Jonge jaren Onderwijzer Argentinië Predikant in Nederland Oorlogsjaren

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Voorwoord

Amersfoort, augustus 2006

Deze website is opgezet ter herinnering aan Sjouke Rijper; onderwijzer, predikant, missionaris, echtgenoot van Anna Rijper-Ros en vader van vijftien kinderen. Het verhaal is nog niet af. Zo nu en dan voeg ik brokjes informatie, anekdotes en documenten toe. Zie het maar als ‘work in progress’.

Dominee Rijper was een vrome man. Hij heeft een zwaar, maar boeiend leven geleid. Daarover bestonden veel verhalen en documenten, maar die waren nooit bijeen gebracht. Het familieboek, vol met foto’s en documenten, dat ik mag bewaren, heb ik intensief gebruikt voor deze website. Tevens heb ik geput uit een levensbeschrijving van de hand van zijn echtgenote Anna Rijper-Ros, ten behoeve van het boekje Kracht In Zwakheid Geopenbaard, door ds. Simon J. Popma, ter nagedachtenis van dominee Rijper.

An English PDF version of this website can be found by clicking here.

Una versión en PDF en español de este sitio web se encuentra haciendo clic aquí.

Sjouke A. Rijper

(kleinzoon)

 

Jonge jaren

In de vroege ochtend van vrijdag 12 september 1884 voelt de hoogzwangere Aafje Rijper zich niet goed. Ze is alleen in haar sobere woning aan de Czaar Peterstraat 75, op de Oostelijke Eilanden van de hoofdstad. Aaf is vijf jaar eerder haastig getrouwd met zeeman Pieter Rijper. Het stel heeft één zoontje: Klaas van drie jaar. Hun dochter Trijntje overleed een jaar eerder al vijf weken na haar geboorte. In genetisch opzicht zijn ze ook niet het optimale duo voor het verwekken van een sterk nageslacht; ze zijn een volle neef en nicht uit dezelfde grootouders. Aafjes moeder is een zus van Pieters vader.

Piet is die dag, zoals vele andere, op zee. Hij vaart voor de Stoomvaart Maatschappij Nederland op mailschip ‘Conrad’ een tweemaandelijkse pendeldienst van passagiers, post en vracht via het Suezkanaal van en naar Indië.

Die dag zal de 29-jarige Aaf haar derde kind baren. Johanna Brandsen is vroedvrouw en woont een stuk terug in de straat, op nummer 21. Als zij langskomt, weet ook zij dat het vandaag gaat gebeuren. ’s Avonds om half twaalf wordt een gezonde jongen geboren: Sjouke Rijper, vernoemd naar de vader van Aafje, de Westfriese Sjouke Sjoukes. De maandag erop geeft Johanna Brandsen het kind op bij de Burgerlijke Stand, vermoedelijk nog voordat de dan dertigjarige vader op zee van het bestaan van zijn tweede zoon weet.

Het is het Nederland waarin Koning Willem III vorst is en vader van de dan vierjarige prinses Wilhelmina. Vincent van Gogh werkt in het Brabantse Nuenen aan de Aardappeleters, zijn eerste groots opgezette schilderij en meesterwerk. Protestanten strijden tegen elkaar, maar zetten zich ook af tegen katholieken en liberalen met als gevolg: verzuiling. De industrialisatie is in volle gang. Stoommachines worden steeds grootschaliger toegepast in fabrieken. Ondanks de aantrekkende welvaart zijn de verschillen tussen arm en rijk in het Amsterdam van 1884 groot. Bij de rijken doen elektriciteit en de telefoon hun intrede, terwijl de middenklasse vaak nog niet beschikt over waterleiding of riolering.

Voor Sjouke begint meteen het zware leven. Het Amsterdamse gezin heeft het niet breed. Zes zwangerschappen van Aaf lopen uit miskramen, vrijwel zeker omdat ze een volle nicht van haar man is. Piet Rijper zit op de vaart en is dus veel van huis. Als hij terugkomt van een lange zeereis naar Nederlands-Indië, blijkt dat hij een zwangerschap (die hij nog wel zelf heeft verwekt) helemaal heeft gemist. Het kind is dan al overleden. Het is de tijd van de lege wiegjes.

Als een functie van loods vrijkomt, stelt Piet aan zijn vrouw voor op die baan te solliciteren. Hij is dan immers iedere avond thuis. Maar Aafje zegt: “Je moet het maar niet doen, want we hebben nu een goed huwelijk.” Zij weet dat Piet een zeeman is in hart en nieren. Boten van de branding naar de haven brengen, dat is geen varen. Daarvan zou haar man ongelukkig worden.

Rond het fin de siècle spelen gebrek aan hygiëne en gezonde voeding het gezin parten. Borstvoeding wordt in de orthodox-protestantse kringen van de Rijpers als onkuis betiteld. Daarom krijgen de zuigelingen een mengsel van slechte melk en vies water. Alle gezinsleden slapen in een zogenaamde alkoof: een vochtig, vensterloos tussenkamertje met twee bedsteden; één voor de ouders en één voor het kroost. Er is hier geen of nauwelijks ventilatie. Dat is helemaal funest voor deze kinderen met een zwak immuunsysteem, vanwege het feit dat hun ouders neef en nicht zijn.

De gevolgen zijn er dan ook naar. Als Sjouke anderhalf jaar is, overlijdt zijn oudste broer Klaas, die dan vijf jaar is. De komende jaren verliest Sjouke op jonge leeftijd nog eens drie zusjes en een broertje, vermoedelijk aan tuberculose. En in de zomer van 1901 wordt de familie opnieuw in rouw gedompeld als Sjoukes vier jaar jongere zus, de dertienjarige Trijntje Rijper, sterft aan tbc. Het gezin woont dan op de derde etage van de Pieter Vlamingstraat 17, in de Dapperbuurt. Van de negen levend geboren kinderen zijn er nu nog maar drie : Sjouke (16), Cornelis (9) en Klaas (7). De jongste heeft dezelfde naam gekregen als z’n opa en z’n twee oudere broertjes, die allebei overleden.

Sjouke Rijper is een 1.80 meter lange, intelligente Amsterdamse jongen met donker krullend haar en heldere ogen, maar met een zwak gestel. Op 23 december 1903 wordt de dan 19-jarige Sjouke vrijgesteld van krijgsdienst bij de Nationale Militie wegens lichaamsgebreken. Als reden staat nummer 214 van het reglement geneeskundig onderzoek genoemd, wat staat voor "een belangrijke misvorming van het sleutelbeen, wanneer daardoor het dragen en behandelen der wapenen en van het ledergoed belemmerd wordt". Maar ook 233 staat erbij: ontsteking van de maag, de dunne darmen, de dikke darmen en/of de blinde darm. Hoewel hij goed kan leren, zit een studie aan het gymnasium en later aan de universiteit er niet voor hem in. Om financiële redenen, maar ook omdat de oudste zoon in huis niet gemist kan worden. Hij kan wel naar de kweekschool. Die doorloopt hij soepel. Op 22 april 1903, kort na de grote spoorwegstakingen die het gehele land lam leggen, behaalt Sjouke zijn Akte van Bekwaamheid als Onderwijzer. Dat is in de nadagen van de schoolstrijd, waarin het bijzonder onderwijs bijna een eeuw vocht voor erkenning.

 

Onderwijzer

Hij geeft in 1903 vijf maanden les in Naarden en gaat vervolgens naar Alblasserdam. In die periode is er een opmerkelijk voorval. Tijdens de behandeling van de Drankwet van 1904, tijdens een vergadering van de Anti Revolutionaire Propagandaclub, beledigt de 19-jarige Sjouke de toenmalig minister- president en minister van binnenlandse zaken, Abraham Kuyper. Kuyper is tevens oprichter van de met spaarpotjes ondersteunde Vrije Universiteit (waar Sjouke zo graag naar toe was gegaan) en is ook de man achter ‘de doleantie’: de afsplitsing van de Nederlands Hervormde Kerk en de aansluiting bij de Gereformeerde Kerk.

Sjouke verspreidt om onduidelijke redenen leugens over Kuyper en heeft daar later spijt van. Hij krijgt gewetenswroeging en belijdt op 14 juni 1904 in een warrige brief schuld aan Kuyper, die hij diep van binnen zo bewondert. Hij schrijft hem: “En nu aan u nog eene smeeking. Kunt u mij vergeving schenken voor het in mijne jeugdige onbezonnenheid bedreven kwaad, die vuige lastertaal, als ik plechtig kan verklaren, dat ik gevoel en weet dat God mij die zonde door Christus’ zoenbloed vergeven heeft?” Het is niet bekend of Kuyper hem heeft teruggeschreven.

Vanaf 1905 gaat Sjouke lesgeven op de Funenschool in Amsterdam, een van de eerste Christelijke scholen in Amsterdam. “Hij houdt van kinderen en kinderen voelen zich tot hem aangetrokken”, schrijft dominee Popma, een bekende van de familie, die dominee Rijper diverse keren heeft ontmoet en toen uitgebreid met hem sprak.

Op 23-jarige leeftijd wordt de jonge onderwijzer ernstig ziek. Dat wat zijn broertjes en zusjes trof, treft ook hem: tuberculose. Sjouke wordt in 1907 zeven maanden opgenomen in het Volkssanatorium Hellendoorn. De tbc zorgt ervoor dat hij voortaan praktisch op één long moet leven. Als hij wordt ontslagen, mag hij wel weer voor de klas staan, maar niet erbij studeren. Hij moet rusten. Maar dat kan hij niet. Hij heeft een vurige wens om predikant te worden. Na schooltijd studeert hij in bed theologie. Hij leest alles wat er te lezen valt over dogmatiek, exegese, kerkgeschiedenis en de talen Grieks, Hebreeuws en Latijn. Sjouke behaalt in juni 1908 het diploma waarmee hij mag lesgeven op een School met de Bijbel. Een jaar later slaagt hij voor zijn hoofdakte.

Sjouke kan gelukkig ook nog genieten van het leven. Hij heeft oog voor het vrouwelijk schoon. In Amsterdam ontmoet hij op 25-jarige leeftijd de twee jaar jongere, niet onknappe dame Anna Ros. Ze is geboren te Leiden op 30 juli 1886 als oudste dochter van kruidenier Pieter Ros en Johanna Smit. Als Ros’ winkel in Leiden afbrandt, wordt hij magazijnmeester in een Amsterdams pakhuis van een bottelier voor de Koninklijke Marine. Piet Ros, kleinzoon van de Engelse Maria Elisabeth Furley, gaat naar dezelfde kerk als Piet Rijper: de Funenkerk. Ze raken bevriend. Jongens en meisjes zitten gescheiden in de kerk. Mannenbroeder Sjouke op het balkon rechts van de kansel, Anna op het linker balkon. Er is oogcontact. Anna vertelt later: “Als ik dan de kerk uitliep, liep hij telkens ineens naast me.” Op donderdag 31 maart 1910 trouwen Sjouke en Anna in de Keizersgrachtkerk. Het wordt een vruchtbaar huwelijk met maar liefst vijftien kinderen.

In de periode rond dat huwelijk is Sjouke in contact gekomen met dominee Jan van Lonkhuijzen, tevens ‘doctor in de heilige godgeleerdheid’. Op last van de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken was hij in 1908 naar Argentinië gereisd om daar de verspreid wonende gereformeerde boeren (‘de verstrooiden’) te bezoeken en te bekijken of hier ook een protestants-christelijk leven verder kan worden uitgebreid.

Nederland is een van de eerste landen die de onafhankelijkheid van de Republiek Argentinië begin 19e eeuw erkennen. Al in 1825 bestaat er een Nederlands consulaat in Buenos Aires. De nauwe contacten destijds vloeien vooral voort uit handel en leiden er toe dat in de tweede helft van de negentiende eeuw veel Nederlandse migranten hun geluk gaan zoeken in het grote en veelbelovende Argentinië. Deze emigratie is vooral het gevolg van een crisis in de Nederlandse landbouw. Werkeloosheid en armoede zijn voor velen aanleiding voor hun vertrek uit Nederland. In Argentinië ziet de ontwikkeling van de werkgelegenheid er in die tijd goed uit. Ambachtslieden kunnen er makkelijk werk vinden, zij het vaak onder slechtere levens- en arbeidsomstandigheden dan in Europa. Argentinië is heet, stoffig en de voorzieningen zijn zeer beperkt.

De Argentijnse regering kan de arbeidskrachten goed gebruiken en stimuleert op vele manieren de immigratie van vooral Noord-Europeanen naar de onbevolkte landbouwgebieden van het land. Hiertoe wordt in een aantal Europese steden zogenaamde ‘Oficinas de Informacion y Propaganda’ opgericht. Om de toekomstige immigranten in staat te stellen de reis te maken, worden de ‘pasajes subsidiarios’ door deze bureaus uitgereikt. De Argentijnse overheid betaalt de overtocht naar ‘de zuid’.

Maar zoals de propaganda wil laten geloven, is het niet. In Argentinië is weliswaar een overvloed aan vruchtbare landbouwgrond, maar het is één grote woestenij: alles moet nog worden ontgonnen. Het is er heet, droog en stoffig en de voorzieningen zijn minimaal. Veel Nederlanders keren kort na aankomst gedesillusioneerd weer terug. De prijs van de emigratie is hoog: de meeste gezinnen verliezen één of zelfs meerdere familieleden.

Om een bestaan op te bouwen is veel doorzettingsvermogen nodig. Een flinke groep protestants-christelijke boeren in Nederlandse kolonies houdt vol, en met succes. Gesteund door hun geloof weten zij het uiteindelijk toch te redden. Rond de eeuwwisseling keert het economische tij en komt Argentinië tot bloei. Vanaf 1899 tot 1929 maakt het land een enorme economische ontwikkeling door. Nieuwe spoorlijnen ontsluiten grote delen van het land, zodat het vervoer van vlees en landbouwproducten echt goed op gang komt. Argentinië behoort tot de tien rijkste landen ter wereld. De Nederlands protestants-christelijke bevolking in Argentinië groeit mee met de welvaart, maar blijft verstoken van dominees en bijpassend onderwijs in dit overwegend katholieke land. De ‘lammeren’ aldaar zitten zonder ‘herder’, zo staat geschreven.

