Home

 
 

Ongewenste moraliteit

 

Erna Rijsdijk

 
 

1 juni 1998

 
 

"Beste dorpsgenoten...", zo begon de stichting SIRE de oproep aan de burger om zich verantwoordelijker op te stellen ten aanzien van de medemens. "Elke dag kunnen we dingen doen die ons leven en onze maatschappij mooier maken. De maatschappij is in elk geval niet alleen van de minister-president, de burgemeester of het hoofd van de politie. (...) In welke maatschappij leven we eigenlijk? Dat bepalen we zelf. Op straat, in de buurt, in de stad, in ons land. Want wie is de maatschappij? Dat zijn wij. Dat ben jij."SIRE probeerde door middel van deze campagne, de Nederlandse bevolking aan te zetten tot een grotere actiebereidheid om de verloedering van de samenleving tegen te gaan. Een verloedering die wordt voorgesteld als een gevolg van een te ver doorgeschoten individualisering. De vraag is in hoeverre de maatschappij ruimte biedt aan de burger met verantwoordelijkheidsgevoel.

De inzet die SIRE van de burger vraagt is van een specifieke soort. De campagne richtte zich voornamelijk op hoe we ons gedragen op straat en in onze vrije tijd. Impliciet wordt daarmee verondersteld dat individuele verantwoordelijkheid tijdens het werk binnen organisaties een vanzelfsprekendheid is. De gevaarlijke verloederde buitenwereld tegenover de veilige georganiseerde binnenwereld, zo lijkt het.

Dat deze individuele verantwoordelijkheid ook in organisaties uiterst problematisch kan zijn bleek onlangs uit een affaire op het Hoofddorpse Kaj Munk College. De Vereniging voor Protestants-Christelijk Voortgezet Onderwijs voor Zuid-Kennemerland, Haarlemmermeer, Veen- en Bollenstreek heeft zich binnen het tijdsbestek van acht maanden, met goedkeuring van de rechterlijke macht, ontdaan van twee werknemers van het Kaj Munk College. De school, die vernoemd is naar een Deense verzetsdominee, is het product van een fusie tussen het voormalige Christelijk Atheneum Adriaen Pauw te Heemstede en de Willem de Zwijger MAVO in Hoofddorp. De zaak werd het afgelopen jaar op de voet gevolgd door het Haarlems Dagblad. Misschien is "op de voet gevolgd" zelfs een beetje zacht uitgedrukt. De hele affaire werd namelijk in gang gezet door een artikel dat op 23 maart 1996 in deze krant verscheen. Journalist Kees van der Linden liet onder de titel "Het schoolplein heeft zijn onschuld verloren", een aantal mensen aan het woord die het slachtoffer zeiden te zijn van ongewenste intimiteiten tijdens hun schooltijd. Een van deze mensen is B., een oud-leerling van het Adriaen Pauw. Ze vertelt in het stuk dat ze op haar zestiende door de amanuensis van de school naar zijn werkruimte gelokt is, alwaar hij haar "om een kusje vroeg". Er volgde een geheime verhouding, die tot na haar eindexamen duurde en waar ze zich naar haar zeggen zeer ongemakkeljk bij voelde, omdat ze zich niet tegen de opdringerigheid van S. opgewassen voelde. Hoewel de journalist het verhaal van B. nooit geverifieerd heeft, was dit verhaal, de aanleiding tot een grote tragedie.

De in het artikel genoemde amanuenses werd door leerlingen en medewerkers van het Kaj Munk al snel geïdentificeerd als de nog altijd als technisch-onderwijsassistent aan de school verbonden S. De voorzitter van de leerlingenraad H. vroeg kort na de verschijning van het artikel aan zijn medeleerlingen of zij een klacht wilde indienen tegen S. Er meldde zich drie leerlingen bij de vertrouwenspersoon van de school, twee meisjes en de eerder genoemde H. zelf. De meisjes waren echter niet bereid een officiële klacht tegen S. in te dienen, dus alleen de klacht van leerling H. bleef over. De klacht van H. was dat hij eind 1993 (op veertienjarige leeftijd) door S. in zijn werkplaats betast is aan zijn benen en geslachtsdelen. De schoolleiding vond de klacht dermate ernstig dat besloten werd het bureau Bezemer & Kuiper, gespecialiseerd in "Advies en training bij beleid tegen seksuele intimidatie en andere ongewenste omgansvormen op het werk" in te schakelen voor nader onderzoek.

