ben even bezig.’
             Leo loopt naar de telefoon en neemt op. ‘Huis
          mejuffrouw De Jong. Nee, met Leo spreek je... Nou, dat
          zit zo. Ik ben hier vannacht blijven sla... Rustig nou,
          Peter... Wanneer? Morgenavond, negen uur vergadering?
          In het hoofdkwartier? Goed, ik zorg dat we op tijd
          z...’
             Wezenloos staart Leo voor zich uit met de hoorn nog
          in zijn hand.
             Tuut tuut tuut tuut...
             Hier valt niet mee te praten.
          
          ZES
          
          ‘Ik weet zeker dat we hier om negen uur hadden
          afgesproken, Peggy.’ Peter van Vliet leunt tegen de
          afgesloten voordeur van het hoofdkwartier en kijkt op
          zijn horloge. ‘Idioterie. Het is al kwart over negen.
          Ik ben verdomme geen zandloper!’
             Pal voor de blokhut staat zijn zwarte Pontiac
          geparkeerd. Rechts voorin zit Peggy. Zij kalmeert hem
          met haar zwoele blik, zoals alleen zij daartoe bij hem
          in staat is. Nogmaals controleert Peter of de deur
          inderdaad op slot is. Dan klinkt het geluid van een
          naderende lelijke eend uit de verte. Peggy, die het
          geluid ook hoort, laat de Pontiac-claxon een moment
          lang loeien om Peter erop te attenderen dat er al
          iemand aankomt. Ze schrikt zichtbaar van het effekt,
          dat het ontzaglijke lawaai van de claxon op de vredige
          stilte in het bos sorteert.
             ‘Wil je dat laten, geit!’ brult Van Vliet. ‘Ik hoor
          die prullebak zelf ook wel aankomen!’
             De eend mindert vaart, draait het pad op richting
          blokhut en komt naast de Pontiac tot stilstand. Leo en
          Debbie stappen uit. Als Leo met de sleutel in zijn hand
          naar de voordeur loopt en deze van slot draait, geeft
          Peter hem met zijn elleboog een gevoelige por in zijn
          zij. Leo kermt het uit van de pijn.
             ‘Vooral een indringer mag zich wel eens op tijd
          melden,’ sist Peter, ‘vind je ook niet? Schiet op, naar
          binnen.’ Leo wordt hardhandig door Peter naar binnen
          geduwd. Haar argusogen op Peter richtend, volgt ook
          Debbie.
             Intussen heeft Peggy de auto verlaten en loopt samen
          met Peter naar binnen. De deur wordt gesloten.
          
          Peter van Vliet bedient zichzelf en zijn vriendin van
          een glas whisky, gaat naast haar zitten op de
          driezitsbank en steekt een sigaret op. Leo en Debbie
          zitten zwijgzaam op een stoel. Leo slaagt er niet in,
          stil te blijven zitten en knaagt zenuwachtig een stuk
          van zijn nagel af. Er komt een gesprek op gang tussen
          Peggy en Peter.
             ‘Voordat ik je leerde kennen, rookte je nog niet
          zoveel.’
             ‘Hoe kan jij dat nou weten?’ grinnikt Van Vliet.
             ‘Hoe ik dat kan weten? Je hebt me zelf verteld, dat
          je vroeger nog geen pakje per dag rookte. Nu gaat er
          een slof Rothmans in de week doorheen.’
             ‘Daar rook jij anders mooi van mee.’
             Peter diept wat papieren op uit de binnenzak van
          zijn lederen motorjack en leest wat gegevens door, die
          betrekking hebben op de voorbereiding van de grote dag,
          waarover ditmaal vergaderd wordt. Peggy trakteert hem
          op een zoen op zijn rechterwang.
             Dan zwaait de deur open. Teixeira en Kim komen de
          blokhut binnen. Peter groet hen hartelijk. ‘Daar zullen
          we Teix en Kim hebben! Hoe later op de avond, hoe
          schoner het volk! Ga direkt zitten jullie, we beginnen
          meteen.’
             Debbie fluistert Leo in het oor: ‘Teix is er,
          kalmeer nu maar en let verder niet op Peter.’
          
          De onderlinge wrijvingen van de laatste dagen zijn er
          debet aan, dat de vergadering in gespannen sfeer
          verloopt.
             ‘Kim, ga naar de bar en schenk nog wat te drinken in
          voor Peggy en mij. En voor de rest.’
             ‘Dat kan vriendelijker, Peter!’ verdedigt Teixeira
          zijn vriendin. ‘Spreek zo maar tegen je eigen meid maar
          niet tegen mijn Kim. Wat is dat trouwens voor een
          geluid?’
             ‘Mijn maag, ik rammel. Ik stel voor dat we wat
          klaarmaken. Steek jij de open haard even aan, Teix.
          Hout ligt in het prieeltje hiernaast. Ik haal even de
          zakken vlees uit de wa... Shit! Ik ben die troep
          vergeten!’
             Debbie denkt na. Misschien is dit een gelegenheid om
          Peter iets gunstiger te stemmen ten aanzien van Leo.
             ‘Misschien kan Leo je even helpen met het halen van
          dat vlees,’ biedt ze aan.
             ‘Geen haar in mijn neus die daaraan denkt,’ bromt
          Van Vliet terug. Peggy kijkt hem onbegrijpend aan. Dan
          gaat hij overstag. ‘Goed, laat hem maar meekomen.’
             ‘Ik doe het graag hoor... Als ik je ergens mee kan
          helpen, met alle plezier,’ aait Leo.
             ‘Kom op dan,’ werpt Peter Leo toe, met zijn
          autosleutels in de hand, klaar voor vertrek. Leo staat
          op en vertrekt met Peter richting huize Van Vliet.
          
          ‘Ik weet niet waarom Peter zo vreemd doet tegen Leo,’
          liegt Debbie, als ze de Pontiac hoort wegrijden, ‘hij
          doet werkelijk geen vlieg kwaad. Daar durf ik mijn hand
          voor in het vuur te steken.’
             ‘Zo is zijn karakter, Debbie,’ merkt Teixeira op,
          ‘hij beschouwt Leo als een indringer en in mijn hart
          geef ik hem daar geen ongelijk in. Het verschil tussen
          Peter en mij is alleen, dat ik een andere oplossing
          voorsta.’
          
