terug naar de index

Aardrijkskunde op de bovenbouw

verschenenen in de schoolkrant
auteur: Anneke Verheijden
In gesprek met Mark Bischot, leraar aardrijkskunde op de Adriaan Roland Holstschool te Bergen.

Als ik Mark Bischot vraag wat hem op het ogenblik vooral bezighoudt, antwoordt hij: "Vragen rond de jeugdcrisis." Hij bedoelt dan speciaal de vervroeging van de puberteit. "Wat vervroegt er dan," vraagt hij zich af, "waar is het een signaal van?" Want het is niet zo dat alles vervroegt. Dit vraagstuk is een typisch bovenbouw vraagstuk, al zie je dat het tegen-woordig vaak naar voren geschoven wordt: in de zesde en zevende klas wordt al overwogen om seksuele voorlichting te geven. Mark vindt dat de jeugdcrisis veel aandacht verdient: "De puberteit is niet alleen maar een periode van lastig gedrag, het is een serieus te nemen levenscrisis, net als de midlife-crisis."

Op welke manier werken onder- en bovenbouw op de Vrije School samen? Mark legt de nadruk op het belang van de onderbouw. Daar doet men er alles aan om de kinderen een goede basis mee te geven voor de volgende fase in hun leven. Het gaat hier niet om vak-inhoudelijke zaken, maar meer algemeen: een basisvertrouwen dat te maken heeft met het vertrouwen in mensen; het vertrouwen dat het ergens om gaat in het leven, dat het leven zin heeft. In de peuter- en kleuterfase begint dat al met aandacht voor de spullen: een opgeruimd huis, een schone klas. Later in de onderbouw komt deze stof aan bod bij de verhalen: nooit expliciet, nooit echt duidelijk genoemd, maar altijd aanwezig om op te pakken.

Als een kind op een geven moment in de jeugdcrisis terecht komt en niets ter wereld nog zin lijkt te hebben, kan die onderstroom die in de onderbouw is aangebracht een kind dragen om verder te komen. Dit basisvertrouwen helpt hem verder te incarneren.

Wat tegenwoordig in de crisis vooral aan de orde is, is dat de jongeren/pubers hem niet aan zich laten gebeuren, maar dat ze zich ook bewust zijn van wat ze meemaken. Ze hebben niet alleen het gevoel langs de rand van de afgrond te lopen, maar ze kunnen dat gevoel ook benoemen. Ze hebben dus meer bewustzijn voor wat ze doormaken.

Mark Bischot is niet altijd in het onderwijs werkzaam geweest. Na zijn MTS werktuigbouwkunde is hij een periode technisch en bouwkundig tekenaar geweest. Ook heeft hij een vijf-en-een-half jaar bij de Jonas gewerkt als journalist. Hij heeft aan de Vrije Universiteit sociale geografie gestudeerd met als doctoraal-specialisatie ontwikkelings-vraagstukken. Sinds 7 jaar werkt hij als leraar aardrijkskunde aan de Bergense bovenbouw.

Over het aardrijkskunde-onderwijs vertelt Mark, dat het een opbouw heeft, die te maken heeft met de manier waarop de mens zich de aarde eigen maakt. Kinderen komen op de wereld en ontdekken eerst de eigen omgeving. Mark heeft nog duidelijke herinneringen aan het zomerhuis op de Lage Vuursche, waar hij als kind veel vakanties doorbracht. Hij weet nog wat een ontdekking het voor hem was, toen hij begreep dat de aparte stukken bos en duin die hij kende, aan elkaar vast bleken te zitten. Zijn Amsterdamse kinderen zien op een gegeven moment hoe de Vondelstraat waar ze wonen gesitueerd is ten opzichte van de Dam en het Centraal Station. Langzamerhand raken ze zo thuis in de fysieke werkelijkheid.

De kinderen op de Vrije School beginnen heel dicht bij huis: ze maken een plattegrond van hun eigen kamer, hun eigen huis, de weg naar school. Langzaam gaat dat verder: wat voor planten en bomen staan er langs de weg. Maar ook: waarom ligt Amsterdam of Zaandam juist daar. Waarom ligt Alkmaar juist op die plek. Ze leren dat de kerk werd gebouwd op de 'geest', het hoger gelegen stuk grond, en dat je vandaar afdaalde naar de 'mient', de gemeenschappelijke weide. Zo ontwikkelt de topografie zich vanuit de eigen kamer, het eigen huis, naar Nederland, Europa en uiteinde-lijk de andere werelddelen. Vervolgens komen de grondstoffen aan de orde: waar komen ze vandaan, hoe komen ze hier? Bij dit onderwerp spelen de ontdekkingsreizen, die in de zevende klas worden behandeld, een belangrijke rol. Zo wordt een kind geleidelijk aan voorbereid op het wereldburgerschap.

