terug naar de index

Nederlands op de Bovenbouw

verschenenen in de schoolkrant Michaël 1998
auteur: A. Verheijden

Deze negende aflevering over vakken die op de Adriaan Roland Holstschool voor voortgezet Vrije Schoolonderwijs gegeven worden, wijdt ik aan het vak Nederlands. En de leraar die ik heb geïnterviewd is Anneke Verheijden, lerares Nederlands aan de 'bovenbouw'.

Anneke heeft vele jaren in het reguliere onderwijs gewerkt: eerst 8 jaar aan de openbare scholengemeenschap Huygenwaard in Heerhugowaard, later 4 jaar aan het Luzac-college. Het Luzac is eigenlijk niet een echte reguliere school: het is een peperdure eenjarige opleiding voor het mavo-, havo- of vwo-diploma.

Via een invalbaan is ze op de bovenbouw terecht gekomen: niet dat ze dat niet eerder wilde, maar: "Telkens als er een baan op de Adriaan Roland Holstschool te vergeven was, waren er in mijn priv‚leven dingen aan de hand, waardoor ik met goed fatsoen niet kon solliciteren." Ze werkt er nu voor het derde jaar.

Nederlands wordt zowel in het periode-onderwijs als in de vaklessen gegeven. Dit is zo in de klas 8, 9 en 10. In 11 en 12 zijn er alleen vaklessen Nederlands. De periodes zijn dan breder van opzet, niet meer beperkt tot de Nederlandse literatuur: de Parzival-periode in de 11de klas en de periode wereldliteratuur in de 12de.

In de achtste klas zijn er minstens twee periodes Nederlands. De eerste periode schrijven de leerlingen vooral veel verhalen. Algemene begrippen komen aan de orde zoals het verschil tussen proza en poëzie, fictie en non-fictie, letterlijk en figuurlijk, objectief en subjectief. Ook proberen we een aantal dingen uit met verhalen, waar schrijvers ook gebruik van maken: we schrijven een verhaal waarin heel veel tijd verstrijkt en een waarin juist heel weinig tijd voorbij gaat. We schrijven een verhaal met een blik in het verleden (flash back), een verhaal met een blik in de toekomst (anticipatie). Dit alles doet de achtste-klasser zonder dat het verhaalanalytische aspect echt aan de orde komt, maar in feite werkt hij er wel mee. In de periode Nederlands kan ook aan de orde komen: allerlei verschillende soorten verhalen. De kinderen hebben daar in de onderbouw al kennis mee gemaakt. Nu kijken we naar de eigenschappen van die verhalen en geven ze een naam: volksprookje, cultuursprookje, mythe, sage, legende, fabel, parabel etc. Er worden veel verhalen verteld en voorgelezen. Ook schrijven de kinderen zelf weer verhalen, bijvoorbeeld een eigen mythe

.In de negende klas worstelen de leerlingen vaak het heftigst met hun jeugdcrisis. Dit is de tijd bij uitstek om het te hebben over de tegenstelling verstand: gevoel. Dit doen we met behulp van de periode waarin het gevoel het meest op de voorgrond trad in onze literatuurgeschiedenis: de Romantiek. Ook de vroege Romantiek behandelen we: sentimentele verhalen van bijvoorbeeld Rhijnvis Feith worden voorgelezen of verteld, de Kleine Johannes kan aan bod komen, Max Havelaar etc., maar ook zielige verhalen van moderne schrijvers, zoals bijv. Roald Dahl. De worsteling van de negende klassers kan heel diep gaan. Dan is het bevrijdend om ook de humor-stroming uit de 19de eeuw te behandelen met morbide humor als die van Piet Paaltjens, of de wat mildere ironie van Hildebrand. Ook modernere humoristen komen hier aan bod en natuurlijk schrijven de leerlingen zelf ook weer heel wat af.