De ontvangst van Van Lonkhuijzen op zondag 9 februari 1908 in Buenos Aires is warm. De gemeente ziet hem als een geschenk uit de hemel. Tranen biggelen over de wangen van de broeders en zusters nu ze het evangelie weer in hun moedertaal horen. Maar na zeven maanden houdt Van Lonkhuijzen het al voor gezien. Hij heeft de fundamenten gelegd voor kerken in Buenos Aires en Tres Arroyos en een Evangelisatie Vereniging in Rosario, maar ziet in dat verdere voortzetting te veel werk voor hem alleen is. Hij gaat terug naar Nederland voor versterking.

Als Sjouke Rijper Jan van Lonkhuijzen na zijn terugkeer spreekt, voelt hij er wel wat voor om te gaan lesgeven in Argentinië. De synode stuurt in eerste instantie een goede vriend van Sjouke: de heer (later dominee) Antonie Sonneveldt. Rijper verwacht dat hij Sonneveldt snel mag nareizen. Maar de synode geeft na veel praten de voorkeur aan een predikant, ds. Rolloos. Geld speelt hierbij een niet onbelangrijke rol. De vertegenwoordigers van de gereformeerde kerken in de Verenigde Staten bieden alleen financiële ondersteuning als “een bevestigd predikant” naar Tres Arroyos gaat. Dat is een fikse tegenslag voor Sjouke.

Hij gooit zijn studie om en begint aan een acte Frans. Als hij na een sollicitatie naar de functie van hoofd van een lagere school in Kootwijk wordt afgewezen, weet hij het zeker. Hij ziet alle gebeurtenissen als vingerwijzingen van boven. Zijn levenstaak ligt niet op het gebied van onderwijs. Sjouke zet zijn theologische studie voort.

Sonneveldt en Rolloos werken dan samen in Argentinië. Rolloos in de succesvolle Nederlandse boerenkolonie Tres Arroyos (drie beekjes). Het is een dorpje in een uitgestrekt landbouwgebied waar vooral tarwe wordt verbouwd.

De nazaten van deze ondernemende Nederlanders voelen zich ook nu nog nauw verbonden met het land waar hun voorouders vandaan zijn gekomen. Het voortbestaan van een Nederlands consulaat in Tres Arroyos is daar een sprekend bewijs van. Koningin Beatrix brengt in het voorjaar van 2006, samen met kroonprins Willem Alexander en zijn Argentijnse vrouw Máxima, een bezoek aan het dorp en de nog steeds bestaande Hollandse school: ‘El Colegio Holandés’. In 1951 had haar vader, Prins Bernhard, dit ook gedaan.

Tres Arroyos ligt op zo’n 35 kilometer van de Zuid-Atlantische kust. Sonneveldt werkt op ongeveer 300 kilometer afstand in de hoofdstad Buenos Aires als hoofd van de Hollandse school. Dominee Rolloos houdt het niet lang vol in Tres Arroyos. Tijdens Pinksteren 1912 krijgt Rijper het verzoek van de synode om in Argentinië te gaan werken. Anna schrijft later: “Mijn man zag hierin kennelijk Gods vinger. En z’n grote liefde voor God en Zijn dienst deed hem over alle bezwaren, die groot en veel waren, heenstappen.” In de zomer begint hij een spoedcursus Spaans via Berlitz. In het najaar, een jaar na zijn start als predikant en hoofd van de Christelijke-Hollandsche school, keert Rolloos terug in Nederland.

In Tres Arroyos is de nood hoog. Ze kijken uit naar Rijper, die, behalve dat hij hoofd van de school kan zijn, ook catechetisch onderwijs zou kunnen geven aan de alsmaar groeiende kerkelijke gemeenschap. Sjouke wordt naast schoolhoofd ook lerend ouderling. Hij is op dat moment hoofd van een van de Gereformeerde Scholen in Amsterdam en vader van twee jonge kinderen: Aafje (geboren te Amsterdam, 1 februari 1911) en Piet (geboren te Amsterdam, 11 maart 1912). Sjouke geeft zijn laatste les in Amsterdam op 31 september 1912.

Met vertaalde onderwijsakten in de koffer, kiest Sjouke, heel even net als zijn vader en opa, het ruime sop. Op dinsdag 15 oktober 1912 (op de kop af zes maanden na het vergaan van de Titanic) reist hij met zijn gezin per stoomschip Frisia af naar Argentinië. Het is een zware zeetocht van zo’n 13.000 kilometer. Anna is op dat moment zwanger van hun derde kind.

 

Argentinië

Half december 1912 gaat Sjouke aan het werk. Per 1 januari 1913 wordt hij benoemd tot hoofd van de Hollandsch-Spaansche School (‘Escuela Holandesa’) te Tres Arroyos. De school en de kerkelijke gemeenschap zijn blij met de komst van het gezin Rijper. Al na een paar maanden blijkt dat Sjouke en Anna Rijper goed in de smaak vallen. Probleem is alleen dat Sjouke niet, zoals ds. Rolloos, zowel onderwijzer is als predikant. En de behoefte is groot. Het duurt soms maanden voordat een kind gedoopt kan worden of een stel getrouwd. En de kerk van Buenos Aires is niet in staat om bij te springen.

In maart 1913 komt dan ook het verzoek om Sjouke Rijper te beroepen tot predikant. Maar de Gereformeerde Generale Synode in Den Haag twijfelt. Zij gaan ervan uit dat het gezin Rijper hooguit vier jaar in Tres Arroyos zal blijven, slechts ter overbrugging, totdat er een echte dominee gevonden is. De Argentijnse kerkelijke gemeenschap blijft aandringen. Ze hebben “dringende behoefte van de bediening des Woords en der Sacrementen.” Er worden kinderen geboren die alweer sterven voordat ze gedoopt zijn. Tres Arroyos voert de druk nog eens op. Ze zijn zeer tevreden over het werk van Sjouke Rijper. In mei 1913 zwicht de synode. Ze staan toe dat Sjouke in het ambt wordt bevestigd door toepassing van artikel 8 van het kerkrecht: Men zal geen schoolmeesters, handwerkslieden of anderen, die niet gestudeerd hebben, tot het predikambt toelaten, tenzij dat men verzekerd is van hun singuliere gaven, godzaligheid, ootmoedigheid, zedigheid, goed verstand en discretie, mitsgaders gaven van welsprekendheid. Tijdens “een behoorlijke examinatie onder bijstand van de kerk van Buenos Aires” door de classis van die stad, begin augustus, toont Sjouke aan te beschikken over de benodigde singuliere gaven en andere vereiste eigenschappen.

Op 12 augustus 1913 gaat een droom in vervulling voor Sjouke Rijper. Hij wordt bevestigd door ds. Sonneveldt (1 Petrus 5: 2-4) en mag zich vanaf die dag predikant noemen. Diezelfde middag preekt hij voor het eerst (1 Korinthiërs 2: 2).

In dat jaar is ook hard gewerkt aan de school. Om als protestants-christelijke school bestaansrecht te hebben in een katholiek milieu, moet de school een voortreffelijke zijn, zo is de opvatting van Sjouke en Anna. Ondanks Sjoukes zwakke gezondheid, drukke jonge gezin en gebrek aan geld werkt het echtpaar keihard.

Er wordt zowel in het Spaans als het Nederlands lesgegeven. En dat slaat aan. Argentijnse families, die geen woord Nederlands verstaan, zijn zo tevreden dat zij ook naar de Nederlandse lessen komen. De school groeit snel. Binnen een paar maanden zijn er zo’n vijftig leerlingen. De Hollandsche school krijgt ook zo’n twintig kinderen uit Baptistengezinnen van Hollandse afkomst.

Baptisme is een stroming binnen het christendom die gelooft dat iemand pas behoort te worden gedoopt nadat hij of zij tot geloof in Christus als Verlosser is gekomen en de belijdenis daarvan persoonlijk heeft aangenomen. De doop geschiedt door volledige onderdompeling in water. De vorm van dopen waarbij zuigelingen worden besprenkeld met water, zoals onder meer gereformeerden dat doen, wordt verworpen, omdat baby's nog niet bewust geloven. Gereformeerden en Baptisten voeren hierover een “afmattende strijd.” Toch hebben baptistengezinnen in Argentinië liever een gereformeerde dominee, dan helemaal geen religieuze bijstand.

Na een zware schooldag, zo rond vier uur ’s middags, zit het werk er voor Sjouke Rijper nog niet op. Dan gaat hij de gemeente in, legt huisbezoeken af, bezoekt zieken en geeft catechisatie aan jongeren. Sjouke en Anna sturen af en toe een kaartje naar Amsterdam. Anna Rijper, op 9 juni 1913 bevallen van hun derde kind (Sjouke Cornelis Samuel), ziet haar man meestal pas in de avond thuis. En zelfs dan neemt Sjouke Rijper geen rust. In de stille, nachtelijke uren schrijft hij zijn preken en houdt hij zijn theologische studie bij.

En alsof dit allemaal niet genoeg is, komt er nog een taak bij. Veel kinderen uit boerengezinnen in de omgeving van Tres Arroyos wonen te ver van school. Sjouke en Anna starten daarom een klein internaat. Het komt erop neer dat die kinderen in huis worden genomen. Het gezin Rijper krijgt zo’n 15 gulden per kind per maand, wat voor een goede verzorging te weinig is. Gelukkig wordt het gezin dikwijls verrast met kippen, vlees en eieren.

Een bijzonder zware periode is dan aangebroken voor de dan 27-jarige Anna Rijper-Ros. Zij heeft de zorg voor een dochtertje van tweeëneenhalf, een zoontje van anderhalf en een kind aan de borst. Daarnaast wordt zij hoofd van het internaat.

1 januari 1914 is een zwarte dag. Hun jongste kind. Sjouke Cornelis Samuel, slechts zeven maanden oud, overlijdt. Het leed uit Sjoukes ouderlijk gezin, zet zich in zijn eigen gezin voort.

En aan het thuisfront gaat het niet veel beter. Nog geen drie weken na dit drama, op 17 januari 1914, overlijdt in Amsterdam Sjoukes broer, Kees Rijper (geboren Cornelis Pieter), op slechts 22-jarige leeftijd. Sjouke heeft naast zijn ouders, alleen nog zijn broer Klaas, dan twintig jaar oud.

8 september 1914 is een feestdag. Een week en acht maanden na het overlijden van de kleine Sjouk, wordt in huize Rijper te Tres Arroyos opnieuw een zoon geboren. Hij krijgt dezelfde namen als zijn overleden broertje: Sjouke Cornelis Samuel. Het gezin bestaat weer uit drie kinderen.

In Argentinië gaat het werk door. De school groeit, het internaat evenzeer. Sjouke en Anna stoppen er al hun energie in. De scholen hanteren van december tot en met februari een zomervakantie van drie maanden, vooral vanwege de hitte. Maar Sjouke neemt geen rust. Hij zoekt alle ‘verstrooide’ Nederlanders in de regio op en preekt voor hen in het Nederlands en het Spaans. Hij reist op primitieve wijze enorme afstanden over de snikhete Argentijnse pampa’s, naar plaatsen als Tandil (90 km), Azul (100 km), Pehuelches (200 km) en zelfs naar de wat grotere stad Rosario op 400 kilometer van Tres Arroyos. Na zulke bezoeken stuurt hij brieven en getypte preken om de prille geloofscontacten vast te houden. Na afloop van de ‘vakantie’ is dominee Sjouke Rijper dodelijk vermoeid. Maar het schoolseizoen en de drukte in het internaat beginnen dan weer…

Sjouke is in die tijd ook nog scriba van de classis Buenos Aires. Hij moet dan ook samenwerken met de heer H.H. Hogendorp uit Delft die hoofd is geworden van de Hollandse School in Buenos Aires en in 1917 Sonneveldt zal opvolgen als hoofd van de Gereformeerde kerk in de Argentijnse hoofdstad. Maar de twee ruziën vooral. Hogendorp wordt uiteindelijk in 1923 uit het ambt gezet wegens drankmisbruik en misbruik van financiële middelen.

Alsof Sjouke niet genoeg te doen heeft, schrijft hij ieder kwartaal een rapport voor Nederland en de ondersteunende kerken in Noord-Amerika over de vorderingen van de Gereformeerden Kerken in Argentinië. Dat doet hij op basis van verslagen die de kerken van Buenos Aires, Chubut en Tres Arroyos hem toezenden.

Uit latere verslagen over dominee Rijper, blijkt dat al zijn inzet niet voor niets is. Waar hij komt, bloeit het gereformeerde leven op. In Den Haag kunnen ze bijna niet geloven dat hij zelfs voet aan de grond krijgt in Baptistische kringen. Het internaat en de school groeien gestaag door. Sjouke werkt ook mee aan de reorganisatie van de kerk van Rosario. Per brief moedigt hij de mensen daar aan om ook een Hollandse school te starten. Zo ontstaat de Schoolvereeniging of Rosario de Santa Fe. De eerste jaren in Argentinië zijn, ondanks het zware werk, gelukkige jaren. Later zullen Anna en Sjouke nog vaak praten over deze periode. Aaf en Piet leren hier paardrijden. Sjouke geniet van zijn vrijheid, zijn status en de prachtige natuur in dit uitgestrekte gebied. Hij schrijft geregeld artikelen in ‘de Hollandsche Stem’, een maandblad voor Argentijnse gereformeerden.