          ‘Vangen! In de kofferbak met dat vlees!’ Als Peter het
          woord kofferbak uitspreekt, wordt Leo pijnlijk
          herinnerd aan de bankoverval van vijf jaar geleden.
             ‘Was ik daar maar nooit aan begonnen,’ zegt hij in
          zichzelf, iets te hard.
             ‘Wat nou? Je bood het zelf aan, man!’ reageert Van
          Vliet. Leo buigt zijn hoofd en zwijgt, beangstigd door
          het idee dat Van Vliet de aard van zijn
          gedachtenkronkel zal ontdekken.
             ‘Instappen maar. We gaan de boel hapklaar maken.’
          Peter geeft een overdreven dot gas en manoeuvreert de
          wagen de oprijlaan af, richting blokhut. Het gebrul van
          de motor overstemt het geluid van het opspattend grind.
          
          ‘Nee, mijn Peter weet echt goed wat hij doet,’ zegt
          Peggy. In haar stem legt ze een bewondering, een
          verering bijna, voor haar vriend. ‘Hij mag dan wel hard
          optreden, maar één van mijn stelregels is, dat zachte
          heelmeesters diepe wonden veroorzaken.’
             ‘Zo! Dus jij bent het met Peter eens, dat Leo meteen
          uitgeschakeld had moeten worden?!’ haalt Debbie uit,
          bijval verwachtend van achter de bar, waar Teixeira en
          Kim wat af staan te wassen. Zij houden zich echter
          bewust afzijdig van deze discussie.
             ‘Als ik eerlijk mag zijn,’ begint Peggy haar
          antwoord, zorgvuldig haar kalmte bewarend, ‘ik denk
          niet dat Peter hem echt zonder meer direkt van kant
          gemaakt zou hebben, maar...’
             ‘Maar wat?’ onderbreekt Debbie vinnig, terwijl
          Teixeira de twee bekvechtende dames van achter de bar
          een blik toewerpt, waarin hij alle irritatie legt, die
          hij in zich kan verenigen.
             ‘Maar als hij dat echt meende, van dat direkt van
          kant maken, dan zou ik achter hem staan, ja.’
          
          In de auto wordt weinig gesproken. Van Vliet heeft
          slechts aandacht voor zijn muziek en voelt geen
          behoefte iets te zeggen, zeker niet tegen een figuur
          als Leo Zegveld, die hem van neus tot platvoeten
          tegenstaat. Leo zoekt naar woorden, die zijn reputatie
          bij Peter wat op zouden kunnen vijzelen.
             ‘Ik vind dat je trouwens goed auto rijdt, Peter,’
          complimenteert Leo. Peter fronst zijn wenkbrauwen,
          slaagt er met moeite in, een spontane braakneiging te
          onderdrukken en zwijgt.
          
          ‘Nee, ik zeg al niets meer, jij bent al geen haar beter
          dan die blaaskaak van je!’ schreeuwt Debbie in de
          richting van Peggy, die met deze situatie niet goed
          raad weet en met een onbegrijpende trek om haar mond
          haar schouders ophaalt.
             ‘Houden jullie nu eens op met dat gevit!’ komt
          Teixeira fel tussenbeide. ‘Nog vierentwintig uur, in
          hemelsnaam! Dan vindt de roof plaats. Tot dat moment
          kunnen we dit soort onzinnige ruzies niet gebruiken!
          Als we het kaartje in ons bezit hebben, gaan er nog een
          paar dagen overheen voordat we het geld in ons bezit
          hebben. Daarna mogen jullie elkaar wat mij betreft voor
          rotte galem uitmaken, maar bewaar nu nog even je
          kalmte!’
          
          De zwarte Pontiac van Van Vliet komt voor de blokhut
          tot stilstand. Van Vliet draait de contactsleutel om en
          legt het brullende monster in het vooronder het zwijgen
          op. Dan kijkt Leo hem aan.
             ‘Mag ik je eens een brutale vraag stellen, eh...
          Peter?’
             ‘Als je durft...’
             ‘Vertel me eens, uh... hoe je werkelijk heet..’
             Van Vliet lijkt te ontploffen. ‘Waar haal je in
          godsnaam het lef vandaan, idioot!’ buldert hij buiten
          zinnen met een rood aanlopend gezicht en trillende
          neusvleugels.
             ‘Maar vijf jaar gele...’
             ‘Niks vijf jaar geleden! Je houdt je mond daarover,
          heb je dat?!’
             Leo krimpt ineen onder deze plotselinge woede-
          uitbarsting. Zijn ogen knijpt hij samen tot minieme
          spleetjes.
             ‘Je zei toen, uh, dat je Erik van, uh, Tilburgh
          heette,’ probeert Leo voorzichtig, zich realiserend dat
          hij het nu toch al helemaal verspeeld heeft bij Peter.
             ‘Erik van hoe?! Van Tilburgh?!!’ krijst Peter, Leo’s
          adrenalineproduktie hoger opvoerend dan het peil
          waartoe zijn bouvier vijf jaar geleden in staat was.
          
          Met een blaasbalg wakkert Peggy het haardvuur aan.
          ‘Waarom komen Peter en Leo niet binnen? Ik hoorde ze
          tien minuten geleden al aankomen...’
             ‘Stil!’ onderbreekt Teixeira met een voor hem
          zeldzaam ernstige trek om zijn mond. ‘Er is gedonder
          buiten!’
             Debbie kijkt Peggy vijandig aan. Deze laatste wendt
          haar blik af in de richting van Teixeira. Alsof er een
          startschot wordt gelost, springt het viertal als één
          man overeind en haast zich naar buiten.
          
