terug naar de index

Beeldhouwen op de bovenbouw

verschenenen in de schoolkrant St. Jan 1999
auteur: Anneke Verheijden

Menno Bodd‚ geeft nog niet zo lang les op de Adriaan Roland Holstschool. En beeldhouwen doet hij ook pas sinds zijn zevenentwintigste. Hij is namelijk begonnen in de verzorging, als verpleger in een bejaardentehuis. Daarnaast had hij al de hobby die hij nog steeds heeft: zingen in bandjes. Liedjes maakt hij trouwens ook nog steeds.

Toen Menno tijdens een verblijf in Florence het werk van Michelangelo zag, wist hij ineens wat hij echt wilde: dingen uit steen maken; beeldhouwen, dat was wat hij wou. Dus ging hij naar de academie voor beeldende kunsten, waar hij in 1990 afstudeerde. Hij ging als zelfstandig beeldend kunstenaar aan de gang in een grote schuur, waar hij grote beeldhouwwerken maakte. Hij exposeerde in die tijd ook veel. Maar ook al was dit het werk dat hij wilde doen, toch viel het hem na verloop van tijd niet mee zo te leven: altijd in je eentje in je atelier met steen bezig zijn, gaf hem het gevoel langzamerhand zelf een brok steen te worden. Wat hem opviel aan zijn eigen werk was, dat het verschilde al naar gelang het seizoen, waarin hij het gemaakt had. Blijkbaar had de gang van de seizoenen een bijzondere werking op hem. Om daar verder mee aan de gang te gaan, besloot hij een scholingscursus te gaan doen in Zeist. Ook besloot hij kleiner werk te gaan maken, zegde de schuur op en bouwde in de tuin van zijn huis in Amsterdam een kleiner atelier.

Toen er een vacature beeldhouwen was in Zeist aan de Vrije Bovenbouw, solliciteerde hij en werd aangenomen. Via vrienden hoorde hij van de vacature in Bergen en zo is het gekomen dat Menno nu op de Bovenbouw lesgeeft. Het bevalt hem goed: omdat er veel creativiteit bestaat aan een vrije school, staat het beeldhouwen niet apart, maar heeft een natuurlijke plaats tussen poëzie, muziek etc. Daarbij komt dat de sfeer in Bergen hem bijzonder aanstaat: een kleine school met leuke kinderen, niet agressief, gewoon plezierig. Hieronder volgt het verhaal dat Menno mij vertelde over hoe hij zijn vak op de bergense bovenbouw in praktijk brengt. Er wordt niet in alle klassen van de bovenbouw gebeeldhouwd. In de achtste maken de kinderen van klei een vaas of pot. Deze wordt niet op een draaitafel gevormd, maar langzaam maar zeker met slangen van klei opgebouwd. Dit onderdeel geeft Menno niet. Hij geeft het vak smeden aan de achtste klassen. Bij dit vak komt het aan op handelen op het juiste moment. Als je als achtste klasser staat te dromen, verbrandt je materiaal. Je moet dus voortdurend alert zijn, op het juiste moment de juiste dingen doen: het ijzer smeden als het heet is.

In de negende is er de eerste aanzet tot ruimte-lijk werk: schelpen maken in gasbeton. De schelp wordt daarbij uitvergroot, zodat het echt aankomt op ruimtelijk inzicht. Dit jaar houden de leerlingen ook spreekbeurten over ruimtelijk werk, met als onderwerp: kunstenaars, beeldhouwwerken, architectuur en keramiek.