In het voorjaar van 1915 komt opnieuw slecht nieuws uit Nederland. Sjoukes vader, de gepensioneerde zeeman Pieter Rijper, blijkt op 18 april te zijn overleden. Zijn ouders waren een jaar ervoor verhuisd naar Bussum, samen met zoon Klaas, die inmiddels kantoorbediende is en verloofd. Op 13 juni 1916 wordt de tweede dochter van Sjouke en Anna geboren: Suze. Moeder en dochter maken het goed, maar vader wordt ziek. Zo ernstig dat de gemeente zich grote zorgen maakt. Maar Sjouke herstelt binnen een paar maanden. Hij stort zich daarna weer vol overgave in zijn werk.

1917 glijdt voorbij. In de laatste week van oktober van dat jaar typt de dominee ijverig zijn preek voor de Hervormingsdag (Romeinen 1: 16-17). Die preek is grotendeels bewaard gebleven.

Duidelijk wordt dat Sjouke Rijper deze zware dubbeltaak van predikant en schoolhoofd niet lang meer kan volhouden. De zware lichamelijke en geestelijke inzet eisen hun tol. Het gezin is na vijf jaar hard werken toe aan het beloofde halfjaar verlof in Nederland. Maar de Eerste Wereldoorlog maakt een overtocht onmogelijk.

1918 begint positief, met op 4 februari de geboorte van hun zesde kind. Het is opnieuw een dochter: Annie. Maar daarna pakken weer donkere wolken zich samen boven Tres Arroyos. Sjouke is veel ziek, heeft last van inzinkingen en zware hoofdpijn. De Spaanse-griepepidemie bereikt ook Argentinië en maakt talloze slachtoffers.

Sjouke zet zich nog een keer volledig in om van huis tot huis zieken en nabestaanden troost te brengen. De troost van het Evangelie. Door die huisbezoeken krijgt de Spaanse griep ook hem te pakken. Een combinatie van die griep, zijn oude longziekte en zijn overspannenheid maken zijn totale inzinking compleet. Hij kan niet meer. Bijna geheel verlamd ligt hij wekenlang in bed. Anna houdt het gezin en het internaat draaiende. Artsen adviseren een rustkuur aan de Zuid-Atlantische kust. Maar Anna voorziet een groot debacle en geeft de voorkeur aan een verlof in Nederland, nu de oorlog ten einde is. De kerkraad van Tres Arroyos stemt direct in. Het kerkbezoek aldaar loopt langzaam maar gestaag terug. De ‘lammeren’ zitten weer zonder ‘herder’.

Het duurt dan nog ruim een jaar voordat het gezin de gelegenheid heeft om naar Nederland terug te keren. Eerst is er nog een geboorte op 21 september 1919: Kees, naar Sjoukes overleden broer. In november nemen ze afscheid van zijn gemeente en school. Dat valt hen zwaar. Vooral ook omdat niet duidelijk is of dit afscheid definitief is. Anna schrijft: “Toen de auto voor stond, die ons naar het station moest brengen, riepen de kinderen of we toch weer terugkwamen. Half verlamd aanvaardde mijn man (en ik) de reis naar het Vaderland.”

Over die terugreis bestaan twee anekdotes. Sjouke wordt voor het embarkeren benaderd door een smokkelaar van edelstenen. Hij vraagt de dominee of hij er een paar mag verbergen in de grote zwarte verenhoed van Anna. Sjouke leert de man een lesje. Zijn laatste les op Argentijnse bodem.

De zeereis van enkele weken op stoomschip Gelria doet Sjouke goed. Niet alleen dankzij de frisse lucht, maar ook door de rust en de afwezigheid van de verantwoordelijkheid voor gemeente en school.

Bij het van boord gaan geeft Anna haar pasgeboren kind heel even uit handen aan haar moeder. Johanna Ros struikelt en Kees valt hard op de kadestenen. Gelukkig houdt hij er geen letsel aan over. Wel worden al zijn eigenaardigheden de rest van zijn leven door zijn broers en zussen gekscherend toegeschreven aan die val.

 

Predikant in Nederland

Bij terugkeer krijgt het gezin onderdak in het huis van de ouders van Anna, aan de Scheltusstraat 3 te Amersfoort. Sjouke krabbelt weer op. Maar duidelijk is wel dat een terugkeer naar Argentinië er niet meer in zit. Anna en Sjouke laten hun inventaris vanuit Argentinië overvaren. Weer slaat het noodlot toe. Het stoomschip vaart op een mijn. De inboedel van de Rijpers gaat verloren. "Het waren slechts aardse bezittingen", relativeert Anna.

De dominee is weer sterk goed genoeg om weer af en toe te preken. Maar dat gaat in die tijd niet zomaar. Aangezien hij in Argentinië is beroepen wil de Generale Synode eerst nog onderzocht zien of Sjouke ook voor de Nederlandse kerk voldoende kennis heeft van “de uitleg van het Schrift, de gereformeerde leer en kerkregering.” Op 5 oktober 1920 ontvangt hij, na ondervraging, het getuigschrift waarmee hij beroepbaar verklaard wordt voor de Gereformeerde Kerken van Nederland.

Hij was al eerder dat jaar aan de slag in Amersfoort in de gereformeerde kerken aan de Zuidsingel en de Lange Gracht. Tevens is actief als spreker op propaganda-avonden van de Christelijke Bond. In de Keistad bevalt Anna 8 januari 1921 van een dochter: Jo(hanna), vernoemd naar de moeder (en zus) van Anna. Als je de eerste (overleden) Sjouke meetelt, is zij het achtste kind van Sjouke en Anna. Nog diezelfde maand verhuist het gezin naar Reeuwijk-Sluipwijk, mooi gelegen in een waterrijk gebied, vlakbij Gouda.

Dominee Rijper wordt bevestigd met Jesaja 40:1 en doet intrede met Exodus 3:14b. Het valt de dominee niet mee om in dit dorp de draad op te pakken. Hij is er nog niet helemaal bovenop. Het is een stil dorp en vooral ook klein. In dit dorp liggen de verhoudingen binnen de gemeente toch anders dan in Argentinië. De gemeente kan de dominee niet genoeg betalen en het huis is te klein. De ‘stadsjongen’ Sjouke mist bovendien de hectiek van Amsterdam enerzijds en de verworven vrijheden in Tres Arroyos anderzijds. En dat benauwt hem.

Anderhalf jaar later is hij er dan ook weg. Volgende bestemming is het Drentse dorp Nieuw-Weerdinge, vlak boven Emmen. Ook niet wat je noemt het bruisende centrum van gereformeerd Nederland. Maar wel met een grotere kerkelijke gemeente dan in het vorige dorp. Aantrekkelijk voor hem is ook dat hij daar kan werken onder de Baptisten, zoals hij in Argentinië heeft gedaan.

Hij lijkt weer terug te zijn. Zijn preken zijn weer krachtig en sierlijk geschreven, zoals in zijn vroege jaren.

Toch is ds. Popma kritisch over zijn manier van preken. “Wie zijn uitgeschreven preken leest, ontmoet den man, die Kuyper’s werken doorkropen heeft. De opzet en de aanpak van de preeken is dogmatisch.” … “De stijl is van een nu ouderwetsch aandoende zwierigheid. Breed opgezette zinnen; veel sterke adjectieven. Voor onzen tijd , die nuchtere, zakelijke bewoordingen vraagt die elk overbodig woord schrappen wil, is deze stijl wellicht wat overladen.”

Als zoon Kees (ook predikant) terugblikt op het niveau van de preken van zijn vader zegt hij: “Moeder deed echt aan geloven. Vader was zeker niet ongelovig maar baseerde zich in zijn overwegingen altijd op geschriften. Die waren heilig. Hij zei altijd: ‘De Bijbel is Gods woord’. Ik zei: ‘In de Bijbel staat Gods woord.’ Hij was meer een theologisch wetenschapper. Maar dan wel een amateurwetenschapper.”

Anna is in die periode doorlopend in verwachting. Sjouke is van mening dat de kerk gaat bloeien als er een sterk gereformeerd geslacht gekweekt wordt. Klaas wordt op 3 oktober 1922 geboren, vernoemd naar Sjoukes broer(s). Op 10 januari 1924 ziet dochter Mien het levenslicht. Net een jaar later op 25 januari 1925 wordt Trijntje Cornelia geboren, vernoemd naar Sjoukes overleden zusjes. Nog geen jaar later, op 15 januari 1926, wordt het gezin uitgebreid met Frans. Weer achttien maanden later, op 11 juni 1927, komt er nog een broertje bij: Johan. En op 9 augustus 1928 nóg eentje: Theo.

Sjouke: “Een kapitaal aan kinderen is geen kapitaal aan geld, maar met de belofte Gods is ’t een kapitaal veel hooger dan geld.”

Vooral Anna heeft het druk met de kinderen. Sjouke is druk met zijn werk. Hij is altijd weg. Op z’n fiets met carbidlantaarn de uitgestrekte gemeente door. Nadat hij thuis heeft gegeten vliegt hij ’s avonds de deur weer uit voor catechisatie of een kerkenraadsvergadering. Al dat werk is niet voor niets. Zijn gemeente groeit gestaag. De kerk wordt zelfs te klein. Daarom houdt de dominee per zondag maar liefst drie diensten. Om dit probleem op te lossen wordt in die jaren een extra vleugel aan het kerkje gebouwd. Sjoukes nog jonge zoon Kees is onder de indruk van de timmerlieden. Maar als er wordt geschaft, is hij degene die zegt: “Wel even bidden voor het eten”.

Dit speelt zich af aan de vooravond van de economische wereldcrisis, die ook Nederland hard zal treffen. In die periode gebeurt het nogal eens dat de stroom uitvalt. Vooral de middagdiensten rond kersttijd zijn donker. Alleen voor de dominee van de kerk van Nieuw Weerdinge is er via een aggregaat een klein lampje op de kansel, zodat hij zijn ten minste zijn uitgeschreven preek kan lezen. De organist moet het zonder licht doen. Daarom geeft Sjouke bij stroomuitval alleen bekende psalmen en gezangen op, die de man blind kan spelen. De gemeente zet het vierde vers in van de Lofzang van Zacherias. “Dus wordt des Heren volk geleid door het licht dat nu ontstoken wordt.” Geloof het of niet, maar tot grote hilariteit van de dominee en z’n gemeente is er prompt weer stroom en wordt de kerk verlicht.

Met Sjoukes gezondheid gaat het de laatste drie jaar weer bergafwaarts, zowel fysiek als mentaal. Hij komt onder behandeling van een zenuwarts, maar zonder resultaat. Ook zijn longaandoening speelt weer op. Die ene long kan het niet meer bijbenen. Hij geeft zo nu en dan bloed op. Artsen adviseren hem volledig te stoppen met werken. Maar Sjouke verzet zich hiertegen met alle macht. Met heel veel inspanning preekt hij nog op oudejaarsavond 1928. De dag erna, op nieuwjaarsmorgen 1929 spuugt hij opnieuw bloed. “God maakt er zelf een einde aan”, schrijft Anna.

Sjouke Rijper is pas 45 jaar oud, maar volledig gesloopt. Op 1 juli 1929 krijgt hij van de classis Stadskanaal ontslag en eervol emeritaat (pensioen) wegens “voortdurende ongesteldheid”, “algehele invaliditeit” en als gevolg daarvan “totale ongeschiktheid tot eenigen arbeid.” Zijn afscheidspreek in de kerk van Nieuw-Weerdinge kan hij niet meer uitspreken. Een ouderling leest de preek voor.

Twee maanden later wordt de gesloopte dominee opnieuw vader. Kennelijk totaal onverwacht, wordt op 27 september 1929 Henk Rijper geboren. Een vroedvrouw is er niet bij. Anna zet haar vijftiende kind helemaal alleen op de wereld. Het is de enige keer dat dochter Jo haar vader ziet huilen.

Het gezin is die zomer verhuisd naar Amersfoort. Eerst betrekken ze een veel te krappe woning aan de Javastraat 7. In 1933 gaan ze naar Johannes Bosboomstraat 8, een tussenwoning. Maar als twee jaar daarna schuin tegenover nummer 15 vrijkomt (een grotere twee-onder-één-kap), verkast het gezin met veertien kinderen opnieuw.

De periode van Sjouke Rijper als emeritus-predikant is niet veel vrolijker dan de laatste jaren in Nieuw-Weerdinge. Hij blijft een ziek man: zieke zenuwen, zieke longen. Hij is in zichzelf gekeerd. Vooral rond Kerst, Pasen en Pinksteren is hij gefrustreerd over het feit dat hij niet kan voorgaan. Hij heeft soms agressieve, epileptische zenuwtoevallen. Dan staat het gezin onder hoogspanning. Iedereen loopt op eieren. Anna probeert aanleidingen tot een woedeaanval voor te zijn. “Ik wil geen herrie in het huis”, antwoordt ze op verzoeken van de kinderen die tot boosheid van Sjouke kunnen leiden. Gaat de tijdbom dan toch af, dan dient Anna het kalmeringsmedicijn Luminal toe. Na deze medicatie ligt hij dagenlang compleet uitgeteld, met zware migraine, op bed.

Anna schrijft over die zware tijden: “Hij is gebonden aan stoel en bed, gaat nimmer naar de kerk. En mocht hij eens een keer met een auto van een vriend gebracht worden, dan werd hij er met een half uur weer uitgedragen. Heere heeft hem zeer zwaar beproefd. Zoo zwaar dat we hem naar Utrecht brachten.” Daar krijgt Sjouke te maken met een psychiater die atheïst is. In plaats van hem te helpen, bekritiseert deze arts zijn geloof. Het leidt tot conflicten die niet goed zijn voor het herstel van de dominee. Anna: "Daarna ging hij naar het sanatorium in Zeist. Daar leerde hij de roede kussen die hem sloeg. Hij kwam na vijf maanden tot ons terug, rustig en stil. Hij had ‘uw wil geschiede’ leren zeggen en beleven. Gelovig aanvaardde hij nu Gods weg met hem.”