          ‘Prutser! Leipzuurdeeg! Schorem!’
             Leo ziet de met bloed doorlopen ogen van Peter
          dreigend op hem neerkijken. Hij grijpt het portier en
          duwt het open. Als Peter uitstapt, het linkerportier
          dichtsmijt en Leo te lijf wil gaan, rent deze naar de
          ingang van de blokhut. Juist op dat moment komen de
          anderen naar buiten. Leo en Debbie vallen elkaar in de
          armen.
             ‘Wat is dat voor gelazer?’ Teixeira richt zich tot
          de van woede kokende Peter.    ‘Ik knal ‘m voor z’n
          raap, die idioot!’
             ‘Laat dat!’ Teixeira rent op Peter af als hij ziet
          dat deze naar zijn jachtgeweer grijpt. Hij houdt hem
          tegen en probeert hem wat te bedaren. ‘Hoor eens Peter!
          Laat hem met rust! Je...’
             ‘In z’n graf, daar hoort-ie thuis! Begrijp je dan
          niet met je domme kop dat-ie dood moet!’
             Teixeira grijpt Peter bij zijn motorjack. ‘Kalmeer!’
             ‘Laat me los, plurk! Ik...’
             Als Teixeira zijn vriend loslaat, trekt deze zijn
          motorjack recht en zegt: ‘Ik kan die Zegveld niet meer
          luchten. Hij moet eruit!’
             Inmiddels is Peggy naast haar vriend gaan staan en
          kijkt Teixeira arrogant aan.
             ‘Luister, Teix,’ zegt Peter. ‘Je kan kiezen: of ik
          schiet Zegveld dood, of ik stop met de zaak White
          House.’
             ‘We hadden een afspraak, Peter.’ Teixeira kijkt over
          zijn schouder en ziet Leo, die duidelijk zijn gebrek
          aan zelfvertrouwen laat zien, naar de grond kijken. Kim
          laat met haar ogen merken dat zij zich achter Teixeira
          schaart. Debbie heeft haar arm om Leo geslagen en het
          is duidelijk, dat zij in staat is, Peter en Peggy te
          lynchen.
             ‘Leo blijft!’ Teixeira twijfelt niet. Liever Peter
          weg dan Leo dood.
             ‘Goed. Dan zoeken jullie het zelf maar uit. Peggy,
          kom!’ Vastberaden stappen Peter en Peggy in de Pontiac.
          Als de motor wordt gestart en de wagen zich in beweging
          zet, wordt het linker portierraampje zoemend geopend en
          klinkt de stem van Peter: ‘En jullie blijven nu ook met
          je fikken van dat White House af!’
             Het viertal zoekt dekking voor een aanval van met
          geweld opspattend grind, veroorzaakt door de met
          gierende banden optrekkende Pontiac. Een grote wolk van
          zand en uitlaatgassen trekt langzaam op. De Pontiac is
          verdwenen. Het viertal blijft staan, Teixeira met zijn
          rug naar de anderen. Leo is de eerste die de ijskoude
          stilte doorbreekt. ‘Teix, ik...’
             ‘Kom, Kim, we gaan weg!’ Teixeira neemt zijn
          vriendin bij de hand en loopt met haar naar de
          Cadillac. Debbie en Leo zijn te overdonderd om hen
          tegen te houden.
          
          Vermoeide vogels die hun nachtrust doorbrengen in de
          bomen van het Mastbosch, worden zonder mededogen gewekt
          en zien onder zich een veel te ruw bestuurde Amerikaan,
          vijf minuten later gevolgd door een ronkende eend.
          
          
          ZEVEN
          
          ‘Dat is afgesproken... Ik overleg met Debbie en dan bel
          ik terug...’ Leo Zegveld neemt een laatste trek van
          zijn shagje en voelt de hitte van de askegel tegen zijn
          door nicotine vergeelde vingers.
             ‘Debbie!’
             ‘Ik kom!’
             Als Debbie de Jong de trap afkomt, laat ze haar van
          naaldhakken voorziene rode puntschoentjes op de houten
          treden kletteren. Ze loopt naar de keuken en begint
          koffie te zetten.
             ‘Wat is er?’
             ‘Teixeira belde net op. Hij wil met ons naar het
          White House.’
             ‘Prachtig.’ Debbie staakt haar werkzaamheden. ‘Dat
          is heel mooi.’
             ‘Inderdaad.’    ‘Dat komt heel mooi uit, ik had het
          eigenlijk al opgegeven.’
          
          ‘Maar waarom juist nu?’
             Teixeira de Mattos, Kim Moreno, Leo Zegveld en
          Debbie de Jong zitten in de stijlvolle Amerikaan en
          rijden naar het White House.
             ‘Omdat... omdat ik denk dat Van Vliet ook niet stil
          zit. Als we vanavond zouden gaan, hadden we een
          redelijke kans hem daar tegen het lijf te lopen en dan
          waren de gevolgen niet te overzien.’
             Met tegenzin accepteren Leo en Debbie het feit, dat
          het tijdstip van de roof verschoven is van de
          zondagavond naar de zondagmiddag.
          
          ‘Ik wil niets meer met die Zegveld en De Mattos te
          maken hebben, dus doen we het niet. Ze zoeken het nu
          zelf maar uit.’ Peter van Vliet opent vastberaden het
          portier van zijn auto. Peggy Latana stapt aan de andere
          kant in.
             ‘Dus proberen we het niet?’
             ‘Denk jij dat wij dat karwei even met z’n tweetjes
          kunnen klaren? Ik heb trouwens het gevoel dat De Mattos
          en de rest daar vanavond wel zullen zijn.’
             ‘Dan wachten we ze toch op in Madrid?’
             ‘Nee, Peggy! We vergeten alles gewoon!’
          
          ‘Ik hoop maar dat dit lukt,’ zegt Debbie, ‘zo
          overdag...’
             ‘We kunnen niet anders, Deb.’
             ‘Maar iedereen... Al die mensen dan, die hier langs
          lopen? Het is toch idioot om dat gewoon overdag te
          doen!’
             Teixeira verplaatst zijn rechtervoet van het rechter-
          naar het linkerpedaal en stopt de Cadillac aan de kant
          van de weg. ‘Debbie, als je gaat twijfelen, geef ik je
          nu de kans om weg te gaan. Dan doen we het zelf wel.’
             ‘Maar...’ Debbie, die anders zo zelfverzekerd is,
          lijkt nu even niet te weten wat te doen. Ze twijfelt
          tussen meedoen en de daaraan verbonden risico’s, of de
          hele zaak vergeten en veilig naar huis terugkeren.
          Zonder kaartje, zonder geld.
             ‘Goed, ik doe mee.’
             Teixeira knikt voldaan en zet de wagen weer in
          beweging.
          
          ‘Verrek, dat ding staat bijna leeg, we moeten nog
          tanken,’ zegt Peter, terwijl hij naar de benzinemeter
          staart. ‘In het Ginneken is een pomp, daar rij ik even
          langs.’
             ‘Dan komen we langs het White House,’ merkt Peggy
          cynisch op.
          