Het onderzoek was ingesteld om een antwoord te krijgen op de vraag of de klacht over S. dat hij zich schuldig had gemaakt aan ongewenste homoseksuele intimiteiten gegrond was. Bezemer & Kuiper achtte het op grond van interviews met collega's en leerlingen "niet onaanemelijk" dat het incident daadwerkelijk had plaatsgevonden. Niemand heeft S. in de 22 jaar dat hij in dienst van de school was ooit betrapt op enige seksuele toenaderingen tot mannen, voorzover vrouwen zich ongemakkelijk voelden in de aanwezigheid van S., daar in al die 22 jaar geen enkele melding van gemaakt is, laat staan dat hij is aangesproken op zijn gedrag (mocht daar aanleiding toe geweest zijn), toch werd op basis van enkele interviews met collega's en leerlingen geconcludeerd dat het aannemelijk is dat de door H. geschetste gebeurtenissen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. In het "vertrouwelijk onderzoeksrapport" wordt het negatieve advies ten aanzien van S. met de volgende beschouwingen onderbouwd: "De gedetailleerde beschrijving van H. over de aanranding", de "volstrekte ontkenning van S. van het gebeurde", "het feit dat H. op de Commissie een authentieke en integere indruk heeft achtergelaten, terwijl S. daarentegen een nogal dwingende houding innam en voorts een mindere integere indruk heeft achtergelaten" en omdat "het aannemelijk is dat S. zich tegenover een aantal vrouwelijke collega's en ook tegenover vrouwelijke leerlingen opdringerig heeft gedragen".

Het rapport viel niet bij iedereen in goede aarde. Zes van de negen collega's die geïnterviewd waren voor het rapport van het adviesbureau tekenden een petitie waarmee zij zich nadrukkelijk distantieerden van de manier waarop hun uitspraken in het onderzoek waren gebruikt. In een open brief aan de collega's verklaarden zij dat "zij van mening zijn dat de interviews, die zij zich in het kader van het onderzoek van de klacht van H. tegen S. hebben laten afnemen op onrechtmatige wijzen zijn gebruikt door respectievelijk het "adviesburo" Bezemer & Kuiper en het bestuur van de vereniging voor PCVO. (...) Hun verklaringen zijn louter en alleen afgelegd met het oog licht te werpen op de mogelijkheid van homoseksuele handelingen van S. met H.. Zij kunnen zich dan ook geenszins vinden in de wijze waarop - juist op basis van hun verklaringen - een karakterologisch portret van S. is geschilderd, waarin zijn vermeende preoccupatie met vrouwen in een kwaad daglicht wordt gesteld." Vervolgens haalde rechtspsycholoog Dr. P. J. van Koppen, lid van de commissie die adviseert over de rol van getuige-deskundigen in het strafrecht, het rapport Bezemer & Kuiper finaal onderuit. In het verslag dat Van Koppen uitbracht over het rapport staat: "Voor zover uit de analyse van het bureau duidelijk wordt hoe het tot de conclusies van het rapport is gekomen, kan het gepleegde onderzoek en de uitgevoerde analyse de conclusies niet dragen." In het Parool van 14 juni 1997 voegde hij daar nog aan toe: "Aan collega's werden vragen gesteld als: wat denkt u van S., zou hij het gedaan kunnen hebben? En dan komt een stroom achterklap, geroddel, geruchten los, opgeschreven in een psychologiserende, suggestieve stijl waartegen niemand zich zou kunnen verdedigen. Een justitieel onderzoek had meer voor de hand gelegen." Van dit middel heeft de leerling - mede op advies van de schoolleiding - geen gebruik willen maken. Inmiddels is aangifte door staatssecretaris Netelenbos verplicht gesteld, maar dat kwam voor deze zaak te laat.