Ondertussen houdt Anna Rijper het gezin met ontembare energie draaiende. En de kinderen doen uiteraard ook mee. De oudsten wassen en strijken kleding. Maar ook de kleintjes krijgen taken, zoals bij de bereiding van de maaltijden. Vele kilo’s aardappels worden gepit door de jongens. Ze slapen met meerderen in één bed. Sjoukes moeder verblijft ook vaak in huis en soms logeren er ook nog Drentse soldaten. Het zijn jongeren die Sjouke nog kent uit zijn Nieuw-Weerdinge-tijd en die vanwege hun ruitercapaciteiten zijn gelegerd bij de bereden wapens in één van de cavaleriekazernes in Amersfoort. Het huis barst soms uit zijn voegen, maar het lukt allemaal.

Keerzijde is wel dat er geen privacy is en nauwelijks individuele aandacht voor de kinderen. Zoon Kees herinnert dat hij uit school eens enthousiast een verhaal wilde vertellen. Anna is veel te druk met het verstellen van kleding en stuurt hem weg. Een pijnlijke herinnering voor Kees. “Wij zijn klassikaal opgevoed”, zegt dochter Mien. Het is de hoge prijs die betaald wordt voor een groot gezin met een laag inkomen.

Hoe somber Sjouke vaak is, zo opgewekt is het gezin. Het zijn levendige, praatgrage, intelligente kinderen die onderling veel plezier maken. ´s Avonds spelen ze Rummikub en soms wordt ook gekaart. Maar alleen als Sjouke er niet is. Want kaarten mag eigenlijk niet. Anna staat het toe.

Op 27 maart 1935 is er een groot familiefeest. Sjouke en Anna zijn 25 jaar getrouwd. Iedereen is er, ook Sjoukes moeder en z’n schoonouders. Op het menu staat: vol-au-vent, broodjes kaas, ham, rosbief en lunchtong. Verder augurken, tomaten, vruchtenassortiment en een kleintje koffie.

Sjouke leidt een sober leven. Uitspattingen als het feestje in 1935 zijn uitzonderingen. Hij is een echte Calvinist en geheelonthouder. Hij spreekt over de relatie tussen Calvijn en ascese tijdens een vergadering van de Gereformeerde Drankbestrijding. “Het Calvinisme is, laat ik het zoo maar gemakshalve zeggen, het godsdienstig, wijsgeerig, sociaal en politiek systeem, dat van alle systemen bij grootste diepte van het beginsel ook de grootste breedte bezit voor wat de toepassing en de beleving van dat beginsel betreft.” De toespraak van achttien geschreven kantjes is bewaard gebleven. “Het goede zit niet in het vele, maar veel zit in het goede”, haalt hij hier aan. En: “Zaligheid en geluk liggen in het geestelijke. Al het stoffelijke is voor de genieting daarvan maar een hindernis.”

In de tweede helft van de jaren dertig kan Sjouke mondjesmaat weer wat taken op zich nemen. Hij steunt het verenigingsleven. Hij viert in augustus 1938 zijn 25-jarig jubileum als predikant. Hij preekt zelfs weer een keertje in zijn oude kerk in Nieuw-Weerdinge. Maar het kost hem veel moeite. Met tussenpozen preekt hij in kleinere kerken. Maar soms ook in een grotere zoals die aan de Zuidsingel in Amersfoort.

Zijn preken zijn nog steeds loodzware kost. Zelfs Kees (geheel rechts op bovenstaande foto), toch een jongen met interesse in theologie, verveelt zich soms tijdens die lange kerkdiensten. “Ik telde van tevoren hoeveel kantjes hij had geschreven. Vaak waren het er een stuk of drieëndertig. Dan zat ik naast moeder en liet mijn hoofd rusten op de bondkraag van haar jas en viel in slaap”, aldus Kees Rijper. De kinderen worden na afloop verhoord. Waar ging de preek over? Trijnie zegt dan: “Over Jezus en onze lieve Heer.” Soms vraagt hij naar de laatste woorden. Maar daar zijn de kinderen op voorbereid.

Na afloop van de dienst geven ze die aan elkaar door. Tussen de kerkdiensten door ligt de Bijbelse vorming van de kinderen niet stil. Na het kopje koffie met het zondagse koekje lezen ze uit ‘De Gemeene Gratie’, een driedelig theologisch leerstuk van Abraham Kuyper. Onder die gratie of algemene genade verstaat Kuyper dat God zijn goedheid over de hele schepping uitspreidt, zonder dat dit nog betekent dat alle mensen behouden worden. In zijn algemene genade houdt God zelf de volledige en definitieve uitbarsting van de zonde tegen en schept zo ruimte voor de menselijke cultuur in al haar facetten.

De kinderen Rijper zijn gelovig. Dat staat buiten kijf. Maar deze materie is te zwaar. Het sluit niet aan op hun belevingswereld. Als het maar even kan, praten zij zich onder deze taaie zondagse gezinsles uit. Zoon Johan slaat meerdere bladzijden tegelijk om. Dochter Mien vlucht dikwijls de keuken in om het middagmaal te bereiden. Dat moet toch ook gebeuren?

In zijn vrije tijd houdt Sjouke zich bezig met tuinieren. De dominee heeft ‘groene vingers’. Hij verbouwt snijbiet in z’n moestuin achter het huis en kweekt clivia’s. Ook is hij handig in het oplappen van schoenen. Dat heeft hij geleerd in het sanatorium in Zeist. Hij kan niets weggooien. Goede springveren uit versleten stoelen worden op zolder opgeslagen, wachtend op hergebruik. Maar als er tijdens klusjes wordt aangebeld en gevraagd naar hem, moeten zijn kinderen zeggen dat hij “niet beschikbaar is.” Sjouke is een trots en ijdel man die alleen keurig, in een zwart pak gestoken met een subliem gestreken en gesteven wit overhemd, mensen buiten zijn gezin te woord staat.

Sjouke vindt ook ontspanning in muziek. Hij is een getalenteerd en begenadigd organist. Zijn gezin is groot genoeg voor een klein zangkoor. Er worden dan ook vele psalmen en gezangen gezongen rond het orgel. Of hij luistert naar Jan Zwart die voor de NCRV-radio het orgel bespeelt, soms wel anderhalf uur lang. Vanwege zijn doofheid zit hij dan met zijn oor tegen de luidspreker. Iedereen in de kamer moet stil zijn.

Sjouke en Anna spreken af en toe Spaans met elkaar. Het gaat dan over zaken die niet voor kinderoren zijn bedoeld.

In die periode krijgt Sjouke bemoedigende post, zoals een persoonlijk bedankje van de toenmalige minister-president Hendrik Colijn. Hij bedankt Rijper voor zijn felicitaties met het huwelijk van kroonprinses Juliana en Bernhard van Lippe Biesterfeld op 7 januari 1937. Colijn had de goedkeuring hiervoor door de Tweede Kamer geloodst. Afwending van een crisis in de monarchie is weer een stapje dichterbij, nu de al 28-jarige Juliana eindelijk een partner heeft. Sjouke is apetrots op het schrijven van de premier.

Hij krijgt ook hart onder de riem gestoken met een kaart van Henry Beets, vooraanstaand predikant en doctor in de letteren in de Verenigde Staten, die Sjouke kent via de Christelijke Emigratie Centrale. Beets schrijft in 1938 dat hij uit Tres Arroyos heeft gehoord dat ze Sjouke daar nog steeds missen. “Some of our best members are those who received instruction from meester Rijper, and they often speak of him! Ds. Rijper did much for Tres Arroyos.” In het oktobernummer van de Reformed Review Missionary Monthly ‘De Heidenwereld’ schrijft Beets dat ruim achttien jaar na Rijpers vertrek “bij huisbezoeken in Tres Arroyos telkens uitkomt hoe vroegere predikanten niet tevergeefs hebben gearbeid. Vooral het werk van Ds. Rijper wordt nog steeds in gezegende gedachtenis gehouden.”

Het betekent veel voor Sjouke. Maar net als het iets beter met hem lijkt te gaan, zijn er overlijdens. Op 26 juli 1938 sterft op 44-jarige leeftijd Klaas Rijper, de enig overgebleven broer van Sjouke. Klaas had een gezin met vier dochters en twee zonen (Aafje, Geb, Henny, Nelly, Nico en Ina).

 

Oorlogsjaren

Sjoukes jongste kind, Henk Rijper, herinnert zich nog het moment dat hij de eerste Duitse militairen ziet. Het is voorjaar 1940. Henk loopt als tienjarige met zijn ouders en een paar broers in de stad. “Ineens zie ik die soldaten. Ik roep enthousiast: Kijk pap! Duitsers!” Maar dat enthousiasme wordt niet op prijs gesteld. Henk krijgt van de dominee een flinke draai om z’n oren en moet zwijgend doorlopen.

In de oorlog maakt het gezin Rijper zware tijden door. Het pensioen is allerminst toereikend voor dit grote gezin met opgroeiende kinderen. Die zijn dan ook sterk vermagerd, net als de dominee zelf en zijn vrouw Anna. Maar iedereen is “uitnemend gezond.” Sjouke geeft een vriend per brief een update van zijn gezinsleven. Hij schrijft dat zijn twee uitwonende zonen Piet en Sjouke - beiden getrouwd – onderwijzer zijn. Dochter Suze heeft met haar man Gert Veenendaal een bloeiende kunsthandel in Amersfoort. Annie is gelukkig getrouwd met politieman Bert Schoemaker en woont in IJmuiden. Kees trouwt met Lenie de Graaff. Sjouke heeft hem eerder met handoplegging bevestigd in het ambt van predikant. Kees had Spaans geleerd om het missiewerk van zijn vader in Argentinië voort te zetten. Maar daarvoor was geen draagvlak bij zijn vrouw, die erg gehecht was aan haar moeder.] Thuis wonen nog acht kinderen. Jo is onderwijzeres in Amersfoort. Klaas procuratiehouder bij een handelsfirma (Schuitema). Mien is eerste verkoopster in “een belangrijke grote zaak” (Ramselaar). Trijntje is hulp in de huishouding. Frans werkt als landmeter op het kadaster in Amersfoort. Johan zit in zijn laatste jaar van de kweekschool en wil onderwijzer worden. Theo zit in het derde jaar van het gymnasium. Henk gaat naar de bakkersschool, zo schrijft de dominee. De inwonende kinderen die werken, betalen iedere maand kostgeld.

Leven en dood liggen dicht bij elkaar in die periode. In de eerste oorlogsjaren worden de eerste kleinkinderen geboren, maar zijn er ook overlijdens. Anna Rijper verliest op 30 april 1940 haar moeder Johanna Ros. Het jaar erop, op 15 januari 1941, overlijdt Sjoukes moeder Aafje op 85-jarige leeftijd.

Aan het familieleed lijkt geen einde te komen. Sjoukes oudste kind, de verpleegkundige Aafje, krijgt op 30 december 1942 de taak om een zoon uit een gezin dat zij verzorgde naar een onderduikadres te begeleiden, om zo te voorkomen dat hij naar Duitsland zou worden gestuurd voor de ‘Arbeitseinsatz’. Op station Utrecht stappen ze over. Daar botst de jongen in de haast met zijn koffer tegen een Duitse officier. Hij krijgt een draai om zijn oren en een scheldkanonnade in onvervalst Duits. Aafje springt ertussen, duwt de jongen vooruit en spreekt de Duitser aan op zijn gedrag. Het was immers een ongelukje. Vervolgens krijgt de 31-jarige zuster de volle laag. Wat er precies is gezegd en gebeurd, is onduidelijk. Wel staat vast dat Aafje zich letterlijk doodschrikt. Ze krijgt een hartverlamming en overlijdt op het perron. Kees Rijper en zijn vrouw Lenie ontvangen enkele dagen later een bedankkaartje van haar, geschreven en gepost op de dag van haar overlijden. Ze wenst hen een zeer voorspoedig nieuwjaar. "Wat zal er nu voor ons zijn weggelegd?", vraagt zij zich in haar laatste schrijven af, een paar uur voor haar plotselinge dood.

Sjouke schrijft: “Een zwaar verlies, daar zij als verpleegster vader zoo goed begreep. Evenwel, zij juicht boven en haar lot is heerlijk.” En Anna in retroperspectief: “We hebben ons zeer verwonderd om de grote berusting waarmee hij dit leed droeg.”

En het gaat ook beter met Sjouke. Over zichzelf schrijft hij: “Geëmeriteerd in het midden des levens is geen kleinigheid, maar het gaat nu, hoezeer ik praktisch op één long leef, toch meer bergopwaarts. Ik mag zo nu en dan weer uit preeken gaan en ik beschik nog over een stemapparaat dat voor een honderd of zes menschen nog heel goed dienstig is. Mijn zenuwleven is weer sterker en mijn hoofdlijden gaat zoo goed als geheel verdwijnen. Ik kan weer aardig studeren en behoef in geenen deele als een invalide van geest te staan tegenover de stroomingen van den tijd en kan dus ook praktisch in mijn preekwerk zijn.”

Lichtpuntjes in deze donkere dagen zijn voor Sjouke de preekverzoeken. Veel predikanten zijn ondergedoken. Sjouke vervangt hen maar al te graag. Eens in de twee weken bestijgt hij de kansel. Zeer verheugd en trots is hij als hij in 1943 nog eenmaal het kerstevangelie mag brengen aan de kleine kerk van Drimmelen in Noord-Brabant. De hele week bereidt hij zich voor om ’s zondag te mogen voorgaan. In 1944 preekt hij af en toe in plaatsen als Maarn, Maastricht, IJmuiden, Lunteren, Willemstad en Renswoude, zo blijkt uit zijn laatste preekschriftje. Hij wordt in natura uitbetaald. Jo: “Dan werd hij na de dienst weer thuisgebracht en dan zat in de wagen eten verstopt voor het hele gezin. Dat waren blije momenten.”