          Een zilvergrijze Cadillac houdt halt voor het White
          House. Teixeira stapt uit en opent de kofferbak.
          Inmiddels zijn de anderen ook uitgestapt.
             ‘Kim, jij gaat met Debbie en Leo naar binnen. Ik
          blijf hier klaar staan om weg te rijden.’
             Teixeira overhandigt Leo en Debbie wat
          inbraakgereedschap. ‘Leo, doe alles op je gemak, maar
          doe het goed. Als er iets fout gaat, draai ik je nek
          om.’ Angstig knikt Leo en loopt met de twee vrouwen het
          tuinpad van het White House op. Enkele voorbijgangers
          kijken verbaasd naar het groepje. Teixeira loopt naar
          hen toe.
             ‘Weet u waar ik restaurant De Boschwachter kan
          vinden?’ De voorbijgangers leggen hem de weg uit.
          Vervolgens houdt Teixeira hen bezig met het voordragen
          van de dodenscène uit Shakespeare’s King Lear.
             ‘If ever thou wilt thrive, bury my body...’
             ‘Wat zegt u nu?’    ‘And give the letters which thou
          find’st about me, to...’
             ‘Neemt u ons niet kwalijk.’ Verontwaardigd vervolgen
          de voorbijgangers hun weg, af en toe nog omkijkend naar
          Teixeira, die onverstoord doorgaat met zijn
          afleidingsmanoeuvre.
             ‘Die vent is geschift,’ fluistert de ene
          voorbijganger tegen de andere, als ze op veilige
          afstand van Teixeira zijn.
             ‘O, untimely death!’ schreeuwt Teixeira hen na. ‘I
          know thee well, a serviceable villain, as duteous to
          the vices of thy mistress, as badness would desire!’
             Als Teixeira bemerkt, dat Leo, Debbie en Kim erin
          zijn geslaagd, onopvallend het White House binnen te
          dringen, vervolgt hij binnensmonds: ‘What, is he dead?
          Sit you down father, rest you.’
             Teixeira gaat op een paaltje zitten rusten en
          grinnikt wat in zichzelf, tevreden over zijn geslaagde
          afleidingsmanoeuvre.
          
          ‘Daar staat-ie.’ Kim wijst naar een klein tafelformaat
          kluis met een grote knop met cijfers erop.
             ‘Hier heb je een bunsenbrander, Deb.’ Leo geeft het
          apparaat aan Debbie.
             ‘Ik denk dat ik dat ding niet eens nodig heb,’ zeg
          ze, terwijl ze op het kluisje afloopt, ‘het is een
          eenvoudig cijferslot. Ik ken dat type.’
             ‘Goed, ga je gang, Deb.’
             ‘Kunnen we dat ding niet meenemen? Dit kan wel lang
          duren.’
             ‘Nee,’ zegt Kim, ‘het is op de een of andere manier
          vastgeklemd. Je zult het hier moeten doen.’
          
          ‘Toch vind ik het zonde om deze zaak te laten schieten,
          Peter.’ Peggy kijkt beduusd voor zich uit, als een
          kleuter die bij een snoepwinkel inhoudt en door haar
          vader aan haar arm verder wordt getrokken. ‘Kunnen we
          niet naar Teix gaan en de ruzie bijleggen?’
             ‘Geen denken aan! Met die verrader erbij gaat dat
          zaakje toch de mist in. Daar zet ik mijn vrijheid niet
          voor op het spel.’
             Peter stuurt zijn Pontiac de Burgemeester
          Kerstenslaan op.
             ‘Ik vind dat je fout gehandeld hebt, schat. Je had
          toch nog wel een paar dagen met ze, of althans, met
          Zegveld op kunnen schieten? Dan hadden we ieder drie
          ton en daarna hadden we ieder onze eigen weg kunnen...’
             ‘Peggy, houd nu eindelijk eens je kop! Ik kan wel
          zonder die roof. En zeker zonder De Mattos!’ Van Vliet
          kijkt ineens verschrikt naar het White House, waar ze
          op dit moment langsrijden. ‘Kijk nou! Daar staat-ie!’
          
          Terwijl Debbie geconcentreerd met één oor aan de kluis
          en één hand aan de knop luistert naar een
          onregelmatigheid in het transport van de
          cijferslotpalletjes, bekijkt Leo het prachtige,
          stijlvolle interieur van deze kamer van het White
          House. Als hij een diamanten asbakje vastpakt en deze
          in zijn zak wil steken, roept Kim.
             ‘Laat staan, idioot! We zijn hier niet voor zulke
          kruimeldiefstalletjes!’
             Verschrikt zet hij het kleinood terug en werpt, niet
          wetende wat te doen, een blik naar buiten.
             ‘Leo, doe...’
             ‘Jezus, zie je dat! Daar komt Van Tilb... Van Vliet
          aan!’
             ‘Wat?! Jezus, ja!!’
          
          Teixeira steekt uit verveling een sigaret op. Met een
          arm leunt hij tegen zijn Cadillac Fleetwood Brougham.
          Als hij zijn longen vult met de rook van de eerste
          trek, hoort hij het karakteristieke geluid van een
          Pontiac Firebird Trans Am Turbo, gevolgd door het
          piepen van de remmen. Hij draait zich om en ziet Van
          Vliet uitstappen.
          
          De cijfercombinatie is gevonden. Begerig grist Debbie
          het kaartje uit de kluis. ‘Het is gebeurd, Kim.’
             ‘Dat werd tijd! We moeten hier vandaan! Peter is
          hier!’ Kim pakt het kaartje van Debbie over en stopt
          het tussen haar borsten.
             ‘Hé!’ roept Leo. ‘Hij valt Teix aan!’
             Met z’n drieën snellen ze naar de deur.
          
          Peter rent als een bezetene op Teixeira af. De woedende
          crimineel pakt hem bij zijn kleding en slaat hem recht
          in zijn gezicht. Teixeira valt achterover.
             ‘Jezus, man...’
             Peter laat Teixeira niet uitpraten. Met een enorme
          uithaal trapt hij Teixeira in zijn zij. Inmiddels is
          Peggy uitgestapt.
          
          ‘Maar Teix dan!’ Kim wordt hysterisch als Leo en Debbie
          besluiten, ervandoor te gaan.
             ‘Kom nou mee, Kim!’ Even staat Kim besluiteloos, dan
          rent ze achter Leo en Debbie aan.
          
          ‘Waarschijnlijk is de rest binnen, Peter,’ zegt Peggy.
          Peter geeft de kreunende Teixeira een trap na en zegt:
          ‘Laten we ze halen. Ik vermoord die Zegveld.’ Peters
          woede is weer tot het kookpunt gestegen.
             ‘Peter, kijk! Daar gaan ze!’
          
          Debbie, Kim en Leo zien dat de afstand naar de Cadillac
          te groot is en besluiten de Pontiac te pakken. Ze
          rennen het tuinpad af in de hoop, dat Peter hen niet
          ziet.
          
