Een karretje op de zandweg reed
De maan scheen helder, de weg was breed
Het paardje liep met lusten
'k Wed, dat het zelf zijn weg wel vindt
De voerman lei te rusten.
Ik wens je wel thuis, mijn vrind, mijn vrind
Ik wens je wel thuis, mijn vrind.
Een karretje reed langs berg en dal
De nacht was donker, de weg was smal
Het paard liep als met vleugels
De sneeuwjacht zweept zijn ogen blind
De voerman houdt de teugels.
Ik wens je wel thuis, mijn vrind, mijn vrind
Ik wens je wel thuis, mijn vrind.
Eén karretje keert behouden weer
Het ander heeft er geen voerman meer
Waar kan hij zijn gebleven
'k Wed, dat je 'm op de zandweg vindt
Of mooglijk wel daarneven
Hij komt niet meer thuis, die vrind, die vrind
Hij komt niet meer thuis, die vrind.


.

.