terug naar de index

Mens- en dierkunde in klas 4

 

Door Gerdina Matthiessen (1999)
Het is altijd erg spannend voor een leerkracht, wanneer je aan het begin van een vierde klas staat. De eerste drie schooljaren hebben hun afsluiting gevonden, de basis is gelegd. Centraal stond de geborgenheid, het een-zijn van de kinderen met de wereld om hen heen. Nu geldt iets anders.

De meeste kinderen zijn negen, enigen al tien jaar. De tijd van het tweede "ik-beleven". Ze zitten midden in het proces van "ik hier" en de "wereld daar". Een breuk is ontstaan. Ze voelen zich niet meer geborgen. Angst kan opkomen, kritisch worden ze, dood en ziekte gaan een rol spelen, verlatenheid kan plaats maken, ze zien dingen die ze vroeger niet zagen.

Je moet hierop inspelen om ze een stap verder te brengen. Nu niet meer vanuit het een-zijn, maar vanuit henzelf.

Periodes zoals breuken, aardrijkskunde, mens- en dierkunde, de vertelstof en ook de grammatica helpen om het kind op een goede en objectieve manier te laten ervaren dat het een onontbeerlijk deel van het geheel is. In dit kader wordt de basis gelegd om eerbied voor zichzelf en de wereld te ontwikkelen.

Hoe doen we het?

Bij iedere nieuwe periode is het net een beetje Sinterklaas. De kinderen zijn nieuwsgierig en vol verwachting voor wat gaat komen. Hoewel er op deze leeftijd al een beroep op hun begrip gedaan kan worden, is het wel zo, dat het nog steeds op een gevoelsmatige manier met de wereld is verbonden.

Dan vertel je over de gestalte van de mens. Met het bolronde hoofd wordt begonnen en we zoeken naar gelijkenissen rondom ons heen en komen op de ronde aardbol. Op de vraag wat nu het minst actief aan ons is komen ze niet direct met een antwoord. Wanneer ze dan hun hoofd heen en weer schudden wordt het wel duidelijk, dat ons zo hoog geprezen hoofd wel erg lui is, want alleen bij het stilhouden ervan kunnen we alles zien en rustig denken.

Bij de romp wordt duidelijk, dat deze de vorm van een halve maan of schaal heeft, die kan ontvangen. Het is niet zo afgesloten als het hoofd. Alle pijn, vreugde, verdriet enz. hebben daar hun woonplaats.

Tenslotte komen we bij de ledematen. We praten over armen, handen en benen. Wanneer je je armen uitstrekt ontstaat er een ruimte om je heen, waarin niemand mag komen wanneer je dit niet wilt. Heel anders is dit bij een pasgeboren baby, die kan zijn armpjes nog niet uitstrekken. Daar mag je en moet je zelfs nog heel dichtbij komen, omdat een baby dit nodig heeft. De mens gaat rechtop. Het is het enige wezen dat rechtop door de wereld gaat en daardoor zijn handen vrij kan gebruiken. De benen dragen de mens overal naar toe. Belangrijk hierbij is dat het kind gevoelsmatig ervaart, dat het door zijn handen een vrij wezen is.

Dieren zijn gebonden aan hun aard. Ieder dier is ergens in gespecialiseerd en kan hiermee veel beter omgaan dan de mens met zijn handen, die onvolkomen zijn. Denk alleen maar aan de bever hoe deze stuwdammen bouwt. Dit doet een menselijke hand hem niet na. Wij hebben daarvoor werktuigen nodig. Het verschil is, dat wij kunnen kiezen en de bever niet.

Vanuit de vorm van het menselijk lichaam gaan we over op de dierkunde. We maken een verschil tussen "kopdieren" en "rompdieren". De mens is zoals gezegd een ledematen wezen.

Zoals in de embryonale ontwikkeling of nog verder terug in de evolutie waar het oog als eerste tot ontwikkeling kwam, beginnen we met de kopdieren.