In die tijd is hij ook penningmeester van de afdeling Amersfoort van het Nederlands Bijbelgenootschap. Later neemt hij de functie van secretaris erbij. Ook verricht hij diensten voor de Vrije Universiteit. Anna zet zich in die tijd in voor de Christelijke Vrouwenbond. En om wat extra geld in het laatje te brengen geeft dochter Jo bijles aan schoolkinderen. Als een ware pater familias zit hij in januari 1944 aan het hoofd van de tafel tijdens een chique diner. Veel te chique in zijn ogen.

Johannes Bosboomstraat 15 staat in de oorlog bekend als een ‘Oranjenest’. Het gezin houdt zich bezig met verzetsactiviteiten. Sjouke en Anna bieden onderdak aan een onderduiker. Piet is in zijn diensttijd sergeant geworden en aan het begin van de oorlog is hij gemobiliseerd. Officieren dienen zich na de overgave te melden, maar dat laat hij na, duikt onder in Willemstad en Heerlen en sluit zich aan bij het verzet. In 1944 zit hij geregeld in Londen. Piet helpt in het voorjaar van 1945 de geallieerden Nederland te bevrijden. Frans, Klaas, Suze en Jo zitten in de illegaliteit.

Frans (staand rechts) komt via zijn werk op het kadaster bij de Raad Van Verzet. Hij is als groepscommandant bij ‘de Groep Max’ (van Max J. Kreupeling en Rudolf Koopmans) actief betrokken bij sabotageacties (o.a. op het spoor) en overvallen op distributiekantoren. Voedsel- en kledingbonnen worden via de LO (Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers) van de Vrijgemaakt Gereformeerde kerk in het Amersfoortse Soesterkwartier verdeeld onder onderduikers. In de geluidsdichte kelder van het kadastergebouw worden schietoefeningen gehouden. Frans betrekt ook Klaas (staand midden) en de bij de Rijpers ondergedoken Leidse timmerman (Henk van Dijk, staand links) en nog een stel jongens uit de buurt bij zijn verzetswerk.

Het gezin is ook actief bij het vinden van adressen voor onderduikers. Op Hof 7, bij de kunsthandel van dochter Suze en haar man Gert Veenendaal, kunnen onderduikers vaak terecht. Hier zijn ingenieuze schuilplaatsen op zolder en boven de wc gecreëerd. Is er voor een dringend geval een koerierster nodig, dan kun je altijd bij de Rijpers aanbellen. Jo vervult die taak diverse keren. De Rijpers vinden hun illegale werk een vanzelfsprekendheid. “Zeer gezegend zijn we en dat blijkt ook uit het feit dat allen zonder uitzondering goede Nederlanders zijn en de consequenties hiervan willen aanvaarden”, aldus de dominee.

September 1944 is een nerveuze maand voor zowel de Nederlanders, de geallieerden als de Duitsers. Op de vijfde van die maand is het Dolle Dinsdag. Het vermoeden heerst dat de bevrijding nabij is. Nederlanders halen de driekleur te voorschijn. Ondergedoken Joden komen te voorschijn. Duitsers verbranden in paniek administratie en NSB-ers slaan op de vlucht. Maar de geallieerden zijn onvoldoende op sterkte om door te stoten naar Nederland. De Slag om Arnhem, Operatie Market Garden, die op 17 september begint, mondt uit in een fiasco. De dag erop begint de grote spoorwegstaking die zal duren tot de bevrijding. 30.000 personeelsleden van de NS leggen het werk neer.

Op 20 september droppen de Engelsen gebruikte kerosineblikken boven Amersfoort. Eentje komt terecht op het huis van Max Kreupeling, de leider van de RVV-groep waar Frans en Klaas Rijper deel van uitmaken. Bij de ontploffing en brand die dit tot gevolg heeft, komen Kreupelings vrouw en een onderduiker om. Uit angst dat tussen de restanten van het huis wapens worden gevonden die de groep uit een Duitse vrachtauto had gestolen, worden ze verdeeld onder RVV-leden. Aan de Frans Rijper wordt ook gevraagd een paar van die wapens tijdelijk te verbergen. Dat doet hij, nadat zijn moeder daarmee instemt. Vader Sjouke weet van niets.

Op een zekere avond klinkt uit het raam van hun huis een oorverdovende knal. De jongens proberen een wapen uit of oefenen ermee. Ze schrikken er zo van dat het daarbij blijft.

Hoe nerveus het is, blijkt ook uit de dreigementen aan het adres van de ondergedoken schoonzoon Gert Veenendaal. Hij zit tot zijn nek in het Amersfoortse verzet en houdt zich verborgen omdat hij wordt gezocht. Als hij af en toe toch opduikt, komt hij zelfs onder druk te staan van het verzet zelf. Ze zijn bang dat hij wordt opgepakt en dat hij bij zijn verhoor zal doorslaan, met alle gevolgen van dien. Als hij zich nog eens vertoont, zal hij door het Amersfoortse verzet worden omgebracht. Veenendaal laat zich niet meer zien en zal nooit worden opgepakt door de Duitsers.

Op 29 september 1944 liquideert het Amersfoortse verzet mr. Joannes Frima, een advocaat en vooraanstaand NSB-er. Vier dagen na de aanslag worden twee leden van het verzet bij wijze van represaille gefusilleerd op de plek waar Frima zijn dood vond. Frima’s zonen, die fanatieke NSB-ers zijn, zweren wraak op het Amersfoortse verzet. “Wij zetten zijn strijd voort”, schrijven zij in de overlijdensadvertentie van hun vader.

Op vrijdag 6 oktober wordt een grote razzia gehouden in Amersfoort. Duitsers ronselen willekeurige mannen van tussen de 17 en 40 jaar voor de arbeidsinzet. Ze verzamelen zesduizend mannen op het kazerneterrein aan de Leusderweg, op een kilometer afstand van de Rijpers. Van sommige mannen die ze aangehouden, doorzoeken SS-ers de huizen. Ze zoeken naar bewijzen voor verzetsactiviteiten, zoals wapens. De Amersfoortse straten zijn die dag en de dagen erna verlaten. Ook het domineesgezin, dat een onderduiker, een radio en wapens verbergt, blijft binnenshuis. De spanning loopt zo hoog op dat de vaste Amersfoortse predikanten niet durven voor te gaan. Maar invaller Sjouke wel.

Het is een misverstand dat Sjouke zogenaamde verzetspreken houdt. Zoals gezegd, preekt hij mede vanwege zijn slechte gezondheid niet vaak. En openlijk de Duitsers bekritiseren is zeer gevaarlijk. Wel spreekt hij de broeders en zusters moed in en biedt ze troost door het evangelie te verkondigen. Twee dagen na de razzia, op zondag 8 oktober, preekt Sjouke in de kerk aan de Zuidsingel in Amersfoort. Dat valt in die dreigende periode te beschouwen als een daad van verzet. Alsof hij het onheil voorziet, preekt hij over Psalm 31 van David; een gebed in nood.

“Bij U, Here, schuil ik,
laat mij nimmer beschaamd worden.
Doe mij ontkomen door uw gerechtigheid,
neig uw oor tot mij, red mij haastig.
Wees mij tot een beschuttende rots,
tot een sterke vestig om mij te redden;
want Gij zijt mijn steenrots en mijn vesting,
en om uws Naams wil zult Gij mij voeren en leiden.
Gij zult mij trekken uit het net dat men voor mij had verborgen, want Gij zijt mijn veste."

Het wordt zijn laatste preek. Zijn zwanenzang, schijft Anna. Hij eindigt met de woorden: “Bij U schuilen, als alles ons ontvalt, ja ook als de kogel ons treft.” Die kogel is dan dichterbij dan hij op dat moment kan bevroeden.

Ruim een maand later, in de avond van donderdag 16 november 1944, gaat het mis. Uit verklaringen in de strafdossiers van enkele landwachters, die na de oorlog zijn veroordeeld, en getuigenissen van Anna, Jo en Johan Rijper valt die bewuste avond redelijk gedetailleerd te reconstrueren.

Rond 19:00 uur gaat de beruchte Amersfoortse politieagent Diederik Lutke Schipholt (foto links/ hij zou later door het verzet geliquideerd worden) samen met rechercheur der Politieke Dienst Willem Dissevelt in burger op pad. Ze worden vergezeld door de landwachters (hulpagenten) Piet Frima, Gijsbert van Spankeren, Willem Vergouwe, Piet van der Zon, die ook allen die avond het uniform thuisgelaten hebben. De landwachters verklaren na de oorlog dat bij Lutke Schipholt een tip zou zijn binnengekomen dat de Rijpers een radio bezaten, zonder vergunning en dat zij daarover “provocerend optraden.” Maar het lijkt er op - gezien de omvang van de operatie - dat de politie meer wist. Het stel verzamelt die avond bij Van Spankeren die in de buurt van het huis van de Rijpers woont. Ze laten de fietsen daar staan en gaan te voet naar het adres dat naar hun zeggen gemakkelijk is te herkennen aan de witte vlaggenstok in de voortuin. Van Spankeren stelt zich stilletjes op in de achtertuin van het huis om eventuele vluchters op te vangen.

De Rijpers luisteren op dat moment in de achterkamer naar de Engelse radio. Rond 20:10 uur wordt er aangebeld. Zachtjes aangebeld, verklaart Anna, zodat de familie denkt dat het hun contactpersoon Rudolf Koopmans is van de Groep Max, die de dag erna weer in actie zou komen. Frans Rijper doet open en ziet een groep mannen in burger staan. Hij denkt dat ze gestuurd zijn door Koopmans en neemt de vijf mannen, zonder een woord met hen te wisselen, mee de voorkamer in, waar verder niemand is. Lutke Schipholt speelt het spel mee en spreekt een paar minuten met Frans. Hij vraagt of het niet gevaarlijk is om zo maar mensen binnen te laten. Waarop Frans nietsvermoedend antwoordt: “Als jullie fout waren, waren jullie nu al een lijk geweest.”

Frima zegt later dat hij op dat moment dacht dat hij in de val was gelokt. “Toen ik dat hoorde, wenste ik dat ik er alvast maar weer levend uit was, temeer daar ik aan het geroezemoes van de stemmen horen kon dat de achterkamer vol mensen zat”, verklaart hij.

Sjouke, Anna en de kinderen zijn in de achterkamer ook in de veronderstelling dat Frans met een contact uit het verzet praat. Frans vertelt de mannen dat in de kamer ernaast naar de Engelse radio wordt geluisterd. Volgens Frima maakt Lutke Schipholt “een einde aan de komedie” door zijn wapen te trekken en Frans te sommeren zijn handen omhoog te doen. Frima fouilleert Frans en ontdekt tot zijn verbazing dat hij geen wapen draagt. Piet van der Zon trekt de schuifdeur naar de achterkamer open een schreeuwt luidkeels: ‘Handen omhoog!’ Het gezin krijgt de lopen van pistolen op zich gericht. Volgens Van der Zon is het gezin verbijsterd. Sjouke, Anna en de kinderen reageren in eerste instantie stomverbaasd, bijna lacherig. Na een tweede bevel realiseren ze dat het menens is. Frans wordt de achterkamer ingeduwd waar zijn handen met een stuk touw worden gebonden. Klaas herkent onmiddellijk Piet Frima. Hij heeft bij hem in de klas gezeten en was destijds notabene met hem bevriend.

Omdat vaststaat dat de Rijpers een radio bezitten en de onderduiker Henk van Dijk huisvesten, belt Van Spankeren bij een nabij wonende landwachter met de Feldgendarmerie. De overige landwachters beginnen het huis te doorzoeken. Ondertussen wordt er gevloekt en getierd tegen Frans Rijper. Volgens Frima had Lutke Schipholt hem wijsgemaakt dat Frans de moordenaar van zijn vader was, de hoge NSB-er Joannes Frima. “We zullen jou wel eens krijgen”, schreeuwt Frima. “Als je de waarheid niet zegt, zal ik je naar De Schothorst brengen.” Hij doelt op de modelboerderij in Hoogland waar zijn vader enkele weken geleden was geliquideerd. Later blijkt dat Frans daarmee niets van doen had.

Frima geeft zijn wapen aan Vergouwe die nu twee pistolen op het gezin richt. Terwijl de familie met de handen in de nek staat, trekt Frima de bijbels van dominee Rijper uit de boekenkast en gooit die op de grond. Sjouke vraagt hem er wat behoorlijker mee om te gaan omdat ze hem heilig zijn. Frima reageert met hoongelach. “Als jullie Christenen waren, dan moesten jullie allang aan het Oostfront zitten.”

Drie kwartier na het begin van de inval, omstreeks 21:00 uur, arriveert de gealarmeerde Feldgendarmerie (Duitse militaire politie). Zij horen het verhaal van de landwachters aan en nemen Frans, Klaas en onderduiker Henk van Dijk per auto mee voor verhoor naar de Ortkommandantur aan de Regentesselaan te Amersfoort. Stabsfeldwebel Jonas ondervraagt hen. Ook landwachter Lutke Schipholt is daar aanwezig. Hij slaat bij dit verhoor één van de jongens in het gezicht.

De daaropvolgende uren wordt het huis verder overhoop gehaald. Al die tijd staan de Rijpers, inclusief de ziekelijke Sjouke, die slecht ter been is en kampt met een liesbreuk, met de handen in hun nek. In een schuilplaats in een kledingkast van Sjouke worden een helm, een bajonet, een handgranaat en twee koppelriemen gevonden. Ook treffen de landwachters in de woning kaarten van het spoor aan, volgens hen bedoeld om te bepalen waar springlading moet worden aangebracht om spoorwissels op te blazen. Verder vinden ze illegale pamfletten. Na drie uur worden de overige gezinsleden afgevoerd.