          Peter draait zich om en ziet het drietal naar zijn auto
          rennen. ‘Hé!! Wat moet dat!’ Zijn reaktie komt te laat.
          Leo heeft de Pontiac reeds gestart en rijdt met
          spinnende achterwielen weg.
             ‘Kom.’ Peggy roept haar razende vriend tot de orde.
          ‘We pakken de Cadillac! Kom op!’
             Met grote, driftige passen haast Peter zich,
          snuivend van woede, naar de Cadillac en neemt plaats
          achter het stuur. Peggy gaat naast hem zitten.
          Onwennig, maar door de haast tot tempo gedwongen, zet
          Peter de slee in beweging en zet de achtervolging op
          zijn eigen Pontiac in.
             ‘Dat rotding is niet vooruit te branden!’ Peter
          werpt een blik op de benzinemeter. Half vol. Dan schiet
          hem iets te binnen. Met de benzinevoorraad in zijn
          Pontiac is het iets treuriger gesteld. ‘Haha! Die
          klungel weet niet dat de benzine bijna op is. Haha!’ In
          de verte ziet Peter de Pontiac rijden. ‘Die zak kan
          niet eens rijden! Als hij mijn vuurvogel maar heel
          laat!’
          
          ‘Shit, nee toch! Ik denk dat de benzine bijna op is.’
          Leo probeert de benzinemeter met zijn ogen richting
          "vol" te bewegen. Kim, die achterin zit, kijkt
          verschrikt om en ziet Van Vliet naderen. De motor
          begint te haperen; de Pontiac geeft te kennen dat hij
          met minder geen genoegen neemt...
          
          ‘Schitterend! Het is zover!’ Op Peters gezicht
          verschijnt een gemene grijns. ‘Prachtig hè, Peggy? Vind
          je dit niet leuk? Kom op, zeg eens wat!’
             Peggy kijkt alleen recht voor zich uit, als Peter de
          Cadillac naast zijn stilgevallen Pontiac tot stilstand
          brengt. Peter stapt uit en haalt zijn revolver
          tevoorschijn.
          
          Leo stapt uit de Pontiac en zet het op een lopen. Een
          schot klinkt. Leo stort gewond ter aarde. Debbie kan
          haar emoties niet meer de baas, stapt uit en gaat Peter
          krabbend en gillend te lijf. Met één arm houdt Peter
          Debbie op een afstand. Met zijn andere arm wijst hij
          Debbie op Zegveld, die een paar meter verder roerloos
          aan de kant van de weg ligt.
             ‘Wil jij daar straks ook zo liggen? Zo niet, hou je
          dan koest!’
             Debbie laat zich door deze woorden niet uit het veld
          slaan en probeert Peter uit onbeheerste wraakzucht te
          raken waar ze kan. Geamuseerd en met het grootste gemak
          houdt hij de tierende Debbie op een afstand. Als Debbie
          haar rechtervoet in een voor Peter zeer gevoelig
          gedeelte plant, straft Peter dit af door haar met de
          kolf van zijn pistool op haar hoofd te slaan. Verdoofd
          valt ook zij neer. Nu Kim nog, denkt Peter.
          
          Voor het White House staat een groepje mensen onthutst
          te kijken naar de gewonde Teixeira, die vloekend bij
          bewustzijn komt.
             ‘Waar ben ik?’
             Een gezette dertiger met een hoog voorhoofd zegt:
          ‘Rustig maar, er is een ziekenauto in aantocht.’
             Als de waas voor zijn ogen verdwijnt, bemerkt hij
          dat tientallen mensen zich om hem heen hebben
          verzameld.
             ‘Och, moet je dat daar toch zien liggen, Toos!’
             ‘Dat zullen die drugs wel weer zijn, Els...’
             ‘...Misschien hadden we beter ook de politie kunnen
          bellen...’
             ‘Papa, wat is er met die meneer gebeurd?’
             ‘Doorlopen Jeroen.’
             Teixeira verheft zijn bovenlichaam en betast met een
          pijnlijk gezicht zijn wond.
             ‘O kijk Guus, hij is bijgekomen!’
             ‘Meneer, is alles met u in orde?’
             Teixeira voelt zich even als een chimpansee, die op
          een drukbezochte zomerse dag in Artis bij het uitvoeren
          van wat kunstjes drommen toeristen voor zijn kooi
          verzamelt.
             ‘In orde? In orde?!!’ schreeuwt Teixeira. ‘Met mij
          is alles prima, man! Zie ik er niet geweldig uit dan?!’
             Dan realiseert hij zich, wat er precies gebeurd is.
          Alsof hij gestoken wordt door een wesp, springt hij
          overeind. ‘Kim!! Waar ben je!!’ Schichtig kijkt hij om
          zich heen om een spoor van Kim te ontdekken. Zijn
          uitzicht wordt echter ernstig belemmerd door de
          inmiddels tot een dertigtal mensen aangegroeide massa
          nieuwsgierigen om hem heen.
             ‘Donder op jullie, allemaal! Weg!!’ schreeuwt
          Teixeira. ‘Bemoei je met jullie buren, met de bloemen
          in jullie tuin, maar laat mij met rust!!’
             De massa deinst achteruit.
             ‘Die man is niet bij zinnen...’ wordt er zachtjes
          gefluisterd. ‘Kom, laten we hier weggaan.’
             Kinderen drukken zich angstig tegen hun ouders aan.
          Teixeira kijkt nogmaals om zich heen. Kim is hier niet,
          flitst door zijn hoofd. Dan rent hij naar voren, pakt
          een willekeurig dagjesmens bij zijn bonte zomershirt en
          schreeuwt: ‘Waar zijn die auto’s gebleven?! Die auto’s
          die hier stonden! Een zilveren en een zwarte!! Waar
          zijn die gebleven?! Nou?!!’    ‘Kwe... Kwenie
          m’neer...’
             ‘Ach!’ Woedend verlost Teixeira zijn greep. ‘Niemand
          hier die dat weet, huh?!’
             De omstanders bij wie Teixeira in de buurt komt,
          springen angstig achteruit.
          
          ‘Peter!’ roept Peggy. ‘Laat Kim met rust! Zij weet
          misschien waar het kaartje is!’
             Peter, die op het punt staat, Kim onder handen te
          nemen, realiseert zich dat het kaartje nu binnen zijn
          bereik is gekomen. Hij vraagt Kim, die ongelofelijk
          angstig is: ‘Heb jij dat kaartje, Kim?’
             Kim denkt aan het kostbare stukje metaal, dat zich
          tussen haar borsten bevindt. Ze ziet een mogelijkheid
          om bij Teixeira te komen.
             ‘Nou, komt er nog wat? Heb jij dat kaartje?!’
             ‘Teixeira heeft het...’
             ‘Verrrrdomme!’ Peter heeft er spijt van, dat hij
          Teixeira er niet direkt naar gevraagd had. ‘Kom uit
          mijn auto.’ Hij sleurt Kim uit de Pontiac en sleept
          haar naar de Cadillac. Kim wordt achterin gezet en de
          portieren worden dichtgegooid. Kim voelt zich wat
          rustiger, nu ze naar Teixeira gaan. Ze is ingenomen met
          haar slimme antwoord. Als Peter het oploopje bij het
          White House ziet, zegt hij: ‘Teixeira? Ik wist niet dat
          hij met toeristen omging.’
          