In de tiende klas is het tijd om flink aan het werk te gaan: en dat monnikenwerk ervaren de leerlingen bij uitstek in de periode over de Middeleeuwen, waarin ze een schrift maken in Middeleeuwse stijl, compleet met miniaturen en initialen. De schriften zien er vaak schitterend uit, kleurig en overdadig versierd. Alle beroemde Middelnederlandse werken komen zo'n beetje aan de orde. Er wordt een stuk Middelnederlands vertaald; ook dat is monnikenwerk.

De tweede periode in de tiende klas is ook heel mooi: de tiende-klasser kan intussen wat verder kijken dan zichzelf: de ergste crisisjaren zijn doorgaans voorbij. De blik gaat meer naar buiten: hoe sta ik in de wereld, hoe kan ik iets betekenen voor de wereld, hoe ziet de wereld mij, zijn vragen die een leerling zich in deze fase kan stellen. De gevoelens zijn nog steeds heftig, maar kunnen een kanaal vinden om naar buiten te komen. Bij het vak Nederlands is de poëzie het middel bij uitstek om iets van die binnenwereld te uiten. De prachtigste gedichten worden er geschreven, waarvan we een selectie maken die we in een eigen klassenbundel afdrukken. Toch leren de kinderen ook van alles: allerlei stromingen, metrum, beeldspraak etc. passeren de revue en er wordt flink mee geëxperimenteerd.

De vaklessen zijn meer voor de technische kant van het vak: spellen en ontleden worden vooral veel in de achtste en negende klas geoefend. Ook andere vaardigheden als het schrijven van verschillende soorten brieven; spreekwoorden en uitdrukkingen; zakelijke teksten lezen en verklaren; een jeugdboek lezen en er een uittreksel van maken, enzovoorts.

In de tiende klas komt de verhaalanalyse aan bod; we oefenen nog wel wat technieken, maar het gaat er nu vooral om dat de leerlingen een volledig leesverslag kunnen schrijven van een literair boek. In deze klas beginnen we namelijk al met het aanleggen van een leesdossier. De spreekbeurt kan aan de orde komen, de genreleer wordt uitgebreid behandeld. Voortdurend blijft er ook aandacht voor spelling en het lezen en verklaren van teksten.

Ook voor de elfde klas geldt dit voor de vaklessen. Hier wordt ook de literatuur-geschiedenis in de vaklessen behandeld: veel nadruk ligt er in deze klas op de schoonheid van de dingen: we behandelen dan ook de Renaissance uitgebreid. Speciale aandacht krijgt hier het klassieke drama, waarin hoofd-personen vol innerlijke strijd voorkomen, geen echte superhelden, maar eerder tragische helden.

Ook de periode van Tachtig met haar 'woordkunst' kan hier worden behandeld. In de elfde klas moeten de leerlingen verder een werkstuk schrijven over een literair onder-werp: ze kunnen dat bijvoorbeeld doen over een schrijver, over een bepaald thema, over een bepaald genre of over een periode uit de literatuurgeschiedenis. Dit werkstuk is een goede oefening voor het eindwerkstuk uit de twaalfde klas.

In de twaalfde klas maken we de literatuur-geschiedenis af: we proberen zo ver mogelijk in de twintigste eeuw te komen. In deze klas krijgen de leerlingen het overzicht over de hele Nederlandse literatuur vanaf de Middel-eeuwen tot nu. De zakelijke teksten die we in deze klas behandelen, worden steeds langer. Ook oefenen de leerlingen met het schrijven van beschouwingen en betogen over uiteenlopende onderwerpen.

Lezen voor de boekenlijst doen de leerlingen in de hoogste drie klassen. Ze lezen elk jaar vier literaire boeken en maken van elk van die boeken een leesverslag. Aan het eind van de twaalfde klas hebben ze dus een leesdossier van twaalf boeken, naast de oudere teksten, die ze vaak ook nog tijdens periodes gehad hebben. "Het vak Nederlands op de bovenbouw is zeer afwisselend; leuk om te geven op een school waar de leerlingen zo openstaan om zelf van alles en nog wat, ook persoonlijke poëzie, te schrijven," besluit Anneke haar relaas.

terug naar de index