terug naar de index

Over het handwerkonderwijs

verschenenen in de schoolkrant Pasen 1995
auteur: Kirsten Allijn

Op vrije scholen staat het vak handwerken voor meisjes čn jongens op het lesrooster. Over het hoe en waarom van dit vak wil ik graag iets vertellen in deze schoolkrant.

Over het waarom: Op de vrije school gaan we uit van het principe dat alle lesstof geen doel op zich, maar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor het kind. Voor het vak hand-werken is dat in het bijzonder de ontwikkeling van de wil; je werkt met je handen en deze zijn "voertuigen" van de wil. Iedere handeling werkt wilsversterkend, je moet doorzetten om iets af te maken. Als dit dan gelukt is, geeft dat vreugde en is goed voor de levenszin. Bovendien werkt alles wat je met je handen doet aan het denken, aan de geest, met name alle ritmische handelingen. Velen weten uit ervaring dat je tot rust en helderheid kunt komen als je bv aan het borduren bent. In de laagste klassen is het ook een ondersteuning voor het overige onderwijs: (steken) tellen, het (in de meeste gevallen) dom-nant worden van de rechterhand, en tot slot, maar zeer belangrijk, de ontwikkeling van de fijne motoriek.

Over het hoe: Als het schoolrijpe kind in de 1e klas de eerste handwerkles krijgt, heeft het al vele ontmoetingen gehad met textiel, wol enz. De meeste kinderen hebben op de kleuterschool al het e.e.a. aan vingerhaken, borduren of weven gedaan. Toch is het in de 1e klas anders: we gaan nu allemaal handwerken

.Ik vertel een verhaal over herders en zo komt voelenderwijs de wol te voorschijn: we voelen wol, we ruiken wol en trekken er draden uit om een armbandje met een belletje eraan te maken: we zijn allemaal schapen geworden. De handjes zijn warm en de wangen vuurrood. Voor de volgende keer geef ik de kinderen en hun meester de opdracht de wol te wassen zodat we de volgende keer de wol kunnen gebruiken om er vilten kabouters mee te vullen. Een volgende handeling wordt aangeleerd: draad door de naald doen en aan- en afhechten. We maken onze eigen breinaalden: aan een stuk rondhout slijpen we een puntje, schuren dit mooi glad en met een zacht doekje zetten we de breinaalden in de lijnolie. We leren toverlussen maken en recht breien. Na een aantal lessen heeft iedereen dit onder de knie.

Al heel snel zie je grote verschillen tussen de kinderen wat betreft handigheid, wilskracht, concentratie en doorzettingsvermogen. Het zijn juist deze aspecten (naast natuur-lijk het aanleren van de diverse vaardigheden) die alle aandacht van de leerkracht behoeven tijdens de handwerklessen. In de lagere klassen gaat dit spelenderwijs en het kind ervaart niet zo bewust dat het minder handig is of minder goed geconcentreerd werkt. Je neemt de kinderen a.h.w. met je mee: je breit een stukje voor ze, je gaat even naast een druk kind zitten of neemt het werk wat een rommeltje is geworden mee naar huis om er weer iets van te maken. Vanaf ongeveer de vierde klas komt hier verandering in: dan probeer je als leer-kracht de kinderen steeds meer op eigen (wils)kracht te laten werken. Dat dat voor sommige kinderen confronterend kan zijn, moge duidelijk zijn! Bij die kinderen kan dan ook een aversie tegen zo'n vak ontstaan. Gelukkig zijn dat de uitzonderingen die de regel bevestigen: het handwerken is een moment in de week om naar uit te kijken.

terug naar de index