          Plotseling hoort Teixeira het vertrouwde geluid van
          zijn Cadillac. Hij kijkt om en ziet de wagen tot
          stilstand komen. Als hij zijn blik richt op de
          inzittenden, ziet hij Van Vliet, Peggy en Kim. Peter
          stapt uit. ‘Hé Teix, hier met dat kaartje of ik maak
          korte metten met je!’
             De toeristen deinzen achteruit voor de verschijning
          van Van Vliet, die met een zeer agressieve trek op zijn
          gezicht op Teixeira afloopt. Teixeira heeft Peters
          bedoelingen door en begrijpt dat hij iets moet doen.
          Bliksemsnel haalt hij zijn revolver tevoorschijn.
          Zonder na te denken lost hij een schot in de richting
          van Peter. De omstanders rennen gillend weg. Teixeira
          miste. Voordat Teixeira de kans krijgt, opnieuw aan te
          leggen, zit Peter weer in de Cadillac.
             ‘Kim!’ schreeuwt Teixeira, als hij zijn Cadillac
          weer ziet wegrijden. Ik moet een vervoermiddel hebben,
          denkt hij. Haastig kijkt hij om zich heen. Hij steekt
          zijn revolver bij zich en terwijl hij zijn zonnebril
          opzet, rent hij in de richting van het bos.
          
          ‘Teix!’
             ‘Houd je mond, viswijf!’
             ‘Help! Laat me gaan, Peter, laat me gaan!’
             Kim weet zich niet meer te beheersen. Als een wilde
          kat slaat ze om zich heen. Ook Peter, die de auto
          bestuurt, blijft niet gespaard voor Kims
          ongecontroleerde gedrag.
             ‘Verdomme, Peggy! Probeer die teef eens wat te
          kalmeren! Straks knallen we tegen een boom!’ Vloekend
          corrigeert Peter de door Kim veroorzaakte
          koersafwijkingen.
          
          ‘Lekker weertje hè.’
             ‘Jazeker, en zo rustig.’
             ‘Wil jij nog een bakje koffie?’
             ‘Ja, lekker. Zeg, waar zijn Johan en Edward
          eigenlijk?’
             ‘Die zijn binnen geloof ik. Ze zijn met andere
          kinderen aan het spelen.’
             ‘Roep ze eens. Edward heeft zijn cola nog niet op.’
             ‘Laat ze maar, joh. Het is zo lekker rustig.’
             Het terras van Hotel Mastbosch, gelegen aan de rand
          van het bos, is druk bezet door mensen die op een
          zomerse dag als deze, onder het genot van een kopje
          koffie, komen genieten van de stilte in het bos.
             Plotseling wordt de stilte verbroken door het luide
          gebulder van een aanstormende twaalfhonderd cc Harley
          Davidson, die voor het terras van Hotel Mastbosch
          stilhoudt. De bestuurder is een langharige
          mooiweermotorrijder, gestoken in een leren motorpak.
          Als hij zijn helm afzet en zijn pak gedeeltelijk
          openritst, haalt hij uit een opbergruimte achterop de
          motor een vat benzine.
             Teixeira de Mattos komt aanrennen. Hij laat de zolen
          van zijn rode schoenen met harde, droge klappen op het
          asfalt neerkomen. De hoofden van de terrasbezoekers
          draaien zich, alsof het een tenniswedstrijd betreft,
          van de motorrijder naar de naderende Teixeira. De
          mensen kijken elkaar verstoord aan, als ze bemerken dat
          Teixeira’s witte pak besmeurd is met bloed.
          
          Terwijl Peggy zich inspant om de spartelende Kim te
          beteugelen, laat Peter de auto van Teixeira in de
          richting van de Belgische grens rijden.
             ‘Laat me los, jij verrekte slet! Laat me los!’
             Peggy heeft het moeilijk, de hysterische Kim in de
          hand te houden. Bovendien gaat haar geweten haar nu
          parten spelen. Als Peggy’s aandacht even verslapt,
          grijpt Kim haar kans. Ze buigt voorover en grijpt wild
          het hoofd van Peter vast. Peggy laat haar begaan. Door
          deze onverwachte beweging wordt Peter het zicht
          ontnomen. Uit veiligheidsoverwegingen trapt hij direkt
          op de rem. Gierend komt de Cadillac tot stilstand. Kim
          maakt van de gelegenheid gebruik door pijlsnel haar
          portier open te rukken en de wagen uit te schieten.
             ‘Hé, verdomme! Peggy! Waarom doe jij dan niets?!’
          Peter gooit zijn portier open en loopt Kim even
          achterna. Dan pakt hij zijn pistool.
             ‘Nee Peter! Niet schieten! Laat haar!!’
             Peter negeert het gekrijs van zijn vriendin.
          
          Teixeira houdt even halt en ziet dat de motorrijder op
          het punt staat, het contact af te zetten. Teixeira rent
          op hem af met de woorden: ‘Hé, wacht even!’
             Verbaasd draait de motorrijder zich om en ziet
          Teixeira op zich afkomen. ‘Wat is er?’ reageert de
          motorrijder koel. Teixeira valt de man aan. Een
          krachtige stomp treft de maagstreek van de motorrijder.
          Deze zijgt kreunend ineen. Op het terras staan enkele
          mensen geschrokken op. Twee dagjesmensen haasten zich
          naar het tafereel om de gedupeerde motorrijder te hulp
          te schieten en met Teixeira af te rekenen. Teixeira is
          ze echter sneller af. Hij springt op de nog draaiende
          motor, draait de benzinedop op het reservoir en rijdt
          steigerend weg. Een golf van verontwaardiging gaat over
          het terras.
             ‘Oh, oh! Bel de politie!’
             ‘Wat vreselijk!’
             ‘Zag je dat?’
             ‘Oh, Theo!’
             ‘Laat een ziekenwagen komen!’
             ‘Draag die man naar binnen!’
             ‘Ik heb een EHBO-cursus gedaan...’    ‘Nou, doe dan
          wat!’
             ‘Heeft iemand het kenteken genoteerd?’
             ‘Welk een banaal gedrag!’
             ‘Kom Hans, we gaan naar huis!..’
          