In de koude, donkere novemberavond lopen Sjouke (60) en Anna (58) met zes van hun nog thuiswonende kinderen onder begeleiding van drie landwachters in een rij door Amersfoort: (op de foto v.l.n.r.) Theo (16), Mien (20), Jo (23), [Frans (18) was al afgevoerd], Henk (15), Trijntje (21) [Klaas (22) was al afgevoerd] en Johan (17). Het wordt een wandeling van de Bosboomstraat naar het voormalige politiebureau aan de Utrechtsestraat 53 dat dienstdoet als W.A. Bankwartier, het hoofdkwartier van de Landwacht. Ze brengen met z’n allen de nacht door in een grote afgesloten ruimte onder bewaking van Amsterdamse landwachters.

Op basis van wat namen en adressen uit een gevonden notitieboekje van Klaas Rijper doet de landwacht die nacht invallen op meerdere adressen. Deze actie loopt uit op een fiasco, want geen van die personen is via de Rijpers in verband te brengen met illegaliteit.

Omstreeks 04:00 uur in de nacht komt Frima de ruimte van het politiebureau binnen met een lantaarn in z’n ene hand en een pistool in z’n andere. Het gezin wordt in een open vrachtauto met enkele andere arrestanten naar concentratiekamp Amersfoort gebracht. Op die vrachtauto, in de vrieskou, worden ze herenigd met Klaas, Frans en onderduiker Henk van Dijk, die alle drie geboeid zijn. Klaas had de avond ervoor in de gauwigheid geen jas kunnen aantrekken en maar één schoen. Een van de dochters geeft hem een sjaal. Anna spreekt kort met hen. De jongens zeggen dat Frima hen verdenkt van de moord op zijn vader. Ze staan doodsangsten uit, net als de overige gezinsleden. In Kamp Amersfoort worden ze, gescheiden naar sekse, over de bunkercellen verdeeld. Het zijn 22 krappe, betonnen cellen in een gebouw dat er vanaf de buitenkant uitziet als een gewone barak.

De dag na de overval, vrijdag 17 november, in de schemering van omstreeks 17:00 uur, gaan Piet Frima en Piet van der Zon terug naar het huis van de Rijpers, naar eigen zeggen om de radio op te halen. Ze besluiten Bosboomstraat 15 aan een nog grondiger onderzoek te onderwerpen. Onder het bed van de dochters Jo en Mien vinden ze diverse wapens; volgens Frima twee stenguns en een karabijn. De dochters hadden er geen weet van.

Frima verklaart later: “We hadden de gelegenheid om de wapens te doen verdwijnen. Maar die hebben we niet benut. Door de wapens aan de Duitsers uit te leveren, wist ik dat daarmede het doodsvonnis van de oudste zoons van dominee Rijper kwam vast te staan.” Frima is na de wapenvondst bang voor een overval door de illegaliteit. Hij roept een derde landwachter op om met getrokken pistool voor het huis van de Rijpers de wacht te houden terwijl hij en Van der Zon verder zoeken. Ze vinden verder niets.

Zaterdag 18 november is er familieverhoor in concentratiekamp Amersfoort. Klaas, Frans en Henk van Dijk in de ene hoek van de verhoorkamer met hun handen in hun nek. De overige gezinsleden (inclusief Sjouke en Anna) recht tegenover hen op een rij onder bewaking van enkele leden van de Feldgendarmerie, zogeheten ‘kettinghonden’. Ze krijgen te maken met de sadistische SS-UnterSchutzhaftlagerführer Joseph Kotalla. Hij is een dan 38-jarige Pool in Duitse dienst, oudste van de vijf zonen van een evangelisch katholieke staalarbeider uit Chorzów (in het Duits: Bismarckhütte). Kotalla is de plaatsvervanger van kampcommandant Karl Peter Berg. Voor de oorlog is Kotalla al eens krankzinnig verklaard. Als kind was hij psychotisch en stond hij hiervoor onder behandeling van een Joodse zenuwarts. Toch (of misschien juist daarom) wordt hij in 1939 toegelaten tot de SS. In 1941 wordt hij tegen zijn zin als bewaker geplaatst in de gevangenis van Scheveningen. Zijn psychiatrische problemen steken hier weer de kop op. Van januari tot april 1942 staat hij met tegenzin onder psychiatrische behandeling in een Duits Luftwaffe-hospitaal in Den Haag. In september 1942 wordt hij overgeplaatst naar Kamp Amersfoort. In december stort Kotalla weer in. De linkerzijde van zijn gezicht raakt tijdelijk verlamd. In het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam wordt hij zelfs opgesloten in een isoleercel. Hij vormt volgens de artsen een direct gevaar voor zichzelf en voor anderen. In die kliniek krijgt hij ‘diverse inspuitingen’ toegediend (lumbale en occipitale puncties). Ondanks twijfels bij de Duiters over Kotalla’s geestelijke gezondheid, mag hij daarna toch zijn werk in Kamp Amersfoort hervatten. In het kamp drinkt hij alcohol, liters koffie en slikt hij peppillen (Pervitine). Onder invloed van deze middelen mishandelt hij gevangenen op afschuwelijke wijze met gebruik van Spaans riet, gummistok of zijn beruchte Kotalla-trap (in het kruis).

Kotalla vraagt de Rijpers waar de wapens vandaan komen. Niemand heeft een idee. Hij roept: “Sind Sie Pastors Kinder? Denn ist es eine schöne Kirche in Holland, wenn alle Pastors Kinder so lügen.” Als Kotalla en de kettinghonden even de verhoorkamer uitlopen, fluistert Frans dat hij heeft bekend alleen verantwoordelijk te zijn, in de hoop daarmee Klaas Rijper en Henk van Dijk vrij te pleiten. Henk van Dijk zegt dat hun is verteld dat ze worden doodgeschoten. De Rijpers tegenover hem zeggen dat ze dat niet moeten geloven en fluisteren de drie moed in.

Wie heeft de Duitsers getipt over de radio en/of wapens in de woning van dominee Rijper? Daarover is in de laatste maanden van de oorlog en de jaren erna veel gespeculeerd. Eigenlijk tot op heden. De kwestie ligt dan ook nog steeds zeer gevoelig. Onvoorzichtigheid van de jongens? Een lek binnen het kadaster of de Raad Van Verzet? Infiltrant Rolf de Lange in huize Veenendaal? De ware toedracht is nooit aan het licht gekomen. De meest waarschijnlijke versie is dat de Duitsers wisten dat de Rijpers zeer Oranjegezind waren en bovendien via dochter Suze gelinkt waren aan de ondergedoken Gert Veenendaal, die al geruime tijd hoog op het verlanglijstje van de Duitsers stond.

Europa is op dat moment al half bevrijd. Het is duidelijk dat de Duitsers de oorlog zullen verliezen. De bezetter neemt het niet meer zo nauw met strafprocedures, voor wat die al waard waren. In juni 1944 was een Frontbefehl van hogerhand van kracht geworden waarin werd bevolen dat iedereen die onbevoegd vuurwapens, munitie of springstoffen in bezit had, zonder vorm van proces ‘nieder zu machen’. SS Brigadeführer Karl Eberhard Schöngarth, de toenmalige Befehlshaber van het Sipo-hoofdkantoor te Den Haag had op 11 september 1944 het volgende geheime telexbericht verstuurd dat hierop aansluit: “Wenn sich irgendwo Wiederstandzentren zeigen, insbesondere wenn irgendwo die Abhaltung illegalen Versammlungen bekannt wird, so sind dies alle Versammlungen rücksichtslos zu sprengen und die Teilnehmer niederzumachen, sofern nicht besondere Gründe für eine Festnahme sprechen.”

Op basis hiervan werd het een usance om gearresteerde verzetslieden ter plekke te fusilleren, bij wijze van represaille voor verzetsdaden. Klaas en Frans Rijper en tevens Henk van Dijk zijn ook dergelijke ‘Todeskandidaten’: arrestanten die in de ogen van de betrokken autoriteit van de Aussenpost van Sicherheitspolizei/Sicherheitsdienst (Sipo/SD) te Utrecht ‘todeswürdig’ zijn. Sjouke, Anna, Johan, Jo, Mien en Trijnie zijn ‘vorläufig Festgenommenen’ voor de duur van het ‘onderzoek’ naar hun daden.

Sjouke verblijft met zijn twee jongste zonen in één cel. Omdat er maar één ‘matras’ is, slapen de jongens om beurten op de brits bij Sjouke en op de koude celvloer. Kotalla laat de dominee en de jongens getuigen van mishandeling van gevangenen, wellicht om een voorbeeld te stellen. De bril van een slachtoffer valt op de grond en wordt kapot gestampt. “Die heb je toch niet meer nodig”, wordt eraan toegevoegd. Henk zegt, terugdenkend aan die tijd: “Ik hoor het die kampbewaker nog zeggen. Nu begrijp ik wat er daarna met die gevangene is gebeurd. Maar toen realiseerde ik me dat niet. Het houdt me nu meer bezig dan ooit.”

Henk Rijper herinnert zich ook een gesprek tussen zijn vader en een kamparts, vermoedelijk de tewerkgestelde dokter (annex gevangene) Hein Boerma. “Nu zijn we toch wel in de hel terecht gekomen”, zegt de dokter tegen de dominee. Sjouke antwoordt: “Dat lijkt er wel op, maar geloof me, God is ook hier.” De jonge Henk hoort het met verbazing aan. “Toen dacht ik, als dat waar is, is dat de God die ik wil dienen”, zegt hij 62 jaar later. Het is de basis voor zijn geloof in zijn verdere leven.

De verslagen van de verhoren van de Rijpers in Kamp Amersfoort zijn niet bewaard gebleven. Het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie beschikt wel over de verhoren van Paul Fröhlich, destijds een 41-jarige Kriminalsekretär en SS-Sturmscharführer van de Sipo te Utrecht. Die vertelt in een naoorlogs verhoor dat de politie Amersfoort het proces verbaal van de arrestatie van de Rijpers naar de buitenpost van de Sicherheitspolizei in Utrecht stuurt. Utrecht moet alle arrestaties voorleggen aan Willy Lages, Kriminalrat van de Aussenstelle Amsterdam (later, net als Joseph Kotalla, één van ‘De Vier van Breda’). Lages neemt op zijn beurt per telex contact op met SS Brigadeführer Karl Schöngarth in Den Haag. Of deze ‘chain of commands’ in het geval van de Rijpers helemaal zo is bewandeld, staat niet vast. Fröhlich zegt wel dat hij van de Sipo Amsterdam per telex het bevel krijgt om de gebroeders Rijper, onderduiker Henk van Dijk en de Soester verzetsman Henricus van Breukelen te fusilleren. Het afschuiven van verantwoordelijkheden voor misdaden was een vaak voorkomende verdediging in de processen na de oorlog.

Op zaterdag 18 november 1944, enkele uren na het familieverhoor, worden Klaas Rijper, Frans Rijper, Henk van Dijk door Kotalla uit de bunker gehaald. Van Breukelen komt uit het Lager. Hij draagt kampkleding. De jongens worden zogenaamd op transport gezet naar Utrecht om vervolgens naar Duitsland te gaan. Papieren hiervoor worden ingevuld, zo blijkt later uit de kampadministratie. Toch is er geen transport. Alleen de wandeling tot het begin van de in aanleg zijnde schietbaan. Kotalla trekt een witte doktersjas aan, om zijn uniform voor vlekken te behoeden. Vier ongewapende jongens staan zonder blinddoek tegenover de SS-ers Oberle, Brahm, Reuswich, Herzog, Neuman, Feuerstein en hun commandant Kotalla. In deze uitzichtloze situatie pleegt één van de jongens zijn laatste verzetsdaad. Het zou zo maar Frans Rijper geweest kunnen zijn. Hij had een scherpe tong. Staand voor het vuurpeloton zegt één van de jongens tegen Kotalla in het Duits: ‘Je bent een flinke kerel, dat jij ons neerschiet. Daarvoor krijg jij vast het IJzeren Kruis.’ Dat maakt indruk op Kotalla. Hij vertelt er in juni 1945 over tijdens een verhoor. Unterscharführer Karl Weinand Feuerstein bevestigt in zijn verhoor deze laatste verzetsdaad en vertelt hoe de fusillade verder verliep. “Kotalla ging naast ons staan en beval iedere twee man op een door hem aangewezen man te richten.” Het viertal wordt zonder blinddoek op vier meter afstand doodgeschoten. Feuerstein: “Na de serie schoten, stortten er drie meteen neer. De vierde enige seconden later omdat die kennelijk niet dodelijk was getroffen. Kotalla gaf hierop twee of drie gevangen een genadeschot.”

Tot aan het einde van de oorlog is de familie niet van de moordpartij op de hoogte. Ze denken dat de jongens in concentratiekamp Neuengamme zitten, vlakbij het Duitse Hamburg of in de Deutsche Straf und Untersuchungsgefängnis in Utrecht. Kamp Amersfoort was immers een ‘Polizeiliches Durchgangslager’. De foutieve kampadministratie geeft de familie na de oorlog valse hoop.

Twee dagen na de executie, op maandag 20 november, doen landwachters een inval in het huis Gert Veenendaal, de echtgenoot van Sjoukes dochter Suze. De zogenaamd gedeserteerde Duitser R.H. Bel (alias Rolf de Lange) zit naast de Veenendaals op Hof 6 ondergedoken. Hij is een V-Mann (Vertrauensmann) die in het verzet is geïnfiltreerd. Bel meldt de Landwacht die ochtend dat zijn voorvluchtige buurman nu thuis zit te ontbijten. Er wordt onmiddellijk uitgerukt. Gert Veenendaal (alias ‘meneer Jansen’) wordt niet aangetroffen, maar in de schuilplaatsen op zijn adres Hof 7 vinden ze wel vijf onderduikers. Drie van hen komen later te overlijden in een Duits concentratiekamp.

