terug naar de index

Over de Kerstspelen

verschenenen in de schoolkrant Kerstmis 1996
auteur: P.C. Veltman (overgenomen uit het Maandbericht van de Vrije School uit Hilversum)

De Kerstspelen, zoals die ieder jaar in onze school en in andere Vrije Scholen, in opleidingsinstituten, kerken en op andere plaatsen gespeeld worden, zijn ontdekt door Rudolf Steiners leermeester in de duitse taal- en letterkunde, professor Schröer. Schröer meende dat hij iets zeer bijzonders ontdekt had, gaf de tekst uit en schreef er een kostelijk boekje over. Sindsdien zijn er in Duitsland, Oostenrijk en Frankrijk zeer veel lekespelen gevonden, veel meer dan Schröer er in zijn tijd kende. De literaire wetenschap heeft hem in het gelijk gesteld: de spelen van Oberufer zijn verreweg de mooiste! Rudolf Steiners verdienste is zeker, dat hij deze Kerstspelen behoedde voor bijzetting van de filologische weten-schap.

Ondanks bepaalde aanwijzingen, waarover later, zijn het schilderachtige beeldkarakter en de natuurlijke eenvoud springlevend gebleven door de opvoeringen. In Schröer tijd werden de Kerstspelen in Oberufer en omgeving opgevoerd vanaf de eerste Advents-zondag tot en met Driekoningen. Eerst werd het Kerstspel gespeeld, daarna het paradijsspel en vervolgens een klucht. Het Kerstspel bestond uit drie gedeelten: Jozefs tocht met Maria naar Bethlehem en de Blijde Geboorte, het Herdersspel en het Driekoningenspel. Schröer geeft een levendige beschrijving hoe de spelerstroep onder aanvoering van de "meesterzanger", die Kerstboom en ster droeg, op de grote dag uit het huis van de leermeester (regisseur) te voorschijn kwam.

Lang niet ieder jaar was het mogelijk geschikte spelers te vinden, zodat de verwachtingen steeds hoog gespannen waren. Er bestond een vaste volgorde en ook was er een vast aantal dubbelrollen.

De vrouwenrol werd door een boeren-jongen gespeeld, aangezien vrouws-personen niet op de planken mochten verschijnen. Achter de meester-zanger liep de Engel Gabriel, die in alle spelen optrad. Daarna kwamen Jozef en Maria, die ook de Eva speelde. Vervolgens verschenen de drie koningen: voorop de rode koning Melchior, die steeds ook voor God-vader in het Paradijsspel speelde, dan de blauwe Balthazar. Tenslotte Casper de Morenkoning. Hij had een zwarte lap voor het gezicht die snel verwijderd kon worden wanneer hij voor Adam moest spelen. Dan volgde de zwartbaardige Koning Herodes, die ook de overspelige schoenlapper in de Carnavalsklucht moest voorstellen. ver-volgens kwam de duivel, geheel in het zwart met horentjes en een staart. In de hand hield hij een koehoorn, waarop hij lustig toeterde. Achter hem liepen de Hogepriester en Schriftgeleerden. vervolgens kwam de Hoofdman van Herodes. Deze moest een knappe kerel zijn, want in de klucht moest hij de even fraaie als ontrouwe kleermakersvrouw voorstellen. Maar hij had ook nog andere nevenfunkties. Volgens traditie moest hij de ster dragen en naar voren treden, wanneer de Kerstspelers een konkurrerende spelerstroep van een ander dorp ontmoetten.

Men trok ook naar de naburige dorpen om te spelen. Dan ontspon zich een wedstrijd tussen de twee hoofdmannen, wie de meeste vragen van de ander kon beantwoorden. De winnaar mocht dan met zijn troep in het dorp spelen, de verliezer trok af met zijn schare. Achter de hoofdman kwam de lakei, de page en de soldaten die ook de rollen van waarden en geburen vervullen. Geheel achteraan kwamen de herders: de groene Gallus, de blauwe Witok, de rode Stichl, alsmede de ruige, stokoude Crispijn, zo dik in het bont dat hij wel een kreupele beer leek.

Wanneer de spelers zich gereed maakten, liep de duivel naar buiten. Luid toeterend nodigde hij ieder uit naar de spelen te komen; zelfs spring hij op voorbij rijdende wagens, maakte ieder aan het schrikken en bracht het dorp in rep en roer. Spoedig vulden de banken in de herberg zich met toehoorders. Men zat aan drie kanten om de open toneelruimte heen, de vierde kant was afgesloten met een gordijn, waarachter de spelers zich konden verkleden. Daarna kon het spel beginnen.

De buitengewoon belangrijke rol van de Duivel in de spelen verdient alle aandacht. Wat heeft dit vrees-wekkende personage niet allemaal te doen! Weliswaar slaat hij Adam en Eva in de boeien en zet Herodes aan tot de afschuwelijke kindermoord, maar ook bewaart hij met zijn knuppel de orde in de zaal, zet tronen en stoelen neer, stoft ze keurig af, schuift ze weer weg, nodigt de spelers uit om te staan, laat hen weer zitten, geeft zwaard en mandaat aan, haalt Adams jute-zak weg, maakt grappen, kortom hij is behalve duivel ook potsenmaker en vooral toneelknecht.