Ondanks alle protesten werd het ontslag van S. werd door de schoolleiding zonder omhaal doorgezet. Het arbeidscontract van S. werd op 13 mei '97 door rechter A. E. Patijn ontbonden. Opmerkelijk is het dat de kantonrechter niet de voor de school centraal staande beschuldigingen van de leerling H. als uitganspunt nam (hij achtte deze zelfs niet voldoende aannemelijk), maar wel de affaire van meer dan twintig jaar geleden, zoals beschreven in het Haarlems Dagblad en de interviews uit het rapport Bezemer & Kuiper waarin S. geportretteerd werd als een opdringerig persoon ten aanzien van vrouwen. S. werd door rechter Patijn naar huis gestuurd met de zogenaamde kantonrechtersformule. Deze formule houdt een vaste schadevergoeding in en wordt berekend op basis van de leeftijd van de werknemer en het aantal dienstjaren. De formule wordt steeds vaker toegepast door de rechterlijke macht als goedmakertje en ter legitimering van onduidelijke redenen voor ontslag wanneer de verhoudingen tussen werkgever en werknemer verstoord geraakt zijn. Hoger beroep is in dit soort arbeidsrechtelijke kwesties niet mogelijk en gezien zijn gestigmatiseerde positie in combinatie met de leeftijd van S., 54, zal het voor S. praktisch onmogelijk zijn een nieuwe baan te vinden. Het vonnis van de rechter betekent dus een sociaal en financieel faillisement voor S. zonder dat ooit bewezen is dat hij zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan eerder genoemde verwijten. Gelet op het feit dat de schoolleiding in de 22 jaar dat S. in dienst was nooit eerder aanleiding had gezien om S. op zijn gedrag aan te spreken, is het nogal een grote stap om iemand op basis van een onbewezen beschuldiging de deur te wijzen. Het moet immers voor iedereen duidelijk zijn geweest dat de negatieve sociale en financiële consequenties van een ontslag op basis van zo'n beschuldiging voor het leven van de 54-jarige S. zeer ernstige gevolgen zouden hebben. De verbetenheid van het schoolbestuur doet vermoeden dat er iets anders aan de hand was.

Maatschappelijke verantwoordelijkheid en imagebuilding zijn voor organisaties zowel in het bedrijfsleven als bij de overheid de laatste jaren belangrijke marketinginstrumenten geworden. Stichting SIRE, "belangenloos" bestuurd door o.a. grote organisaties als ING, Heineken en Saatchi & Saatchi, is er een voorbeeld van hoe "politieke correctheid" gebruikt kan worden als marketingsinstrument van grote organisaties. Het marktdenken en de daaraan verbonden bezorgdheid voor het corporate image heeft ook het onderwijs niet gespaard. Geruchten over seksuele intimidatie betekenen een smet op het "politiek correcte" voorkomen van de school en dus een bedreiging voor de toekomstige leerlingenaantallen en de daaraan verbonden budgetten. Gezien de manier waarop het schoolbestuur S. en de grieven van het overige personeel behandeld heeft, ligt het voor de hand te veronderstellen dat naast de verklaarde bezorgdheid om de veiligheid van zijn leerlingen ook marketing-motieven een rol hebben gespeeld. Een vermoeden dat door het vervolg van deze affaire versterkt wordt. Binnen een tijdsbestek van acht maanden ontdeed de school zich namelijk van een tweede werknemer...

Een aantal (oud)collega's van S. nam geen genoegen met het verloop van deze zaak. Na het ontslag van S. publiceerde het Haarlems Dagblad een aantal brieven van hen waarin zij het voor S. opnamen. H. Buss, de 45-jarige systeembeheerder van de school, was het meest uitgesproken en vasthoudend in zijn kritiek op het handelen van de schoolleiding. Hoewel Buss niet speciaal bevriend was met S., voelde hij zich moreel verantwoordelijk om voor zijn collega op te komen. In het HD zegt hij: "In de eerste plaats als collega maar zeker ook als burger ben ik hevig verontrust over deze gang van zaken. Kennelijk weegt het belang van een in Kennemerland stevig gewortelde organisatie als de Vereniging voor Protestants-Christelijk voortgezet Onderwijs, ongeacht motivering en onderbouwing in een zaak als deze, zwaarder dan het simpele recht van een werknemer." Door middel van een lijst vragen riep hij het schoolbestuur ter verantwoording over de gevolgde procedure.

Het bestuur was bereid de klachten van Buss aan te horen, maar beriep zich op het recht van de werkgever op loyaliteit van zijn werknemer om de school weer zo snel mogelijk tot de orde van de dag over te kunnen laten gaan. Het bestuur weigerde zich te verantwoorden tegenover het personeel. De petitie, waarin de geïnterviewde collega's hun medewerking aan het onderzoek met terugwerkende kracht opzegden, werd voor kennisgeving aangenomen. Deze reactie bracht Buss er vervolgens toe zich in verschillende interviews met de media - waaronder het Onderwijsblad en het Haarlems Dagblad - in stevige bewoordingen over de kwestie uit te laten. Hij betitelde rector Harkema als "wandelende neutronenbom" in de zin van: goed voor saneringen en gebouwen, slecht voor mensen.