          
          ACHT
          
          Teixeira de Mattos rijdt als een blinde in het donker.
          Met een enorme snelheid baant hij zich een weg tussen
          de toeristen op deze zonnige zondagmiddag. Alles wat
          hem voorkomt als een belemmering voor zijn vaart,
          ontwijkt hij. Maar waarheen leidt zijn weg? Hij weet
          het zelf niet. Ze hebben Kim en het kaartje te pakken,
          denkt hij, maar waar zijn ze in godsnaam? Waar zijn ze
          naar toe? De angstige gedachte, dat Kim om het leven
          gebracht zou zijn, bekruipt hem. Nee! Niet weer!
             In een flits ziet hij het wonderschone, knappe
          gezicht van Esther Belmarez voor zich opdoemen. Zij
          werd vermoord. Als... Als Kim hetzelfde overkomt,
          dan... Dat zou ik niet kunnen verdragen! In een vlaag
          van gedachtenverwarring besluit Teixeira koers te
          zetten richting Sint Willebrord, in de hoop Peter thuis
          aan te treffen. Als die pooier het lef heeft om aan
          mijn Kim te komen, dan... zal ik hem martelen,
          pijnigen, ik zal hem opjagen...
             Teixeira denkt alleen aan zijn vriendin. Het kaartje
          interesseert hem niet meer. En wat zou er met Debbie en
          Zegveld gebeurd zijn? Van Vliet heeft ze gedood, dat
          kan niet anders. De vuile gluiperd...
             Bij de woning van Van Vliet aangekomen, ziet hij
          geen Cadillac staan. En waarom heeft Van Vliet mijn
          auto gepakt? Teixeira doet dit probleem af als
          irrelevant. Als hij steigerend wegrijdt uit Sint
          Willebrord, kijken de buurtbewoners, voor zover deze
          niet met hun kinderen naar het zwembad of naar het bos
          zijn gegaan, wat verbaasd op en lachen inwendig omdat
          ze nu weer iets hebben gezien, waarover ze nog eens
          kunnen opscheppen. En die vent had allemaal bloed op
          zijn pak. En hij reed zonder helm. En keihard. En hij
          steigerde zelfs. En dat reed zomaar bij ons door de
          straat!
          
          Een gewoon dagjesmens, iemand uit de Randstad, die hier
          in Breda met zijn gezin een aantal ijsjes en wat cola
          komt verorberen, zal nogal verbijsterd zijn over de
          gang van zaken in het Bredase Mastbosch. Een Harley
          Davidson met daarop een bebloede man met zonnebril en
          zonder helm, alles en iedereen op het laatste moment
          ontwijkend, komt je immers niet dagelijks
          voorbijscheuren.
             Teixeira heeft inmiddels de volgende redenering in
          elkaar gezet: Als Kim zich van Peter en Peggy weet los
          te maken, zal zij òf naar Meerle gaan om mij daar op te
          wachten, òf naar Madrid. Misschien denkt ze dat ik daar
          ben. En als Peter Kim vermoordt... Teixeira huivert bij
          deze gedachte. Dan zal Peter het kaartje hebben en naar
          Madrid gaan. Dus wat doe ik: Meerle, en een boodschap
          voor Kim achterlaten, dan naar Brussel en het vliegtuig
          naar Madrid...
             Het staat hem tegen, dat er een redelijke kans is
          dat Kim vermoord wordt zonder dat hij daar iets aan kan
          doen. Als ik haar kon beschermen... Als ik Peter kon
          tegenhouden...  Die schoft... Die gore... Teixeira
          realiseert zich, dat hij zichzelf niet meer is.
          
          Als Peter van Vliet op de wegrennende Kim wil vuren,
          hoort hij de startmotor van de Cadillac. Hij kijkt om
          en ziet, dat Peggy Latana plaatsgenomen heeft op de
          bestuurdersstoel. Dan rijdt zij weg, Peter
          achterlatend. Peter laat zijn wapen vallen en rent de
          wegrollende Amerikaan achterna. ‘Hé, kom terug! Wat doe
          je nou!!’
          
          Nu ben je te ver gegaan, lieve Peter. Nu heb je het
          verknald. Ik ga ervandoor. Ik laat je alleen, Van
          Vliet.
          
          Het dringt niet tot Peter door, dat het zinloos is om
          Peggy achterna te rennen. Hij is door het dolle heen.
          Laat ze me alleen, de trut! Hoe haalt ze het in haar
          hoofd. Wat moet ik doen? Alleen. Alleen.
          
          Kim Moreno loopt als een bezetene. Uitputtingszweet
          mengt zich met angstzweet. Wat doet hij? Schiet hij me
          neer? Komt hij me achterna? Ik durf niet om te kijken.
          Gaat hij me doodrijden? Oh, Jezus! Waar is Teix? Ik
          moet lopen... Ik moet blijven lopen...
          
          Voor Teixeira rijdt een oranje Peugeot 305. De
          bestuurder van de auto begint wild te claxonneren als
          Teixeira, op de gestolen Harley, vlak achter hem gaat
          rijden. Teixeira besluit rechts in te halen en zo een
          haakse bocht, waarvan het zicht op de loodrechte tak
          hem wordt ontnomen door dichtbegroeid, drie meter hoog
          struikgewas, af te snijden.
          
          Kim rent zich de benen van haar lijf. Ze is bang dat
          Van Vliet haar achtervolgt. Ze hoopt dat ze iemand
          tegenkomt bij wie ze bescherming vindt. Wie kan Van
          Vliet nou tegenhouden? denkt ze. Als Van Vliet me
          achterna zit, ben ik verloren...
             Het is duidelijk, dat het lieve meisje niet meer
          rechtlijnig denkt. Deed ze dat wel, dan zou ze hebben
          omgekeken en bemerkt hebben, dat Peter in geen velden
          of wegen meer te bekennen is.
          
          Als Teixeira langs de luid toeterende Peugeot rijdt en
          afremt voor het nemen van de bocht, ziet hij een
          gestalte de hoek omkomen.
          
          Kim mindert vaart voor een bocht. Verschrikt staat ze
          stil als ze twee voertuigen recht op zich af ziet
          komen.
          
          Teixeira schrikt en wijkt uit naar links. De bestuurder
          van de oranje auto remt en gooit zijn stuur naar links.
          
          Kim ziet de oranje Peugeot tot stilstand komen tegen
          een boom, waarin de initialen RS en DO, verenigd door
          een hart, gekerfd zijn.
          
          Teixeira valt van de Harley door zijn plotselinge
          uitwijkmanoeuvre. Deze glijdt in de richting van de
          onverwachte tegenligger.
          
          Kim weet het machtige gevaarte dat op haar afkomt, net
          te ontwijken en belandt met een grote smak in de
          greppel, die naast de weg is gegraven.
          