In deze duivelsrol ligt een even belangrijk kunstzinnig moment als een diepzinnige achtergrond filosofie. Het volmaakt-boze kan op het toneel eigenlijk niet worden uitgebeeld, het is alleen dragelijk door humor, waardoor -en vooral voor kinderen- ook ontspanning mogelijk wordt. Maar al is een geheel serieuze en onafhankelijke duivel onverdraaglijk, hij is ook onmogelijk en ondenkbaar in het licht van Gods Almacht. Hij moet dan ook een taak in het goddelijke wereld-plan hebben: de duivel is een dienaar Gods, die weliswaar steeds het boze wil, maar desondanks de goede gang van zaken bevordert; een diepe gedachte over het boze, die onder andere zeer duidelijk in Goethes Faust te vinden is. de duistere duivelsrol geeft bovendien de lichtende figuren extra reliëf.

De engel mag steeds de proloog en de epiloog spreken, dus: in eenvoudige woorden aankondigen wat men te zien zal krijgen en na afloop als echte lekespeler verontschuldigingen aanbieden voor datgene wat men gezien heeft. Tussen Engel en Duivel, rechts en links van het toneel, speelt alles zich af. Allen in het Paradijsspel wordt een tipje van de sluier opgelicht om deze licht-duisternis polariteit in zijn oorsprong te verklaren.

Het Eigenlijke Kerstspel

De Engel Gabriel en het Jezuskind beheersen dit warme en kleurrijke spel. Het boze komt alleen om de hoek kijken bij de ongastvrije waarden. Zeer mooi gevonden is de aan het spel voorafgaande Verkondiging of Annunciatie: Maria blijft alleen achter en de Engel komt haar de blijde boodschap brengen. Daarna begint pas het eigenlijke spel met de proloog van de Engel. Liederen van de "Kompanij" sluiten elke scene af. Met uiterst sobere middelen wordt de moeizame tocht van Jozef en Maria naar Bethlehem uitgebeeld. De drie waarden waren oorspronkelijk man, vrouw en dienstmaagd. Deze laatste verwijst Jozef en Maria naar de stal. Later werden het drie aparte waarden, waarvan de namen Rufinus en Titus luiden, de boze waard heet volgens een Pressburgs manuscript Servilus

.Bijzonder mooi en indruk-wekkend is in het Oberufer spel, dat de Engel de ster laat neerdalen boven Maria, die de armen omhoog strekt en zo het kind naar de geest ontvangt. Jozef beleeft deze geboorte slapend mee. Er is geen pop en enig echt kind. Het kind moet men zich voorstellen. In de traditionele Kerstspelen bleef Jozef wakker en trachtte onhandig licht te maken, dat steeds weer uitging. Daardoor werd de aandacht van Maria afgeleid, die dan ineens het kind had. De Middeleeuwse traditie, die Jozef vaak als een oude, kuchende stoethaspel voorstelde, is historisch niet juist en vindt ook geen steun in de Bijbel (die in die tijd ook niet gelezen mocht worden). We zullen meer van dergelijke dingen tegenkomen die dan ook niet essentieel zijn voor de spirituele kracht en het beeldend vermogen van deze Kerstspelen.

Na de geboorte komen de herders aan de beurt. Zij behoorden tot de onaanzienlijksten in het land. Zij lopen in de stoet ook geheel achteraan in Oberufer. Maar bij deze sociaal misdeelden komt de Engel het eerst. Hoe warm wordt de boodschap ontvangen en wat kost het hun weinig moeite om van hun armoedje nog iets te offeren!

Interessant is het, dat in het spel de blijde boodschap van de Engel al wordt voorbereid, doordat de oude Witok tijdens het eten over de verwachting van de Messias spreekt, hetgeen de herders al spoedig doet springen van vreugde. Meestal hadden de Middeleeuwse herdersscenes grote uitvoerigheid: er waren eindeloos veel klachten over koude, wolven en slechte tijden. In het spel van Oberufer is dit duidelijk bekort. Wat wij bij de opvoering niet meer doen, is het rondlopen van de Engel op de lichamen van de slapende herders. In Oberufer mochten de herders niets laten merken. Zo maakten zij de toeschouwers duidelijk dat een Engel geen aards gewicht heeft. De tocht van de herders naar Bethlehem wordt door hun vrolijke dans ingeleid. Liederen en tekst bij de aanbidding en offering in de stal zijn van een grote schoonheid en innigheid. Het herdersspel besluit met de merkwaardige scene, waarin de oude herder Crispijn aankomt. Deze vierde herder is doof, half blind en een beetje simpel. Hij heeft het wonder gemist, een beeld voor de mens die in zijn leven de hogere impulsen niet kan vinden.

terug naar de index