Het probleem werd opnieuw door het schoolbestuur geïnterpreteerd als een bezoedeling van het imago van de school. Hun antwoord was een nieuwe schoonmaakactie: Ook Buss, die tot op dat moment altijd een gerespecteerd collega was geweest, ontving een dagvaarding van de kantonrechter ter ontbinding van zijn arbeidscontract. Met een trap na van rector Harkema in het Haarlems Dagblad van 16 februari: "Het is nu opgelost. Ik ben blij dat het bestuur heeft besloten de arbeidsovereenkomst met deze mannen te verbreken.", kan nu ook Buss thuis zijn wonden likken. Het schoolbestuur haalde weer opgelucht adem, de etalage was weer op orde...

Kon de rechter hier dan mee akkoord gaan? Kennelijk wel. Rechter Baas van het kantongerecht te Haarlem, oordeelde niet bepaald in termen van "De maatschappij. Dat ben jij.". In zijn verweer bij de rechtbank had Buss de rechter de retorische vraag gesteld:
"Als je ziet hoe een collega en medemens zonder duidelijke aanleiding en onder valse voorwendselen murw gebeukt en afgevoerd wordt, kun je dan de andere kant op kijken?" De rechter vatte de verklaring van Buss over de drijfveren van zijn handelen op als een (extra) bewijs van ongehoorzaamheid dat "niet anders dan als grievend tegenover het bevoegd gezag van de school en tegenover van de schoolleiding deel uitmakende personen in het bijzonder moet worden beoordeeld". Hij stelde dat wie geen vertrouwen heeft in het gezag als consequentie moet accepteren dat het gezag ook omgekeerd geen vertrouwen hoeft te hebben in die persoon. De kantonrechter bleek niet geïnteresseerd in de inhoud van de kritiek van Buss op de schoolleiding, maar keek daarentegen slechts naar de vraag of Buss wel correct, dat wil zeggen volgens de juiste procedures, geprotesteerd had. Ook hier bood de kantonrechtersformule weer "uitkomst" en behoort hoger beroep niet tot de mogelijkheden.

Op 2 mei jl. verscheen er in het Haarlems Dagblad opnieuw van de hand van journalist Van der Linden, waarschijnlijk in een poging zijn eerdere journalistieke wanprestatie recht te zetten, een paginagroot artikel over de zaak Kaj Munk. Hierin geeft hij nu een geheel andere versie van het meer dan twintig jaar oude verhaal over S. De oud-leerlinge B. wordt nu als iemand beschreven die, omdat ze tegenwoordig lid is van de pinkstergemeente, S. gebruikt als zondebok voor haar eigen losbandige seksuele verleden. De vrouw zou zelfs een jaar hebben samengewoond met S.

Net als bij de eerdere berichtgeving over deze zaak zijn ook nu weer een aantal lezers in de pen geklommen om hun verontwaardiging over het handelen van het schoolbestuur en de beslissingen van de rechters te uiten. Maar wie trekt zich er iets van aan? Van de kant van de schoolleiding blijft het verdacht stil en ook de rechters zullen niet meer spreken. Het is duidelijk dat dit soort kwesties een grondiger onderzoek vereisen dan wat verhalen in de krant en wat interviews door een commercieel adviesbureau. De officiele instanties hebben het ernstig laten afweten. Rechter Patijn baseerde zijn oordeel op "roddel en achterklap" en een verstoorde arbeidsverhouding waarvoor als vanzelfsprekend niet het management, maar het personeellid de prijs van ontslag moet betalen en rechter Baas vertaalt "Moreel verantwoord handelen" met het opvolgen van de orders van het management. De individuele verantwoordelijkheid werd daarmee geheel gedelegeerd aan het schoolbestuur. Moraliteit gaat slecht samen met een cultuur waarin men verwacht dat regels klakkeloos opgevolgd worden van een bestuur wat zich bovendien vooral druk maakt om imago-kwesties.
Als de huidige officiële definitie van verantwoord handelen in deze richting wijst, dan wordt moraliteit inderdaad meer iets voor op straat en in onze vrije tijd ...

Zie voor andere "uitglijders" van het bureau Bezemer & Kuiper de artikelen in het Bondsblad van de Nederlandse Politie (november 2001)

 
 

1998 © Erna Rijsdijk