          Teixeira slaat door en rent vloekend en tierend in de
          richting van de gevloerde tegenligger. Hij staat
          stokstijf als hij Kim in de greppel ziet liggen.
          
          Besmeurd door allerlei vuiligheid en begroeisel
          krabbelt Kim overeind en ziet haar vriend voor zich
          staan.    ‘Oh, Kim! Je had dood kunnen zijn!’
             Ze vallen in elkaars armen.
             ‘Teix! Wat is er gebeurd? Je hebt gebloed! Je bent
          gewond!’
             ‘Dat doet nu niet terzake, lieverd. We moeten weg.
          Waar is Van Vliet?’
             ‘Ik weet het niet. Ik hinderde hem tijdens het
          rijden. Hij moest stoppen; toen zag ik mijn kans schoon
          en vluchtte. Ik heb niet omgekeken, dus..’
             Teixeira laat zijn geliefde los en verzoekt haar, te
          helpen bij het overeind trekken van de Harley.
             ‘Teix, kijk, die auto! Er ligt iemand in, gewond!’
          Kim loopt op het wrak af. ‘Hé, die bestuurder zit klem!
          Teix!’
             ‘Help mij liever met die motor.’ Teixeira slaagt er
          niet in, het zware gevaarte overeind te krijgen. ‘Kim!
          Denk nou even aan jezelf! Help me nou! We moeten
          ervandoor!’
             Kim negeert haar vriend en slaagt erin, het portier
          van de Peugeot open te rukken. Als zij de zwaargewonde
          bestuurder probeert te bevrijden uit zijn benarde
          positie, hoort ze dat de radio aan staat. Een stuk
          nederlandstalige muziek wordt onderbroken voor een
          mededeling.
             ‘Dan volgt hier een politiebericht. Zojuist vond in
          een woonhuis aan de Burgemeester Kerstenslaan in Breda
          een roof plaats door een aantal nog onbekende personen.
          Ook onbekend is, om hoeveel personen het hier gaat. De
          dieven zijn voortvluchtig in een grijze Cadillac
          Fleetwood Brougham, kenteken FX-81-TM, en één van hen
          is voortvluchtig op een gestolen motorfiets, merk
          Harley Davidson, kenteken en type onbekend. Beide
          voertuigen begeven zich in de richting van de Belgische
          grens. De politie verzoekt...’
             Kim twijfelt geen moment, staakt haar werkzaamheden
          en helpt Teixeira met zijn vergeefse pogingen, de
          Harley verticaal te krijgen. Met hulp van Kim staat de
          motor in enkele ogenblikken overeind.
             Teixeira start de motor. ‘Kim, spring achterop. We
          moeten er snel vandoor.’
             ‘Ze zijn al een zoekaktie begonnen, Teix!’ zegt zij,
          terwijl ze achterop de motor plaatsneemt. Even later
          scheurt de Harley Davidson in de richting van België,
          de gewonde bestuurder van de Peugeot kreperend achter
          zich latend.
          
          Een oude man, die op deze zonnige dag een wandeling op
          de Overaseweg onderneemt, maakt een opmerking over de
          jeugd van tegenwoordig als hij een Harley Davidson met
          daarop twee jonge mensen in gehavende kleding voorbij
          ziet razen. Als hij een paar meter doorloopt, valt zijn
          oog op het roerloze lichaam van een zwerver langs de
          weg...
          
          ‘Daar staat iemand midden op de weg!’ schreeuwt
          Teixeira boven het motorlawaai en windgeruis uit.
             ‘Ik versta je niet!’ Kim heeft haar armen om het
          middel van haar vriend geslagen, om zodoende te
          voorkomen dat zij door de enorme snelheid van het
          voertuig af zou vallen. Teixeira laat met zijn
          linkerarm het stuur los en wijst in de richting van de
          lange gestalte, die zich enkele honderden meters voor
          hen bevindt.
             ‘Teix! Dat is Van Vliet!’
             ‘Ik hoor je niet!!’
             ‘Peter van Vliet!!!’
             Een schok gaat door Teixeira heen, als hij Peter
          herkent.
          
          Leo Zegveld, bij bewustzijn gekomen door het geraas van
          de Harley, betast zijn schotwond en slaakt een kreet
          van pijn.
             ‘Debbie..?’ Stilte. Alleen het geluid van een zich
          in de verte verwijderende motor is te horen. ‘Debbie!!’
          Zijn hysterisch geschreeuw krijgt geen respons. Als hij
          zich omdraait, ziet hij geen Debbie, maar een oude,
          grijze man, die zich een paar meter van hem vandaan
          hoofdschuddend omdraait...
             Vermoeid, gepijnigd en hopeloos valt Leo weer neer.
          
          Teixeira laat het gas los als hij de gestalte van Peter
          van Vliet nadert. Deze staat met zijn lange benen
          gespreid en kijkt in de richting van de hem
          tegemoetkomende Harley. Op ongeveer vijftien meter
          afstand voor Peter stopt Teixeira de motor.
          
          ‘Kan ik meerijden, Teix?’ vraagt Peter van Vliet met
          een staalhard gezicht. Hij staat nog steeds met zijn
          benen wijd. Tussen zijn ledematen verdwijnt de
          onderbroken streep die de weg in twee helften verdeelt.
          De paar huizen die langs de Overaseweg staan, liggen er
          verlaten bij.
             ‘Luister niet naar hem, Teix!’ Kim spreekt rustig en
          beheerst. ‘Het is een beest, Teix! Rijd door! Teix,
          rijd door!’
             Hoewel Peter haar niet kan zien, kijkt hij door
          Teixeira heen, met een vlijmscherpe blik.
             ‘Kom op, Teix. Je laat je eigen vriend toch niet
          in...’
             Hij krijgt niet de gelegenheid, zijn zin af te
          maken. In een razendsnel tempo schakelt Teixeira de
          Harley in de eerste versnelling en trekt brullend op.
          Kim gilt als Teixeira de motor laat steigeren. Ze klemt
          zich stevig aan haar vriend vast. Peter ziet de motor
          recht op zich afkomen...
             Teixeira laat het voorwiel op de weg landen...
             Peter denkt, dat Teixeira op het laatste moment wel
          uitwijkt...
             Teixeira voert zijn snelheid onverminderd op...
             Kim gilt...
             Peter springt opzij...
          
          Het lawaai van de Harley Davidson sterft diep in de
          verte weg. Als Peter van Vliet over zijn pijnlijke knie
          wrijft en een sigaret wil opsteken, bemerkt hij dat
          zijn pakje leeg is.......


Lêstafel
Leestafel
Reading-table

Werom / Terug / Back