Op de bovenbouw komen achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan bod. De achtste klas is de klas waar cultuurverschillen worden behandeld tussen verschillende plaatsen op de aarde. Mark neemt vaak Japan als voorbeeld, een land waar hij geweest is: technisch is Japan een hoog-ontwikkeld land, maar tegelijkertijd bestaat er in de onderlagen een compleet andere cultuur. Ook Zuid-Afrika is een land met grote interne cultuurverschillen: enerzijds bestaat er van oudsher een stamleven en is het interessant om je af te vragen, waarom bepaalde stammen juist een bepaalde plek uitkozen om zich te vestigen. Anderzijds ontstond daar ooit de eerste handelspost van de Nederlanders en de Engelsen. Hoe kon het bestaan, dat er een bepaalde hi‰rarchie ontstond tussen de verschillende bevolkingsgroepen? Via de ontwikkelingen in Zuid-Afrika kun je ook de binnenlandse cultuurverschillen aankaarten. De essentie van het aardrijkskunde-onderwijs in de achtste klas is, dat je tegemoet komt aan de vraag naar de 'rijkdom' van de wereld; hoe je als mens kunt zijn. Hoever je hiermee kunt komen, is natuurlijk zeer afhankelijk van de klas.

In de negende klas komt er een totaal andere insteek. De fysieke wereld staat hier centraal: de vaste aarde, gesteente, geologie. Het denken wordt gescherpt aan de fysieke wereld. Ook de verbinding die we maken met vaste vormen: niet de berg op zich is interessant, maar de verhouding tussen de mens en de berg.

In de tiende klas wordt het heldere denken meegenomen naar gebieden die zich er eigenlijk aan onttrekken. Teken maar eens een golfstroom; in feite kan dat niet, want het is een fenomeen dat voortdurend in beweging is. Columbus en Thor Heyerdal maakten bij hun zeereizen gebruik van de zeestromen. De zee blijkt geen vage, blauwe massa te zijn, maar een beweeglijk en tege-lijkertijd ordelijk gebied. Als je dit onderwerp behandelt, duikt vanzelf ook het milieuvraagstuk op. Het is niet de bedoeling hier 'belerend' mee om te gaan, maar als je weet waar water blijft, weet je ook dat je er geen gif in moet lozen.

Als het in de tiende gelukt is om het denken beweeglijk te maken, kun je het in zijn beweeglijkheid aanspreken in de elfde. In deze klas komt de cartografie aan de orde. Als je vanuit een ander perspecief kijkt, ziet de wereld er anders uit. Het vak aardrijkskunde krijgt hier ook een exacte inslag bij de kaartprojecties: wat is de verhouding van de kaart tot de werkelijkheid; welke keuzes van de cartograaf kun je aan de kaart aflezen? Ook de geschiedenis en de ontwikkeling van het kaarten maken worden behandeld.

Tenslotte behandelt de twaalfde klas de ontwikkelingsproblematiek. In deze klas komt alles bij elkaar: het gaat hier om mondiale vraagstukken, waarbij samenhangen belangrijk zijn. Neem bijvoorbeeld een grondstof als aardolie. Interessant is om te weten waar het in de grond zit en dat het als grondstof pas echt belangrijk wordt na de ontdekking van de verbran-dingsmotor. Maar ook dat het als brandstof dient voor oorlogstuig, dat het een oorzaak van oorlog kan zijn. En dat het een bron van vervuiling kan zijn. Tenslotte zien de leerlingen dat er grenzen aan de groei zijn, dat ook aardolie op kan raken. En dan? Kernenergie? In de twaalfde klas komt ook het bevolkingsvraagstuk aan de orde.

Uit het hele verhaal van Mark komt zeer duidelijk naar voren, dat aardrijkskunde geen losstaand vak is op de Vrije School, maar een vak waarbij allerlei andere vakken integreren. Anneke Verheijden

terug naar de index