De tiende klas is bestemd voor het maken van een houtreliëf. Dat is erg moeilijk, want het is geen echt ruimtelijk werk, maar moet toch de suggestie geven van ruimtelijk te zijn. De techniek die de leerlingen hiervoor nodig hebben, is veel fijnzinniger. Het is ondenkbaar, dat ze dit bijvoorbeeld in de negende klas al zouden kunnen; dan ontbreekt die technische vaardigheid nog. De leerlingen gaan als volgt te werk: de kiezen een dier waarvan ze eerst een tekening maken op een stuk hout, naar voorbeeld. Vervolgens wordt de afbeelding in reliëfvorm uitgegutst. Dit is echt moeilijk: het hout is vaak weerbarstig, kan gaan splinteren, je kunt uitschieten met je guts. Om dit werkstuk tot een goed einde te brengen, moet je dus behoorlijk geconcentreerd aan de gang gaan. Er wordt overigens in de tiende nog meer met hout gewerkt: bij het vak 'hout' komt de meer ambachtelijke manier van omgaan met dit materiaal aan de orde: hierbij maken de leerlingen een kastje in piramidevorm. Bij het maken van het houtreliëf gaat het meer om de kunstzinnigheid.

In de elfde klas komt het echte beeldhouwen aan bod. Beeldhouwen is hier een keuzevak, naast tekenen en schilderen. De leerlingen die beeldhouwen kiezen, krijgen een vrije opdracht en een blok harde steen, kalksteen of speksteen. Natuurlijk wordt er niet zomaar in een keer op los gehakt. De leerlingen beginnen met boetseren, ook om te laten zien of ze vormgevoel hebben. Als ze deze fase hebben doorlopen, komt het aan op het werkelijke beeldhouwen. Het brok steen wordt uitgezocht en het werk begint. Daarmee begint ook meteen het drama van de kunstenaar: krijg zo'n stuk steen maar eens in de vorm die jij wilt. Bedenk trouwens eerst maar eens een vorm, dat is op zich al een drama, het drama van de inspiratie. Veel leerlingen kiezen voor een menselijke gestalte, waarbij het opvallend is dat er veel vrouwengestalten worden gebeeldhouwd. Meisjes maken vaak een zwangere vrouw, jongens maken vaak een naakte vrouw.

Het twaalfde jaar is ook bij dit vak weer een jaar waarin alle geleerde technieken en inzichten gebruikt moeten worden in een eindopdracht. De leerlingen zijn vaak al 12 tot 14 jaar bij elkaar, kennen elkaar door en door en moeten aan het eind van het jaar afscheid gaan nemen.

Een deel van dit proces komt bij beeldhouwen aan de orde. In dit laatste schooljaar boetseren de leerlingen namelijk een portret van elkaar. Daarbij is zeer goed waarnemen van belang. Er wordt eerst een basisvorm gemaakt, een soort omgekeerde vaas in de afmetingen van hals en hoofd van een mens. Voorlopig is de bovenkant nog open, om het mogelijk te maken van binnenuit de holle en bolle delen aan te brengen. De detaillering van mond, neus en ogen vraagt grote inspanning. Als het vormen van binnenuit niet meer nodig is, wordt de kop gesloten en het haar met klei en water in overeenstemming gebracht met het voorbeeld. En dan begint het moeilijkste: het gelaat helemaal zo te maken als je denkt dat het moet zijn, waarbij het moment van: 'zo, nu is het klaar' misschien nog wel het allermoeilijkst is. Want bij een geboetseerde kop is het anders dan bij een schilderstuk, waarbij je zelfs na maanden nog iets kan veranderen. Als de kop gedroogd is, kun je er niets meer aan veranderen, de vorm is definitief. Als alle koppen klaar zijn, worden ze in de hal van de school ten toon gesteld.

Dat deze opdracht in de twaalfde klas wordt uitgevoerd, heeft niet alleen te maken met het naderende afscheid. In de twaalfde klas zijn de leerlingen ook ongeveer 18 jaar en 7 maanden oud. Dat wil zeggen, dat de maanknopen op dezelfde plaats staan als bij de geboorte. Ziet u het verband met het boetseren van de kop: klei die wordt gevormd, de kop die na het vormen van boven gesloten wordt? Kosmisch gezien is dit dus het moment waarop er een opening ontstaat naar het geboortemoment. Het is het moment waarin de impulsen van dit aardeleven (geboorte, reïncarnatie) opnieuw beleefd kunnen worden. Het is het moment waarop eerst pas weer goed duidelijk kan worden, wat iemand toch eigenlijk wil ..... en kan, want waar een wil is, is een weg.

terug naar de index