Dominee Rijper weet niets van de executie van zijn zoons en zit nog samen met Johan, Theo en Henk vast. De dinsdag erop, om tien uur ’s avonds, wordt er op de cel gebonsd. Drie politieagenten komen Theo en Henk ophalen, vermoedelijk omdat ze nog te jong zijn voor het kamp (ze hadden zich een jaar jonger voorgedaan). Sjouke weet niet waar ze heen worden gebracht. De jongens gaan naar het politiebureau en verblijven daar een week in een cel. Theo is doodsbang en emotioneel. Henk pept hem dan op met: “Kom op jôh. Zo geef je ze alleen maar hun zin.”

Overdag moeten de jongens, onder bewaking van één Duitser, met een handkar eten voor de gevangenen ophalen uit een gaarkeuken. Als de bewaker af en toe niet oplet, sporen sommige omstanders hen aan om te ontsnappen. Maar ze doen het niet, want waar moeten ze heen? Naar zuster Suze? De jongens weten vermoedelijk niets van de eerdere inval op De Hof. Uit angst hun zus en zwager te verraden, blijven ze bij elkaar.

Sjouke zit dan nog vast, samen met Johan. Hij schrijft soms een brief naar huis. Familie en vrienden sturen sigaretten en andere versnaperingen. Anna schrijft over Sjoukes gemoedstoestand op dat moment: “Hij was zich volkomen bewust niets anders gedaan te hebben dan wat een vaderlander kon doen.”

Een paar dagen na hun arrestatie, als de vrouwen buiten luchten, zien ze een Duitser voorbij fietsen met een tas van Klaas om z’n schouder en de klok uit hun woonkamer op z’n bagagedrager. Hun huis is leeggeroofd.

Op zondag 26 november voelt Sjouke zich niet lekker. Anna vraagt of dokter Boerma bij hem langs wil gaan. En dat doet de dokter. Hij heeft een lang gesprek met de dominee, die hem zegt dat de gevangenis hem “een Bethel” is geworden.

De dag erop zien Sjouke en Anna elkaar weer. Hij geeft aan dat hij angstig is voor een verhoor door de Sicherheitspolizei in Utrecht dat de dag erna staat gepland. Hij vreest dat hij een vraag niet zal verstaan (vanwege doofheid) of een verkeerd antwoord zal geven. Hij is bang dat ze hem zullen martelen. Maar hij put moed uit zijn geloof. Hij zegt tegen Anna dat hij de Heiland lief heeft. “O, vrouw, de Heere maakt alles wel.” En alsof hij het onheil voelt aankomen: “Wat ze mij ook doen, geeft niet. Voor jou en de kinderen heb ik zoveel ik kon gezorgd en de Heere zal verder voor jullie zorgen. Ik ben veel gauwer bij mijn Heiland.”

Dinsdagochtend 28 november 1944 ontmoet Sjouke zijn vrouw Anna voor het laatst in de bunker. Kennelijk heeft het verhoor niet plaatsgevonden. Hij mag naar huis, omdat hij zo ziek is. Nietsvermoedend nemen ze afscheid. “Hij was goedsmoeds”, schrijft Anna. “Trijnie maakte nog een lekkere boterham voor hem klaar.”

De aankondiging van zijn vrijlating blijkt een al vaker toegepaste list van Kotalla. Om onrust onder gevangenen te voorkomen roept hij ze af om vrijgelaten te worden. Dat gebeurt ook bij acht verzetslieden uit Zwolle die bij het spoor een seinhuisje hadden opgeblazen. Net als zij, ontvangt ook Sjouke Rijper zijn vrijlatingsbewijs. Gereed voor vertrek zitten ze in het wachtlokaal. Het duurt een tijdje omdat er zogenaamd geen vervoer is. Sjouke zingt zachtjes psalmen voor zich uit. In z’n binnenzak z’n bijbeltje, z'n witstenen tabakspijpje, een kledingborsteltje en een nagelvijltje. Buiten begint het donker te worden. Dan worden de acht Zwolse verzetslieden afgeroepen: Philips Haye, Philip Bergwerf, Eduard Reinke, Ubel Bulthuis, Cornelis Haye, Andries de Vries, Jan Bronsdijk, Hendrik Kolkman. Kotalla, die erom bekend staat dat hij het gemunt heeft op geestelijken, wijst met zijn zweepje naar dominee Rijper en zegt: “Nehmen Sie den alten Kerl auch mit. Er ist ja doch krank…”

Anna schrijft: “Hij ging niet naar huis, maar naar het eeuwig Vaderhuis, waarnaar zijn hart altijd uitging.”

Met een zwarte jas aan, grijze handschoenen, een grijze sjaal om en een zwarte Garibaldi vilthoed op loopt Sjouke Rijper in de schemering over de Appelweg. Ze gaan de verkeerde kant op. Het dringt tot hem door dat ze niet naar huis gaan. Ze lopen richting een boerderij net buiten het kamp. Het is een tocht van bijna zeshonderd meter. Sjouke kan zijn lotgenoten maar moeilijk bijhouden. Hij leunt zwaar op de zilveren handgreep van zijn wandelstok. De plek des onheils is een heideveldje achter een boerderij. Hier neemt Kotalla van iedereen de horloges en ringen af. De eerste vier worden één voor één doodgeschoten. De dominee moet met de andere vier wachten. Staand voor een open graf in de heidegrond en wetend welk onheil hem te wachten staat, vraagt hij of hij nog iets mag lezen uit zijn zakbijbel. Dat wordt hem niet gegund. Kotalla pakt het bijbeltje af, bladert er door en gooit het in de kuil. Hij breekt Sjoukes wandelstok en gooit ook die in het gat. De ‘Beul van Amersfoort’ stapt opzij en geeft om half zes ’s middags voor de tweede keer zijn bevel: “Fertig machen! Legt an! Feuer!”

Ds. Popma: “Hij is gestorven in volle geloofszekerheid. En hij had door ’t geloof het lot van zijn gezin toevertrouwd aan God, zoals hij in vroeger jaren na strijd en moeite, zijn werk in Zuid-Amerika, zijn gemeenten in Holland, zijn eigen levensgang, de toekomst van zijn kinderen bewust had leren overgeven: God vergist zich niet!”

De moord op dominee Rijper gaat als een lopend vuurtje door het kamp. Anna vermoedt dat er iets ergs is gebeurd. Niemand durft haar aan te spreken. “De één een nog somberder gezicht dan de ander.” Woensdagmorgen roept dokter Boerma Anna bij zich en vertelt dat het voor 99 procent zeker is dat haar man is doodgeschoten. Die middag volgt de bevestiging.

Anna zit dan nog met Jo, Mien, Trijnie en Johan vast. Mien: “We mochten niet meteen laten merken dat we het wisten. De Duitsers wilden de executie geheimhouden. We moesten ons vermannen, anders zouden ze uitzoeken wie er had gelekt. We konden geen kant op met ons verdriet.”

Anna schrijft een paar dagen later, in brief aan haar kinderen thuis, wel over het drama. “Wij zijn bitter bedroefd, maar danken God dat hij van alle aardsche zorg en smart verheven zalig thuis is.” ... “We mogen geloven dat zijn taak voorbij was. Anders was hij nog bij ons.” ... “En nu kinderen, ga ik mijn weg alleen verder, eenzaam maar met God gemeenzaam, totdat we eens vereenigd God mogen prijzen en Jezus Christus die ons verlost heeft.”

Vanzelfsprekend volgen er brieven terug. Zoon Kees, inmiddels zelf ook predikant, schrijft: “Heeft God ons dan verlaten? Laat Hij dat alles maar toe? Het is zo moeilijk om vast te houden dat God liefde is. En dat er geen haar valt zonder zijn wil...” En in een andere brief: “Ik ken geen wraakgevoel. Het is waar, God zal het vergelden.”

Sjoukes jongste zonen, Theo en Henk, zijn door de Duitsers ondergebracht bij een ‘Deutsch freundliches’ bakkersgezin. Maar die mensen blijken helemaal niet zo pro-Duits te zijn en zelfs verbonden aan dezelfde kerk als de Rijpers. Deze bakker levert brood aan het Duitse leger, maar heeft zijn vaderland niet de rug toegekeerd. Het is een onzekere periode voor deze jonge knapen. Nog onwetend over het lot van hun broers en vader worden ze flink aan het werk gezet in de bakkerij. Hun kleren zijn vervuild. Op een koude dag kloppen de jongens uit wanhoop aan bij warenhuis Ramselaar, waar hun zuster Mien werkte, voordat zij werd opgepakt. Theo en Henk vragen om schone, warme kleding. De eerste paar keer worden ze weggestuurd. Maar ze houden aan. Uiteindelijk krijgen ze een stel lange kousen.

De jongens willen thuis kleding ophalen. De Johannes Bosboomstraat 15 wordt nu bewoond door het landwachtersechtpaar Doorten. Dit tweetal heeft niet alleen het huis betrokken maar is ook de inboedel van de Rijpers aan het verkopen. Theo en Henk besluiten het erop te wagen. Ze breken op klaarlichte dag in hun eigen huis. Een levensgevaarlijke actie. Er ligt sneeuw. Vriendjes staan op de uitkijk. Zij doen zich voor als sneeuwruimers. Afspraak is dat zij bij onraad een schep omhoog steken. Theo en Henk gaan naar binnen. Veel waardevolle spullen zijn al gestolen of verkocht. Met behulp van een bakkerskar van de Vergulde Korenaar stellen de jongens overige familie-eigendommen veilig, waaronder ook drie mut aardappelen die Sjouke had verdiend met zijn preken.

De familie hoopt dat Anna en haar kinderen rond kerst worden vrijgelaten. Maar die hoop blijkt ijdel. Al zingend slijten zij de dagen, want zingen ontspant. Als Kotalla de sinterklaasliedjes zat is, zwaait de celdeur open en schreeuwt hij: “Was ist hier los? Es ist hier doch keinen Puff!” De dagen erna galmen ook kerstliederen door de kille bunker. Die geven niet alleen de vrome Rijpers moed, maar ook medegevangenen, waarvan sommigen in verduisterde dodencellen. Die vermoeden dat engelen zijn neergedaald in het kamp. Een gevangene, die het kamp niet heeft overleefd, schrijft er over in zijn laatste brief naar huis, zo blijkt na de oorlog.

Als de dames Rijper op een dag terugkomen van het luchten hebben ze aan de deur van een dodencel kortstondig contact met een gevangene daarbinnen. Hij heeft dorst en honger. Jo en Mien schuiven flinterdunne stukjes worst op een papiertje onder de celdeur door. Ze maken een gootje van papier en gieten hiermee drinkwater door het kijkgaatje van de celdeur. Het is uiteraard allemaal niet zonder risico. Mien: “Ik begin bijna weer te trillen als ik er aan denk.” Zij herinnert zich ook hoe ze een stuk kerstbrood van de ene naar de andere cel bezorgen. Een holle metalen spijl uit het bed wordt tussen de verwarmingsbuis en de muur gedrukt. Ze drukken het brood door het buisje naar de overzijde. “Sorry dat het een beetje taai is”, voegen ze er aan toe. Humor helpt overleven.

Pas op 23 januari 1945, als ze 68 dagen hebben vastgezeten, worden Anna en haar dochters Trijnie, Mien en Jo vrijgelaten. Ze trekken tijdelijk in het huis van de ondergedoken zoon Piet Rijper aan de Vincent van Goghstraat 3, vlakbij hun eigen huis. Johan blijft vastzitten in Kamp Amersfoort. Jo pakt haar verzetswerk meteen weer op.

Bij de Landwacht wordt op 15 februari een anonieme brief bezorgd met de aanhef: “Kameraad!” In de brief staat dat over twee dagen op een aangegeven adres, op een aangegeven tijd een vrouw met een omschreven signalement een brief zal overhandigen aan een man. Jo: “Ik was die avond bij mijn zwager (Gert Veenendaal) die mij vroeg langs enkele onderduikers te gaan om hun klachten over trage of ontoereikende betaling te onderzoeken.” Jo heeft een briefje met hun adressen in code in haar handtas. Het zijn zelf verzonnen geheugensteuntjes, zoals bijvoorbeeld: ‘piano 3’; een mevrouw die mooi piano speelt en woont op nummer drie. Op de hoek van de Bekensteinselaan en Aldegondestraat wordt ze opgewacht door Lutke Schipholt, Frima, en nog twee landwachters. Zij nemen haar mee voor verhoor. Landwachter Alexander Loffeld doet zich voor als een lid van de Britse Secret Service om zodoende haar de sleutel van de codes te ontfutselen. Zonder resultaat.

Jo wordt vervolgens overgebracht naar Kamp Amersfoort. Onderweg vraagt landwachter Piet Frima hoe het met haar broers gaat. Overbodig om te zeggen dat hij allang weet dat de jongens zijn doodgeschoten. Jo antwoordt dat ze vermoedelijk vastzitten in Utrecht. Na een pittig verhoor door Kotalla wordt Jo Rijper op 20 februari overgeplaatst naar cel 160 van de vrouwenafdeling van de Deutsche Straf und Untersuchungsgefängnis te Utrecht, “bis zum Verrecken”, zoals de kampbeul eraan toevoegt. Jo deelt haar cel met Joyo Bouvy, verspreidster van anti-Duitse literatuur van uitgeverij ‘De Bezige Bij’ en ze doodt de tijd met borduurseltjes. Via een verzetscontact in Utrecht en een goede bewaarster ontvangt Jo in haar cel pakketjes van het thuisfront. De adressen van de onderduikers heeft zij nooit prijsgegeven.