Een van de mooiste voorbeelden is de inktvis. Je vertelt dat hij op de zeebodem leeft; het liefst verscholen achter iets. Roerloos ligt hij daar. De mooiste vissen zwemmen voorbij. Het is een prachtige, kleurrijke omgeving waarin hij leeft. Zijn enorme kop heeft een groot oog. Hij neemt hiermee alleen de lichtverandering waar wanneer iets voorbij komt. Je vertelt over de enorme tentakels en hoe ze kronkelen wanneer een prooi in zicht is. Je vertelt hoe de verschrikkelijke zuignappen de prooi vastzuigen, zodat de prooi geen mogelijkheid heeft om te ontkomen. Verder is er nog de inkt die ze spuiten bij gevaar of wanneer ze hun prooi willen verwarren. Ik heb ze laten raden wie zijn vijanden zijn. Dit waren de haaien. Veel vrienden heeft hij niet. Wanneer je zo`n beeld geschetst hebt en de kinderen verteld hebben wat ze nog meer weten, dan stel je hun de vraag waarin wij op een inktvis lijken. We komen op het hoofd. Ook ons hoofd moet rust hebben willen we wat zien. Dan komen we op de ogen. Die zien iets. Als het mooi is, dan willen we het hebben. Bij kleine kinderen zie je dan ook onmiddellijk dat de handen (tentakels van de inktvis) in beweging komen.

Zo ga je met de dieren aan de gang. De knaagdieren, de herkauwers, de beren, de olifanten. Ieder dier heeft iets specifieks. Ook wij hebben dat alles in ons; de hele dierenwereld, alleen niet zo volmaakt als het dier zelf, maar ook niet zo eenzijdig. Je laat de kinderen zoeken waar het specifieke van een dier in ons te vinden is. Een belangrijk aspect is de kunstzinnige verwerking van de lessen.

Periodeschriften

In de periodeschriften worden de teksten geschreven. De kinderen proberen zo mooi als ze kunnen te schrijven. Het zijn immers hun "boeken" die ze maken. Daarnaast worden de dieren en hun omgeving getekend. Meestal maak ik een voorbeeld op het bord, zodat ze zich hieraan kunnen oriënteren, wanneer ze dit willen.

Er zijn ook kinderen die hun eigen voorstellingen hebben en daarmee aan de slag gaan. De dieren worden meestal reëel getekend in het schrift. Natuurgetrouw. Het teken-element staat op de voorgrond. Het heeft te maken met de waarnemingen vanuit het oog. Vaak is het nog moeilijk om een mens of dier in de juiste proporties of beweging weer te geven.

Je ziet dat ze op deze leeftijd ook tegenover zichzelf kritisch worden. Of iets wel of niet goed gelukt is, voor hun gevoel, maakt ze blij of minder blij. Dit is een nieuw element. Voor mij is alles mooi. Ik zie hoe ze hun best doen en dit alleen geldt.

Het schilderen van de dieren en mensen

Eindelijk is het zover, dat we gestaltes gaan schilderen. Tot en met de derde klas schilderden we de zielestemmingen uit de vertel- of lesstof. Een gemeen persoon of dier werd door een gifgroene kleur weergegeven. Een wijze Mozes werd paars, een liefdevolle Mozes rood. Zo ontstond er een heel scala van zuivere- en mengkleuren waarmee we schilderden en geheel verbonden waren.

Het zijn voor de leerkracht hele mooie momenten om te ervaren dat kinderen de "taal" van de kleuren beheersen en er op een natuurlijke wijze mee om mee om kunnen gaan. Maar als vierde klas kun je hierin niet langer vertoeven. We gaan van de zielestemming naar de natuurstemming toe. We moeten naar de aarde. Bij het schilderen van de dieren gaan we uit van het wezenlijke, het typerende en karakteristieke. Dit moet vanuit de kleur tot vorm komen.

Wat is bijv. het essentiële van een koe? Welke elementen spelen hierbij een rol? Het zijn de enorme spijsverteringsorganen. Eigenlijk is het een dikke, sappige buik, die in het groene gras ligt en verteert en kauwt. Het warmte-organisme is sterk ontwikkeld. Wanneer je in een koeienstal bent geweest, dan weet je hoe warm het daarin is. De warmte is belangrijk voor het omzetten van de voeding. We gaan van deze warmte uit en schilderen karmijnrood over het gehele blad. Daarna schilderen we het dier zelf vanuit de romp; het is een rompdier. De omgeving schilderen we met blauw en geel tot een mals groen. Tenslotte schilderen we nog met blauw over de koe heen, zodat het tot rust komt. Het is tenslotte geen stier, nietwaar? Je bespreekt dit met de kinderen voordat ze gaan schilderen om ze in de juiste stemming te doen komen.

Een derde element van de kunstzinnige verwerking was het boetseren van de dieren en de mens. Bij het boetseren wordt de wil versterkt aangesproken. We gingen bij ieder dier uit van een ronde bol, die we met gesloten ogen maakten. Uit die bol toverden we de mooiste dieren tevoorschijn. Prachtige olifanten, beren, eekhoorntjes, koeien. Op het laatst konden we een grote kerststal bouwen, die ons in de adventstijd heeft begeleid.

terug naar de index