Johan zit dan nog vast in blok IV van Kamp Amersfoort. ‘Schutzhäftling 10048’ weet dat hij de enige Rijper is die hier vastzit en is eenzaam. “De bunker werd er stil van toen die vier druktemakers eruit gingen”, grapt hij in een brief naar huis. In het voorjaar van 1945 worden aan de lopende band gevangenen doodgeschoten uit wraak op verzetsdaden, zoals bijvoorbeeld op de mislukte aanslag op de Höhere SS-und Polizeiführer Hanns Albin Rauter. Johan ontspringt de dans omdat hij te jong is. Wel wordt hij tot drie keer toe op transport gezet naar concentratiekamp Neuengamme. Maar steeds haalt dokter Boerma hem uit de rij gevangenen, met de smoes dat Johan Rijper te ziek is voor transport. Boerma vond dat er geen Rijper meer mocht sterven in het kamp. Johan komt terecht in de barak met gevangenen die lijden aan besmettelijke ziektes, zoals tyfus. Het gebeurt geregeld dat hij ’s ochtends wakker wordt en ziet dat enkele mannen om hem heen zijn overleden. Op 11 juni zal hij 18 jaar worden. Vanaf die dag is hij niet meer te jong voor een represaille-executie.

Zover komt het gelukkig niet. De geallieerden stomen op. Na een Canadees offensief in de buurt van Amersfoort zien de Duitsers in dat ze beter kunnen vertrekken. Dat doen ze op 20 april, een dag nadat ze het kamp hebben overgedragen aan Loes van Overeem van het Rode Kruis. Johan is drie dagen ervoor vrijgelaten. Sterk vermagerd en met een kaalgeschoren hoofd loopt hij naar huis. Daar wacht hem een warm onthaal.

Jo krijgt op 29 april haar vrijheid terug. Zij loopt, verzwakt als ze is, van het Wolvenplein in Utrecht naar de tijdelijke woning aan de Vincent van Goghstraat in Amersfoort. Uitgeput loopt ze het tuinpad op. Ze breekt als ze in de armen gesloten wordt van een verraste familie. Een ontlading van verdriet en vreugde. Blij vanwege de terugkeer van Johan en Jo, maar in diepe rouw om het verlies van Sjouke en met grote zorgen om het onzekere lot van Klaas, Frans en Henk van Dijk.

Twee maanden na de bevrijding wordt het lichaam van dominee Rijper gevonden in graf II, in het heideveldje achter het boerderijtje net buiten het kamp. Hij blijkt te zijn overleden aan een nekschot. Op 28 juni 1945 laat Anna het officiële overlijdensbericht uitgaan. “Wij weten dat hij bij Jezus is, wiens Naam te prediken zijn lust was”, staat er boven. Achter de namen van Klaas en Frans staan dan nog vraagtekens. Zolang hun lichamen niet zijn gevonden, is er hoop. Zijn ze dan toch nog in leven, in Duitsland? Een eerdere oproep in de krant heeft niets opgeleverd. Vier dagen later worden ook de lichamen van Klaas, Frans en onderduiker Henk van Dijk gevonden.

Anna wacht een zware taak. Ze moet Joseph Kotalla identificeren en hij haar. Ze staat oog in oog met de beul van Amersfoort, de moordenaar van haar man en twee zoons. “Kennen Sie diese Frau?”, is de vraag aan hem. Kotalla antwoordt ontkennend. Anna ijskoud: “So, jetzt erkennen Sie mich nicht mehr?” Kotalla: “Ach, sind Sie die Pastors Witwe? Sie sehen nun viel besser aus!”

Daarna identificeert ze, samen met dochter Jo, haar man, twee zoons en huisgenoot op basis van kledingstukken die veelal gemerkt waren met initialen en de stok van haar vader. Ze krijgen bij de identificatie de zakbijbel van Sjouke. Ook herkennen ze de sjaal die Klaas van z’n zus had gekregen en ze zien het blauwe sportjasje en de donkergrijs gestreepte broek van Frans. Jo had hem eens op die broek aangesproken omdat hij te kort was, waarop Frans zei: “Deze broek hou ik aan. Die wacht op de bevrijding.”

Henk Rijper erft de zilveren handgreep van Sjoukes wandelstok. Hij schenkt die in 2008 aan Stichting Nationaal Monument Kamp Amersfoort alwaar die te bezichtigen is in een vitrine van een permanente tentoonstelling.

Na de bevrijding keert de familie Rijper weer terug naar hun geplunderde woning aan Johannes Bosboomstraat in Amersfoort. Ze zijn berooid. Voor de derde keer. Bij aankomst in Argentinië, bij terugkomst uit dat land en nu weer. Gelukkig ontvangen ze hulp uit alle windstreken. Zelfs uit Tres Arroyos arriveren maanden later twee kisten vol kleren.

Op woensdag 22 augustus 1945 worden de dominee, zijn twee zoons en de huisgenoot op indrukwekkende wijze herbegraven op ‘Rusthof’ te Amersfoort. Vier baren staan naast elkaar in de aula. Op die van de jongens ligt de driekleur met een eenvoudige krans van lelies. De krant schrijft:

“Een laatste salvo afgevuurd door de erewacht van de Binnenlandse Strijdkrachten boven de geopende groeven op het kerkhof, was het afscheid van makkers die voorgegaan zijn in de voorbije strijd.”

Op 8 februari 1946 zet Koningin Wilhelmina haar handtekening onder een betuiging van deelneming in het verlies van Sjouke Rijper. In juni valt een vergelijkbare koninklijke brief op de deurmat van Bosboomstraat 15, maar dan met deelneming in het verlies van Klaas en Frans.

Een vrouw zegt tegen Anna na de oorlog dat ze niet kan begrijpen hoe zij kan doorleven met het zo’n groot verlies. Anna antwoordt:“Jezus zegt in Lukas 7 tegen de overleden jongeling van Naïn: Sta op. En toen stond hij op. Wie ben ik om niet op te staan? Morgen is er weer een dag.”

Op 2 april 1946 wordt in Tres Arroyos een nieuw schoolgebouw geopend. El Colegio Holandés eert Sjouke door de grote aula ervan naar hem te vernoemen. Bij de opening wordt na een eervolle toespraak ('zijn huis was een fort van tegenstand tegen den overweldiger') het fotoportret van 'El Dómine' onthuld. Anna krijgt een fotoverslag opgestuurd.

Joseph Kotalla staat in december 1946 terecht voor 77 moorden en foltering van gevangenen. Zijn broer Paul vraagt de rechtbank per brief om vergiffenis. Zijn vader en twee broers waren al in de oorlog omgekomen. Zijn moeder, Agnes Kotalla, doet hetzelfde. Joseph was immers geen lid geweest van de NSDAP. Ze schrijft: “Wir haben unsere Kinder als gute Christen erzogen und stets darauf geachtet, dass sie immer im christlichen Glauben handelten.” Op 14 december 1948 wordt Joseph Kotalla veroordeeld tot de doodstraf. Koningin Juliana zet dat drie jaar later om in een levenslange gevangenisstraf.

In 1972 is de toenmalige Minister van Justitie, Dries van Agt, van plan Kotalla en de twee andere oorlogsmisdadigers in Breda (Fischer en Aus der Fünten) vrij te laten. Van Agt: “Alle verschrikkingen van oorlog en bezetting zijn geleden om de rechtstaat te herwinnen op een systeem van extreme rechteloosheid. Die, ten koste van zoveel, bevochten rechtstaat eist dat een straf waarmee verder geen redelijk doel te bereiken valt, wordt beëindigd.” Zeer sterk en emotioneel verzet vanuit de samenleving, van met name verenigingen van oorlogsslachtoffers, voorkomt dit. Anna Rijper is voor vrijlating. Zij zegt: “Laat ze maar vrij. Ze zullen door God worden berecht.” Kotalla overlijdt in 1979 in de koepelgevangenis van Breda.

Tijdens het proces van kampcommandant Karl Peter Berg zegt verzetsstrijder en rechercheur Gerrit Kleinveld dat hij vermoedt dat dominee Rijper en passant door Kotalla is meegenomen. Berg, die volgens de krant als een pafferige demon listig rond loert in de rechtszaal, verklaart dat er een bevel was om de Pfarrer te executeren. “Er was geen bevel”, reageert de procureur-fiscaal. “Het doet er ook weinig toe”, zegt een diep verontwaardigde strafrechtdeskundige op de zitting. “Het was een schanddaad aan de eeuwigheid.” Berg wordt na de oorlog ter dood veroordeeld. Op 22 november 1949 staat hij voor de verandering eens aan de andere kant van een executiepeloton. Op het moment suprême roept hij zelf “Feuer!”, waarop direct wordt gereageerd. Zijn laatste commando leidt tot zijn eigen dood.

In september 1947 staat het landwachtersechtpaar terecht dat 3000 gulden opstreek met de verkoop van de inboedel van de Rijpers. Een jaar later getuigen Anna, dochter Jo en zoon Johan, in een proces voor het Bijzonder Gerechtshof te Utrecht tegen de groep landwachters die zo onbehoorlijk huishielden tijdens de inval in de Bosboomstraat. De krant doet er verslag van. Piet Frima krijgt, na een hoger beroep, 13 jaar gevangenisstraf in een Rijkswerkinrichting, met aftrek van voorarrest.

Vijf jaar na de oorlog komt er een voorlopig monument op de plek van Kamp Amersfoort. Jo Rijper onthult dat monument. De Amersfoortse Courant schrijft op 25 september 1950:

“Met een enkele handbeweging verwijdert zij het dundoek van het kruis. Aan de vlaggenmasten ernaast rijst de driekleur en over de hele heide klinkt krachtiger en schoner dan ooit het Wilhelmus.”

Drie jaar later onthult minister-president Willem Drees het blijvende monument: ‘De Stenen Man’ van beeldhouwer Frits Sieger.

Vanuit het naoorlogse gereformeerd Amersfoort klinkt kritiek op de verzetshandelingen van het domineesgezin. Het gespeculeer en geroddel over de aanleiding tot de inval drukt zwaar op de familieleden. “Goede domineeskinderen laten zich niet in met ‘rooie’ RVV-ers.” Verzetshandelingen in de oorlog zijn voor veel gelovigen helemaal niet vanzelfsprekend. Het is eerder een zonde. “Illegaal is illegaal”, redeneren ze. Een ouderling komt op de thee bij Anna Rijper, voor wat geestelijke bijstand. Natuurlijk komen de wapenvondst en de executie van Sjouke en de jongens ter sprake. “Tsja”, zegt de ouderling en citeert Jezus volgens Mattheüs 26:52: “Wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen.” Anna’s dochter Mien kan de man wel aanvliegen, maar beheerst zich.

Een ingezonden brief in de krant steekt de familie een hart onder de riem: “En al fluisteren duizend stemmen over fouten die gemaakt zijn, al tracht ook nu de laster zijn weerzinwekkende klauwen nog uit te strekken naar hen, die nu het licht niet meer zien en het brood niet meer breken, voor ons blijven zij, de Rijpers en de vele anderen, het lichtende voorbeeld in een van duisternis gevulde wereld.” Die tekst was als balsem op een wond, schrijft dochter Mien later.

Ook ontvangen de Rijpers steun van de Stichting 1940 – 1945. De stichting zorgt voor extra inkomen zodat de jongsten kinderen een studie kunnen volgen. Anna zet zich op haar beurt in voor de stichting.

Als Anna in 1976 negentig jaar wordt, ontvangt ze veel felicitaties, onder meer uit Tres Arroyos waar zij en Sjouke nog steeds worden geëerd. Later dat jaar, in de openbare gemeenteraadsvergadering van 28 september, besluiten burgemeester en wethouders van Amersfoort de straten in de nieuwe wijk Rustenburg te vernoemen naar lokale verzetshelden. Zo komt er ook de ‘Ds. Rijperstraat’.

Sjouke Rijper is maar zestig jaar geworden. In die zestig jaar heeft hij heel wat werk verzet. En dat, kampend met een gebrekkige gezondheid. Hij laat een groot nageslacht na. Negen van zijn vijftien kinderen brengen samen veertig kleinkinderen voort. Sommigen van die kleinkinderen zijn inmiddels alweer grootouders.

Anna Margaretha Catharina Rijper-Ros bereikt de gezegende leeftijd van 94 jaar. Zij overlijdt op 14 december 1980 in woon- en verzorgingscentrum ‘De Amerhorst’ te Amersfoort. “Strijd en moeite heb ik gekend”, schrijft ze in haar afscheidsbrief. “Maar de Here heeft mij nabij gestaan en uit veel noden genadiglijk gered.” Vier dagen later wordt zij onder grote belangstelling bijgezet in het graf van haar man, dochter en twee zoons. Wrang toeval of niet; de doodse stilte tijdens het neerlaten van haar kist wordt ruw verstoord door geratel van mitrailleurs...

Een militaire oefening op de Leusderheide.

 

 

Reageren?

dominee@sjoukerijper.nl

 

Loes van Overeem Lezing

Op 7 juli 2019 stond in het herinneringscentrum van Nationaal Monument Kamp Amersfoort de jaarlijkse Loes van Overeem Lezing in het teken van Anna Rijper-Ros. Deze kunt u hier lezen of hieronder beluisteren.

 

Herdenkingsstenen

Op 22 maart 2017 zijn voor de voormalige woning van de familie Rijper aan de Johannes Bosboomstraat 15 in Amersfoort vier herdenkingsstenen onthuld, ter nagedachtenis aan dominee Rijper, zijn zoons Klaas en Frans en onderduiker Henk van Dijk. Een videoverslag van deze ceremonie kunt u hieronder bekijken.

Met dank aan:

Gemeente Archief Amsterdam

Noord-Hollands Archief

Archief Eemland

Stichting Nationaal Monument Kamp Amersfoort (Gert Stein)

Gerardo C.C. Oberman

Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (drs. J.M.A. Dané)

Nationaal Archief (Sierk Plantinga)

Amersfoort '40-'45, deel I en II, J.L. Bloemhof

Stichting Herdenkingsstenen Amersfoort